Catelyn

De trommen bonkten, bonkten en bonkten, en haar hoofd bonkte mee. Vanaf de muzikantengalerij aan het einde van de zaal klonk het gejammer van schalmeien en het getriller van fluiten; vedels krasten, hoorns schalden en de zakpijpen snerpten een levendig deuntje, maar het getrommel stuwde alles aan. De geluiden weerkaatsten tegen de zolderbalken, terwijl daaronder de gasten aten, dronken en elkaar toeschreeuwden. Walder Frey moet wel stokdoof zijn, dat hij dit muziek noemt. Catelyn nam kleine slokjes uit een beker wijn en keek toe hoe Rinkelbel capriolen uithaalde op de klanken van ‘Alysanne’. Ze dacht tenminste dat het ‘Alysanne’ moest voorstellen. Bij deze speellieden zou het net zo goed ‘De beer en het meisje teer’ kunnen zijn. Buiten regende het nog steeds, maar binnen in de Tweeling was het bedompt en warm. In de haard loeide een vuur, en reeksen brandende toortsen walmden in hun wandhouders. Maar de meeste hitte was afkomstig van de lijven van de bruiloftsgasten, die zo dicht op elkaar op de banken gepropt waren dat iedereen die zijn beker probeerde te heffen prompt een buurman in zijn ribbenkast stootte.

Zelfs op de verhoging zaten ze dichter bij elkaar dan het Catelyn lief was. Zij was tussen ser Ryman Frey en Rous Bolten geplaatst en had van allebei haar neus vol gekregen. Ser Ryman dronk alsof de wijn in Westeros bijna op was en zweette alles uit via zijn oksels. Hij had in limoenwater gebaad, maar geen limoen kon zoveel zure zweetlucht maskeren. Rous Bolten rook zoeter, maar niet lekkerder. Hij dronk liever hippocras dan wijn of mede en at maar weinig.

Catelyn kon hem zijn gebrek aan eetlust niet euvel duiden. Het bruiloftsmaal was begonnen met dunne preisoep, met daarna een salade van groene bonen, uien en bieten, in amandelmelk gestoofde riviersnoek, bergen gestampte knollen die koud waren voor ze de tafel bereikten, kalfshersenen in gelei en een lap draderig rundvlees. Armzalige kost om een koning voor te zetten, en Catelyn werd misselijk van de kalfshersenen. Toch at Robb zonder klagen, en haar broer ging zo in zijn bruid op dat hij het nauwelijks merkte. Je zou niet zeggen dat Edmar de hele weg van Stroomvliet naar de Tweeling over Roslin had geklaagd. Man en vrouw aten samen van een bord, dronken samen uit een beker en wisselden tussen de slokken door kuise kusjes uit. Edmar wuifde de meeste schotels weg. Dat kon ze hem niet kwalijk nemen. Ze wist niet meer wat voor eten er op haar eigen bruiloftsmaal was opgediend. Heb ik er zelfs maar van geproefd? Of heb ik al die tijd naar Neds gezicht zitten staren en me afgevraagd wat voor iemand hij was?

De glimlach van de arme Roslin had iets stars, alsof iemand hem op haar gezicht had vastgestikt. Nou ja, ze is wel getrouwd maar nog niet ontmaagd. Ze is ongetwijfeld net zo doodsbenauwd als ik destijds was. Robb zat tussen Alyx Frey en Schone Walda, twee van de meer huwbare meisjes Frey. ‘Hopelijk zult u op de bruiloft niet weigeren met mijn dochters te dansen,’ had Walder Frey gezegd. ‘Dat zou een oude man goeddoen.’ Dan moest hij er nu goed aan toe zijn, want Robb had zijn plicht op koninklijke wijze vervuld. Hij had met al de meisjes gedanst: met Edmars bruid en de achtste vrouwe Frey, met de weduwe Ami en met Rous Boltens vrouw, Dikke Walda, met de puisterige tweeling Serra en Sarra en zelfs met Shirei, heer Walders jongste dochter, die zowaar al zes moest zijn. Catelyn vroeg zich af of de heer van de Oversteek tevreden was, of dat hij er iets over te mekkeren zou hebben dat al zijn andere dochters en kleindochters bij de koning niet aan bod waren gekomen. ‘Uw zusters dansen erg goed,’ zei ze tegen ser Ryman Frey in een poging om vriendelijk te doen.

‘Het zijn mijn tantes en nichten.’ Ser Ryman nam een teug wijn, en het zweet liep over zijn wangen in zijn baard.

Een zuurpruim die er een te veel op heeft, dacht Catelyn. Heer Frey Laat mocht dan beknibbeld hebben op wat hij zijn gasten aan eten voorzette, maar hij was wel scheutig met de drank. Het bier, de wijn en de mede stroomden net zo snel als de rivier buiten. De Grootjon was al ladderzat. Heer Walders zoon Merret slaagde erin, tegen hem op te drinken, maar ser Welen Frey had zich bewusteloos gezopen bij zijn poging om die twee bij te houden. Catelyn had liever gezien dat heer Omber het nuchter had gehouden, maar je kon even goed tegen de Grootjon zeggen dat hij niet moest drinken als dat hij een paar uur geen adem moest halen. Kleinjon Omber en Robin Grind zaten bij Robb in de buurt, respectievelijk naast Schone Walda en Alyx. Zij dronken geen van beiden, want zij dienden Robb vanavond tot lijfwacht, samen met Patrek Mallister en Decy Mormont. Een bruiloft mocht dan geen veldslag zijn, het was altijd riskant als er te veel gedronken werd, en een koning moest voortdurend bewaakt worden. Daar was Catelyn blij om, en nog meer om de zwaardriemen die aan haken in de muur hingen. Niemand hoeft kalfshersens in gelei met een zwaard te lijf.

‘Iedereen dacht dat mijn heer Schone Walda zou kiezen,’ riep vrouwe Walda Bolten over de muziek tegen ser Wendel. Dikke Walda was een moddervet jong meisje, rond en roze, met waterige blauwe ogen, sluik blond haar en een ampele boezem, maar toch had ze een nerveuze piepstem. Het was moeilijk om haar in Fort Gruw te zien zitten met haar roze kant en haar manteltje van eekhoornbont. ‘Mijn grootvader had heer Rous als bruidsschat het gewicht van zijn bruid in zilver aangeboden, daarom heeft heer Bolten mij uitgekozen.’ De onderkinnen van het meisje trilden als ze lachte.

‘Ik weeg vijfenzeventig pond meer dan Schone Walda, maar dat was de eerste keer dat ik er blij mee was. Ik ben nu vrouwe Bolten en mijn nicht is nog maagd, en ze wordt binnenkort negentien, het arme kind.’

De heer van Fort Gruw sloeg geen acht op haar geklets, zag Catelyn. Soms nam hij een hap van dit, of een lepel van dat, of hij brak met korte, krachtige vingers een stuk brood af, maar de maaltijd kon hem niet afleiden. Bolten had een heildronk op heer Walders kleinzoons uitgebracht toen het bruiloftsfeest begon, waarbij hij met nadruk had vermeld dat zijn bastaardzoon Walder en Walder onder zijn hoede had genomen. Uit de manier waarop de oude man hem met toegeknepen ogen en tuitmondje had aangekeken, had Catelyn opgemaakt dat het onuitgesproken dreigement de oude man niet ontgaan was.

Is er ooit een vreugdelozer bruiloft geweest? vroeg ze zich af, totdat ze zich haar arme Sansa herinnerde, en haar huwelijk met de Kobold. De Moeder ontferme zich over haar. Ze heeft zo’n tere ziel. Ze werd misselijk van de hitte, de rook en de herrie. De muzikanten op de galerij mochten dan talrijk en luid zijn, bijzonder begaafd waren ze niet. Catelyn nam nog een slok wijn en liet haar beker door een page bijvullen. Nog een paar uur, en dan is het ergste voorbij. Morgen om deze tijd zou Robb naar de volgende veldslag onderweg zijn, ditmaal tegen de ijzermannen in de Motte van Cailin. Vreemd genoeg was dat vooruitzicht bijna een opluchting. Hij zal die slag winnen. Hij wint al zijn veldslagen, en de ijzergeborenen hebben geen koning meer. Bovendien heeft hij veel van Ned geleerd. De trommen bonkten. Rinkelbel huppelde weer voorbij, maar de muziek was zo hard dat ze zijn belletjes nauwelijks hoorde. Boven de herrie uit klonk een plotseling gegrom toen twee honden begonnen te vechten om een flintertje vlees. Ze rolden happend en bijtend over de vloer, en een brullend gelach steeg op. Iemand bekoelde hun woede met een flacon bier, en ze lieten elkaar los. Eentje hinkte er naar de verhoging. Heer Walders tandeloze mond ging open en hij stootte een blaffend gelach uit toen de druipnatte hond bier en haren over drie van zijn kleinzoons uitschudde. De aanblik van de honden deed Catelyn opnieuw wensen dat Grijze Wolf hier was, maar Robbs schrikwolf was nergens te zien. Heer Walder had hem de zaal niet binnen willen laten. ‘Ik heb gehoord dat dat wilde beest van u dol op mensenvlees is, hè,’ had de oude man gezegd. ‘Hij bijt kelen door, jawel. Zo’n beest wil ik niet op het feest van mijn Roslin hebben, tussen al mijn lieve, onschuldige vrouwvolk en kindertjes.’

‘Grijze Wind is niet gevaarlijk voor hen, heer,’ had Robb geprotesteerd. ‘Niet zolang ik erbij ben.’

‘U was er wel bij voor de poort, nietwaar? Toen de wolf de kleinzoons aanviel die ik ter begroeting naar u toegestuurd had? Daar weet ik alles van, geloof dat maar, hè.’

‘Er is geen kwaad geschied…’

‘Geen kwaad, zegt de koning? Geen kwaad? Petyr is van zijn paard gevallen. Gevallen. Ik heb op die manier een vrouw verloren, door een val.’ Zijn mond stulpte in en uit. ‘Of was het maar een lichtekooi? De moeder van Bastaardwalder, ja, nu weet ik het weer. Ze viel van haar paard en spleet haar schedel. Wat zou uwe genade doen als Petyr zijn nek had gebroken, hè?’ Me weer verontschuldigingen aanbieden, in ruil voor een kleinzoon? Nee, nee, nee. U mag dan koning zijn, ik zal niet zeggen van niet, de Koning in het Noorden, hè, maar onder mijn dak gelden mijn regels. Uw wolf of uw bruiloft, sire. Maar niet allebei.’

Catelyn zag dat haar zoon razend was, maar hij gaf toe met alle hoffelijkheid die hij kon opbrengen. Als het heer Walder behaagt mij in maden gesmoorde, gestoofde kraai op te dienen, had hij tegen haar gezegd, zal ik dat opeten en om een tweede portie vragen. En dat had hij gedaan.

De Grootjon had nog een van heer Walders nakomelingen onder tafel gedronken, ditmaal Petyr Pukkel. Hij heeft drie keer zoveel inhoud, wat had die knaap dan gedacht? Heer Omber veegde zijn mond af, stond op en begon te zingen: ‘Een beer, een beer, er was een BEER! Heel zwart en bruin en harig, o zeer!’ Zijn stem was lang niet slecht, zij het wat dik van de drank. Helaas speelden de vedelaars, trommelaars en fluitspelers boven juist ‘Lentebloemen’, iets waar de woorden van ‘De beer en het meisje teer’ bij pasten als slakken bij een kom havermout. Zelfs de arme Rinkelbel hield bij die kakofonie zijn handen voor zijn oren.

Rous Bolten mompelde iets wat te zacht was om te verstaan en ging op zoek naar een privaat. In de stampvolle zaal heerste een voortdurende onrust vanwege het komen en gaan van gasten en bedienden. In het andere kasteel was een tweede feest aan de gang voor wat minder voorname ridders en heren. Heer Walder had zijn laaggeboren kinderen en hun kroost naar die kant van de rivier verbannen, waarna Robbs noorderlingen dat als ‘het bastaardfeest’

waren gaan betitelen. Sommige gasten slopen er ongetwijfeld vandoor om te kijken of de bastaarden zich beter vermaakten dan zij. Sommige anderen waagden zich misschien zelfs helemaal naar de legerkampen. De Freys hadden karren wijn, bier en mede verstrekt opdat het gewone krijgsvolk op de verbintenis tussen Stroomvliet en de Tweeling kon drinken.

Robb ging op Boltens lege plaats zitten. ‘Nog een paar uur en deze klucht is voorbij, moeder,’ zei hij met gedempte stem terwijl de Grootjon zong over de maagd met honing in het haar. ‘Zwarte Walder is bij uitzondering eens een keer zo mak als een lammetje, en oom Edmar lijkt heel tevreden met zijn bruid.’ Hij boog zich langs haar heen. ‘Ser Ryman?’

Ser Ryman Frey knipperde met zijn ogen en zei: ‘Sire. Ja?’

‘Ik had gehoopt, Olyvar te vragen of hij mijn schildknaap wilde zijn als we naar het noorden optrekken,’ zei Robb, ‘maar ik zie hem hier niet. Is hij misschien op het andere feest?’

‘Olyvar?’ Ser Ryman schudde zijn hoofd. ‘Nee. Olyvar niet. Vertrokken… van hier vertrokken. Plicht.’

‘Ik snap het.’ Robbs toon verried het tegendeel. Toen ser Ryman verder niets zei, kwam de koning weer overeind. ‘Wilt u misschien dansen, moeder?’

‘Nee, dank je.’ Een dans was wel het laatste wat ze kon gebruiken nu haar hoofd zo bonsde. ‘De dochters van heer Walder zullen vast graag je danspartner zijn.’

‘Vast wel.’ Zijn glimlach was berustend.

De muzikanten speelden inmiddels ‘IJzeren lansen’, terwijl de Grootjon ‘De wellustige knaap’ zong. Iemand zou ze eens aan elkaar moeten voorstellen, dat zou bevorderlijk kunnen zijn voor de harmonie. Catelyn wendde zich weer tot ser Ryman. ‘Ik had gehoord dat een van uw neven zanger was.’

‘Alesander. Symonds zoon. Alyx is zijn zuster.’ Hij hief een beker naar het meisje, dat met Robin Grind danste.

‘Speelt Alesander vanavond voor ons?’

Ser Ryman keek haar met toegeknepen ogen aan. ‘Hij niet. Hij is weg.’ Hij veegde het zweet van zijn voorhoofd, en stond zwaaiend op. ‘Pardon, vrouwe. Pardon.’ Catelyn keek toe hoe hij naar de deur wankelde.

Edmar kuste Roslin en kneep haar in haar hand. Elders in de zaal speelden ser Marq Pijper en ser Danwei Frey een drinkspel, Lothar de Lamme zei iets grappigs tegen ser Hostien, een van de jongere Freys jongleerde met drie dolken voor een troepje giechelende meisjes en Rinkelbel zat op de vloer wijn van zijn vingers te zuigen. De bedienden droegen enorme zilveren schalen aan, hoog opgetast met plakken sappig roze lamsvlees, de smakelijkste schotel die ze de hele avond te zien hadden gekregen. En Robb ging samen met Decy Mormont voor in de dans. Als ze een jurk droeg in plaats van een maliënkolder was de oudste dochter van vrouwe Mormont vrij knap. Rijzig en slank als een wilg, met een verlegen lachje waar haar lange gezicht van opfleurde. Het was aangenaam om te zien dat ze op de dansvloer even gracieus kon zijn als op het oefenveld. Catelyn vroeg zich af of vrouwe Mormont de Nek al had bereikt. Ze had haar andere dochters meegenomen, maar Decy, als een van Robbs strijdmakkers, had verkozen aan zijn zij te blijven. Hij bezit Neds gave om tot trouw te inspireren. Ook Olyvar Frey was haar zoon zeer toegewijd geweest. Had Robb niet gezegd dat Olyvar zelfs na zijn huwelijk met Jeane nog bij hem had willen blijven?

Tussen zijn torens van zwart eikenhout gezeten klapte de heer van de Oversteek in zijn vlekkerige handen. Dat was zo’n zacht geluid dat zelfs degenen die op de verhoging zaten het nauwelijks hoorden, maar ser Aenys en ser Hostien zagen het en begonnen met hun bekers op de tafel te slaan. Lothar de Lamme volgde hun voorbeeld, en daarna Marq Pijper en ser Danwei en ser Reimond. Al snel was de helft van de gasten aan het bonken. Ten slotte merkte zelfs de muzikantentroep in de galerij het, en het gefluit, getrommel en gefiedel stierf weg.

‘Uwe genade,’ riep heer Walder tegen Robb, ‘de septon heeft zijn gebeden gebeden, er zijn wat woorden gezegd en heer Edmar heeft mijn schatje een vissenmantel omgeslagen, maar ze zijn nog geen man en vrouw. Een zwaard heeft een schede nodig, hè, en bij een bruiloft hoort een bruidsbed. Wat zegt mijn sire ervan? Moeten we ze naar bed brengen?’

Een stuk of twintig van Walder Freys zoons en kleinzoons begonnen weer met hun bekers te slaan en te roepen: ‘Naar bed! Naar bed! Naar bed met ze!’ Roslin was wit weggetrokken. Catelyn vroeg zich af of dat kwam door het vooruitzicht dat ze haar maagdelijkheid zou verliezen, of dat het meisje bang was voor de bedceremonie. Met zoveel verwanten zou het gebruik haar waarschijnlijk niet onbekend zijn, maar het was anders als je de ceremonie zelf onderging. In Catelyns huwelijksnacht had Jory Cassel haar bruidsjurk gescheurd in zijn haast om hem haar uit te trekken en de dronken Desmond Grel had zich bij elke schuine mop verontschuldigd om er vervolgens nog een te maken. Toen heer Dustin haar naakt had gezien had hij tegen Ned gezegd dat alleen al de aanblik van haar borsten hem deed wensen dat hij nooit gespeend was. De arme man, dacht ze. Hij was met Ned naar het zuiden gereden, om nooit meer terug te keren. Catelyn vroeg zich af hoeveel van de mannen hier vannacht dood zouden zijn voor het jaar om was. Te veel, vrees ik.

Robb hief zijn hand op. ‘Wanneer u de tijd rijp acht, heer Walder, laten we ze dan naar bed brengen.’

Zijn uitspraak werd met een goedkeurend gebrul beantwoord. Boven in de galerij pakten de muzikanten hun fluiten, hoorns en vedels weer op en hieven aan: ‘De koningin deed haar sandaal uit en de koning zijn kroon af’. Rinkelbel sprong van de ene voet op de andere, en zijn eigen kroon tingelde. ‘Ik heb gehoord dat de mannen van Tulling forellen tussen hun benen hebben in plaats van pikken,’ riep Alyx Frey onverbloemd. ‘Is er een worm nodig om ze omhoog te krijgen?’ Waarop ser Marq Pijper terugkaatste: ‘Ik heb gehoord dat de vrouwen van Frey twee poorten hebben in plaats van een!’ en Alyx zei: ‘Jawel, maar die zijn dicht en vergrendeld voor kleintjes als jij!’ Er volgde een uitbarsting van gelach, tot Patrek Mallister op een tafel klom om op Edmars eenogige vis te drinken: ‘En dat is een forse snoek!’ riep hij uit. ‘Welnee, een spierinkje, wed ik!’ riep Dikke Walda Bolten naast Catelyn. Daarna steeg de algemene kreet ‘Naar bed! Naar bed!’ weer op. De gasten zwermden rond de verhoging, de meest beschonkene zoals altijd voorop. De mannen en jongens omringden Roslin en tilden haar op, terwijl de maagden en moeders in de zaal Edmar overeind trokken en aan zijn kleren begonnen te rukken. Hij lachte en riep schuine moppen terug, maar de muziek was zo hard dat Catelyn ze niet verstond. Maar de Grootjon hoorden ze wel. ‘Geef dat bruidje maar aan mij,’ loeide hij terwijl hij zich een weg door de overige mannen baande en Roslin over zijn schouder wierp.

‘Kijk dat dingetje toch eens. Er zit geen onsje vlees aan!’

Catelyn had met het meisje te doen. De meeste bruiden probeerden iets grappigs terug te zeggen of deden althans alsof ze het leuk vonden, maar Roslin was star van ontzetting en klampte zich aan de Grootjon vast alsof ze bang was dat hij haar zou laten vallen. Ze huilt ook, besefte Catelyn, terwijl ze toekeek hoe ser Marq Pijper de bruid een schoen uittrok. Ik hoop dat Edmar het arme kind met zachtheid behandelt. Uit de galerij bleef lollig en schuin gezang omlaag stromen. De koningin trok nu haar rok uit en de koning zijn tuniek.

Ze wist dat ze zich bij de drom vrouwen rond haar broer hoorde te voegen, maar ze zou hun plezier alleen maar bederven. Ze was op dat moment bepaald niet in de stemming voor schuine grappen. Edmar zou het haar ongetwijfeld vergeven als ze niet meeging. Het was veel leuker om door een troep wulpse, lachende Freys te worden uitgekleed dan door een zuur kijkende, aangeslagen zuster. Terwijl de man en het meisje de zaal uit werden gedragen, een spoor van kledingstukken achterlatend, zag Catelyn dat Robb ook was achtergebleven. Walder Frey was prikkelbaar genoeg om dat als een belediging van zijn dochter te beschouwen. Hij moet meegaan om Roslin naar bed te brengen, maar is het mijn taak om dat tegen hem te zeggen? Ze werd nerveus, totdat ze zag dat er nog meer achterbleven. Petyr Pukkel en ser Welen Frey sliepen door met hun hoofd op tafel. Merret Frey schonk zichzelf nog een beker wijn in, terwijl Rinkelbel rondliep om hapjes van de achtergelaten borden te graaien. Ser Wendel Manderling viel met smaak op een lamsbout aan. En heer Walder was natuurlijk veel te zwak om zonder hulp uit zijn zetel op te staan. Maar hij zal wel verwachten dat Robb meegaat. Ze kon de oude man bijna horen vragen waarom zijne genade zijn dochter niet naakt wilde zien. De trommen bonkten weer, ze bonkten, bonkten en bonkten.

Decy Mormont, die naast Catelyn de enige overgebleven vrouw in de zaal leek te zijn, liep naar Edwyn Frey en legde losjes een hand op zijn arm, terwijl ze iets in zijn oor zei. Edwyn rukte zich met ongepaste heftigheid van haar los. ‘Nee,’ zei hij veel te luid.

‘Ik heb geen zin meer in dansen.’ Decy verbleekte en keerde zich af. Catelyn kwam langzaam overeind. Wat gebeurde daar nu precies? Ze werd door twijfel overvallen, terwijl ze het ogenblik daarvoor alleen nog vermoeid was geweest. Niets aan de hand, probeerde ze zichzelf voor te houden, je ziet gewoon gnurkers tussen de houtblokken, je wordt een oude zottin die ziek van angst en verdriet is. Maar haar gezicht moest iets verraden hebben, want het viel zelfs ser Wendel Manderling op. ‘Is er iets?’ vroeg hij met de lamsbout in zijn handen.

In plaats van antwoord te geven liep ze achter Edwyn Frey aan. De speellieden op de galerij hadden de koning en koningin eindelijk uitgekleed tot op hun naamdagkostuums en begonnen nu vrijwel zonder overgang een heel ander soort lied te spelen. Niemand zong de woorden, maar Catelyn herkende ‘De regens van Castameer’ zodra ze het hoorde. Edwyn draafde naar een deur. Ze haastte zich nog meer, voortgedreven door de muziek. Zes snelle passen en ze had hem achterhaald. Wie ben jij wel, zei de trotse heer, dat ik diep voor jou zou buigen? Ze greep Edwyn bij een arm om hem naar zich toe te draaien en werd helemaal koud vanbinnen toen ze de ijzeren ringetjes onder zijn zijden mouw voelde.

Catelyn gaf hem zo’n harde klap dat zijn lip openspleet. Olyvar, dacht ze, en Perwyn, Alesander, allemaal weg. En Roslin huilde…

Edwyn Frey duwde haar weg. De muziek verdronk alle andere geluiden en weerkaatste van de wanden alsof de stenen zelf aan het spelen waren. Robb wierp Edwyn een boze blik toe en wilde hem de weg versperren… en wankelde plotseling, terwijl er een kruisboogpijl uit zijn zij sproot, vlak onder zijn schouder. Als hij schreeuwde, werd het geluid door de fluiten, hoorns en vedels verzwolgen. Catelyn zag hoe een tweede bout zijn been doorboorde, zag hem vallen. Boven op de galerij had de helft van de speellieden kruisbogen in de hand in plaats van trommels of luiten. Ze rende naar haar zoon, totdat ze een stoot tegen haar onderrug kreeg en de hardstenen vloer oprees en haar tegemoet sloeg. ‘Robb!’ gilde ze. Ze zag dat Kleinjon Omber een tafelblad van de schragen wrikte. Kruisboogbouten sloegen in het hout, een, twee, drie, toen hij het over zijn koning heen wierp. Robin Grind was door Freys omsingeld, en hun dolken rezen en daalden. Ser Wendel Manderling kwam zwaar overeind met zijn lamsbout in zijn hand. Een pijl vloog zijn open mond in en kwam eruit bij zijn nek. Ser Wendel kwakte voorover en sloeg de tafel van de schragen, zodat bekers en flacons, snijplanken en borden, knollen, bieten en wijn over de vloer stuiterden, stroomden en glibberden.

Catelyns rug stond in brand. Ik moet naar hem toe. De Kleinjon sloeg ser Reimond Frey met een schapenbout in zijn gezicht. Maar toen hij naar zijn zwaardriem greep, bracht een kruisboogbout hem op de knieën. Met een gouden vacht of een rode vacht, een leeuw heeft altijd klauwen. Ze zag hoe Lucas Zwartewoud werd neergehouwen door ser Hostien Frey. Bij een van de Vannissen werden de pezen in zijn onderbeen doorgesneden terwijl hij met ser Harys Heeg worstelde. En de mijne zijn lang en scherp, meneer, zo lang en scherp als de jouwe. De kruisbogen haalden Donneel Slot, Owen Norries en een stuk of wat anderen neer. De jonge ser Benfrey had Decy Mormont bij de arm gegrepen, maar Catelyn zag hoe ze met haar andere hand een flacon wijn greep, hem die recht in zijn gezicht smakte en naar de deur rende. Die vloog open voor ze hem bereikt had. Ser Ryman Frey drong de zaal binnen, van helm tot hak in staal gekleed. Een tiental krijgsknechten van Frey versperde de deur achter hem. Ze waren met zware langbijlen bewapend.

‘Genade!’ riep Catelyn, maar haar smeekbede werd door hoorns, trommen en staalgekletter gesmoord. Ser Ryman begroef het blad van zijn bijl in Decy’s maag. Inmiddels stroomden er ook door de overige deuren mannen naar binnen, gemaliede mannen in ruige bontmantels met staal in de hand. Noorderlingen! Ze hield hen voor redders, totdat een van hen met twee enorme bijlslagen het hoofd van de Kleinjon afhakte. De hoop doofde als een kaars in een storm.

Temidden van de slachting zat de heer van de Oversteek op zijn troon van houtsnijwerk gretig toe te kijken.

Een paar voet verderop lag een dolk op de vloer. Die was daar misschien naartoe gekeild toen de Kleinjon de tafel van zijn schragen sloeg, of misschien was hij uit de hand van een stervende gevallen. Catelyn kroop erheen. Haar ledematen waren van lood’en ze proefde bloed in haar mond. Ik maak Walder Frey af, zei ze bij zichzelf. Rinkelbel was dichter bij het mes, weggedoken onder een tafel, maar hij deinsde alleen maar achteruit toen ze het mes naar zich toe griste. Ik maak de ouwe man af, dat kan ik tenminste nog doen.

Toen verschoof het tafelblad dat de Kleinjon over Robb heen had gegooid, en haar zoon werkte zich op zijn knieën overeind. Hij had een pijl in zijn zij, een tweede in zijn been, en een derde in zijn borst. Heer Walder hief een hand op en de muziek zweeg, op één trom na. In de verte kon Catelyn strijdgewoel horen en dichterbij het gehuil van een wolf. Grijze Wind, schoot het haar te laat te binnen. ‘Hè,’ kakelde heer Walder tegen Robb, ‘de Koning in het Noorden verrijst. Ik geloof dat we een paar van uw mannen hebben gedood, uwe genade. Maar ik zal u mijn verontschuldigingen maken, dan worden ze allemaal wel weer heel, hè.’

Catelyn greep een handvol van Rinkelbel Freys lange grijze haar en sleurde hem zijn schuilplaats uit. ‘Heer Walder,’ riep ze. ‘HEER WALDER!’ De trom dreunde langzaam en sonoor, doem boem doem.

‘Genoeg,’ zei Catelyn. ‘Genoeg, zeg ik. U hebt verraad met verraad vergolden, laat het nu afgelopen zijn.’ Toen ze haar dolk tegen Rinkelbels keel drukte kwam de herinnering aan Brans ziekenkamer bij haar boven, samen met het gevoel van staal op haar eigen keel. Boem doem boem doem boem doem, ging de trom. ‘Alstublieft,’ zei ze. ‘Hij is mijn zoon. Mijn eerste zoon, en mijn laatste. Laat hem gaan. Laat hem gaan, en ik zweer dat we dit zullen vergeten… alles zullen vergeten wat u hier hebt gedaan. Ik zweer het bij de oude goden en de nieuwe, we… we zullen geen wraak nemen…’

Heer Walder keek haar wantrouwig aan. ‘Alleen een dwaas hecht geloof aan zulk geblaat. Ziet u mij voor een dwaas aan, vrouwe?’

‘Ik zie u voor een vader aan. Houd mij als gijzelaar. Edmar ook, als u hem niet hebt gedood. Maar laat Robb gaan.’

‘Nee.’ Robbs stem was een flauw gefluister. ‘Moeder, nee…’

‘Ja. Robb, sta op. Sta op en ga naar buiten, alsjeblieft, alsjeblieft. Red jezelf… zo niet voor mij, dan voor Jeane.’

‘Jeane?’ Robb greep de rand van de tafel en worstelde zich overeind. ‘Moeder,’ zei hij, ‘Grijze Wind…’

‘Ga naar hem toe. Nu. Robb, loop naar buiten.’

Heer Walder snoof. ‘En waarom zou ik dat toelaten?’

Ze duwde het lemmet nog harder tegen Rinkelbels keel. De zwakzinnige keek haar met rollende ogen aan, in een woordeloze smeekbede. Een smerige stank drong haar neus binnen, maar daar lette ze evenmin op als op het doffe, gestage dreunen van de trom, boem doem boem doem boem doem. Ser Ryman en Zwarte Walder slopen met een boogje om haar heen, maar dat liet haar koud. Ze mochten met haar doen wat ze wilden, haar grijpen, verkrachten, doden, het maakte niet uit. Ze leefde al te lang, en Ned wachtte. Het was Robb voor wie ze vreesde. ‘Op mijn eer als Tulling,’ zei ze tot heer Walder, ‘op mijn eer als Stark, ik zal het leven van uw zoon ruilen voor dat van Robb. Een zoon voor een zoon.’ Haar hand trilde zo hevig dat ze Rinkelbels hoofd liet rammelen. Boem, dreunde de trom, boem doem boem doem. De lippen van de oude man stulpten in en uit. Het mes trilde in Catelyns hand, glibberig van het zweet. ‘Een zoon voor een zoon, hè,’ herhaalde hij. ‘Maar dat is een kleinzoon… en hij is toch nergens goed voor.’

Een man met een donker harnas en een lichtroze mantel liep naar Robb toe. ‘Met de complimenten van Jaime Lannister.’ Hij stootte zijn langzwaard in het hart van haar zoon en draaide het om.

Robb had geen woord gehouden, maar Catelyn deed het wel. Ze gaf een harde ruk aan Aegons haar en zaagde in zijn nek tot het lemmet op bot stuitte. Warm bloed stroomde over haar vingers. Zijn belletjes rinkelden en rinkelden, en de trom dreunde. Ten slotte pakte iemand haar het mes af. De tranen brandden als azijn toen ze over haar wangen stroomden. Tien felle raven haalden met scherpe klauwen haar gezicht open, rukten er repen vlees uit en lieten diepe voren achter die volliepen met rood bloed. Ze proefde het op haar lippen.

Het doet zo’n pijn, dacht ze. Onze kinderen, Ned, al onze lieve kindertjes, Rickon, Bran, Arya, Sansa, Robb… Robb… alsjeblieft Ned, laat het ophouden, laat het ophouden met pijn doen… De witte tranen en de rode vervloeiden tot haar gezicht gehavend en aan flarden was, het gezicht dat Ned had liefgehad. Catelyn Stark hief haar handen op en keek hoe het bloed over haar lange vingers liep, langs haar polsen, de mouwen van haar japon in. Trage, rode wormen kropen over haar armen en onder haar kleren. Dat kietelt. Daar moest ze van lachen tot ze krijste. ‘Krankzinnig,’ zei iemand. ‘Ze is haar verstand kwijt,’ en een ander zei: ‘Maak er een eind aan,’ en een hand greep haar hoofdhaar zoals zij bij Rinkelbel had gedaan, en ze dacht: Nee, niet doen, niet mijn haar afsnijden, Ned houdt zo van mijn haar. Toen kreeg ze het staal op haar keel, en het beet, rood en koud.

Загрузка...