20

Ik ben niet te verlegen om mijn bescheiden talenten te erkennen. Ik geef bijvoorbeeld met alle liefde toe dat ik bovengemiddeld slimme opmerkingen kan maken, en ik heb ook een zekere flair zodat mensen me mogen. Maar heel eerlijk gezegd, ben ik er ook meer dan toe bereid mijn tekortkomingen te bekennen, en nadat ik bij mezelf te rade was gegaan, kon ik niet anders dan toegeven dat ik absoluut niet goed ben in het inademen van water. Terwijl ik daar verdwaasd aan mijn autogordel hing, het water naar binnen zag gutsen en om mijn hoofd zag kolken, begon het erop te lijken dat dit een heel grote tekortkoming in mijn karakter was.

Het laatste wat ik van Deborah had gezien toen het water zich boven haar hoofd sloot, was niet bemoedigend. Ze hing roerloos in haar gordel, met haar ogen dicht en haar mond open, eigenlijk precies het omgekeerde van hoe ze normaal gesproken was, wat wellicht geen best teken was. Toen stroomde het water tot over mijn ogen en kon ik helemaal niets meer zien.

Ik mag ook graag denken dat ik goed reageer op onverwachte gebeurtenissen die zich zo nu en dan voordoen, dus ik was er vrij zeker van dat mijn plotselinge verbijstering en apathie het gevolg waren van het feit dat ik door elkaar was geschud en vervolgens tegen een airbag was gebotst. Hoe dan ook, ik hing naar het scheen een behoorlijke tijd ondersteboven in het water en ik schaam me te moeten toegeven dat ik vooral eenvoudigweg treurde om mijn eigen heengaan. Dierbare Dode Dexter, hij had zoveel in zich, wilde nog zoveel donkere medereizigers ontleden, en werd nu zo tragisch in de bloei van zijn leven weggerukt. Helaas, de Zwarte Ruiter, ik heb hem goed gekend. En de arme jongen stond eindelijk op het punt om te trouwen! Wat verschrikkelijk verdrietig, ik stelde me Rita in het wit voor, huilend bij het altaar, twee kleine kinderen snikkend aan haar voeten. Lieve kleine Astor, haar haar in een getoupeerde ballon opgestoken, een lichtgroene bruidsmeisjesjurk doorweekt van de tranen. En de stille Cody in zijn kleine smoking, starend naar de achterkant van de kerk en wachtend, terwijl hij aan ons laatste vistochtje dacht en zich afvroeg of hij ooit nog eens het mes erin zou zetten, het zachtjes omdraaide, het helderrode bloed op het lemmet zag borrelen en glimlachte, en dan...

Kalm aan, Dexter. Waar haal je dat nou weer vandaan? Een retorische vraag, natuurlijk, maar ik had niet het zachte geamuseerde gerommel van mijn oude, innerlijke vriend nodig om het antwoord te weten. Maar op zijn aanwijzingen legde ik een paar verspreide stukjes tot een halve puzzel, en realiseerde me dat Cody...

Is het niet merkwaardig waar we aan denken als we doodgaan? De auto had zich op zijn afgeplatte dak genesteld, deinde nu slechts zacht wiegend heen en weer en was helemaal vol water gelopen, zo dik en modderig dat ik het nog niet had kunnen zien als er een schot op het puntje van mijn neus zou worden afgevuurd. En toch kon ik Cody glashelder voor me zien, duidelijker dan de laatste keer dat ik met hem in dezelfde ruimte was geweest, en achter het scherpe beeld van zijn kleine gedaante torende een reusachtige zwarte figuur uit, een zwarte schim zonder gelaatstrekken, die op de een of andere manier leek te lachen.

Zou het? Ik zag weer voor me met hoeveel plezier hij het mes in zijn vis had gezet. Ik dacht na over zijn vreemde reactie op de vermiste hond van de buren; ongeveer hetzelfde als mijn reactie toen mij als jongen naar een hond uit de buurt werd gevraagd, die ik had meegenomen en waarmee ik had geëxperimenteerd. En ik herinnerde me dat ook hij net zo’n traumatische ervaring had gehad als ik, toen zijn biologische vader in een angstaanjagende, door drugs veroorzaakte woede hem en zijn zusje had aangevallen en hem met een stoel had geslagen.

Het was volslagen ondenkbaar om over na te denken. Een belachelijke gedachte, maar... Alles stukjes lagen er. Het werd perfect, in poëtische zin.

Ik had een zoon.

Iemand Net Als Ik.

Alleen had hij geen wijze pleegvader om hem te begeleiden tijdens zijn eerste kinderstapjes in de wereld van villen en schillen; geen alziend oog van een Harry om hem te leren degene te worden die hij kon zijn, hem te helpen veranderen van een doelloos kind met willekeurige moordneigingen tot een in cape gehulde wreker; niemand die hem zorgvuldig en geduldig langs de valkuilen leidde op weg naar het glanzende lemmet van de toekomst... voor Cody zou er niemand zijn, niet als Dexter hier en nu in dat troebele water zou sterven.

Het klinkt veel te melodramatisch als ik zou zeggen: door die gedachte kwam ik krachtig in actie, en ik ben alleen opzettelijk melodramatisch als ik publiek heb. Maar toch, toen Cody’s ware aard tot me doordrong, hoorde ik ook, bijna als een echo, een lage, lichaamloze stem zeggen: maak je gordel los, Dexter. En op een of andere manier wist ik mijn plotseling reusachtige en onhandige vingers naar de gordelsluiting te brengen en te friemelen om die los te maken. Ik had het gevoel dat ik met een ham een draad door een naald probeerde te krijgen, maar ik prikte en duwde tot ik voelde dat iets meegaf. Natuurlijk viel ik daarop met mijn hoofd op het dak, een beetje hard, als je bedenkt dat ik onder water zat. Maar door de klap op mijn hoofd werden wel nog een paar spinnenwebben weggeveegd, en ik rekte me uit en reikte naar de opening waar het portier was weggeslagen. Ik wist mezelf erdoorheen te trekken en met mijn gezicht naar boven gekeerd door een paar centimeter modder op de bodem van de vijver.

Ik ging rechtop staan en trapte hard naar de oppervlakte. Het was een behoorlijk krachteloze trap, maar hard genoeg om het water-oppervlak te bereiken, want het water was maar een kleine meter diep. Door de trap was ik tot mijn knieën omhooggekomen en wankelend op mijn voeten stond ik even te kokhalzen en zoog de heerlijke lucht in. Een wonderbaarlijk en ondergewaardeerd iets, lucht. Hoe waar was het dat we de dingen pas waarderen als we ze niet meer hebben. Een verschrikkelijke gedachte als je je al die arme mensen van deze wereld voorstelt die het zonder lucht moesten stellen, mensen zoals...

... Deborah?

Een echt menselijk wezen zou wellicht veel eerder aan zijn verdrinkende zus hebben gedacht, maar laten we wel wezen, na alles wat ik had doorstaan is er een grens aan wat je van een imitatiemens kunt verwachten. En feitelijk dacht ik nú aan haar, misschien nog steeds op tijd om iets van betekenis te doen. Maar hoewel ik niet bepaald aarzelde om haar te hulp te schieten, moest ik er onwillekeurig ook aan denken dat we vanavond wellicht een beetje te veel van Plichtsgetrouwe Drieste Dexter vroegen, toch? Ik was er nog niet uit of ik moest er meteen alweer in.

Maar toch, familie was familie, en klagen heeft me nog nooit geholpen. Ik haalde diep adem en liet me weer in het modderige water zakken, zocht op de tast mijn weg naar de deuropening en naar de bestuurdersstoel van Debs’ ondersteboven liggende auto. Iets sloeg me recht in het gezicht en trok verwoed aan mijn haar... Debs zelf, hoopte ik, want als er iets anders in het water bewoog, zou dat absoluut scherpere tanden hebben. Ik reikte omhoog en probeerde haar vingers uit elkaar te halen. Het was al moeilijk genoeg om mijn adem in te houden en blindelings om me heen te graaien, zonder tegelijkertijd een kapsel à l’improviste op te lopen. Maar Deborah hield zich stevig vast, wat in zekere zin een goed teken was, want dan leefde ze nog, maar ik vroeg me wel af wat er eerst aan zou gaan: mijn hoofdhuid of mijn longen. Dit ging zo niet; met beide handen wrikte ik haar vingers uit mijn arme tere haardos. Toen ging ik langs haar arm naar haar schouder en over haar lichaam heen tot ik haar gordel vond. Langs de riem reikte ik naar de sluiting en drukte die los.

Natuurlijk zat die vast. Ik bedoel, we wisten dat het een van die dagen was, hè? Het was het een na het ander, en echt, het ging veel te ver dat zelfs maar een klein dingetje goed zou gaan. Om dat nog eens te onderstrepen hoorde ik blurp in mijn oor en ik realiseerde me dat Deborahs tijd op raakte en nu haar geluk beproefde door water in te ademen. Het zou kunnen dat ze daar beter in was dan ik, maar dat geloofde ik niet.

Ik gleed dieper het water in en zette mijn knieën schrap tegen het dak van de auto, terwijl ik met mijn schouder tegen Deborahs middenrif duwde om haar uit de gordel omhoog te werken. Toen trok ik de losse riem zo ver mogelijk door de gesp zodat hij zo lang mogelijk werd en helemaal loshing. Ik zette mijn voeten schrap en trok Deborah tussen de riem door naar de deur. Ze leek zelf ook een beetje slapjes; misschien was ik ondanks mijn heldhaftige pogingen toch nog te laat. Ik wurmde me door de deuropening en trok haar achter me aan. Mijn shirt bleef achter iets in de deuropening haken en scheurde, maar ik zette toch door, worstelde me opnieuw omhoog naar de nachtelijke lucht.

Deborah was een dood gewicht in mijn armen en er stroomde een straaltje goor water uit haar mondhoek. Ik hees haar over mijn schouder en plaste door de modder naar het gras. De blubber vocht de hele weg bij elke stap terug en op minder dan drie stappen van de auto verloor ik mijn linkerschoen. Maar schoenen zijn tenslotte veel gemakkelijker te vervangen dan zussen, dus ik marcheerde verder tot ik op het gras kon klimmen en Deborah op haar rug op vaste grond kon neerleggen.

Ergens in de buurt loeide een sirene, vrijwel meteen gevolgd door een tweede. Vreugde en gelukzaligheid: er was hulp onderweg. Misschien hadden ze zelfs wel een handdoek bij zich. Intussen was ik er niet zeker van of ze op tijd zouden zijn voor Deborah. Ik liet me naast haar vallen, legde haar hoofd met het gezicht omlaag over mijn knie en werkte zo veel mogelijk water naar buiten. Toen rolde ik haar op haar rug, haalde een vingerlading modder uit haar mond en begon met mond-op-mondbeademing.

Eerst was mijn enige beloning nog een golf modderwater, wat de klus er niet aangenamer op maakte. Maar ik bleef doorgaan, en algauw maakte Debs een huiverende stuiptrekking en spuugde nog heel wat meer water uit, waarvan helaas het meeste op mij terechtkwam. Ze begon vreselijk te hoesten, haalde diep adem, wat klonk als een roestige, openzwaaiende scharnier, en zei: ‘Verdomme!!’

Voor deze keer vergaf ik haar haar altijd stugge welbespraaktheid. ‘Welkom terug,’ zei ik. Deborah rolde zich zwakjes op haar gezicht en probeerde zich op handen en knieën op te duwen. Maar ze viel weer op haar gezicht terug, naar adem snakkend van de pijn.

‘O god. O, shit, ik heb iets gebroken,’ kreunde ze. Ze draaide haar hoofd opzij en spuugde nog wat water uit, terwijl ze haar rug kromde en tussen stuiptrekkingen en misselijkheid diep, reutelend ademhaalde. Ik sloeg haar gade en moest toegeven dat ik best tevreden was over mezelf. Het was Dexter de Duikende Duck gelukt en hij had de dag gered. ‘Is overgeven niet iets geweldigs?’ vroeg ik aan haar. ‘Ik bedoel, als je het alternatief in ogenschouw neemt?’ Natuurlijk was een echt vinnig antwoord voor een arm meisje in haar verzwakte toestand te veel gevraagd, maar ik was blij te zien dat ze sterk genoeg was om: ‘loop naar de hel’ te fluisteren.

‘Waar doet het pijn?’ vroeg ik.

‘Verdomme,’ zei ze en ze klonk heel zwak, ‘Ik kan mijn linkerarm niet bewegen. De hele arm...’ Ze brak af en probeerde de arm in kwestie te bewegen, maar zo te zien wist ze zichzelf alleen maar een hoop pijn te bezorgen. Ze siste terwijl ze diep inademde, waardoor ze weer zachtjes moest hoesten, waarna ze zich naar adem happend op haar rug liet vallen.

Ik ging naast haar op m’n knieën zitten en prikte zachtjes in haar bovenarm. ‘Hier?’ vroeg ik. Ze schudde haar hoofd. Ik verplaatste mijn hand naar boven, naar het schoudergewricht en sleutelbeen, en ik hoefde haar niet eens meer te vragen waar het was. Haar adem stokte, ze knipperde hevig met haar ogen en zelfs door de modder op haar gezicht kon ik haar een paar tinten bleker zien worden. ‘Je sleutelbeen is gebroken,’ zei ik.

‘Dat kan niet,’ zei ze met een zwakke en rasperige stem. ‘Ik moet Kyle vinden.’

‘Nee,’ zei ik. ‘Je moet naar de eerste hulp. Als je hiermee blijft rondlopen, eindig je straks regelrecht naast hem, helemaal vastgebonden en ingetapet, en daar schiet niemand wat mee op.’

‘Maar ik móét,’ zei ze.

‘Deborah, ik heb je net uit een te water geraakte auto gered waarbij een heel mooi bowlinghemd is verpest. Wil jij nou mijn perfect goede heldenmoed bederven?’

Ze hoestte weer en gromde van de pijn in haar sleutelbeen die met haar stuiptrekkende ademhaling meebewoog. Ik zag dat ze nog niet klaar was met tegensputteren, maar het begon tot haar door te dringen dat ze heel veel pijn had. En aangezien ons gesprek toch nergens toe leidde was het maar goed dat Doakes arriveerde, vrijwel onmiddellijk gevolgd door een paar ambulancebroeders.

De beste brigadier keek me streng aan, alsof ik de auto persoonlijk in de vijver had gereden en over de kop was gegaan. ‘Jullie zijn ’m kwijt, hè?’ zei hij, wat verschrikkelijk oneerlijk was.

‘Ja, toen we ondersteboven in het water lagen, bleek het veel lastiger dan ik dacht om hem te blijven achtervolgen,’ zei ik. ‘De volgende keer moet jij dat eens proberen en dan hier staan klagen.’

Doakes keek me alleen maar nors aan en gromde. Toen knielde hij naast Deborah neer en zei: ‘Ben je gewond?’

‘Sleutelbeen,’ zei ze. ‘Het is gebroken.’ Ze herstelde zich nu snel van de schok en vocht tegen de pijn door op haar lip te bijten en raspend adem te halen. Ik hoopte dat de ehbo-ers iets hadden wat beter zou helpen.

Doakes zei niets, hij keek me slechts met woedende blik aan. Deborah stak haar goede arm op en greep zijn arm vast. ‘Doakes,’ zei ze, en hij keek naar haar. ‘Vind ’m,’ zei ze. Hij keek toe hoe ze op haar tanden beet en er een volgende pijnscheut door haar heen ging.

‘Daar zijn we al,’ zei een van de ambulancebroeders. Het was een pezige jongeman met stekeltjeshaar, en hij en zijn oudere, steviger collega hadden de brancard door het hek, waar Debs auto een gat in had geslagen, gemanoeuvreerd. Doakes wilde opzij stappen zodat ze bij Deborah konden komen, maar ze trok verrassend krachtig aan zijn arm.

‘Vind hem,’ zei ze nogmaals. Doakes knikte alleen maar, maar dat was niet genoeg voor haar. Deborah liet zijn arm los en hij maakte plaats voor het ambulancepersoneel. Ze onderzochten Debs vluchtig, legden haar op de brancard, trokken die omhoog en reden naar de gereedstaande ziekenwagen. Ik keek haar na en vroeg me af wat er was gebeurd met onze dierbare vriend in de witte bestelbus. Hij had een lekke band, hoe ver was hij daarmee gekomen? Waarschijnlijk zou hij proberen op een ander voertuig over te stappen, liever dan een hulpdienst te bellen om hem te helpen de band te verwisselen. Dus zouden we hoogstwaarschijnlijk ergens in de buurt een achtergelaten bus met lekke band vinden en zou er een auto gestolen zijn.

In een impuls, die in mijn ogen uitermate grootmoedig was, gezien zijn houding jegens mij, liep ik naar Doakes om hem te zeggen wat ik dacht. Maar ik had nog maar anderhalve stap in zijn richting gezet toen ik lawaai onze kant op hoorde komen. Ik draaide me om om te kijken.

Midden op de weg rende een gedrongen man van middelbare leeftijd, hij droeg alleen een boxershort, meer niet. Zijn buik hing over zijn broekband en wiebelde hevig toen hij naar ons toe kwam, en het was duidelijk dat hij niet veel ervaring met hardlopen had. Hij maakte het zichzelf nog eens moeilijker door tijdens het rennen met zijn armen boven zijn hoofd te zwaaien en te roepen: ‘Hé! Hé! Hé!’ Tegen de tijd dat hij het talud van de I-95 had overgestoken en bij ons aankwam, was hij buiten adem en snakte zo erg naar lucht om iets zinnigs te kunnen zeggen, maar ik had een aardig goed idee van wat hij wilde zeggen.

‘De buf,’ hijgde hij. Ik realiseerde me dat dit een combinatie was van zijn Cubaanse accent en het feit dat hij buiten adem was en ‘de bus’ probeerde te zeggen.

‘Een wit busje? Met een lekke band? En uw auto is weg,’ zei ik en Doakes keek me aan.

Maar de hijgende man schudde zijn hoofd. ‘Wit busje, ja. Ik dacht ik hoor een hond binnen, misschien gewond,’ zei hij, en hij wachtte even om weer diep adem te halen zodat hij ons fatsoenlijk het complete afgrijzen uit de doeken kon doen. ‘En toen...’

Maar hij verspilde zijn kostbare adem. Doakes en ik sprintten al de straat op in de richting waaruit hij gekomen was.

Загрузка...