Dany ontbeet onder de dadelpalm in de terrastuin en keek toe hoe haar draken elkaar achternazaten om de top van de Grote Piramide, daar waar eens de enorme bronzen harpij had gestaan. Mereen had een twintigtal kleinere piramides, maar geen daarvan was ook maar half zo hoog. Van hieraf kon ze de hele stad overzien: de smalle kronkelstegen en de brede baksteenstraten, de tempels, de graanloodsen, de krotten en paleizen, de bordelen en baden, de tuinen en fonteinen, de grote rode cirkels van de vechtkuilen. En achter de muren waren de tinkleurige zee, de bochtige Skahazadhan, de dorre bruine heuvels, de verbrande boomgaarden en de geblakerde velden. Hierboven in haar tuin voelde Dany zich soms als een god die op de hoogste berg ter wereld woonde.
Voelen alle goden zich zo eenzaam? Sommige beslist wel. Missandei had haar van de Heer der Harmonie verteld, die door het vreedzame volk van Naath werd aanbeden. Dat was de enige ware god, had haar schrijfstertje gezegd, de god die er altijd geweest was en altijd zou zijn, die de maan, de sterren en de aarde had gemaakt en alle schepselen die haar bewoonden. Arme Heer der Harmonie. Dany had met hem te doen. Het moest verschrikkelijk zijn om altijd alleen te zijn, bediend door horden vlindervrouwen die je met een enkel woord kon doen ontstaan en vergaan. Westeros had tenminste nog zeven goden, al had Viserys haar verteld dat de zeven volgens sommige septons slechts aspecten van een en dezelfde god waren, zeven facetten van een enkel kristal. Dat was alleen maar verwarrend. De rode priesters geloofden in twee goden, had ze gehoord, maar dan twee die altijd in oorlog waren. Dat beviel Dany nog minder. Zij zou niet eeuwig oorlog willen voeren. Missandei diende haar eendeneieren en hondenworst op, en een halve beker gezoete wijn met limoensap. De honing lokte vliegen aan, maar die werden door een geurkaars weer verdreven. Ze had ontdekt dat de vliegen hierboven minder hinderlijk waren dan in de rest van haar stad, nog iets wat haar wel beviel aan deze piramide. ‘Laat ik niet vergeten iets tegen die vliegen te doen,’ zei Dany. ‘Zijn er veel vliegen op Naath, Missandei?’
‘Op Naath zijn vlinders,’ antwoordde de schrijfster in de Gewone Spreektaal. ‘Nog wat wijn?’
‘Nee. Ik moet straks ontvangst houden.’ Dany was erg op Missandei gesteld geraakt. Het kleine schrijfstertje met de grote gouden ogen was wijzer dan haar leeftijd deed vermoeden. En dapper is ze ook. Dat moest ze wel zijn, wilde ze het leven dat ze leidde, kunnen volhouden. Op een dag hoopte ze het legendarische eiland Naath te zien. Missandei zei dat het vreedzame volk musiceerde in plaats van oorlog te voeren. Ze doodden niet, zelfs geen dieren, ze aten alleen fruit en nooit vlees. De vlindergeesten die aan hun Heer der Harmonie gewijd waren beschermden hun eiland tegen kwaadwillenden. Veel veroveraars waren naar Naath gevaren om er bloed te vergieten, alleen om er ziek te worden en te sterven. Maar als de slavenschepen hen komen uitplunderen, helpen de vlinders niet.
‘Op een dag zal ik je thuisbrengen, Missandei,’ beloofde Dany. Als ik Jorah hetzelfde had beloofd, zou hij me dan ook verkocht hebben? ‘Dat zweer ik.’
‘Deze hier is al tevreden als ze bij u kan blijven, uwe genade. Naath zal altijd blijven bestaan. U bent goed voor deze… voor mij.’
‘En jij voor mij.’ Dany greep de hand van het meisje. ‘Kom me maar helpen verkleden.’
Jhiqui hielp Missandei met Dany’s bad, terwijl Irri haar kleren klaarlegde. Vandaag had ze een gewaad van purperbrokaat aan met een zilveren sjerp, en op haar hoofd de driekoppige drakenkroon die de Toermalijnen Broederschap haar in Qarth had geschonken. Haar slippers waren ook van zilver, met zulke hoge hakken dat ze altijd half en half vreesde dat ze erover zou struikelen. Toen ze aangekleed was, bracht Missandei haar een gepolijste zilveren spiegel, zodat ze kon zien hoe ze eruitzag. Zwijgend staarde Dany naar zichzelf. Is dit het gezicht van een veroveraar? Voor zover zij zag, leek ze nog steeds op een klein meisje. Niemand noemde haar nog Daenerys de Veroveraar, maar dat zou misschien wel gebeuren. Aegon de Veroveraar had met drie draken het westen veroverd, maar zij had Mereen ingenomen in minder dan een dag, met behulp van rioolratten en een houten pik. Arme Groleo. Hij rouwde nog om zijn schip, wist ze. Als een oorlogsgalei een ander schip kon rammen, waarom dan geen poort?
Dat was wat ze had gedacht toen ze de kapiteins beval, hun schepen aan wal te trekken. De masten waren haar stormrammen geworden, en horden vrijgelatenen hadden de rompen afgebroken om er houten schermen, schildpadden, katapulten en ladders van te bouwen. De huurlingen hadden iedere ram een schunnige naam gegeven, en het was de grote mast van Meraxes geweest, vroeger Joso’s Poets, die de Oostpoort aan duigen had geramd. Joso’s Pik, werd hij nu genoemd. Er was bijna een hele dag tot diep in de avond verbitterd en bloedig gestreden voordat het hout begon te versplinteren en het ijzeren boegbeeld van de Meraxes, een lachend narrenhoofd, er krakend doorheen was gegaan.
Dany had zelf de aanval willen leiden, maar haar kapiteins hadden als uit een mond gezegd dat dat waanzin zou zijn, terwijl ze het anders nooit ergens over eens waren. In plaats daarvan was ze in een lang maliënhemd op haar zilveren in de achterhoede blijven zitten. Maar ze had de stad van anderhalve mijl afstand horen vallen, toen het uitdagende geschreeuw van de verdedigers in angstig geschreeuw was veranderd. Op dat moment hadden haar draken alle drie tegelijk gebruld en de nacht met vuurstralen gevuld. De slaven komen in opstand, wist ze onmiddellijk. Mijn rioolratten hebben hun ketens doorgeknaagd.
Toen het laatste verzet door de Onbezoedelden was gesmoord en de plundering achter de rug was, had Dany haar stad betreden. De doden lagen in zulke hoge stapels achter de ingeslagen poort dat haar vrijgelaten er bijna een uur voor nodig hadden gehad om een weg voor haar zilveren te banen. Joso’s Pik en de grote, met paardenhuiden bedekte houten schildpad die hem beschermd had, lagen er verlaten achter. Ze reed langs afgebrande gebouwen en gebroken ramen, over bakstenen straten waarvan de goten verstopt zaten met stijve, opgezwollen lijken. Juichende slaven hieven met bloed besmeurde handen naar haar op toen ze voorbijreed en noemden haar ‘Moeder’. Op de plaza voor de Grote Piramide stonden de Mereners verloren op een kluitje bij elkaar. De Grootmaesters hadden er in het ochtendlicht allesbehalve groot uitgezien. Ontdaan van hun juwelen en hun met franje versierde tokars waren ze verachtelijk, een kudde oude mannen met verschrompelde ballen en een vlekkerige huid, en jongemannen met belachelijk haar. Hun vrouwen waren of zacht en vlezig, of zo dor als oud hout, en hun tranen hadden voren getrokken door hun gezichtsverf. ‘Ik wil de leiders,’ had Dany hun gezegd. ‘Lever die uit, en de rest wordt gespaard.’
‘Hoeveel?’ had een oude vrouw snikkend gezegd. ‘Hoeveel moet u er hebben, wilt u ons sparen?’
‘Honderddrieënzestig,’ was haar antwoord.
Ze had ze rond het plein aan houten palen laten spijkeren. ledere man wees naar zijn buurman. Toen ze het bevel gaf, had ze inwendig gekookt van woede, zodat ze zich een wrekende draak had gevoeld. Maar toen ze later de mannen passeerde die aan de palen hingen te sterven, toen ze hun gekreun hoorde en hun ingewanden en hun bloed rook… Met een frons legde Dany de spiegel weg. Het was rechtvaardig. Zonder twijfel. Ik heb het vanwege die kinderen gedaan. Haar ontvangzaal bevond zich een niveau lager, een galmend vertrek met een hoog plafond en muren van paars marmer. Ondanks alle grandeur was het er kil. Er had een troon in gestaan, een bizar geval van bewerkt, verguld hout in de vorm van een woeste harpij. Ze had er een lange blik op geworpen en toen bevolen dat hij tot brandhout gehakt moest worden. ‘Ik ga niet bij de harpij op schoot zitten,’ had ze gezegd. In plaats daarvan ging ze nu op een eenvoudige ebbenhouten bank zitten. Die was goed genoeg, al had ze de Mereners horen pruttelen dat hij niet geschikt was voor een koningin.
Ze werd opgewacht door haar bloedruiters. In hun geoliede vlechten rinkelden zilveren belletjes, en ze droegen het goud en de juwelen van de doden. Mereen was onvoorstelbaar rijk geweest. Zelfs haar huurlingen leken verzadigd, althans voorlopig. Aan de andere kant van de kamer stond Grijze Worm in het eenvoudige uniform van de Onbezoedelden, zijn piekhelm onder een arm. Deze mannen kon ze tenminste vertrouwen, of dat hoopte ze althans… en Bruine Ben Pruym ook, de solide Ben met zijn grijswitte haar en zijn verweerde gezicht, op wie haar draken zo dol waren. En naast hem Daario, glinsterend van het goud. Daario en Ben Pruym, Grijze Worm, Irri, Jhiqui, Missandei… terwijl ze naar hen keek merkte Dany dat ze zich afvroeg wie de volgende zou zijn die haar verried.
De draak heeft drie koppen. Er zijn twee mannen op de wereld die ik kan vertrouwen, als ik ze kan vinden. Dan zal ik niet meer alleen zijn. Met zijn drieën tegen de rest van de wereld, net als Aegon en zijn zusters.
‘Was de nacht net zo rustig als hij leek?’ vroeg Dany.
‘Daar ziet het wel naar uit, uwe genade,’ zei Bruine Ben Pruym. Dat deed haar genoegen. Mereen was meedogenloos geplunderd, het gebruikelijke lot van pas gevallen steden, maar Dany was vastbesloten er een eind aan te maken nu de stad van haar was. Ze had bepaald dat moordenaars moesten hangen, plunderaars een hand zouden verliezen en verkrachters hun manlijkheid. Er bungelden acht moordenaars aan de stadsmuren en de Onbezoedelden hadden een mand met bloedige handen en weke rode wormen gevuld, maar Mereen was weer rustig. Alleen, voor hoelang?
Er zoemde een vlieg om haar hoofd. Geërgerd wuifde Dany hem weg, maar hij kwam bijna meteen terug. ‘Er zijn te veel vliegen in deze stad.’
Ben Pruym lachte blaffend. ‘Vanmorgen zaten er vliegen in mijn bier. Ik heb er een ingeslikt.’
‘Vliegen zijn de wraak van de dode.’ Daario glimlachte, en streelde de middelste tak van zijn baard. ‘Lijken brengen maden voort, en maden vliegen.’
‘Dan ontdoen we ons van de lijken. Te beginnen met die op de plaza beneden. Grijze Worm, zorg jij daarvoor?’
‘De koningin beveelt, en dezen hier gehoorzamen.’
‘Neem behalve zakken ook schoppen mee, Worm,’ ried Bruine Ben hem aan. ‘Die lui zijn overrijp. Ze vallen bij stukjes en beetjes van de palen, en krioelen van de…’
‘Dat weet hij. En ik ook.’ Dany herinnerde zich haar ontzetting bij de aanblik van de Plaza van Straf in Astapor. Ik heb net zo’n grote verschrikking gecreëerd, maar dat was toch verdiend? Hoe hard ook, gerechtigheid blijft gerechtigheid.
‘Uwe genade,’ zei Missandei, ‘Ghiscari begraven hun geëerde doden in crypten onder hun state. Als u de beenderen schoon laat koken en aan hun verwanten teruggeeft, zou dat een vriendelijk gebaar zijn.’
De weduwen zullen me desondanks vervloeken. ‘Het zij zo.’ Dany wenkte Daario. ‘Hoeveel mensen hebben er vanmorgen om gehoor verzocht?’
‘Er hebben zich twee mannen aangediend om zich in uw glans te koesteren.’
Daario had in Mereen een volledige nieuwe garderobe bij elkaar geplunderd en vervolgens zijn drietandige baard en zijn krulhaar in een bijpassende kleur geverfd. Nu leken ook zijn ogen purper, alsof hij een verdwaalde Valyriër was. ‘Ze zijn vannacht gearriveerd met de Indigo Ster, een handelsgalei uit Quarth.’
Een slavenschip, bedoel je. Dany fronste. ‘Wie zijn het?’
‘De meester van de Ster en iemand die namens Astapor beweert te spreken.’
‘Ik zal eerst de gezant ontvangen.’
Dat bleek een vale man te zijn met een frettengezicht en halssnoeren van parels en gesponnen goud die zwaar om zijn nek hingen. ‘Aanbedene!’ riep hij. ‘Mijn naam is Ghael. Ik groet de Moeder der Draken namens koning Cleon van Astapor, Cleon de Grote.’
Dany verstijfde. ‘Ik had een raad ingesteld om Astapor te regeren. Een genezer, een geleerde en een priester.’
‘Uwe genade, die slinkse bandieten hebben uw vertrouwen beschaamd. Het bleek dat zij complotten smeedden om de Goede Meesters weer aan de macht te brengen en het volk te ketenen. De grote Cleon heeft hun samenzwering aan het licht gebracht en hun met een kapmes het hoofd afgehouwen, en het dankbare volk van Astapor heeft hem wegens zijn moed de kroon opgezet.’
‘Edele Ghael,’ zei Missandei in het dialect van Astapor, ‘is dat dezelfde Cleon die eens het bezit van Grazdan mo Ullhor was?’
Haar stem klonk onschuldig, maar de vraag bracht de gezant zichtbaar in verlegenheid. ‘Dezelfde,’ gaf hij toe. ‘Een groot man.’
Missandei boog zich naar Dany toe. ‘Die werkte als slager in Grazdans keuken,’ fluisterde het meisje in haar oor. ‘Men zei dat niemand in Astapor zo snel een varken kon slachten als hij.’
Ik heb Astapor een slagerskoning gegeven. Dany voelde zich misselijk, maar ze wist dat ze dat niet aan de gezant mocht laten merken. ‘Ik bid dat koning Cleon goed en wijs zal regeren. Wat wil hij van mij?’
Ghael wreef over zijn mond. ‘Misschien kunnen we dat onder vier ogen bespreken, uwe genade?’
‘Ik heb geen geheimen voor mijn kapiteins en aanvoerders.’
‘Zoals u wenst. De grote Cleon verzoekt mij, u te zeggen hoezeer hij de Moeder der Draken toegewijd is. Uw vijanden zijn de zijne, zegt hij, en de voornaamsten onder hen zijn de Wijze Meesters van Yunkai. Hij stelt een verdrag tussen Astapor en Mereen voor, tegen de Yunkai.’
‘Ik heb gezworen dat Yunkai geen kwaad zou overkomen als de slaven daar werden vrijgelaten,’ zei Dany.
‘Die honden uit Yunkai zijn niet te vertrouwen, aanbedene. Op dit moment spannen zij tegen u samen. Er zijn nieuwe lichtingen opgeroepen die men voor de muren kan zien oefenen, er worden oorlogsschepen gebouwd, er zijn gezanten naar Nieuw Ghys en het westelijke Volantis gestuurd om bondgenootschappen te sluiten en zwaarden te huren. Ze hebben zelfs ruiters naar Vaes Dothrak gezonden om een khalasar tegen u op de been te brengen. Op last van de grote Cleon zeg ik u, niet te vrezen. Astapor vergeet niet. Astapor laat u niet in de steek. Om u zijn goede trouw te bewijzen, biedt de grote Cleon u aan, uw pact met een huwelijk te bezegelen.’
‘Een huwelijk? Met mij?’
Ghael glimlachte. Zijn tanden waren bruin en verrot. ‘De grote Cleon zal u vele sterke zonen schenken.’
Dany merkte dat ze geen woord kon uitbrengen, maar de kleine Missandei schoot haar te hulp. ‘Heeft zijn eerste vrouw hem zonen geschonken?’
De gezant keek haar aan. Hij was hier duidelijk niet blij mee.
‘De grote Cleon heeft drie dochters bij zijn eerste vrouw. Twee van zijn nieuwere vrouwen zijn zwanger. Maar hij is van plan hen allemaal te verstoten, als de Moeder der Draken ermee instemt met hem te huwen.’
‘Wat nobel van hem,’ zei Dany. ‘Ik zal alles wat u hebt gezegd overdenken, heer.’ Ze gaf opdracht Ghael lager in de piramide een onderkomen voor de nacht te geven.
Al mijn overwinningen verkeren onder mijn handen in vuilnis, dacht ze. Wat ik ook doe, ik zaai niets dan dood en verschrikking. Als het nieuws over het lot van Astapor in de straten doordrong, wat zeker zou gebeuren, zouden tienduizend pas bevrijde slaven uit Mereen ongetwijfeld besluiten haar te volgen als ze naar het westen trok, uit angst voor wat hun te wachten stond als ze bleven… maar toch kon het zijn dat hun onderweg iets erger s te wachten stond. Al zou ze iedere graanloods in de stad leeghalen en Mereen aan de hongerdood overlaten, dan wist ze nog niet hoe ze al die monden moest voeden. De weg die voor haar lag, was met ontberingen, bloed en gevaar geplaveid. Ser Jorah had haar daarvoor gewaarschuwd. Hij had haar zo vaak gewaarschuwd… hij… Nee, niet aan Jorah Mormont denken. Laat hem nog maar even wachten. ‘Ik zal de koopvaarderskapitein ontvangen,’ verklaarde ze. Misschien had hij beter nieuws.
Dat bleek ijdele hoop te zijn. De meester van de Indigo Ster was een Qarthijn, dus huilde hij overvloedig toen hem naar Astapor werd gevraagd. ‘De stad bloedt. De doden rotten onbegraven op straat, elke piramide is een legerkamp, en op de markt zijn etenswaren noch slaven te koop. En die arme kinderen! De boeven van Koning Slagersbijl hebben alle hooggeboren jongens in Astapor gegrepen om nieuwe Onbezoedelden voor de handel te maken, al zal het nog jaren duren voor ze getraind zijn.’
Wat Dany nog het meest verbaasde, was haar eigen gebrek aan verbazing. Ze merkte dat ze aan Eroeh moest denken, het meisje van de Lhazareen dat ze eens had willen beschermen, en aan wat er met haar was gebeurd. Zodra ik wegmarcheer zal het hier in Mereen net zo gaan, dacht ze. De slaven uit de vechtkuilen, grootgebracht en geoefend om te doden, waren al onhandelbaar en twistziek gebleken. Ze schenen te denken dat de stad met al haar inwoners nu van hen was. Onder de acht gehangenen bevonden zich twee van hen. Ik kan niets meer doen, hield ze zichzelf voor. ‘Wat wilt u van mij, kapitein?’
‘Slaven,’ zei hij. ‘Mijn ruimen zitten barstensvol ivoor, grijze amber, zorsenhuiden en andere fraaie spullen. Die wil ik hier graag voor slaven ruilen die ik in Lys en Volantis kan verkopen.’
‘We hebben geen slaven te koop,’ zei Dany.
‘Mijn koningin?’ Daario trad naar voren. ‘De rivieroever staat vol met Mereners die om verlof smeken, zich aan deze Qarthijn te mogen verkopen. Ze zwermen toe als vliegen.’
Dany was geschokt. ‘Ze willen zelf slaven worden?’
‘Degenen die daarheen komen zijn welbespraakt en van goede geboorte, lieve koningin. Dergelijke slaven zijn waardevol. In de Vrijsteden zullen ze leraren, schrijvers, bedslaven en zelfs genezers en priesters worden. Ze zullen in zachte bedden slapen, voedzaam eten krijgen en in states wonen. Hier zijn ze alles kwijt en leven ze in angst en ellende.’
‘Ik begrijp het.’ Misschien was het zo schokkend niet, als de verhalen over Astapor waar waren. Dany dacht even na. ‘Elke man die zichzelf als slaaf wenst te verkopen mag dat doen. Of elke vrouw.’ Ze hief een hand op. ‘Maar ze mogen hun kinderen niet verkopen, en een man zijn vrouw niet.’
‘In Astapor werd een tiende van de prijs aan de stad afgedragen, telkens als een slaaf in andere handen overging,’ zei Missandei tegen haar.
‘Dan doen wij het ook zo,’ besloot Dany. Oorlogen werden evenzeer met goud als met zwaarden beslist. ‘Een tiende. In goudgeld of zilverstukken, of in ivoor. Mereen heeft geen saffraan, kruidnagelen of zorsenhuiden nodig.’
‘Het zal gebeuren zoals u beveelt, roemrijke koningin,’ zei Daario. ‘Mijn Stormkraaien zullen uw tienden inzamelen.’
Als de Stormkraaien het inzamelden, zou minstens de helft van het goud zoek raken, wist Dany. Maar de Tweede Zonen waren geen haar beter, en de Onbezoedelden waren even ongeletterd als onomkoopbaar. ‘Laat alles opschrijven,’ zei ze. ‘Zoek onder de vrijgelatenen naar mannen die kunnen lezen, schrijven en rekenen.’
Na gedane zaken maakte de kapitein van de Indigo Ster een buiging en vertrok. Zenuwachtig ging Dany verzitten op de ebbenhouten bank. Ze zag op tegen wat er nu zou komen, maar ze besefte dat ze het al te lang had uitgesteld. Yunkai en Astapor, oorlogsdreigingen, huwelijksaanzoeken, en dat alles overschaduwd door de tocht naar het westen… Ik heb mijn ridders nodig. Ik heb hun zwaarden en goede raad nodig. Maar bij de gedachte dat ze Jorah Mormont weer zou zien voelde ze zich alsof ze een hap vliegen had ingeslikt: woedend, zenuwachtig en misselijk. Ze voelde ze bijna in haar buik zoemen. Ik ben het bloed van de draak. Ik moet sterk zijn. Ik moet vlammen in mijn ogen hebben als ze tegenover mij staan, geen tranen. ‘Zeg tegen Belwas dat hij mijn ridders haalt,’ beval Dany voor ze van gedachten kon veranderen.
‘Mijn goede ridders.’
Sterke Belwas hijgde van de klim toen hij hen binnenleidde. Allebei hadden ze een van zijn vlezige handen stevig om een arm. Ser Barristan liep met opgeheven hoofd, maar ser Jorah naderde met zijn blik op de marmeren vloer gericht. De een is trots, de ander schuldbewust. De oude man had zijn witte baard afgeschoren. Hij leek nu tien jaar jonger. Maar haar kalende beer zag er ouder uit dan vroeger. Voor de bank bleven ze staan. Sterke Belwas deed een stap naar achteren en bleef daar staan met zijn armen voor zijn gehavende borst gevouwen. Ser Jorah schraapte zijn keel. ‘Khaleesi…’
Ze had zijn stem erg gemist, maar ze moest streng zijn. ‘Zwijg. Ik zeg wel wanneer u kunt spreken.’ Ze stond op. ‘Toen ik u die riolen instuurde, hoopte een deel van mij dat ik u voor het laatst had gezien. Het leek mij een passend einde voor leugenaars om in het vuil van slavenhandelaren te verdrinken. Ik meende dat de goden met u zouden afrekenen, maar nu bent u er weer. Mijn dappere ridders uit Westeros, een verklikker en een overloper. Mijn broer zou u allebei hebben opgehangen.’ Viserys in elk geval wel. Ze wist niet wat Rhaegar gedaan zou hebben. Ik geef toe dat u mij geholpen heeft, deze stad in te nemen…’
Ser Jorahs mond verstrakte. ‘Wij hebben deze stad voor u ingenomen. Wij rioolratten.’
‘Zwijg,’ zei ze weer… al school er waarheid in wat hij zei. Terwijl Joso’s Pik en de andere stormrammen op de poorten beukten en haar boogschutters zwermen brandpijlen over de muren schoten, had Dany onder dekking van het duister tweehonderd man de rivier langs gezonden om de huiken in de haven in brand te steken. Maar dat was slechts om hun ware opzet te maskeren. Terwijl de brandende schepen de aandacht van de verdedigers op de muren afleidden, hadden een paar half krankzinnige zwemmers de monding van de riolen gezocht en daar een verroest ijzeren rooster losgewrikt. Ser Jorah, ser Barristan, Sterke Belwas en twintig dappere dwazen, een gemengde groep van huurlingen, Onbezoedelden en vrijgelatenen, waren in het bruine water gedoken en de bakstenen tunnel in gezwommen. Dany had opdracht gegeven om uitsluitend mannen uit te kiezen die geen gezin hadden… en bij voorkeur ook geen reukzin.
Ze waren dapper geweest en ze hadden geluk gehad. Het was een maanwenteling geleden sinds het voor het laatst flink had geregend, en de riolen stonden maar dijhoog. Hun toortsen bleven droog doordat ze in geoliede lappen gewikkeld waren, dus hadden ze licht. Enkele vrijgelatenen waren bang geweest voor de enorme ratten, totdat Sterke Belwas er eentje gevangen en doormidden gebeten had. Een man werd gedood door een grote, bleke hagedis die uit het donkere water omhoogschoot en hem aan zijn been had meegesleurd, maar de volgende keer dat ze rimpels zagen had ser Jorah het beest met zijn mes afgeslacht. Ze waren een paar keer een verkeerde hoek omgeslagen, maar eenmaal aan de oppervlakte waren ze door Sterke Belwas naar de dichtstbijzijnde vechtkuil gebracht. Daar hadden ze een paar bewakers overvallen en de slaven van hun ketens ontdaan. Binnen een uur was de helft van de vechtslaven van Mereen in opstand gekomen.
‘U hebt mij geholpen deze stad in te nemen,’ herhaalde ze hardnekkig. ‘En in het verleden hebt u mij goed gediend. Ser Barristan heeft mij van de Titanenbastaard gered, en in Qarth van de Spijtige Mannen. Ser Jorah heeft mij van de gifmenger in Vaes Dothrak gered, en nadat mijn zon-en-sterren was gestorven ook nog van Drogo’s bloedruiters.’ Er waren zoveel mensen op haar dood uit dat ze de tel soms kwijtraakte. ‘En toch hebt u gelogen, mij bedrogen, mij verraden.’ Ze wendde zich tot ser Barristan. ‘U had jarenlang over mijn vader gewaakt en bij de Drietand zij aan zij met mijn broer gestreden, maar u liet de verbannen Viserys in de steek om de knie voor de Usurpator te buigen. Waarom? En de waarheid, graag.’
‘Sommige waarheden zijn moeilijk te verdragen. Robert was een… een goed krijgsman, ridderlijk, moedig… hij heeft mijn leven en dat van vele anderen gespaard… Prins Viserys was nog maar een jongen, het zou jaren hebben geduurd voor hij in staat was geweest om te regeren, en… vergeef mij, mijn koningin, maar u wilt de waarheid horen… zelfs als kind leek uw broer Viserys vaak de zoon van zijn vader te zijn op een manier waarop Rhaegar dat nooit is geweest.’
‘De zoon van zijn vader?’ Dany fronste haar wenkbrauwen. ‘Wat houdt dat in?’
De oude ridder keek haar strak aan. ‘Uw vader wordt in Westeros “de Krankzinnige Koning” genoemd. Heeft niemand u dat ooit verteld?’
‘Viserys wel.’ De Krankzinnige Koning. ‘Zo werd hij door de Usurpator genoemd, door de Usurpator en zijn honden.’ De Krankzinnige Koning. ‘Dat was een leugen.’
‘Waarom vraagt u om de waarheid,’ zei ser Barristan zacht, ‘als u uw oren ervoor sluit?’ Hij aarzelde, en vervolgde toen: ‘Ik heb u verteld dat ik een valse naam gebruikt heb opdat de Lannisters niet zouden weten dat ik mij bij u had gevoegd. Dat is minder dan het halve verhaal, uwe genade. De waarheid is, dat ik u een tijdlang wilde observeren voordat ik mijn zwaard aan u opdroeg. Om er zeker van te zijn dat u niet…’
‘… de dochter van mijn vader was?’ Als ze haar vaders dochter niet was, wie was ze dan?
‘… krankzinnig was,’ besloot hij. ‘Maar ik heb gezien dat de smet u niet aankleeft.’
‘Smet?’ Dany zette haar stekels op.
‘Ik ben geen maester die de geschiedenis voor u aanhaalt, uwe genade. Mijn leven is op zwaarden, niet op boeken gericht. Maar ieder kind weet dat de Targaryens altijd rakelings langs de waanzin hebben gedanst. Uw vader was de eerste niet. Koning Jahaerys zei me eens dat waanzin en grootheid twee zijden van een en dezelfde munt waren. Telkens als er weer een Targaryen geboren wordt, zei hij, gooien de goden het muntje op en houdt de wereld haar adem in om te zien hoe het neerkomt.’
Jahaerys. Die oude man heeft mijn grootvader nog gekend. Dat zette haar aan het denken. De meeste dingen die ze van Westeros wist, had ze van haar broer, en de rest van ser Jorah. Ser Barristan was vermoedelijk meer vergeten dan die twee ooit geweten hadden. ‘Dus ik ben een muntstuk in de handen van de een of andere god, is dat wat u bedoelt, ser?’
‘Nee,’ antwoordde ser Barristan. ‘U bent de rechtmatige erfgename van Westeros. Tot het einde van mijn dagen zal ik uw trouwe ridder blijven, mocht u mij waardig bevinden om weer een zwaard te dragen. Zo niet, dan zal ik er genoegen mee nemen, Sterke Belwas als schildknaap te blijven dienen.’
‘En als ik tot de slotsom kom dat u alleen geschikt bent om mij als nar te dienen?’ vroeg Dany minachtend. ‘Of misschien als kok?’
‘Dan zou ik vereerd zijn, uwe genade,’ zei Selmy kalm en waardig. ‘Ik kan net zo goed appels poffen en vlees bakken als ieder ander, en ik heb menigmaal boven een kampvuur een eend geroosterd. Ik hoop dat u ze graag vet hebt, met een verkoold vel en bloederige botten.’
Daar moest ze om glimlachen. ‘Ik zou wel gek moeten zijn om zulke kost te eten. Ben Pruym, kom eens, en geef ser Barristan je zwaard.’
Maar dat wilde Witbaard niet aannemen. ‘Ik heb Joffry mijn zwaard voor de voeten geworpen en er sindsdien nooit meer een aangeraakt. Slechts uit de hand van mijn koningin zal ik ooit weer een zwaard aannemen.’
‘Zoals u wenst.’ Dany nam het zwaard van Bruine Ben over en stak het hem toe met het gevest naar voren. Vol eerbied nam de oude man het aan. ‘Kniel nu,’ zei ze, ‘en draag het aan mij op.’
Hij zonk op een knie en legde het zwaard voor haar neer, terwijl hij de woorden sprak. Dany hoorde ze nauwelijks. Dit was de makkelijkste, dacht ze. De tweede zal moeilijker zijn. Toen ser Barristan uitgesproken was, wendde ze zich tot ser Jorah Mormont.
‘En nu u, ser. Vertel mij de waarheid.’
De nek van de forse man was rood. Ze wist niet of het van woede of van schaamte was. ‘Ik heb u wel vijftig keer geprobeerd de waarheid te zeggen. Ik heb u gezegd dat Arstan meer was dan hij leek. Ik heb u gewaarschuwd dat Xaro en Pyat Pree niet te vertrouwen waren. Ik heb u gewaarschuwd…’
‘U hebt mij voor iedereen gewaarschuwd behalve voor uzelf.’
Zijn brutaliteit wekte haar woede. Hij zou nederiger moeten zijn. Hij zou mij om vergiffenis moeten smeken. ‘Vertrouw niemand behalve Jorah Mormont, zei u… en al die tijd danste u naar de pijpen van de Spin.’
‘Ik dans naar niemands pijpen. Ik heb goud van de eunuch aangenomen, ja. Ik heb wat codes geleerd en een paar brieven geschreven, dat is alles…’
‘Alles? U hebt mij bespioneerd en aan mijn vijanden verkocht!’
‘Een tijdlang.’ Hij zei het met tegenzin. ‘Ik ben ermee opgehouden.’
‘Wanneer? Wanneer bent u opgehouden?’
‘Ik heb nog een verslag gestuurd uit Qarth, maar…’
‘Uit Qarth?’ Dany had gehoopt dat het al veel eerder opgehouden was. ‘Wat hebt u uit Qarth geschreven? Dat u voortaan mij diende, dat u niets meer van hun intriges wilde weten?’ Ser Jorah was niet in staat haar blik te doorstaan. ‘Toen Khal Drogo gestorven was, vroeg u mij om mee te gaan naar Yi Ti en de Jaden Zee. Wilde u dat, of Robert?’
‘Dat was om u te beschermen,’ zei hij met klem. ‘Om u bij hen vandaan te houden. Ik wist wat voor slangen het waren…’
‘Slangen? En wat bent u, ser?’ Iets onuitsprekelijks kwam bij haar op. ‘U hebt hun overgebriefd dat ik Drogo’s kind droeg…’
‘Khaleesi…’
‘Waag het niet, het te ontkennen, ser,’ zei ser Barristan scherp.
‘Ik was erbij toen de eunuch het aan de raad vertelde en Robert besliste dat hare genade en haar kind moesten sterven. U was de bron, ser. Er was zelfs sprake van dat u het zelf zou doen, in ruil voor gratie.’
‘Gelogen.’ Ser Jorahs gezicht werd donker. ‘Ik zou nooit… Daenerys, ik was degene die u verhinderde die wijn te drinken.’
‘Ja. En hoe wist u dat de wijn vergiftigd was?’
‘Ik… ik vermoedde het alleen maar… de karavaan had een brief van Varys meegebracht, hij waarschuwde me dat er aanslagen zouden plaatsvinden. Hij wilde dat u gadegeslagen werd, niet dat u geschaad werd.’ Hij zonk op zijn knieën. ‘Als ik het hun niet had verteld, zou iemand anders het hebben gedaan. Dat wéét u.’
‘Ik weet dat u mij hebt verraden.’ Ze raakte haar buik aan, waarin haar zoon Rhaego te gronde was gegaan. ‘Ik weet dat een gifmenger door uw toedoen heeft geprobeerd mijn zoon te doden. Dat is wat ik weet.’
‘Nee… nee…’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Het was nooit mijn bedoeling… vergeef me. U moet mij vergeven.’
‘Móét ik dat?’ Het was te laat. Hij had mij meteen om vergiffenis moeten smeken. Ze kon hem geen genade schenken, zoals ze van plan was geweest. Ze had de wijnverkoper achter haar paard aan gesleurd totdat er niets meer van hem over was. Verdiende de man die hem had meegebracht niet hetzelfde lot? Dit is Jorah, mijn woeste beer, de rechterarm die mij nimmer in de steek heeft gelaten. Zonder hem zou ik nu dood zijn, en toch… ‘Ik kan u niet vergeven,’ zei ze. ‘Ik kan het niet.’
‘U hebt de oude man wel vergeven…’
‘Hij had mij voorgelogen inzake zijn naam. U hebt mijn geheimen verkocht aan de mannen die mijn vader hadden vermoord en zijn troon hadden geroofd.’
‘Ik heb u beschermd. Ik heb voor u gevochten. Ik heb voor u gedood.’
Je hebt me gekust, dacht ze. Me verraden.
‘Ik ben als een rat voor u het riool in gekropen. Voor u.’
Het zou barmhartiger zijn geweest als je daar omgekomen was. Dany zei niets. Er viel niets te zeggen.
‘Daenerys,’ zei hij. ‘Ik heb je liefgehad.’
En daar was het dan. Driemaal zult ge verraden worden. Eenmaal om bloed, eenmaal om goud, en eenmaal uit liefde. ‘De goden doen niets zonder bedoeling, zeggen ze. U bent niet in de strijd gesneuveld, dus het is mogelijk dat zij u nog ergens voor kunnen gebruiken. Maar ik niet. Ik wil u niet meer bij mij in de buurt hebben. U bent verbannen, ser. Ga terug naar uw meesters in Koningslanding en incasseer uw gratie, als u kunt. Of ga naar Astapor. De slagerskoning kan vast wel een ridder gebruiken.’
‘Nee.’ Hij stak een hand naar haar uit. ‘Daenerys, alsjeblieft, luister naar me…’
Ze sloeg zijn hand weg. ‘Heb de euvele moed niet, mij ooit nog aan te raken of bij de naam te noemen. U hebt tot zonsopgang om uw bezittingen te vergaren en deze stad te verlaten. Als u na het aanbreken van de dag nog in Mereen wordt aangetroffen, laat ik u door Sterke Belwas de n)ek omdraaien. Wees daar verzekerd van.’
Ze keerde hem met zwiepende rokken de rug toe. Ik kan zijn gezicht niet meer zien. ‘Uit mijn ogen met die leugenaar,’ beval ze. Ik mag niet huilen. Dat mag niet. Als ik ga huilen, schenk ik hem vergeving. Sterke Belwas greep ser Jorah bij de arm en sleurde hem mee naar buiten. Toen Dany omkeek waggelde de ridder als een dronkeman, onzeker en traag. Ze keek de andere kant op tot ze de deuren open en dicht hoorde gaan. Toen zonk ze op de ebbenhouten bank. Dus hij is weg. Mijn vader en mijn moeder, mijn broers. Ser Willam Daring, Drogo die mijn zon-en-sterren was, zijn zoon die in mijn schoot is gestorven, en nu ser Jorah…
‘De koningin heeft een goed hart,’ spon Daario in zijn donkerpaarse bakkebaarden, ‘maar die man is gevaarlijker dan alle Oznaks en Mero’s bij elkaar.’ Zijn sterke handen streelden de gevesten van zijn identieke klingen, de twee wellustige gouden vrouwen.
‘U hoeft het woord niet eens te spreken, stralende. Knik slechts heel even, en uw Daario gaat zijn lelijke kop voor u halen.’
‘Laat hem met rust. De weegschaal is nu in evenwicht. Laat hem naar huis gaan.’ Dany stelde zich voor hoe Jorah tussen oude, knoestige eiken en rijzige dennen liep, langs bloeiende doornstruiken, grijze stenen met baarden van mos, en kleine kreekjes die ijskoud van steile hellingen stroomden. Ze zag hem een zaal van oude, reusachtige houtblokken binnengaan waarin honden bij de haard sliepen en waar de krachtige geur van vlees en mede in de rokerige lucht hing. ‘We zijn klaar voor vandaag,’ zei ze tegen haar kapiteins.
Ze slaagde er maar net in, de brede marmeren trap niet op te hollen. Irri hielp haar uit haar hofkostuum in wat prettiger zittende kleren, een wijde wollen broek, een losse vilten tuniek, een beschilderd Dothraki-vest. ‘U beeft, khaleesi,’ zei het meisje terwijl ze knielde om Dany’s sandalen vast te rijgen.
‘Ik heb het koud,’ loog Dany. ‘Breng me het boek dat ik gisteravond las.’ Ze wilde zichzelf verliezen in de woorden, in andere tijden en andere plaatsen. De dikke, leren band stond vol met liederen en verhalen uit de Zeven Koninkrijken. Eigenlijk verhalen voor kinderen, te eenvoudig en fantastisch om echte geschiedenis te zijn. Alle helden waren rijzig en knap en de verraders herkende je aan hun rusteloze blik. Toch was ze er dol op. Gisteravond had ze over de drie prinsessen in de rode toren gelezen, die door de koning waren opgesloten omdat ze de misdaad hadden begaan om mooi te zijn.
Toen haar dienstmaagd het boek bracht, vond Dany zonder moeite de bladzijde waar ze gebleven was, maar het hielp niet. Ze merkte dat ze vijf, zes keer dezelfde passage las. Dat boek heb ik van ser Jorah als bruidsgeschenk gekregen, op de dag dat ik met Khal Drogo trouwde. Maar Daario heeft gelijk, ik had hem niet moeten verbannen, ik had hem bij me moeten houden of doden. Ze speelde voor koningin, maar soms voelde ze zich nog steeds een bang, klein meisje. Viserys zei altijd al dat ik een sufferd was. Was hij echt gek? Ze sloot het boek. Ze kon ser Jorah nu nog terugroepen, als ze wilde. Of Daario op hem afsturen om hem te doden. Voor die keuze vluchtte ze het terras op. Ze trof Rhaegal slapend naast de vijver aan, een groene bronzen kronkel die zich koesterde in het zonnetje. Drogon zat boven op de piramide, op de plaats waar de grote bronzen harpij had gestaan voordat zij hem eraf had laten halen. Toen hij haar in het oog kreeg spreidde hij zijn vleugels en brulde. Van Viserion was geen spoor te bekennen, maar toen ze naar de borstwering liep en de horizon afzocht, zag ze heel in de verte lichte vleugels over de rivier scheren. Hij jaagt. Ze worden met de dag stoutmoediger. Toch was ze nog steeds ongerust als ze te ver weg vlogen. Op een dag komt een van ben misschien niet meer terug, dacht ze.
‘Uwe genade?’
Ze keerde zich om en zag ser Barristan achter haar staan. ‘Wat wilt u nu nog van me, ser? Ik heb u gespaard, ik heb u in dienst genomen, gunt u mij nu wat rust.’
‘Vergeef mij, uwe genade. Het was alleen… nu u weet wie ik ben…’ De oude man aarzelde. ‘Een ridder van de Koningsgarde verkeert dag en nacht in ’s konings nabijheid. Om die reden eist onze gelofte dat wij zijn geheimen even goed bewaken als zijn leven. Maar de geheimen van uw vader behoren nu rechtens aan u toe, samen met zijn troon, en… ik dacht dat u mij misschien dingen wilde vragen.’
Vragen? Ze had wel honderd vragen, wel duizend, wel tienduizend. Waarom kon ze er dan geen bedenken? ‘Was mijn vader werkelijk krankzinnig?’ flapte ze eruit. Waarom vraag ik dat nou? Volgens Viserys waren al die praatjes over waanzin door de Usurpator in de wereld geholpen…
‘Viserys was nog een kind, en de koning beschermde hem zoveel mogelijk. In uw vader school altijd al iets van waanzin, denk ik nu. Toch was hij ook innemend en vrijgevig, dus werd het hem vergeven als hij eens een steekje liet vallen. Zijn regering begon uiterst veelbelovend… maar naarmate de jaren verstreken, liet hij vaker steken vallen, totdat…’
Dany onderbrak hem. ‘Moet ik dit nu horen?’
Ser Barristan dacht even na. ‘Misschien niet. Niet nu.’
‘Niet nu,’ beaamde ze. ‘Op een dag. Op een dag moet u mij alles vertellen. De goede en de slechte dingen. Er valt toch wel iets goeds over mijn vader te vertellen?’
‘Zeker, uwe genade. Over hem, en over zijn voorgangers. Uw grootvader Jahaerys en zijn broer, hun vader Aegon, uw moeder… en Rhaegar. Over hem het meest van allemaal.’
‘Ik wilde dat ik hem gekend had.’ Haar stem klonk weemoedig.
‘Ik wilde dat hij u gekend had,’ zei de oude ridder. ‘Als u eraan toe bent, zal ik u alles vertellen.’
Dany kuste hem op zijn wang en zond hem weg.
Die avond brachten haar dienstmaagden haar lamsvlees met een salade van in wijn gedrenkte rozijnen en wortelen, en een warm brood van bladerdeeg waar de honing van afdroop. Ze kreeg er niets van naar binnen. Is Rhaegar ooit zo moe geweest? vroeg ze zich af. En Aegon, na zijn veroveringen?
Later, toen het tijd was om te gaan slapen, nam Dany Irri bij zich in bed, voor het eerst sinds het schip. Maar zelfs terwijl ze rilde van genot en met haar vingers door het dikke, zwarte haar van haar dienstmaagd woelde, deed ze net of het Drogo was die haar vasthield… alleen veranderde zijn gezicht om de een of andere reden steeds weer in dat van Daario. Als ik Daario wil, hoef ik het maar te zeggen. Ze lag met Irri’s benen door de hare gevlochten. Zijn ogen leken vandaag bijna van purper…
Die nacht waren Dany’s dromen duister, en ze schrok drie keer uit half vervaagde nachtmerries wakker. Na de derde keer was ze te rusteloos om weer te gaan slapen. Maanlicht stroomde door de schuine ramen en kleurde de marmeren vloeren zilver. Een koel briesje waaide door de openstaande terrasdeuren. Naast haar sliep Irri vast, haar lippen licht geopend. Een donkerbruine tepel piepte boven de zijden lakens uit. Even kwam Dany in de verleiding, maar ze wilde Drogo, of misschien Daario. Niet Irri. Het meisje was lief en bekwaam, maar al haar kussen smaakten naar plicht. Ze stond op en liet Irri slapend in het maanlicht achter. Jhiqui en Missandei sliepen in hun eigen bedden. Dany trok snel een gewaad aan en trippelde blootsvoets over de marmeren vloer het terras op. Het was kil buiten, maar ze vond het prettig om het gras tussen haar tenen te voelen en de bladeren tegen elkaar te horen fluisteren. Windrimpels achtervolgden elkaar over het oppervlak van de kleine badvijver, zodat de weerspiegeling van de maan danste en sidderde. Over een lage bakstenen balustrade geleund keek ze neer op de stad. Mereen sliep eveneens. Verzonken in dromen over aangenamer dagen, misschien. De nacht bedekte de straten als een dikke deken en verhulde de lijken, de grijze ratten die uit de riolen opdoken om zich eraan te goed te doen en de zwermen steekvliegen. In de verte, waar haar wachtposten de ronde deden, flakkerde rood en geel toortslicht, en hier en daar zag ze de flauwe gloed van lantaarns door een steegje deinen. Misschien behoorde een daarvan ser Jorah toe, die zijn paard langzaam naar de poort leidde. Vaarwel, ouwe beer. Vaarwel, verrader.
Zij was Daenerys Stormgeboren, de Onverbrande, khaleesi en koningin, de Moeder van Draken, die heksenmeesters doodde en ketenen verbrak, en er was geen mens ter wereld die ze kon vertrouwen.
‘Uwe genade?’ Missandei stond schuin achter haar, gehuld in een bedgewaad, met houten sandalen aan haar voeten. ‘Ik werd wakker en zag dat u weg was. Hebt u goed geslapen? Waar kijkt u naar?’
‘Naar mijn stad,’ zei Dany. ‘Ik zocht naar een huis met een rode deur, maar bij nacht zijn alle deuren zwart.’
‘Een rode deur?’ Missandei begreep het niet. ‘Wat voor huis is dat?’
‘Geen huis. Het doet er niet toe.’ Dany greep de hand van het jongere meisje. ‘Wil je nooit tegen me liegen, Missandei? Wil je me nooit verraden?’
‘Nooit,’ beloofde Missandei. ‘Kijk, het wordt dag.’
De lucht was van horizon tot zenit kobaltblauw geworden, en achter het silhouet van de lage heuvels in het oosten was een lichtglans te zien, bleekgoud en roze als een oester. Terwijl Dany Missandeis hand vasthield, sloegen ze de zonsopgang gade. Alle grijze bakstenen werden rood, geel, blauw, groen en oranje. Door het scharlakenrode zand veranderden de vechtkuilen onder haar blikken in bloedende wonden. Elders lichtte de gulden koepel van de Tempel der Gratiën fel op, en daar waar de gloed van de rijzende zon de helmpieken van de Onbezoedelden raakte, flonkerden er bronzen sterren op de muren. Op het terras zoemden een paar lome vliegen. In de dadelpalm begon een vogel te tsjilpen, en toen nog twee. Dany hield haar hoofd schuin om hun lied te beluisteren, maar het duurde niet lang of de geluiden van de ontwakende stad overstemden hen.
De geluiden van mijn stad.
Die ochtend liet ze haar kapiteins en aanvoerders naar de tuin komen in plaats van naar de ontvangzaal af te dalen. ‘Aegon de Veroveraar bracht vuur en bloed naar Westeros, maar na afloop schonk hij de inwoners vrede, voorspoed en gerechtigheid. Maar al wat ik de Baai der Slavenhandelaren heb gebracht is dood en ondergang. Ik ben meer een khal dan een koningin geweest. Ik heb vernield en geplunderd en toen ben ik verder getrokken.’
‘Hier is niets waarvoor u zou moeten blijven,’ zei Bruine Ben Pruym.
‘Uwe genade, de slavenhandelaars hebben hun ondergang zelf over zich afgeroepen,’ zei Daario Naharis.
‘U hebt ook vrijheid gebracht,’ merkte Missandei op.
‘De vrijheid om te verhongeren?’ vroeg Dany scherp. ‘De vrijheid om te sterven? Ben ik een draak, of een harpij?’ Ben ik krankzinnig? Kleeft de smet ook mij aan?
‘Een draak,’ zei ser Barristan zonder aarzeling. ‘Mereen is Westeros niet, uwe genade.’
‘Maar hoe kan ik over zeven koninkrijken heersen als ik niet eens één stad kan regeren?’ Daar had hij geen antwoord op. Dany keerde zich van hen af om nogmaals over de stad uit te kijken.
‘Mijn kinderen hebben tijd nodig om te helen en te leren. Mijn draken hebben tijd nodig om te groeien en hun vleugels te beproeven. En ik heb hetzelfde nodig. Ik laat deze stad niet de weg van Astapor gaan. Ik sta niet toe dat de harpij van Yunkai hen die ik heb bevrijd, opnieuw aan de ketting legt.’ Ze draaide zich weer om en keek hen aan. ‘Ik trek niet verder.’
‘Wat wilt u dan doen, khaleesi?’ vroeg Rakharo.
‘Blijven,’ zei ze. ‘Regeren. En koningin zijn.’