Ik legde het Rita haastig uit en ging buiten staan wachten. Deborah deed wat ze zei en binnen vijfenhalve minuut waren we op Dixie Highway op weg naar het noorden.
‘Ze zijn bij Miami Beach,’ zei ze. ‘Doakes zei dat hij die vent, Oscar, benaderde voor een gesprek en hem vertelde wat er aan de hand is. Oscar zegt dat hij daarover moet nadenken, Doakes zegt oké, ik bel je. Maar hij houdt het huis vanaf de straat in de gaten en tien minuten later komt die gast de deur uit en stapt met een weekendtas in zijn auto.’
‘Waarom zou hij nu op de vlucht slaan?’
‘Zou jij dat niet doen als je wist dat Danco achter je aan zat?’
‘Nee,’ zei ik, alleen al bij het idee gelukkig over wat ik echt zou doen als ik tegenover de dokter kwam te staan. ‘Ik zou een val voor hem zetten en hem laten komen.’ En dan, dacht ik, maar dat zei ik niet hardop tegen Deborah.
‘Nou, Oscar is niet zoals jij.’
‘Dat zijn er maar weinig,’ zei ik. ‘Welke kant is hij opgegaan?’
Ze fronste haar wenkbrauwen en schudde haar hoofd. ‘Hij rijdt gewoon rond en Doakes houdt hem in het oog.’
‘Waar brengt hij ons naartoe, denken we?’ vroeg ik.
Deborah schudde haar hoofd en zeilde om een oude Cadillac met vouwdak vol gillende tieners heen. ‘Dat maakt niet uit,’ zei ze, en nam plankgas de afslag naar Palmetto Expressway op. ‘Oscar is nog steeds onze beste mogelijkheid. Als hij buiten het gebied probeert te komen, pakken we hem op, maar tot die tijd houden we hem in de gaten om te kijken wat er gebeurt.’
‘Hartstikke goed, echt een geweldig idee, maar wat zou er kunnen gebeuren, denken we?’
‘Dat weet ik niet, Dexter!’ beet ze me toe. ‘Maar we weten dat deze man vroeg of laat het doelwit van de dokter wordt, oké? Dat weet hij zelf ook. Dus misschien wil hij er alleen achter zien te komen of hij gevolgd wordt voordat hij op de loop gaat. Shit,’ zei ze, en ze zwenkte om een oude oplegger vol kratten met kippen heen. Hij reed misschien vijftig kilometer per uur, had geen achterlichten en boven op de lading zaten drie mannen die met hun ene hand hun gedeukte hoed vasthielden en zich met de andere aan de lading vastklemden. Deborah gaf een korte stoot met de sirene toen ze erlangs stoof. Kennelijk had het geen enkel effect, de mannen daarboven knipperden niet eens met hun ogen.
‘Hoe dan ook,’ zei ze toen ze het stuur weer rechttrok en het gaspedaal weer indrukte. ‘Doakes wil ons aan de Miami-kant voor back-up. Zodat Oscar geen al te rare dingen kan doen. We rijden parallel aan Biscayne.’
Daar zat wat in; zolang Oscar nog in Miami Beach was, kon hij geen kant op. Als hij een doorgaande weg zou oversteken of naar het noorden wilde, helemaal aan het eind van Haulover Park, zouden we hem daar oppakken. We hadden hem in een hoek gedreven, tenzij hij een helikopter had klaarstaan. Ik liet Deborah haar gang gaan en ze wist zowaar zonder feitelijke slachtoffers te maken richting noorden te rijden.
Bij de luchthaven sloegen we oostwaarts af naar de 836. Het verkeer was hier wat drukker en Deborah zigzagde er intens geconcentreerd tussendoor. Ik hield mijn gedachten voor me en zij tentoonspreidde haar jarenlange verkeerservaring in Miami door iets te winnen, wat neerkwam op een non-stop, voor-iedereen-gratis kippenracespelletje. We kwamen zonder kleerscheuren door het knooppunt met de I-95 heen en sloegen af naar Biscayne Boulevard. Ik ademde diep in en voorzichtig weer uit toen Deborah gas terugnam naar normale snelheid.
De radio kraakte een keer en de stem van Doakes zei: ‘Morgan, waar zit je?’
Deborah pakte de microfoon en zei het hem. ‘Biscayne bij de MacArthur Causeway.’
Er viel een korte stilte. Toen zei Doakes: ‘Hij staat aan de kant bij de ophaalbrug bij de Venetian Causeway. Geef aan jouw kant dekking.’
‘Begrepen,’ zei Deborah, en ik kon niet nalaten te zeggen: ‘Ik voel me zo officiéél als je dat zegt.’
‘Wat bedoel je?’ zei ze.
‘Eigenlijk niks,’ zei ik.
Ze keek me met een ernstige smerisblik aan, maar ze had een jong gezicht en heel even had ik het gevoel dat we weer kinderen waren, in Harry’s dienstwagen zaten en tikkertje speelden; alleen moest ik deze keer een goeierik zijn, wat me heel onzeker maakte.
‘Dit is geen spelletje, Dexter,’ zei ze, want ze had natuurlijk dezelfde herinneringen. ‘Kyles leven staat op het spel.’ Ze trok haar gezicht weer in de Ernstige Grote-Vissengrijns toen ze vervolgde: ‘Waarschijnlijk begrijp je er niets van, maar ik geef om die man. Ik voel me bij hem zo... Shit. Straks ga je trouwen, maar dan nog zul je het nooit begrijpen.’ We waren bij het stoplicht bij N.E. 15th Street aangekomen en ze sloeg rechts af. Links doemden de resten van de Omni Mall op, en recht voor ons lag de Venetian Causeway.
‘Ik ben niet zo goed in gevoelens, Debs,’ zei ik. ‘En ik weet het allemaal niet met dat huwelijksgedoe. Maar ik vind het maar niks als jij ongelukkig bent.’
Tegenover de kleine jachthaven bij het oude Herald-gebouw minderde Deborah vaart en parkeerde de wagen met de neus naar de Venetian Causeway. Ze zweeg even, liet haar adem tussen haar tanden door ontsnappen en zei: ‘Sorry.’
Dat verraste me een beetje, want ik moet toegeven dat ik iets wilde zeggen wat daar heel erg op leek, gewoon om de sociale radertjes aan de gang te houden. Ik zou het vrijwel zeker wat slimmer hebben geformuleerd, maar het kwam op hetzelfde neer. ‘Waarom?’
‘Ik wilde je niet... Ik weet dat jij anders bent, Dex. Daar probeer ik echt aan te wennen... Maar je blijft mijn broer.’
‘Geadopteerd,’ zei ik.
‘Dat is bullshit en dat weet je best. Je bent mijn broer, en ik weet dat je hier alleen maar voor mij bent.’
‘Eigenlijk hoopte ik altijd dat ik “begrepen” in een radio mocht zeggen.’
Ze snoof. ‘Oké, wees maar een klootzak. Maar evengoed bedankt.’
‘Graag gedaan.’
Ze griste naar de radio. ‘Doakes. Wat doet-ie?’
Na een korte stilte antwoordde Doakes: ‘Zo te zien is hij aan het bellen.’
Deborah keek me met gefronst voorhoofd aan. ‘Hij is op de vlucht, wie moet hij nou bellen?’
Ik haalde mijn schouders op. ‘Misschien regelt hij iets waardoor hij het land uit kan komen. Of...’
Ik viel stil. Dat idee was te belachelijk voor woorden, en ik had het automatisch niet in mijn hoofd mogen toelaten, maar op een of andere manier was het er, het stuiterde op de grijze cellen en zwaaide met een rood vlaggetje.
‘Wat?’ vroeg Deborah dwingend.
Ik schudde mijn hoofd. ‘Onmogelijk. Stom. Gewoon een wild idee dat maar niet weg wil gaan.’
‘Oké. Hoe wild?’
‘Stel nou... Ik héb gezegd dat dit stom was, ja?’
‘Het is nog veel stommer als je eromheen blijft draaien,’ snauwde ze. ‘Wat is dat idee?’
‘Stel nou dat Oscar met de goede dokter belt en het met hem op een akkoordje wil gooien?’ zei ik. En ik had gelijk, dit klonk echt stom.
Debs snoof. ‘Een akkoordje? Hoe dan?’ ‘Nou,’ zei ik, ‘Doakes zei dat hij een tas bij zich heeft. Daar kan geld in zitten, waardepapieren, of zelfs een postzegelverzameling. Dat weet ik niet. Maar hij heeft waarschijnlijk iets wat zelfs voor onze chirurgische vriend waardevol kan zijn.’
‘Zoals?’
‘Hij weet wellicht waar de rest van het team zich verschuilt.’
‘Shit,’ zei ze. ‘Iedereen verraden in ruil voor zijn leven?’ Ze kauwde op haar lip terwijl ze daar over nadacht. Na een minuut schudde ze haar hoofd. ‘Dat is behoorlijk vergezocht,’ zei ze.
‘Vergezocht is heel wat beter dan stom,’ zei ik.
‘Dan weet Oscar hoe hij met de dokter in contact kan komen.’
‘De ene griezel weet altijd een manier om bij een andere te komen. Wel eens van lijsten, databanken en wederzijdse contacten gehoord? Heb je Bourne Identity niet gezien?’
‘Jawel, maar hoe weten we of Oscar hem heeft gezien?’ zei ze.
‘Ik zeg alleen dat het kán.’
‘Hm-m,’ zei ze. Ze keek uit het raam, dacht na, trok een gezicht en schudde haar hoofd. ‘Kyle zei iets als... dat je na een tijdje vergat in welk team je zat, zoiets als free agents bij baseball. Dus pap je aan met de tegenpartij, en... Shit, dat klinkt idioot.’
‘Aan welke kant Danco ook staat, Oscar hééft hem op een of andere manier weten te bereiken.’
‘En wat dan nog? Wij niet,’ zei ze.
Daarna zwegen we een paar minuten. Ik neem aan dat Debs aan Kyle zat te denken en zich afvroeg of we hem op tijd zouden vinden. Ik probeerde me voor te stellen of ik net zo om Rita zou geven, maar dat schoot niet op. Zoals ze zo scherpzinnig had opgemerkt, was ik verloofd en zou ik het toch nooit begrijpen. En dat zou ook nooit gebeuren, wat ik doorgaans als een zegen beschouw. Ik heb altijd liever met mijn hersens willen denken dan met gerimpelde, iets zuidelijker gelegen lichaamsdelen. Ik bedoel, echt, zien mensen zichzelf dan werkelijk niet wankelend rondlopen, kwijlen en hun broek laten zakken, met tranen in hun ogen en slappe knieen, en zich compleet belachelijk gaan gedragen bij iets waarvan zelfs dieren nog het verstand hebben om dat snel af te handelen zodat ze zich met zinniger dingen kunnen bezighouden, op zoek gaan naar vers vlees, bijvoorbeeld?
Nou, ik snapte er niets van, daar waren we het al over eens. Dus ik keek uit over het water naar de gedempte lichtjes van de huizen aan de overkant van de Causeway. Er stonden een paar appartementengebouwen in de buurt van de tolpoort, en daarachter verspreid staande, bijna even grote huizen. Misschien zou ik als ik de lotto won eens met zo’n echte makelaar kunnen gaan praten om me iets te laten zien met een keldertje waar een pedofiele fotograaf mooi in paste. Toen ik daaraan dacht, kwam er een zachte fluistering van mijn persoonlijke achterbankstem, maar daar kon ik natuurlijk niets aan doen, behalve misschien de maan toejuichen die boven het water hing. En over dat datzelfde door de maan beschilderde water klonk opeens het gerinkel van een galmende bel ten teken dat de brug openging.
De radio kraakte. ‘Hij rijdt weer,’ zei Doakes. ‘Ik ga de brug op. Houd ’m in de gaten, een witte Toyota 4Runner.’
‘Ik zie ’m,’ zei Deborah in de radio. ‘We gaan achter hem aan.’
De witte suv stak de Causeway over en draaide net 15th Street op vlak voordat de brug openging. Deborah wachtte heel even tot hij voorbij was en ging achter hem aan. Op Biscayne Boulevard sloeg hij rechts af en dat deden wij even later ook. ‘Hij rijdt in noordelijke richting op Biscayne,’ zei ze in de radio.
‘Begrepen,’ zei Doakes. ‘Ik volg vanaf hier.’
De 4Runner reed met normale snelheid door het betrekkelijk rustige verkeer, hij reed zo’n acht kilometer boven maximumsnelheid, wat in Miami als de snelheid van een toerist wordt beschouwd, zo langzaam dat de automobilisten die hem passeerden terecht een klap op de claxon gaven. Maar dat leek onze Oscar niets te kunnen schelen. Hij hield zich aan alle verkeerstekens en bleef op de rechterweghelft, reed door alsof hij nergens naartoe hoefde en alleen maar een ontspannen avondritje na het eten maakte.
Toen we bij 79th Street kwamen, pakte Deborah de radio. ‘We passeren nu 79th Street,’ zei ze. ‘Hij heeft geen haast, rijdt in noordelijke richting door.’
‘Begrepen,’ zei Doakes en Deborah keek naar mij.
‘Ik zei niks,’ zei ik.
‘Maar je dacht heel wat,’ zei ze.
We gingen verder naar het noorden en moesten twee keer voor een verkeerslicht stoppen. Deborah zorgde er zorgvuldig voor een paar auto’s achter hem te blijven, wat in Miami niet moeilijk was omdat de meeste auto’s om, over of door alle andere voertuigen proberen te komen. Vanuit tegengestelde richting kwam een brand-weerauto aanrijden, die bij de kruispunten met zijn sirene loeide. Het had hetzelfde effect als een blatend lammetje. Ze negeerden de sirene en bleven stug op hun felbegeerde stukje asfalt tussen de rommelige rijen auto’s rijden. De bestuurder van de brandweerwagen, zelf een automobilist uit Miami, zigzagde er simpelweg toeterend en met gillende sirene tussendoor, een Verkeersduet.
We kwamen bij 123rd Street, de laatste afslag naar Miami Beach voordat hij 826 North Miami Beach kruiste, en Oscar bleef naar het noorden rijden. Deborah zei dat tegen Doakes toen we erlangs reden.
‘Waar gaat hij verdomme naartoe?’ mompelde Deborah toen ze de radio terugzette.
‘Misschien maakt hij gewoon een ritje,’ zei ik. ‘Het is een prachtige nacht.’
‘Hm. Wil je soms een sonnet schrijven?’
Normaal gesproken zou ik daar een gevat antwoord op weten, maar er kwam niets in me op, misschien doordat we op zo’n opwindende jacht waren. En trouwens, Debs zag eruit alsof ze wel een overwinning kon gebruiken, hoe klein ook.
Een paar straten verder schoot Oscar plotseling naar de linker rijbaan en sloeg links af, pal vóór het tegemoetkomende verkeer, waarmee hij een woedend claxonconcert van bestuurders in beide richtingen ontketende.
‘Hij verandert koers,’ zei Deborah tegen Doakes, ‘westwaarts op de 135th Street.’
‘Ik steek achter jullie door,’ zei Doakes. ‘Op Broad Causeway.’
‘Wat is er in de 135th Street?’ vroeg Debs zich hardop af.
‘Opa-Locka Airport,’ zei ik. ‘Een paar kilometer verderop.’
‘Shit,’ zei ze, en ze pakte haar radio. ‘Doakes, Hij gaat naar OpaLocka Airport.’
‘Ben onderweg,’ zei hij, en ik hoorde zijn sirene loeien voordat hij de verbinding verbrak.
Het vliegveld Opa-Locka was van oudsher geliefd bij mensen in de drugshandel en degenen die zich met geheime operaties inlieten. Dat kwam goed uit, want de scheidslijn tussen die twee was vaak behoorlijk vaag. Er zou met gemak een vliegtuigje op Oscar kunnen staan te wachten, klaar om hem het land uit en overal op de Cariben, Midden- of Zuid-Amerika te brengen, met uiteraard aansluitingen op de rest van de wereld, hoewel ik betwijfelde of hij naar Soedan of zelfs Beiroet zou willen. Ergens op de Cariben leek me redelijk waarschijnlijk, maar onder de huidige omstandigheden leek het land uitvluchten sowieso geen onverstandige zet, en OpaLocka Airport was om te beginnen een logische plek.
Oscar reed nu wat sneller, hoewel 135th Street niet zo breed was en het er net zo druk was als op Biscayne Boulevard. We namen een smalle brug over een kanaal en toen Oscar aan de overkant was, meerderde hij plotseling vaart en wurmde zich bij een s-bocht in de weg door het verkeer.
‘Verdomme, hij is ergens van geschrokken,’ zei Deborah. ‘Hij heeft ons vast in de gaten.’ Ze versnelde om hem bij te houden, nog steeds met een paar auto’s ertussen, ook al had het nu weinig zin meer te doen alsof we hem niet achtervolgden.
Hij was inderdaad ergens van geschrokken, want Oscar reed nu zo woest en gevaarlijk dat het niets scheelde of hij botste op het verkeer of reed de stoep op, en uiteraard was Debs niet van plan zichzelf te verliezen in zo’n soort klotewedstrijdje. Ze bleef bij hem en zwenkte om de auto’s heen die nog stonden bij te komen van hun aanvaring met Oscar. Even verderop schoot hij naar de verste linkerbaan, waardoor een oude Buick in een slip raakte, de stoeprand ramde en door een hek in de voortuin van een lichtblauw huis belandde.
Zou de aanblik van onze burgerwagen de reden zijn dat Oscar zich zo ging gedragen? Het was leuk dat te denken en ik voelde me er heel belangrijk door, maar ik geloofde het niet; tot nu toe had hij beheerst en weloverwogen gehandeld. Als hij ons had willen afschudden, was het waarschijnlijker dat hij een of andere plotselinge en sluwe zet had gedaan, bijvoorbeeld de ophaalbrug oprijden op het moment dat die openging. Dus waarom was hij opeens zo in paniek? Om wat te doen te hebben, boog ik naar voren en keek in de buitenspiegel. De blokletters op de spiegel vertelden me dat objecten in de spiegel dichterbij waren dan ze leken. Zoals de zaken er nu voorstonden was dat een heel onplezierige gedachte, want op dat moment verscheen er slechts één object in de spiegel.
Een gedeukte, witte bestelbus.
En die zat achter ons aan, en achter Oscar aan. Hij paste zich aan onze snelheid aan en volgde onze bewegingen door het verkeer. ‘Nou,’ zei ik. ‘Zo stom was het dus toch niet.’ En ik verhief mijn stem boven de piepende banden en het getoeter van de andere weggebruikers uit.
‘Hé, Deborah,’ zei ik. ‘Ik wil je niet afleiden, maar als je even hebt, kun je dan in je achteruitkijkspiegel kijken?’
‘Wat bedoel je daar verdomme mee?’ snauwde ze, maar haar ogen flitsten naar de spiegel. Het was maar gelukkig dat we net op een recht stuk weg reden, want heel even vergat ze te sturen. ‘O, shit,’ fluisterde ze.
‘Ja, dat dacht ik nou ook,’ zei ik.
Het viaduct van de I-95 strekte zich verderop voor ons uit, en vlak voordat hij eronderdoor reed zwenkte Oscar woest over drie rijbanen naar rechts en schoot een zijweg in die parallel liep aan de autoweg. Deborah vloekte en keerde om hem te volgen. ‘Zeg ’t tegen Doakes!’ zei ze, en gehoorzaam pakte ik de radio.
‘Brigadier Doakes,’ zei ik. ‘We zijn niet alleen.’
De radio knetterde een keer. ‘Wat bedoel je, verdomme?’ zei Doakes, bijna alsof hij Deborahs reactie had gehoord en het zo mooi vond dat hij het moest herhalen.
‘We zijn net naar 6th Avenue afgeslagen, en worden gevolgd door een witte bestelbus.’ Geen antwoord, dus ik zei nogmaals: ‘Heb ik gezegd dat de bestelbus wit is?’ en deze keer had ik de onuitsprekelijke voldoening Doakes te horen grommen: ‘Etterbak.’
‘Dat dachten wij nou ook,’ zei ik.
‘Laat het busje voor je rijden en blijf bij hem,’ zei hij.
‘Nee, shit,’ siste Deborah tussen haar opeengeklemde tanden, toen zei ze iets veel ergers. Ik kwam ook in de verleiding zoiets te zeggen, want toen Doakes zijn radio uitschakelde, reed Oscar met ons achter hem aan in de richting van de oprit naar de I-95 en schoot op het allerlaatste moment weer via het geplaveide talud op 6th Avenue terug. Zijn 4Runner stuiterde op de weg en helde even als een dronkenman naar rechts, accelereerde en kwam weer recht op de wielen. Deborah trapte vol op de rem en we slipten in een halve bocht; de witte bus slipte vóór ons, stuiterde op het talud en sloot het gat met de 4Runner. Binnen een halve seconde kreeg Debs ons weer op koers en volgde hen door de straat.
Hier was de zijweg smal, rechts stond een rij met huizen en links een hoge, gele, betonnen wal met daarop de I-95. We reden langs een paar huizenblokken terwijl we vaart meerderden. Een minus-cuul oud, hand in hand lopend echtpaar bleef op de stoep staan kijken toen onze merkwaardige optocht langs hen schoot. Misschien heb ik me het verbeeld, maar het leek alsof ze wapperden in de wind van Oscars langsrijdende auto en het busje.
We liepen onze achterstand iets in, en het witte busje kwam ook steeds dichter bij de 4Runner. Maar Oscar meerderde weer vaart; negeerde een stopbord, waardoor wij voor een pick-uptruck moesten uitwijken die in een bocht zwenkte tijdens zijn pogingen de 4Runner en de bestelbus te omzeilen. De truck zwalkte klunzig om zijn as en botste op een brandweerpaaltje. Maar Debs klemde alleen maar haar kaken op elkaar, zwenkte om de vrachtwagen heen het kruispunt over, het getoeter en de fontein water uit het brandweerpaaltje negerend, en bij het volgende huizenblok kwam ze weer dichterbij.
Een paar straten voor Oscar uit zag ik bij een groot kruispunt een verkeerslicht op rood staan. Zelfs van hieraf kon je zien dat zich gestaag een verkeersstroom naar het kruispunt bewoog. Natuurlijk heeft niemand het eeuwige leven, maar als ik er iets over te zeggen had, zou ik toch zeker niet op deze manier dood willen gaan. Tvkijken met Rita leek plotseling een stuk aantrekkelijker. Ik deed mijn best om een beleefde, maar overtuigende manier te bedenken om Deborah over te halen te stoppen en even de rozengeur op te snuiven, maar net toen ik mijn machtige brein het meest nodig had, liet die het afweten en voor ik het weer op gang kreeg, naderde Oscar het kruispunt.
Het was heel goed mogelijk dat Oscar deze week naar de kerk was geweest, want het licht sprong op groen toen hij over het kruispunt schoot. De witte bestelbus volgde dicht achter hem, die hard moest remmen om een door rood rijdende, kleine, blauwe auto te ontwijken, en toen was het onze beurt terwijl het licht nu helemaal op groen stond. We zwenkten om de bestelbus heen en haalden het bijna... maar dit was tenslotte Miami, en een cementtruck reed achter de blauwe auto door rood en kwam recht op ons af. Ik slikte hevig toen Deborah op de rem stond en om de truck zeilde. We stootten hard tegen de stoeprand en de twee linkerwielen reden even over de stoep voor ze weer op de weg stuiterden. ‘Heel fijn,’ zei ik, toen Deborah weer wegspurtte. En het zou best eens zo kunnen zijn dat ze de tijd had genomen om me voor mijn compliment te bedanken, ware het niet dat het witte busje precies dat moment had gekozen om van ons oponthoud te profiteren, weer naast ons op te duiken en naar ons toe zwenkte. De achterkant van onze auto schoot naar links, maar Deborah vocht om op de weg te blijven.
De bestelbus beukte opnieuw op ons in, harder nu, vlak achter mijn deur, en terwijl ik voor de klap wegdook, vloog het portier open. Onze auto zwenkte en Deborah remde, misschien niet de beste strategie, want op hetzelfde moment accelereerde de bus en deze keer sloeg hij zo hard tegen mijn deur dat die losschoot en wegstuiterde, met een ferme klap tegen het achterwiel van de bestelbus aan sloeg en als een misvormd wiel vonken schietend wegrolde.
Ik zag dat de bestelbus licht wiebelde en hoorde het ratelende geluid van een lekke band. Toen sloeg de muur van wit nog één keer tegen ons aan. Onze auto bokte hevig, slingerde naar links, stuiterde naar de berm en brak door een hek dat de zijweg van het talud van de I-95 scheidde. We tolden rond alsof onze banden van boter waren. Deborah vocht met opgetrokken lippen met het stuur en we haalden het bijna over de afslag. Ik was deze week níét naar de kerk geweest, en toen we met onze voorwielen tegen de wegrand aan de overkant van de afrit tot stilstand kwamen, botste een grote, rode suv tegen onze achterbumper. We schoten de grassige berm tussen autoweg en afrit op waar in het midden een grote vijver was. Ik had slechts een ogenblik om te zien dat de nachtelijke hemel in de plaats leek te komen van het gekortwiekte gras. Toen sprong de auto hevig op en explodeerde de airbag aan passagierszijde in mijn gezicht. Ik had het gevoel alsof ik een kussengevecht met Mike Tyson had uitgevochten; ik was nog steeds verbijsterd toen de auto op z’n kop rolde, in de vijver belandde en het water naar binnen stroomde.