Ver weg, aan de andere kant van de stad, begon een klok te luiden.
Sansa had het gevoel dat ze droomde. ‘Joffry is dood,’ zei ze tegen de bomen, om te kijken of ze daar wakker van werd. Toen ze de troonzaal uit liep was hij nog niet dood geweest. Maar hij lag op zijn knieën naar zijn keel te klauwen en zijn huid open te halen, snakkend naar adem. Het was te vreselijk om aan te zien, en ze had zich afgewend en was snikkend gevlucht. Vrouwe Tanda was eveneens op de vlucht geslagen. ‘U hebt een goed hart, vrouwe,’ had ze tegen Sansa gezegd. ‘Niet elk meisje zou zo huilen om een man die haar aan de kant had gezet en aan een dwerg had uitgehuwelijkt.’
Een goed hart. Ik heb een goed hart. Een hysterische lach welde in haar keel op, maar Sansa dwong hem weer omlaag. De klokken luidden traag en treurig. Ding-dong, ding-dong, ding-dong. Zo hadden ze ook voor koning Robert geluid. Joffry was dood, hij was dood, hij was dood, dood, dood. Waarom huilde ze, terwijl ze wel kon dansen? Waren het vreugdetranen?
Ze vond haar kleren waar ze die eergisteravond verstopt had. Zonder de hulp van haar meiden duurde het langer dan het mocht duren voordat ze de snoeren van haar japon had losgeregen. Ze was vreemd onhandig, al was ze niet zo bang als ze zou moeten zijn. ‘De goden zijn wreed, om iemand die zo jong en knap was op zijn eigen bruiloftsfeest weg te nemen,’ had vrouwe Tanda tegen haar gezegd.
De goden zijn rechtvaardig, dacht Sansa. Robb had ook op een bruiloftsfeest de dood gevonden. Ze huilde om Robb. Om hem en om Marjolij. Arme Marjolij, twee keer getrouwd en twee keer weduwe. Sansa trok haar arm uit een mouw, duwde de japon omlaag en wurmde zich eruit. Ze rolde hem op tot een bal, stopte hem in de stam van een eik en schudde de kleren uit die ze daar had verborgen. Kleed u warm, had ser Dontos gezegd, en donker. Ze had niets zwarts, dus had ze een jurk van dikke bruine wol uitgekozen. Maar het lijfje was met zoetwaterparels bestikt. Daar gaat de mantel overheen. Die was donkergroen en had een wijde kap. Ze liet de jurk over haar hoofd glijden en sloeg de mantel om, al liet ze de kap nog even af. Schoenen had ze ook, eenvoudig en stevig, met platte hakken en vierkante neuzen. De goden hebben mijn gebed verhoord, dacht ze. Ze voelde zich verdoofd en dromerig. Mijn huid is in porselein veranderd, in ivoor, in staal. Haar handen bewogen stijf en moeizaam, alsof ze nooit eerder haar haren hadden losgemaakt. Even wenste ze dat Shae er was om haar met het haarnet te helpen. Toen ze het wegtrok golfde haar lange, kastanjebruine haar over haar rug en schouders. Het web van gesponnen zilver hing in haar hand. Het fijne metaal glansde zacht, de stenen waren zwart in het maanlicht. Zwarte amethisten uit Asshai. Er ontbrak er een. Sansa tilde het net op om nog eens goed te kijken. In de zilveren houder waar de steen uit gevallen was, zat een donkere veeg. Een plotselinge ontzetting vervulde haar. Haar hart bonkte tegen haar ribbenkast, en even hield ze haar adem in. Waarom ben ik zo bang, het is maar een amethist, een zwarte amethist uit Asshai, meer niet. Hij moet losgezeten hebben, dat is alles. Hij zat los en is eruit gevallen, en nu ligt hij ergens in de troonzaal of op de binnenplaats. Tenzij…
Ser Dontos had gezegd dat het haarnet magisch was, dat het haar thuis zou brengen. Hij had haar gezegd dat ze het vanavond op Joffry’s bruiloftsfeest moest dragen. De zilverdraden spanden strak over haar knokkels. Haar duim wreef heen en weer over het gat waar de steen in had gezeten. Ze probeerde ermee te stoppen, maar haar vingers behoorden haar niet toe. Haar duim werd naar het gat getrokken zoals de tong naar een ontbrekende tand. Wat voor magie? De koning was dood, de wrede koning die duizend jaar geleden haar galante prins was geweest. Als Dontos over dat haarnet had gelogen, had hij dan ook over de rest gelogen? Gesteld dat hij helemaal niet komt. Gesteld dat er geen schip is, geen boot op de rivier, geen ontsnapping? Wat zou er dan met haar gebeuren?
Ze hoorde een flauw geritsel van bladeren en propte het zilveren haarnet diep in haar mantelzak. ‘Wie daar?’ riep ze. ‘Wie is dat?’ Het godenwoud was vaag en donker en de klokken luidden Joff naar zijn graf.
‘Ik.’ Hij kwam aanwankelen van onder de bomen, zo dronken als een tor. Hij greep haar arm om houvast te zoeken. ‘Lieve Jonquil, ik ben er. Uw Florian is gekomen, wees niet bevreesd.’
Sansa deinsde voor zijn aanraking achteruit. ‘Je zei dat ik dat haarnet moest dragen. Het zilveren net met… wat zijn dit voor stenen?’
‘Amethisten. Zwarte amethisten uit Asshai, vrouwe.’
‘Het zijn geen amethisten. Of wel? Of wel? Je hebt gelogen.’
‘Zwarte amethisten,’ zwoer hij. ‘Er school magie in.’
‘Er school moord in!’
‘Zachtjes, vrouwe, zachtjes. Geen moord. Hij is gestikt in zijn duivenpastei.’ Dontos giechelde. ‘Zo’n heerlijke, heerlijke pastei. Zilver en stenen, meer niet, zilver, stenen en magie.’
De klokken luidden en de wind maakte hetzelfde geluid als hij toen hij naar lucht hapte. ‘Je hebt hem vergiftigd. Dat weet ik zeker. Je hebt een steen uit mijn haar gehaald…’
‘Sst, of het wordt onze dood. Ik heb niets gedaan. Kom, we moeten weg, u wordt gezocht. Uw echtgenoot is gearresteerd.’
‘Tyrion?’ zei ze geschokt.
‘Hebt u er twee? De Kobold, de dwergenoom, ze denkt dat hij het gedaan heeft.’ Hij greep haar hand en trok. ‘Deze kant op, we moeten weg, snel nu, niet bang zijn.’
Sansa volgde gedwee. Ik heb altijd een hekel gehad aan vrouwentranen, had Joff eens gezegd, maar nu was zijn moeder de enige vrouw die huilde. In de verhalen van ouwe Nans hadden de gnurkers magische voorwerpen gemaakt die wensen in vervulling deden gaan. Heb ik zijn dood gewenst, vroeg ze zich af voor ze bedacht dat ze te oud was om nog in gnurkers te geloven. ‘Heeft Tyrion hem vergiftigd?’ De dwerg die haar man was, haatte zijn neef, wist ze. Kon het waar zijn dat hij hem gedood had? Wist hij van mijn haarnet af, van de zwarte amethisten? Hij heeft Joff wijn gebracht. Hoe kon je iemand laten stikken door een amethist in zijn wijn te doen? Als Tyrion het heeft gedaan zullen ze denken dat ik er ook iets mee te maken had, besefte ze met schrik. Dat moest wel. Ze waren man en vrouw, en Joff had haar vader gedood en na de dood van haar broer de spot met haar gedreven. Eén vlees, één hart, één ziel.
‘Stil nu, liefje,’ zei Dontos. ‘Buiten het godenwoud mogen we geen geluid maken. Trek uw kap omhoog en verberg uw gezicht.’
Sansa knikte en deed wat hij zei.
Hij was zo dronken dat Sansa hem zo nu en dan een arm moest geven om te voorkomen dat hij viel. De klokken luidden nu overal in de stad en er kwamen er steeds meer bij. Ze hield haar hoofd gebogen en bleef in de schaduw, vlak achter Dontos. Terwijl ze de serpentinetrap afdaalde, struikelde hij en belandde kotsend op zijn knieën. Mijn arme Florian, dacht ze, terwijl hij met een loshangende mouw zijn mond afveegde. Trek iets donkers aan, had hij gezegd, maar zelf droeg hij zijn oude wapenrok onder zijn bruine mantel met kap. Horizontale rode en roze strepen onder een zwarte hoofdman met drie gouden kronen, het wapen van het huis Hollard. ‘Waarom hebt u uw wapenrok aan? Volgens Joffs decreet bent u des doods schuldig als ze u erop betrappen dat u zich weer als ridder kleedt. Hij… oh…’ Geen enkel decreet van Joffry deed er nu nog toe.
‘Ik wilde ook ridder zijn. In elk geval hiervoor.’ Dontos kwam zwaaiend overeind en nam haar bij de arm. ‘Kom. Nu stil zijn, geen vragen.’
Ze daalden de trap verder af en staken een klein, verzonken binnenhof over. Ser Dontos duwde een zware deur open en stak een waspit aan. Ze bevonden zich in een lange galerij. Langs de muren stonden lege harnassen, met op de helmen rijen schubben die doorliepen over de rug. Terwijl ze zich erlangs haastten, rekten en kronkelden de schaduwen van iedere schub zich in het licht van de waspit. De holle ridders worden draken, dacht ze. Een volgende trap bracht hen bij een eikenhouten, met ijzer beslagen deur. ‘Nu sterk zijn, lieve Jonquil, u bent er bijna.’ Toen Dontos de balk optilde en de deur opentrok, voelde Sansa een kille wind op haar gezicht. Ze liep door een muur van twaalf voet dik en toen stond ze buiten het kasteel, boven aan de klip. Beneden was de rivier, boven haar de hemel, en allebei waren ze even zwart.
‘We moeten naar beneden,’ zei ser Dontos. ‘Aan de voet wacht de man die ons naar het schip zal roeien.’
‘Maar dan val ik.’ Bran was ook gevallen, en die was dol op klimmen geweest.
‘U valt niet. Er is een soort ladder, een geheime ladder, uitgehouwen in de steen. Hier, u kunt hem voelen, vrouwe.’ Hij knielde samen met haar neer, waarna hij haar over de rand van de klip liet buigen en met haar vingers op de tast de handgreep liet zoeken die in de rotswand was uitgehakt. ‘Bijna even goed als de sporten van een ladder.’
Desondanks was het een heel eind naar beneden. ‘Dat kan ik niet.’
‘U moet.’
Ts er geen andere weg?’
‘Dit is de enige. Voor een sterk, jong meisje als u is het niet zo moeilijk. Houd u stevig vast, kijk niet omlaag, en u bent binnen de kortste keren beneden.’ Zijn ogen blonken. ‘Uw arme Florian is dik, oud en dronken, ik ben degene die bang zou moeten zijn. Ik viel altijd van mijn paard, weet u nog? Zo zijn we begonnen. Ik was dronken en viel van mijn paard, en Joffry eiste mijn zotte kop, maar u hebt me gered. U hebt mij gered, lieve kind.’
Hij huilt, besefte ze. ‘En nu heb jij mij gered.’
‘Alleen als u gaat. Zo niet, dan heb ik ons allebei de dood in gejaagd.’
Hij heeft het gedaan, dacht ze. Hij heeft Joffry vermoord. Ze moest gaan, evenzeer voor hem als voor zichzelf. ‘Gaat u maar eerst, ser.’ Als hij inderdaad viel, wilde ze niet dat hij boven op haar terecht zou komen en hen allebei van de klip zou slaan.
‘Zoals u wenst, vrouwe.’ Hij gaf haar een slobberige kus en zwaaide zijn benen onhandig de afgrond in, schoppend met zijn voeten tot hij een steunpunt vond. ‘Laat mij eerst een eindje afdalen en kom me dan achterna. Komt u nu? Zweer dat u komt.’
‘Ik zal komen,’ beloofde ze.
Dontos verdween. Ze hoorde hoe hij hijgend en puffend aan de afdaling begon. Sansa luisterde naar het klokgelui en telde elke slag. Bij tien liet ze zich behoedzaam over de rand van de klip zakken. Haar tenen tastten tot ze een rustplaats vonden. De kasteelmuren rezen hoog boven haar op, en even wilde ze niets liever dan zich weer omhoogtrekken en naar haar warme kamers in de Keukenburcht terugrennen. Houd moed, hield ze zichzelf voor. Houd moed, als een jonkvrouw in een lied.
Sansa durfde niet naar beneden te kijken. Ze hield haar ogen op de rotswand gericht en vergewiste zich er telkens van dat ze stevig stond voor ze de volgende stap zette. De rots was ruw en koud. Soms voelde ze haar vingers wegglijden, en de handgrepen volgden minder regelmatig op elkaar dan haar lief was. De klokken bleven maar luiden. Haar armen trilden al voor ze halverwege was, en ze wist zeker dat ze zou vallen. Nog één stapje, zei ze tegen zichzelf, nog één stapje. Ze moest in beweging blijven. Als ze ophield zou ze nooit meer beginnen en zich met het krieken van de ochtend nog steeds aan de klip vastklampen, verstijfd van angst. Nog één stapje, en nog een stapje.
De grond overviel haar. Ze struikelde en viel, met bonzend hart. Toen ze op haar rug rolde en omhoog staarde naar waar ze vandaan gekomen was, duizelde het haar. Haar vingers klauwden in de aarde. Het is me gelukt. Het is me gelukt. Ik ben niet gevallen, ik heb de afdaling achter de rug, en nu ga ik naar huis. Ser Dontos trok haar weer overeind. ‘Deze kant op. Stil nu, stil, stil.’ Hij bleef vlak bij de zwarte, dichte schaduwen onder aan de klip. Gelukkig hoefden ze niet ver. Vijftig pas stroomafwaarts zat een man in een roeibootje, half verscholen achter de restanten van een grote galei die daar aan de grond was gelopen en in vlammen was opgegaan. Dontos hinkte puffend naar hem toe. ‘Oswel?’
‘Geen namen,’ zei de man. ‘In de boot.’ Hij zat over zijn riemen gebogen, een uit zijn krachten gegroeide oude man met lang wit haar, een grote kromme neus en ogen die overschaduwd werden door een kap. ‘Instappen, schiet op,’ prevelde hij. ‘We moeten wegwezen.’
Toen ze allebei veilig aan boord waren, liet de man met de kap de roeispanen in het water glijden en trok stevig aan de riemen om hen de vaargeul in te roeien. Achter hen verkondigde het klokgelui nog altijd de dood van de jonge koning. Ze hadden de donkere rivier geheel voor zichzelf. Met trage, gestage, ritmische riemslagen begaven ze zich stroomafwaarts. Ze gleden over de gezonken galeien, langs gebroken masten, uitgebrande rompen en gescheurde zeilen. De dollen waren omwikkeld, zodat ze zich vrijwel geruisloos voortbewogen. Nevels stegen van het water op. Sansa zag de borstwering van een van de liertorens van de Kobold opdoemen, maar de grote ketting was gevierd en ze roeiden ongehinderd voorbij de plaats waar duizend mannen de vuurdood hadden gevonden. De kust week, de mist werd dikker, het geluid van de klokken begon te vervagen. Ten slotte waren ook de lichten verdwenen, ergens achter hen vervaagd. Ze waren buitengaats in de Zwartwaterbaai en de wereld kromp tot donker water, slierten mist en hun zwijgende metgezel die over zijn riemen gebogen zat. ‘Hoe ver moeten we nog?’ vroeg ze.
‘Geen geklets.’ De roeier was oud, maar sterker dan hij leek, en zijn stem was fel. Iets aan zijn gezicht kwam Sansa merkwaardig bekend voor, maar ze zou niet kunnen zeggen, wat.
‘Niet ver meer.’ Ser Dontos nam haar hand in de zijne en streelde die zacht. ‘Uw vriend is nabij en wacht op u.’
‘Geen geklets!’ gromde de roeier weer. ‘Geluid draagt ver over het water, ser Zot.’
Bedremmeld beet Sansa op haar lip en zwijgend dook ze in elkaar. De rest was roeien, roeien en nog eens roeien. Aan de hemel in het oosten diende zich het eerste, vage vermoeden van de dageraad aan toen Sansa ten slotte voor zich in het donker een spookachtige vorm ontwaarde: een handelsgalei met gestreken zeilen die traag werd voortbewogen door een enkele reeks riemen. Toen ze dichterbij kwamen zag ze het boegbeeld, een zeemeerman met een gouden kroon, blazend op een grote schelpenhoorn. Ze hoorde iemand een kreet slaken, en de galei draaide langzaam bij.
Toen ze langszij kwamen werd er een touwladder over de reling gegooid. De roeier trok de riemen in en hielp Sansa overeind. ‘Naar boven nu. Schiet op, kind, ik heb je vast.’ Sansa dankte hem voor zijn behulpzaamheid, maar kreeg alleen maar geknor als antwoord. Langs de touwladder omhoogklimmen was makkelijker dan langs de klip naar beneden. Oswel de roeier kwam vlak achter haar aan, terwijl ser Dontos in de boot bleef.
Twee zeelieden stonden bij de reling te wachten om haar aan dek te helpen. Sansa beefde. ‘Ze heeft het koud,’ hoorde ze iemand zeggen. Hij deed zijn mantel af en sloeg die om haar schouders.
‘Beter zo, vrouwe? U kunt gerust zijn, het ergste is achter de rug.’
Ze kende die stem. Maar hij is in de Vallei, dacht ze. Ser Lothor Brune stond naast hem met een toorts.
‘Heer Petyr,’ riep Dontos vanuit de roeiboot, ‘ik moet nu terug, voordat het bij ze opkomt om me te zoeken.’
Petyr Baelish legde een hand op de reling. ‘Maar eerst wilt u zeker betaald worden. Tienduizend draken, nietwaar?’
‘Tienduizend.’ Dontos wreef met de rug van zijn hand over zijn mond. ‘Zoals u belooft hebt, heer.’
‘Ser Lothor, de beloning.’
Lothor Brune liet zijn toorts zakken. Drie mannen stapten naar het zijboord, hieven hun kruisboog op en vuurden. Eén bout trof Dontos in de borst toen hij opkeek en doorboorde de meest linkse kroon op zijn wapenrok. De andere drongen in zijn keel en zijn buik. Het ging zo snel dat noch ser Dontos, noch Sansa de tijd had om te schreeuwen. Na afloop smeet Lothor Brune de toorts boven op het lijk. Toen de galei wegvoer stond het bootje in lichterlaaie.
‘U hebt hem vermoord.’ Sansa, haar hand om de reling geklemd, wendde zich af en gaf over. Was ze aan de Lannisters ontsnapt om in een nog grotere ellende verzeild te raken?’
‘Vrouwe,’ mompelde Pinkje, ‘uw verdriet is verspild aan een man als hij. Hij was een dronken lor, en niemands vriend.’
‘Maar hij heeft me gered.’
‘Hij heeft u voor een belofte van tienduizend draken verkocht. Door uw verdwijning zult u mede van Joffry’s dood verdacht worden. De goudmantels zullen de jacht openen en de eunuch zal zijn beurs laten rinkelen. Dontos… welnu, u hebt gehoord wat hij zei. Hij heeft u voor goud verkocht en als hij dat opgedronken had, zou hij u nog eens verkocht hebben. Met een zak draken kun je tijdelijk iemands stilzwijgen kopen, met een welgemikte kruisboogbout voorgoed.’ Hij glimlachte triest. ‘Alles wat hij heeft gedaan, was op mijn verzoek. Ik durfde niet openlijk als uw vriend op te treden. Toen ik hoorde hoe u op Joffs toernooi zijn leven had gered, wist ik dat hij de volmaakte handlanger zou zijn.’
Sansa voelde zich onpasselijk. ‘Hij noemde zich mijn Florian.’
‘Weet u wellicht nog wat ik tegen u zei op de dag dat uw vader op de IJzeren Troon zat?’
Het ogenblik stond haar weer levendig voor de geest. ‘U zei dat het leven geen lied was. Dat ik dat op een dag tot mijn verdriet zou leren.’ Ze voelde tranen in haar ogen, maar of ze om ser Dontos Hollard, om Joff, om Tyrion of om zichzelf huilde, zou Sansa niet kunnen zeggen. ‘Is het dan een en al leugen, voor altijd en eeuwig, alles en iedereen?’
‘Bijna iedereen. Op u en mij na, vanzelfsprekend.’ Hij glimlachte.
‘Kom vanavond naar het godenwoud als je naar huis wilt.’
‘Dat briefje… was u dat?’
‘Het moest het godenwoud wel zijn. Geen andere plaats in de Rode Burcht is veilig voor de kleine vogeltjes van de eunuch… of voor zijn kleine ratten, zoals ik ze noem. In het godenwoud zijn bomen in plaats van muren. Boven is de hemel in plaats van een zoldering. Wortels, aarde en rots, in plaats van een vloer. De ratten kunnen geen kant op. Ratten moeten zich verstoppen, willen ze niet door mensen aan het zwaard geregen worden.’ Heer Petyr nam haar arm. ‘Kom, ik breng u naar uw hut. Ik weet dat u een lange, vermoeiende dag achter de rug hebt. U bent vast moe.’
Het roeibootje was al niet meer dan een sliertje rook en vuur achter hen, vrijwel geheel opgegaan in de oneindigheid van de ochtendzee. Er was geen weg terug, ze kon alleen maar voorwaarts.
‘Doodmoe,’ gaf ze toe.
Terwijl hij haar benedendeks bracht, zei hij: ‘Vertel me over het feest. De koningin had zich zoveel moeite getroost. De zangers, de goochelaars, de dansende beer… Vond je kleine heer-gemaal mijn toernooidwergen leuk?’
‘De uwe?’
‘Ik moest ze helemaal uit Braavos laten komen en ze voor de bruiloft in een bordeel verstoppen. De kosten werden alleen door de moeite overtroffen. Het is verbazend lastig om een dwerg te verstoppen, en Joffry… je kunt een koning wel naar het water leiden, maar Joffry moest je er eerst mee nat spetteren voordat hij begreep dat het drinkbaar was. Toen ik hem van mijn kleine verrassing vertelde, zei zijne genade: “Wat moet ik met een paar lelijke dwergen op mijn feest? Ik heb een hekel aan dwergen.” Ik moest hem bij zijn schouder pakken en fluisteren: “Maar niet zo erg als uw oom.” ’
Het dek deinde onder haar voeten, en Sansa had het gevoel dat de wereld zelf wankelde. ‘Ze denken dat Tyrion Joffry heeft vergiftigd. Ser Dontos zei dat ze hem gegrepen hadden.’
Pinkje glimlachte. ‘Het weduwschap zal goed bij je passen, Sansa.’
De gedachte bezorgde haar vlinders in haar buik. Ze hoefde misschien nooit meer samen in een bed te liggen met Tyrion. Dat was toch precies wat ze wilde… of niet?
De hut was laag en benauwd, maar in de smalle kooi was een comfortabel donzen bed gespreid, met dikke bontvellen erop. ‘Het is een beetje erg knus, dat besef ik, maar je zult het niet al te oncomfortabel vinden.’ Pinkje wees naar een cederhouten kist onder de patrijspoort. ‘Daarin vind je schone kleren. Jurken, kleingoed, warme kousen, een mantel. Alleen maar wol en linnen, vrees ik, een zo schone maagd onwaardig. Maar je zult je er wel droog en schoon in voelen tot we iets mooiers voor je vinden.’
Hij heeft dat allemaal voor me laten klaarleggen. ‘Heer, ik… ik begrijp het niet… Joffry had u Harrenhal gegeven en u Opperheer van de Drietand gemaakt… waarom?’
‘Waarom zou ik op zijn dood uit zijn?’ Pinkje haalde zijn schouders op. ‘Ik had geen motief. Bovendien ben ik duizenden mijlen ver weg in de Vallei. Zorg dat je de vijand altijd in het onzekere houdt. Als ze nooit zeker weten wie je bent of wat je wilt, kunnen ze ook niet weten wat je nu weer zult doen. Soms is de beste manier om ze in verwarring te brengen, zetten doen die nergens op slaan of zelfs in je eigen nadeel lijken. Onthou dat goed, Sansa, als je het spel zelf gaat spelen.’
‘Welk… welk spel?’
‘Het enige. Het spel der tronen.’ Hij streek een haarsliert bij haar weg. Je bent oud genoeg om te weten dat je moeder en ik meer dan vrienden waren. Er is een tijd geweest dat ik in deze wereld niets anders wilde dan Cat. Ik had het lef om te dromen over het leven dat we zouden leiden en de kinderen die ze me zou baren… maar zij was een dochter van Stroomvliet en van Hoster Tulling. Geslacht, Eer, Plicht, Sansa. Geslacht, Eer, Plicht, dat hield in dat ik haar hand nooit zou kunnen krijgen. Maar ze heeft me iets mooiers gegeven, een geschenk dat een vrouw maar eenmaal kan geven. Hoe kan ik haar dochter de rug toekeren? In een betere wereld was je van mij geweest, niet van Eddard Stark. Mijn trouwe, liefhebbende dochter… Niet meer aan Joffry denken, liefje. Of aan Dontos of Tyrion, aan geen van allen. Je zult nooit meer last van ze hebben. Nu ben je veilig, dat is het enige wat er toe doet. Je bent veilig bij mij, en je bent op weg naar huis.’