Vince Masuoka had een klein huis in North Miami, helemaal aan het eind in een doodlopende straat die uitkwam op 125th Street. Het was zachtgeel geschilderd met lichtpaarse sierlijsten, waardoor ik mijn smaak voor mijn collega’s ernstig in twijfel trok. In de voortuin stonden een paar goed gesnoeide struiken, bij de voordeur was een cactustuin en de kinderhoofdjes van het pad werden door een rij van die op zonnecellen werkende lampen verlicht.
Ik was er een keer eerder geweest, iets langer dan een jaar geleden, toen Vince had besloten om een of andere reden een gekostumeerd feestje te geven. Ik had Rita meegenomen, want bij vermommingen draait het erom dat je er ook in gezien wordt. Zij was als Peter Pan gegaan en ik, uiteraard, als Zorro; de Donkere Wreker met het zwaard in de aanslag. Vince had de deur opengedaan in een strakke, satijnen jurk met een fruitmand op zijn hoofd.
‘J. Edgar Hoover?’ vroeg ik hem.
‘Warm. Carmen Miranda,’ had hij gezegd voordat hij ons naar een fontein dodelijke punch begeleidde. Al na één slok besloot ik het bij mineraalwater te houden, maar dat was natuurlijk lang voor mijn bekering tot bier zuipende, roodbloedige man. Er was toen een non-stop soundtrack van monotone technopopmuziek gedraaid, waarvan het volume was ontworpen om vrijwillig een eigenhandig uitgevoerde hersenoperatie te ondergaan, en het feestje was uitermate luidruchtig en vrolijk geworden.
Voor zover ik wist had Vince sindsdien geen feestjes meer gegeven, in elk geval niet zo uitgebreid. Toch zong de herinnering kennelijk nog rond, want het was voor Vince niet moeilijk om binnen vierentwintig uur een enthousiaste menigte te verzamelen om aan mijn vernedering mee te werken. En zoals hij had beloofd, draaiden er door het hele huis vieze filmpjes op een aantal videoschermen die hij had neergezet, zelfs achter het huis op zijn patio. En uiteraard was de fruitpunchfontein er ook.
Omdat de geruchten over het vorige feest nog vers in het geheugen van de buurt lagen, was het hele huis vol lawaaischoppers, overwegend mannelijk, die op de punch aanvielen alsof ze hadden gehoord dat er een prijs was uitgeloofd voor degene die als eerste blijvend hersenletsel opliep. Ik kende zelfs een paar feestgangers. Angel Batista-zonder-iets was er van mijn werk, samen met Camilla Figg en een handvol andere zuiplappen van het lab, en een paar smerissen die ik kende, met inbegrip van de vier die Doakes plechtig hadden beloofd het niet te verprutsen. De rest van de groep leek willekeurig van South Beach geplukt te zijn, geselecteerd om hun talent om harde, schrille woooo-geluiden te produceren wanneer de muziek veranderde of als er op het videoscherm iets heel erg onwaardigs te zien was.
Het duurde niet lang voordat het feest ontaardde in iets waar we allemaal nog heel lang spijt van zouden krijgen. Om kwart voor negen was ik de enige die nog zelfstandig rechtop kon blijven staan. De meeste agenten hadden buiten bij de fontein gebivakkeerd, in een grimmige kluwen van zich steeds sneller buigende ellebogen. Angel-zonder-iets lag vast in slaap onder de tafel, met een gelukzalige glimlach op zijn gezicht. Zijn broek was weg en iemand had midden op zijn hoofd een strook haar weggeschoren.
Zoals de zaken er nu voorstonden, leek dit me een geschikt moment om onopgemerkt naar buiten te glippen om te kijken of brigadier Doakes al was gearriveerd. Daar bleek ik me echter in te vergissen. Ik had nog maar twee stappen buiten de deur gezet toen een groot gewicht van achteren op me neerstortte. Ik draaide me snel om en kwam tot de ontdekking dat Camilla Figg zich over mijn rug probeerde te draperen. ‘Hoi,’ zei ze met een opgewekte, maar enigszins langgerekte glimlach.
‘Hallo,’ zei ik opgewekt. ‘Zal ik een drankje voor je halen?’
Ze keek me met gefronste wenkbrauwen aan. ‘Heb geen drankje nodig. Wouwalleen hallo zeggen.’ De frons werd dieper. ‘Jeez, wa ben je ’n leukerd,’ zei ze. ‘Wouwik j’ltijd noggissegge.’
Nou, het arme ding was duidelijk dronken, maar dan nog... een leukerd? Ik? Ik vermoed dat alcohol het gezichtsvermogen vertroebelt, maar kom nou toch, wat kon er in hemelsnaam schattig zijn aan iemand die je liever opensnijdt dan je de hand schudt? Bovendien had ik met Rita mijn buik meer dan vol van vrouwen. Voor zover ik het me kon herinneren hadden Camilla en ik nog nooit meer dan drie woorden met elkaar gewisseld. Ze had het er nooit eerder over gehad dat ik een zogenaamde leukerd was. Ze was me eerder uit de weg gegaan, bloosde liever en keek de andere kant op in plaats van me eenvoudigweg goedemorgen te wensen. En nu verkrachtte ze me zowat. Waar sloeg dit op?
Hoe dan ook, ik had geen tijd me bezig te houden met het ontcijferen van het menselijk gedrag. ‘Heel erg bedankt,’ zei ik, terwijl ik me probeerde van haar te ontdoen zonder dat een van ons ernstig gewond zou raken. Ze had haar handen stevig om mijn nek geslagen en ik trok eraan, maar ze klemde zich als een zuignap aan me vast. ‘Volgens mij heb je wat frisse lucht nodig, Camilla,’ zei ik in de hoop dat ze de hint op zou pikken en naar achteren zou teruggaan. In plaats daarvan trok ze me nog dichter naar zich toe, duwde haar gezicht tegen het mijne, terwijl ik verwoed naar achteren wankelde.
‘Ik neem m’n frizze lucht hier wel!’ zei ze. Ze tuitte haar lippen tot een pruilmondje en duwde me naar achteren tot ik tegen een stoel aanstootte en bijna viel.
‘Eh... wil je niet even zitten?’ vroeg ik hoopvol.
‘Nee,’ zei ze, terwijl ze me naar haar gezicht omlaag trok met wat voelde als tweemaal haar werkelijke gewicht, ‘ik wil neuken.’
‘Ah, nou,’ stamelde ik, overweldigd door haar volslagen schokkende schaamteloosheid en het absurde ervan. Waren alle mensenvrouwen soms gek? Niet dat de mannen een haar beter waren. Het feest om me heen zag eruit alsof dat door Hieronymus Bosch was gearrangeerd, terwijl Camilla vastbesloten was me naar de fontein te slepen, waarachter ongetwijfeld een bende vogelsnavels stond te wachten om haar te helpen mij te betoveren. Maar het schoot door me heen dat ik nu het perfecte excuus kon gebruiken om betovering te voorkomen. ‘Ik ga trouwen, weet je.’ Hoe moeilijk het ook was om het over m’n lippen te krijgen, het was alleen maar eerlijk dat het ook wel eens goed uitkwam.
‘Klosak,’ sprak Camilla. ‘Knappe klosak.’ Ze zakte opeens in elkaar en haar handen vielen van mijn nek. Ik kon haar amper opvangen en voorkomen dat ze op de grond viel.
‘Dat zal best, ja,’ zei ik. ‘Maar je moet hoe dan ook een paar minuten gaan zitten.’ Ik probeerde haar op de stoel te wurmen, maar dat was als honing schenken op het lemmet van een mes en ze gleed op de vloer.
‘Knappe klosak,’ zei ze, en ze deed haar ogen dicht.
Het is altijd leuk te horen dat je collega’s een hoge pet van je op hebben, maar mijn romantische intermezzo had een paar minuten geduurd en ik moest nu echt buiten gaan kijken waar brigadier Doakes bleef. Terwijl ik Camilla overliet aan haar zoete sluimer en vochtige liefdesdromen, liep ik nogmaals naar de voordeur.
En nogmaals werd ik belaagd, deze keer een wilde aanval op mijn bovenarm. Vince zelf greep me bij mijn biceps, sleurde me weg van de deur en terug in het surrealisme. ‘Hé!’ lalde hij. ‘Hé, feestbeest! Waar gaat je heen?’
‘Ik geloof dat ik mijn sleutels in de auto heb laten liggen,’ zei ik, terwijl ik me uit zijn dodelijke greep los probeerde te wurmen. Maar hij trok alleen maar harder aan me.
‘Nee, nee, nee,’ zei hij en hij sleepte me naar de fontein. ‘Het is jouw feestje, jij gaat helemaal nergens naartoe.’
‘Het is een geweldig feest, Vince’ zei ik. ‘Maar ik moet nu echt...’
‘Drink!’ zei hij. Hij dompelde een glas in de fontein en stak het ruw naar me uit zodat de helft op mijn mooie hemd morste. ‘Dit heb je nodig. Banzai!’ Hij hield zijn eigen glas in de lucht en sloeg de inhoud achterover. Gelukkig voor alle betrokkenen kreeg hij daar een hevige hoestbui van en wist ik weg te glippen terwijl hij dubbel klapte en vocht om wat lucht.
Ik wist helemaal tot aan de voordeur te komen en halverwege het pad, toen hij weer in de deuropening verscheen. ‘Hé,’ schreeuwde hij. ‘Je mag nu nog niet weg, er komen nog strippers!’
‘Ik ben zo terug,’ riep ik. ‘Schenk nog maar wat voor me in!’
‘Is goed!’ zei hij met zijn namaakglimlach. ‘Ha! Banzai!’ En met een opgewekte zwaai keerde hij weer naar het feest terug. Ik draaide me om om Doakes te zoeken.
Hij had zo lang pal aan de overkant gestaan van waar ik me bevond, dat ik hem onmiddellijk in de gaten zou moeten hebben, maar dat was niet zo. Toen ik ten slotte de bekende kastanjebruine Taurus zag, besefte ik hoe slim hij was geweest. Hij had verderop in de straat onder een grote boom geparkeerd, die het licht van de straatlantaarns afschermde. Zoiets zou iemand doen die niet gezien wilde worden, maar die tegelijk dr. Danco het vertrouwen wilde geven dat hij zonder gezien te worden dicht bij het huis kon komen.
Ik liep naar de auto en het portierraam schoof omlaag. ‘Hij is er nog niet,’ zei Doakes.
‘Het is de bedoeling dat je binnenkomt voor een drankje,’ zei ik.
‘Ik drink niet.’
‘Dan ga je duidelijk ook nooit naar feestjes, want dan zou je wel weten dat je die niet in je eentje in je auto hoort te vieren.’
Brigadier Doakes zei niets, maar het raam schoof omhoog, het portier ging open en hij stapte uit. ‘Wat doe je als hij nu komt?’ vroeg hij.
‘Erop vertrouwen dat mijn charme me redt,’ zei ik. ‘Kom mee naar binnen, nu er nog iemand daarbinnen bij bewustzijn is.’
We staken samen de straat over, nog net niet hand in hand, maar het leek onder de omstandigheden zo merkwaardig, dat we het net zo goed wel hadden kunnen doen. Toen we midden op de weg liepen kwam er een auto de hoek om onze richting uit. Ik wilde wegvluchten en in een rij oleanders duiken, maar was heel trots op mijn ijzige kalmte toen ik in plaats daarvan slechts een blik wierp op de naderende auto. Die reed langzaam door en tegen de tijd dat brigadier Doakes en ik de overkant van de straat hadden bereikt, was hij bij ons.
Doakes draaide zich om en keek naar de auto, en ik ook. Vijf opgeschoten jongens op een rij keken ons stuurs aan. Een van hen draaide zijn hoofd om en zei iets tegen de anderen, en ze moesten lachen. De auto reed door.
‘Laten we maar naar binnen gaan,’ zei ik. ‘Ze zagen er gevaarlijk uit.’
Doakes gaf geen antwoord. Hij zag dat de auto aan het eind van de straat keerde en liep toen naar Vince’ voordeur. Ik liep achter hem aan en was net op tijd bij hem om de deur voor hem open te houden.
Ik was maar een paar minuten buiten geweest, maar het aantal slachtoffers was indrukwekkend gegroeid. Twee van de smerissen bij de fontein lagen languit op de grond en een van de South Beach-vluchtelingen stond over te geven in een Tupperwarebak waar een paar minuten geleden nog gelatinepudding in had gezeten. De muziek dreunde harder dan ooit en ik hoorde Vince vanuit de keuken roepen: ‘Banzai!’ dat werd meegejoeld door een onsamenhangend koor van andere stemmen. ‘Laat alle hoop varen,’ zei ik tegen brigadier Doakes, en hij mompelde iets wat klonk als achterlijke randdebielen. Hij schudde zijn hoofd en ging naar binnen.
Doakes dronk niets en danste ook niet. Hij vond een hoek in de kamer waar geen bewusteloze lijven lagen en bleef daar alleen maar staan, terwijl hij eruitzag als de Meedogenloze Man met de zeis op een studentencorpsfeest. Ik vroeg me af of ik iets moest doen om hem in de stemming te brengen. Misschien kon ik Camilla Figg op hem afsturen om hem te verleiden.
Ik zag hoe de brave, in de hoek staande brigadier om zich heen keek, en vroeg me af wat hij dacht. Het was een prachtige metafoor: Doakes zwijgend alleen in een hoek, terwijl om hem heen het menselijk leven onstuimig doorwoedde. Als ik iets kon voelen, zou er nu waarschijnlijk een bron van sympathie voor hem in me moeten opwellen. Hij leek volkomen onaangedaan door de situatie, hij vertrok zelfs geen spier toen twee leden van de South Beach-troep in hun nakie langsrenden. Zijn blik viel op het dichtstbij staande beeldscherm, waarop nogal schokkende en primitieve beelden van dieren te zien waren. Doakes keek er zonder enige interesse of emotie naar; hij keek alleen maar, toen verplaatste hij zijn blik naar de agenten op de grond, naar Angel onder de tafel en Vince in de keuken als leider van een polonaise. Zijn blik reisde helemaal naar mij toe, zonder enige uitdrukking op zijn gezicht. Hij liep de kamer door en ging voor me staan.
‘Hoe lang moeten we blijven?’ vroeg hij.
Ik schonk hem mijn allerbeste lach. ‘Het is een beetje veel, hè? Al die vreugde en dat plezier, je zult er wel zenuwachtig van worden.’
‘Ik wil m’n handen wassen,’ zei hij. ‘Ik wacht buiten.’
‘Is dat nou wel zo’n goed idee?’ vroeg ik.
Hij gebaarde met zijn hoofd naar de polonaise van Vince, die in een berg van spastische hilariteit instortte. ‘Dat wel, dan?’ zei hij. En hij had natuurlijk een punt, hoewel in termen van pure dodelijke pijn en afgrijzen een groep polonaisedansers op de grond bepaald niet tegen dr. Danco op kon. Maar ik veronderstel dat je de menselijke waardigheid in ogenschouw moet nemen, als die al ergens echt bestaat. Terwijl ik op dat moment de kamer rondkeek, hield ik dat niet voor mogelijk.
De voordeur zwaaide open. Doakes en ik draaiden ons allebei om, al onze reflexen stonden op scherp, en het was goed dat we op gevaar bedacht waren, want anders zouden we in een hinderlaag zijn gelokt door twee halfnaakte vrouwen met een gettoblaster. ‘Hallo?’ riepen ze, en ze werden beloond met een schor, schril woooo! van de polonaisegangers op de grond. Vince worstelde zich onder de stapel lijven vandaan en stond op zijn voeten te zwaaien. ‘Hé!’ riep hij. ‘Hallo allemaal! Strippers zijn er! Banzai!’ Er klonk een nog luider woooo! en een van de smerissen op de grond worstelde zich op zijn knieën, waarbij hij zachtjes heen en weer wiegde en starend met zijn mond het woord strippers mimede.
Doakes keek de kamer rond en weer naar mij. ‘Ik ben buiten,’ zei hij, en hij liep naar de deur.
‘Doakes,’ zei ik, en ik vond het echt geen goed idee. Maar ik was nog geen stap bij hem vandaan of ik werd opnieuw woest in de val gelokt.
‘Hebbes!’ brulde Vince, die me in een onhandige berenomhelzing hield.
‘Vince, laat me los,’ zei ik.
‘Komt niets van in!’ gnuifde hij. ‘Hallo, allemaal! Help me es met de blozende bruidegom!’ Een golf ex-polonaisegangers en de laatste smeris die bij de fontein nog op zijn benen stond, kwamen toegesneld en opeens zat ik midden in een uitgelaten minigroepje dansende mensen, de lijven duwden me naar de stoel waar Camilla Figg was flauwgevallen en op de vloer was gerold. Ik worstelde om weg te komen, maar dat had geen zin. Ze waren met te veel en hadden te veel van Vince’ raketsap gedronken. Ik kon alleen maar toekijken hoe brigadier Doakes, met een laatste blik van gesmolten steen, door de voordeur de nacht in liep.
Ze verankerden me in de stoel en gingen in een dichte halve cirkel om me heen staan, en het was duidelijk dat ik geen kant op kon. Ik hoopte maar dat Doakes zo goed was als hij dacht dat hij was, want het was duidelijk dat hij een tijdje op zichzelf aangewezen was.
De muziek stopte, en ik hoorde een bekend geluid waarvan de haren op mijn armen recht overeind gingen staan: het krakende en scheurende geluid van duct tape dat van de rol getrokken werd, mijn eigen lievelingsprelude voor een Concerto voor een Lemmet. Iemand hield mijn armen vast en Vince wond me met drie banen tape om mijn borst aan de stoel vast.
‘Oké dan!’ schreeuwde Vince. Een van de strippers zette haar gettoblaster aan en de show begon. De eerste stripper, een stuurs kijkende, zwarte vrouw, begon voor mijn ogen te vibreren, terwijl ze een paar onnodige kledingstukken verwijderde. Toen ze vrijwel naakt was, ging ze op mijn schoot zitten, likte aan mijn oor en wiebelde met haar billen. Vervolgens duwde ze mijn hoofd tussen haar borsten, kromde haar rug en sprong naar achteren, terwijl de andere stripper, een vrouw met Aziatische gelaatstrekken maar blond haar, naar voren kwam en het hele proces herhaalde. Toen ze een poosje op mijn schoot had gewiebeld, voegde de eerste stripper zich bij ons en gingen ze aan weerskanten van me zitten. Toen bogen ze zich zodanig naar voren dat hun borsten langs mijn gezicht streken en begonnen elkaar te zoenen.
Op dat moment bracht Vince ze een groot glas van zijn moorddadige fruitpunch, en ze dronken het op terwijl ze ritmische bleven wiebelen. Een van de twee zei: ‘Woo! Lekkere punch!’ Ik wist niet wie van de twee dat zei, maar ze leken het er samen over eens te zijn. De dames begonnen nu nog meer te kronkelen en krioelen, en de menigte om mij heen joelde alsof het een hondsdolheidsconventie bij volle maan was. Natuurlijk werd mijn blikveld enigszins verduisterd door vier heel grote en onnatuurlijk stevige borsten, van elke kleur twee, maar het klonk alsof iedereen een hoop plezier had, behalve ik.
Soms vraag je je af of niet een kwade genius met een beroerd gevoel voor humor het in het universum voor het zeggen heeft. Ik wist genoeg van de menselijke man om te weten dat het gros van hen met alle liefde hun overtollige lichaamsdeel zouden willen verruilen om te zijn waar ik nu was. En toch was het enige waaraan ik kon denken dat ik met net zoveel liefde een paar lichaamsdelen zou willen verruilen om uit deze stoel en van die naakte, kronkelende vrouwen weg te kunnen komen. Natuurlijk had ik liever dat het om iemand anders lichaamsdeel ging, maar dat zou ik opgewekt in ontvangst nemen.
Maar er bestond geen gerechtigheid. De twee strippers zaten op mijn schoot op het ritme van de muziek te wippen en zweetten mijn mooie rayon shirt helemaal onder; en elkaar, terwijl om ons heen het feest voortwoedde. Na wat een eindeloos vloek in het vagevuur leek, slechts onderbroken door Vince, die de strippers nog een drankje kwam brengen, gingen de kronkelende vrouwen eindelijk van mijn schoot af en begonnen in de omringende meute rond te dansen. Ze raakten gezichten aan, nipten van andermans drankjes en grepen hier en daar iemand in zijn kruis. Ik maakte van de afleiding gebruik om mijn handen los te maken en het duct tape weg te halen, en toen pas kwam ik erachter dat niemand meer op Dimple Dexter lette, in theorie de Man van de Avond. Met een snelle blik om me heen werd duidelijk waarom: iedereen in de kamer stond in een slordige kring naar de dansende strippers te kijken, die nu compleet naakt waren en glinsterden van het zweet en de gemorste drank. Vince leek wel een stripfiguur, zoals hij daar met uitpuilende ogen stond, maar hij was in goed gezelschap. Iedereen die nog bij bewustzijn was, stond in dezelfde houding ademloos te staren en zwaaide licht heen en weer. Ik had mezelf op een vlammende tuba het huis uit kunnen schieten en niemand zou het hebben gemerkt.
Ik stond op, liep zorgvuldig achter de meute om en glipte door de voordeur naar buiten. Ik had gedacht dat brigadier Doakes wel ergens in de buurt van het huis zou wachten, maar hij was nergens te zien. Ik stak de straat over en keek in zijn auto. Die was ook leeg. Ik keek de straat af en daarvoor gold hetzelfde. Er was geen spoor van hem te bekennen.
Doakes was verdwenen.