Ik was opgewekt in een heel slecht sujet aan het snijden, dat ik stevig aan de tafel had vastgetapet, maar op de een of andere rare manier was het mes van rubber en wiebelde het alleen maar heen en weer. Ik stak mijn hand uit en greep in plaats daarvan een reusachtige botzaag en gaf de alligator die op de tafel lag ermee van langs, maar de ware vreugde wilde maar niet komen en in plaats daarvan had ik pijn en zag ik dat ik in mijn eigen armen lag te snijden. Mijn polsen brandden en worstelden, maar ik kon niet met snijden ophouden. Toen raakte ik een slagader en de afschuwelijke straal bloed spuugde alle kanten op, verblindde me met een vuurrood waas. En daarna viel ik, ik viel voor altijd door de duisternis van de doffe leegte die ik was, waar de gruwelijke gedaanten stuiptrekten, jammerden en aan me trokken tot ik de afgrijselijke rode poel op de vloer raakte, waar twee holle manen me nors aankeken en commandeerden: doe je ogen open, je bent wakker...
En alles kwam weer samen toen ik zag dat de holle manen in werkelijkheid een paar dikke brillenglazen waren, in een groot zwart montuur op de neus van een kleine, pezige man met een snor, die zich met een injectiespuit in de hand over me heen boog.
Dr. Danco, neem ik aan...?
Ik dacht niet dat ik het hardop had gezegd, maar hij knikte en zei: ‘Ja, zo noemen ze me. En wie ben jij?’ Hij had een ietwat afgemeten accent, alsof hij over elk woord iets te lang moest nadenken. Er zat een spoortje Cubaans in, maar het klonk niet alsof Spaans zijn moedertaal was. Om een of andere reden werd ik heel ongelukkig van zijn stem, alsof die een zweem Dexter-werend middel bevatte. Maar diep in mijn reptielenbrein verhief een oude dinosaurus zijn kop en brulde terug, en dus kromp ik niet voor hem ineen, zoals ik in eerste instantie had gewild. Ik wilde mijn hoofd schudden, maar merkte dat dat om een of andere reden heel moeilijk was.
‘Nog niet bewegen,’ zei hij. ‘Dat haalt niets uit. Maar maak je geen zorgen, je kunt alles zien wat ik met je vriend op tafel doe. En dan ben jij gauw genoeg aan de beurt. Dan kun je jezelf in de spiegel zien.’ Hij gaf me een knipoog, en zijn stem klonk nu eigenaardig. ‘Dat is het mooie van spiegels. Wist je dat als iemand buiten het huis in de spiegel kijkt, je hem dan in het huis kunt zien?’
Hij klonk als een schoolonderwijzer die een grap vertelt aan een leerling die hij heel graag mag, maar wellicht te dom was om ’m te snappen. Ik voelde me juist dom genoeg om daar iets van te kunnen maken, omdat ik er regelrecht ingelopen was met geen diepere gedachte dan: jee, wat interessant. Ik was door mijn eigen, door de maan aangejaagde ongeduld en nieuwsgierigheid onvoorzichtig geworden en hij had me naar binnen zien gluren. Maar niettemin verkneukelde hij zich en dat was ergerlijk, dus voelde ik me geroepen om iets te zeggen, hoe onbeduidend dat ook was.
‘Natuurlijk wist ik dat.’ zei ik. ‘En wist je dat dit huis ook een voordeur heeft? En deze keer staan er geen pauwen op wacht.’
Hij knipoogde. ‘Moet ik me zorgen gaan maken?’ zei hij.
‘Nou, je weet maar nooit wie er ongevraagd binnenvalt.’
Dr. Danco trok zijn linkermondhoek misschien een halve centimeter op. ‘Nou ja,’ zei hij, ‘als je vriend daar een mooi voorbeeld van is, dan geloof ik dat het wel meevalt, denk je niet?’ Ik moest toegeven dat hij een punt had. De eerste spelers uit het team hadden bepaald geen indruk gemaakt, en wat had hij dan van de reservebank te vrezen? Als ik nou maar niet zo suf was van dat middel, wat het ook was, dat hij me had gegeven, ik wist zeker dat ik dan iets scherpzinnigers had gezegd, maar in werkelijkheid zat ik nog steeds wat in een chemische mist.
‘Ik mag toch hopen dat ik niet word geacht te geloven dat er hulptroepen onderweg zijn?’ vroeg hij.
Dat vroeg ik me ook af, maar het leek me niet bepaald slim om dat te zeggen. ‘Geloof wat je wilt,’ zei ik in plaats daarvan, in de hoop dat het zo dubbelzinnig was dat hij z’n mond even hield, terwijl ik het vervloekte dat mijn normaal zo snelle geest zo traag werkte.
‘Oké dan,’ zei hij. ‘Volgens mij ben je alleen hierheen gekomen. Hoewel ik nieuwsgierig ben waarom je dat hebt gedaan.’
‘Ik wilde je techniek bestuderen,’ zei ik.
‘O, mooi,’ zei hij. ‘Die laat ik je met alle plezier zien, uit eerste hand.’ Dat glimlachje flitste weer even over zijn gezicht en hij vervolgde: ‘En dan uit eerste voet.’ Hij wachtte even, misschien om te kijken of ik zou lachen om zijn jolige woordspeling. Het speet me heel erg hem te moeten teleurstellen, maar misschien vond ik hem later grappiger als ik hier eenmaal levend uit was gekomen.
Danco klopte op mijn arm en boog zich iets voorover. ‘We moeten weten hoe je heet, weet je. Anders is er geen lol aan.’
Ik stelde me voor dat hij mijn naam noemde terwijl ik op tafel lag ingesnoerd, en dat was geen vrolijk beeld.
‘Wil je zeggen hoe je heet?’ vroeg hij.
‘Repelsteeltje,’ antwoordde ik.
Hij staarde me aan, zijn ogen waren reusachtig achter de dikke lenzen. Toen graaide hij naar mijn heupzak en wurmde mijn portefeuille eruit. Hij klapte hem open en vond mijn rijbewijs. ‘O. Dus jíj bent Dexter. Gefeliciteerd met je verloving.’ Hij liet mijn portefeuille naast me vallen en tikte me op mijn wang. ‘Kijk, geniet en leer, want ik ga al snel met jou hetzelfde doen.’
‘Wat heerlijk voor je.’
Danco keek me met gefronst voorhoofd aan. ‘Je zou wel wat banger mogen zijn,’ zei hij. ‘Waarom ben je dat niet?’ Hij tuitte zijn lippen. ‘Interessant. De volgende keer zal ik de dosis wat verhogen.’ Hij kwam overeind en liep weg.
Ik lag in een donkere hoek naast een emmer en een bezem, en keek naar hem terwijl hij in de keuken druk in de weer was. Hij maakte een kop Cubaanse oploskoffie voor zichzelf en roerde er een enorme schep suiker doorheen. Hij liep weer naar het midden van de kamer en staarde naar de tafel, intussen van zijn koffie nippend.
‘Nahma,’ zei het ding op de tafel dat ooit brigadier Doakes was geweest. ‘Nahana. Nahma.’ Zijn tong was uiteraard verwijderd, een voor de hand liggende symboliek voor de persoon die volgens Danco hem had verlinkt.
‘Ja, dat weet ik,’ zei dr. Danco. ‘Maar je hebt er nog altijd niet één geraden.’ Hij leek er bijna bij te glimlachen toen hij dat zei, hoewel er op zijn gezicht geen andere uitdrukking te lezen was dan bedachtzame belangstelling. Maar het was genoeg om Doakes in een jammerklacht uit te laten barsten terwijl hij verwoed aan zijn ketenen probeerde te ontsnappen. Dat ging niet zo heel goed, en het leek dr. Danco niet veel te kunnen schelen, die van zijn koffie nippend wegliep en vals met Tito Puente meeneuriede. Terwijl Doakes lag te spartelen, kon ik zien dat zijn rechtervoet weg was, evenals zijn handen en tong. Chutsky had gezegd dat zijn hele onderbeen in één keer was geamputeerd. De dokter wilde duidelijk van deze laatste wat langer werk maken. En als ik aan de beurt was, hoe zou hij dan beslissen wat en wanneer hij dat zou weghalen?
Stukje bij wazig beetje trok de mist in mijn hoofd op. Ik vroeg me af hoe lang ik bewusteloos was geweest. Het leek me niet iets om met de dokter te bespreken.
De dosis, had hij gezegd. Hij had een spuit vastgehouden toen ik wakker werd, was verbaasd dat ik niet banger was. Natuurlijk! Wat een schitterend idee, door zijn patiënten een of ander psychotroop middel toe te dienen, werd hun gevoel van machteloze doodsangst versterkt. Ik wilde dat ik wist hoe je dat deed. Waarom had ik geen medische opleiding gehad? Maar uiteraard was het wat laat om me daar zorgen om te maken. Hoe dan ook, zo te horen was de dosis voor Doakes precies goed.
‘Nou, Albert,’ zei de dokter op heel aangename gesprekstoon tegen de brigadier, waarna hij van zijn koffie dronk, ‘wat denk jij?’
‘Nahana! Nah!’
‘Volgens mij is dat niet goed,’ zei de dokter. ‘Hoewel dat misschien wel zo zou zijn geweest als je nog een tong had gehad. Nou, hoe dan ook,’ zei hij en hij boog over de tafelrand, waar hij op een stukje papier een kleine aantekening maakte, bijna alsof hij iets wegstreepte. ‘Oei, het is een behoorlijk lang woord,’ zei hij. ‘Zeven letters. Maar ja, je moet zowel het goede als het slechte accepteren, vind je niet?’ En hij legde zijn potlood neer en pakte een zaag op, en terwijl Doakes wild in zijn boeien spartelde, zaagde de dokter Doakes’ linkervoet net boven de enkel af. Dat deed hij heel snel en netjes, waarna hij de afgezaagde voet naast Doakes’ hoofd zette terwijl hij over zijn rij instrumenten heen reikte en iets oppakte wat op een grote soldeerbout leek. Die zette hij tegen de verse wond en een vochtig sissende stoom golfde omhoog toen hij de stomp dichtbrandde om het bloeden tot een minimum te beperken. ‘Zo,’ zei hij. Doakes maakte een gesmoord geluid en verslapte toen de stank van verschroeid vlees door de kamer dreef. Met een beetje geluk zou hij een tijdje bewusteloos blijven.
Gelukkig kwam ik steeds een beetje meer bij bewustzijn. Terwijl de chemicaliën uit het verdovingspistool van de dokter uit mijn brein wegsijpelden, begon er een soort troebel licht binnen te druppelen.
Ah, het geheugen. Is dat niet geweldig? Ook al maken we de gruwelijkste tijden door, we hebben onze herinneringen om ons op te vrolijken. Ik lag daar bijvoorbeeld hulpeloos, kon alleen maar toekijken welke afschuwelijke dingen met brigadier Doakes gebeurden in de wetenschap dat ik weldra aan de beurt zou zijn. Maar evengoed had ik mijn herinneringen.
En ik moest nu denken aan iets wat Chutsky had gezegd toen ik hem kwam redden. Toen hij me daarop gehesen had, zei hij: ‘Zeven,’ en: ‘En wat denk jij?’ Ik had het toen vreemd gevonden dat hij zoiets zei en me afgevraagd of Chutsky het zich had verbeeld door de bijwerkingen van de medicijnen.
Maar zojuist had ik de dokter tegen Doakes hetzelfde horen zeggen: ‘Wat denk jij?’ en ‘Zeven letters’. Daarna had hij de aantekening gemaakt op het papiertje dat op de tafelrand geplakt was.
Net zoals er naast ieder slachtoffer zo’n zelfde papiertje was geplakt, steeds met een enkel woord. En de letters waren een voor een doorgestreept. eer. trouw. Het was natuurlijk ironisch bedoeld: Danco herinnerde zijn vroegere kameraden aan de deugden die ze hadden verloochend door hem aan de Cubanen uit te leveren. En die arme Burdett, de man uit Washington, die we in het casco van dat huis in Miami Shores hadden gevonden. Hij was geen echte mentale inspanning waard geweest. Slechts een snelle vijf letters: pogue. Zijn armen, benen en hoofd waren van zijn romp gescheiden. p-o-g-u-e. Arm, been, been, arm, hoofd.
Was het werkelijk waar? Ik wist dat mijn Zwarte Ruiter gevoel voor humor had, maar dat was heel wat duisterder dan dit. Dit was speels, grillig en zelfs onnozel.
Net zoals de kies voor het leven-kentekenplaat dat was geweest. En zoals alles wat ik van het gedrag van de dokter had gezien.
Het leek zo volslagen onwaarschijnlijk, maar...
Dokter Danco speelde een spelletje tijdens het in stukken en plakken snijden. Misschien had hij dat in die lange jaren dat hij in de Cubaanse gevangenis op Isle of Pines met anderen gespeeld en was dat precies geschikt gebleken voor zijn grillige wraak. Want het leek er sterk op dat hij dat spel nu speelde, met Chutsky, met Doakes en met de anderen. Het was ongelooflijk absurd, maar het was het enige wat ergens op sloeg.
Dokter Danco speelde galgje. ‘En?’ vroeg hij toen hij weer op z’n hurken naast me kwam zitten. ‘Hoe gaat het met je vriend, denk je?’
‘Volgens mij heb je hem afgestompt,’ zei ik.
Hij hield zijn hoofd een beetje schuin en zijn kleine, droge tong schoot over zijn lippen, terwijl hij me zonder met zijn ogen te knipperen door zijn dikke brillenglazen aanstaarde. ‘Bravo,’ zei hij, en hij klopte me op de arm. ‘Volgens mij geloof je niet echt dat dit ook met jou gaat gebeuren,’ zei hij. ‘Misschien zal een tien je overtuigen.’
‘Zit er een e in?’ vroeg ik, en hij deinsde een beetje terug alsof er een agressieve geur uit mijn sokken was opgestegen.
‘Nou,’ zei hij, nog steeds zonder met zijn ogen te knipperen, en met iets wat te maken kon hebben met een glimlachje in zijn mondhoek. ‘Ja, twee e’s. Maar je spreekt natuurlijk voor je beurt, dus...’ Hij haalde heel licht zijn schouders op.
‘Je kunt het als een verkeerde gok van brigadier Doakes beschouwen,’ stelde ik voor, heel behulpzaam, vond ik.
Hij knikte. ‘Ja, je mag hem niet. Ik begrijp het,’ zei hij, en hij fronste zijn wenkbrauwen een beetje. ‘Maar toch, als ik jou was zou ik banger zijn.’
‘Waarvoor?’ zei ik. Pure bravade, natuurlijk, maar hoe vaak krijg je de kans een echte schurk uit te dagen? En het shot leek thuis te blijven; Danco staarde me een lang ogenblik aan voor hij ten slotte heel licht zijn hoofd schudde.
‘Nou, Dexter,’ zei hij. ‘Ik begrijp dat we voor ons werk geknipt zijn.’ En hij schonk me zijn kleine, bijna onzichtbare glimlachje. ‘Onder andere,’ voegde hij eraan toe, en terwijl hij dat zei, rees achter hem een vrolijke donkere schaduw op, die een verheugde uitdaging naar mijn Zwarte Ruiter bulderde, die naar voren schoof en terugbulderde. Even hadden we een krachtmeting en toen knipperde hij met zijn ogen, slechts één keer, en stond op. Hij liep terug naar de tafel waar Doakes zo vredig lag te dommelen, ik zonk weer in mijn knusse hoekje en vroeg me af met welk mirakel Dexander de Grote deze keer moest komen om zijn grootste ontsnapping ooit te bewerkstelligen.
Ik wist natuurlijk dat Deborah en Chutsky onderweg waren, maar ik merkte dat ik dat zorgelijker vond dan wat ook. Chutsky zou per se zijn gekrenkte mannelijkheid willen herstellen door op krukken en met een pistool in zijn enige hand naar binnen te stormen, en zelfs als Deborah zou toestaan hem dekking te geven, had zij een groot gipskorset om dat haar in haar bewegingen belemmerde. Bepaald geen reddingsteam dat tot vertrouwen inspireerde. Nee, ik moest ervan uitgaan dat mijn hoekje in de keuken eenvoudigweg druk bevolkt zou gaan worden, en dat als we hier straks alle drie ingetapet en gedrogeerd zouden liggen, er voor geen van ons allen hulp zou komen.
En eerlijk gezegd, was ik, ondanks mijn korte heroïsche dialoog, nog altijd wat wazig van wat er in Danco’s slaappijltje had gezeten. Dus was ik gedrogeerd, stevig vastgebonden en helemaal alleen. Maar als je maar goed genoeg zoekt, heeft elke situatie ook haar positieve kant, en als ik nou maar hard genoeg zocht, en nadat ik even over een kant had nagedacht, realiseerde ik me dat ik moest toegeven dat ik tot dusverre niet door razende ratten was aangevallen.
Tito Puente hervatte zijn muziek, iets milders, waar ik filosofischer van werd. Op een bepaald moment was het allemaal onze tijd. Maar toch, dit haalde niet mijn toptienlijstje met manieren waarop ik het leven zou willen laten. Gewoon in slaap vallen en niet meer wakker worden was nummer één op mijn lijstje, en daarna werd het al snel steeds onsmakelijker.
Wat zou ik zien als ik stierf? Ik kan mezelf er echt niet toe brengen in een ziel te geloven, in de hemel en hel, of al die andere plechtige onzin. Maar hoe dan ook, als menselijke wezens een ziel hebben, waarom had ik er dan ook niet een? En reken maar dat ik er niet een heb. Hoe kan dat ook, als je bedenkt wat ik ben? Ondenkbaar. Het is al moeilijk genoeg om gewoon mezelf te zijn. Mezelf zijn met een ziel, een geweten en de dreiging dat er ook nog een leven is na de dood zou onmogelijk zijn.
Maar te bedenken dat mijn unieke zelf voor altijd zou verdwijnen en nooit meer zou terugkomen... heel triest. Tragisch bijna. Misschien moest ik toch maar reïncarnatie in overweging nemen. Maar daar ging je natuurlijk niet over. Voor hetzelfde geld kwam ik terug als mestkever, of erger nog, kwam ik terug als een ander monster. Het was wel zeker dat niemand om me zou rouwen, zeker niet als Debs tegelijk ging. Egoïstisch genoeg hoopte ik dat ik als eerste mocht. Dan hadden we het maar gehad. Deze hele vertoning had lang genoeg geduurd. Tijd om er een eind aan te maken. Misschien maar goed ook.
Tito begon aan een nieuw lied, heel romantisch, iets over ‘Te amo’, en nu ik erover nadacht, zou het heel goed kunnen dat Rita verdriet over me zou hebben, de dwaas. En Cody en Astor zouden me absoluut ook op hun eigen beschadigde manier missen. Op de een of andere manier was ik de laatste tijd zomaar op een stoet emotionele verbintenissen aangegaan. Waarom blijft me dat maar achtervolgen? En had ik niet veel te kort geleden steeds dezelfde gedachtegang gehad, toen ik ondersteboven in Deborahs over de kop gerolde auto hing? Waarom besteedde ik de afgelopen dagen zoveel tijd aan doodgaan en kreeg ik de zaken maar niet op de rails? Ik wist maar al te goed dat daar niet veel voor nodig was.
Ik hoorde Danco rommelen op een blad met instrumenten en draaide mijn hoofd om om te kijken. Bewegen ging nog steeds heel moeilijk, maar het leek iets beter te gaan en ik wist hem in beeld te krijgen. Hij had een grote injectiespuit in zijn hand en liep op brigadier Doakes toe alsof hij gezien en bewonderd wilde worden. ‘Tijd om wakker te worden, Albert,’ zei hij opgewekt en hij stootte de naald in Doakes’ arm. Even gebeurde er niets, toen kwam Doakes stuiptrekkend bij en stiet hij een bevredigende reeks kreten en kreunen uit. Dr. Danco stond naar hem te kijken en genoot van het moment, terwijl hij de spuit weer omhoogstak.
Er bonsde iets tegen de voordeur van het huis, Danco draaide zich met een ruk om en zocht haastig naar zijn paintballpistool op het moment dat de kale gedaante van Kyle Chutsky de kamerdeur-opening vulde. Zoals ik had gevreesd, leunde hij op zijn kruk en had hij een pistool vast in iets waarvan zelfs ik zag dat het een zweterige, onvaste hand was. ‘Klootzak,’ zei hij, en dr. Danco schoot één, twee keer op hem met het paintballpistool. Chutsky keek hem woedend aan, zijn mond viel open en Danco liet zijn wapen zakken terwijl Chutsky op de vloer in elkaar zakte.
En vlak achter Chutsky, onzichtbaar tot hij op de vloer viel, stond mijn geliefde zus Deborah, het mooiste wat ik ooit had aanschouwd, op het Glock-pistool na dat ze in haar vaste rechtervuist geklemd hield. Zij bleef niet staan zweten of schold Danco uit. Ze spande slechts haar kaakspieren aan en vuurde twee schoten af die dr. Danco midden in de borst troffen, hij werd van zijn voeten getild en tuimelde achterover boven op de hysterisch schreeuwende Doakes.
Een lang ogenblik was alles heel stil en bewoog niets, op de niet-af-latende Tito Puente na. Toen gleed Danco van de tafel, Debs knielde naast Chutsky neer en voelde zijn pols. Ze legde hem in een comfortabelere houding, kuste hem op zijn voorhoofd en wendde zich ten slotte tot mij. ‘Dex,’ zei ze. ‘Alles goed?’
‘Met mij komt het goed, zus,’ zei ik, en ik voelde me wat licht in het hoofd, ‘maar zet alsjeblieft die verschrikkelijke muziek af.’
Ze liep naar de aftandse gettoblaster en rukte de stekker uit het stopcontact, terwijl ze in de plotselinge, reusachtige stilte naar brigadier Doakes omlaag keek en haar gezicht in de plooi probeerde te houden. ‘We halen je hier nu weg, Doakes,’ zei ze. ‘Alles komt goed.’ Toen hij begon te snotteren, legde ze een hand op zijn schouder, draaide zich plotseling om en liep met tranen over haar wangen naar me toe. ‘Jezus,’ fluisterde ze toen ze me lossneed. ‘Doakes is een puinhoop.’
Maar toen ze de laatste tape van mijn polsen trok vond ik het moeilijk om enige verdriet voor Doakes te voelen, want eindelijk was ik vrij, helemaal vrij, van de tape en de dokter en van het mensen een plezier moeten doen, en, ja, het zag ernaar uit dat ik eindelijk ook bevrijd was van brigadier Doakes.
Ik stond op, wat niet zo eenvoudig was als het klonk. Ik strekte mijn arme, verkrampte ledematen toen Debs haar radio tevoorschijn haalde om onze vrienden van de Miami Beach politiemacht op te roepen. Ik liep naar de operatietafel. Het was maar iets kleins, maar ik kon mijn nieuwsgierigheid niet bedwingen. Ik stak mijn hand uit en griste het papiertje dat aan de tafelrand bevestigd was weg.
In de bekende, spinachtige blokletters had Danco geschreven: verraad. Vijf van de letters waren doorgestreept.
Ik keek naar Doakes. Hij keek met wijd open ogen terug, waarin een haat te lezen stond die hij nooit meer zou kunnen uitspreken.
Ziet u wel, happy endings bestaan echt.