Aan een verweerde galg buiten de herberg hing het gebeente van een vrouw. Bij iedere windvlaag draaide en rammelde het. Ik ken deze herberg. Maar toen zij hier onder het waakzaam oog van septa Mordane met haar zuster Sansa de nacht had doorgebracht, had er nog geen galg voor de deur gestaan. ‘We kunnen hier beter niet binnengaan,’ besloot Arya plotseling. ‘Misschien spookt het er.’
‘Weet jij hoe lang ik al geen beker wijn meer heb gehad?’ Sandor sprong uit het zadel. ‘Bovendien moeten we erachter zien te komen wie de Robijnvoorde in handen heeft. Blijf jij dan bij de paarden, dat zal me een rotzorg wezen.’
‘En als ze je herkennen?’ Sandor nam niet meer de moeite zijn gezicht te verbergen. Het interesseerde hem blijkbaar niet meer wie hem zou herkennen. ‘Misschien proberen ze je gevangen te nemen.’
‘Dat moeten ze dan maar doen.’ Hij maakte zijn zwaard wat losser in de schede en duwde de deur open.
Arya zou nooit meer zo’n kans krijgen om te ontsnappen. Ze kon er op Angsthaas vandoor gaan en tevens Vreemdeling meenemen. Ze beet op haar lip. Toen bracht ze de paarden naar de stallen en ging ook naar binnen. Ze kennen hem. Dat bleek wel uit de stilte. Maar dat was het ergste niet. Arya wist ook wie zij waren. Niet de magere waard, de vrouwen of de landarbeiders bij de haard. Maar die anderen. De krijgslieden. Ze kende de krijgslieden.
‘Op zoek naar je broer, Sandor?’ Polvers hand stak in het keurslijfje van het meisje op zijn schoot, maar nu trok hij hem eruit.
‘Op zoek naar een beker wijn. Waard, een kruik rooie.’ Clegane smeet een handvol kopertjes op de vloer.
‘Ik wil geen last krijgen, ser,’ zei de herbergier.
‘Noem me dan geen ser.’ Zijn mond vertrok. ‘Ben je doof, halve zool? Ik heb wijn besteld.’ Toen de man weg draafde schreeuwde Clegane hem achterna. ‘Twee bekers! Het meisje heeft ook dorst!’
Ze zijn maar met zijn drieën, dacht Arya. Polver wierp een vluchtige blik op haar en de jongen naast hem zag haar niet eens staan, maar de derde man staarde haar langdurig en doordringend aan. Het was een man van gemiddelde lengte en bouw, met zo’n gewoon gezicht dat zijn leeftijd moeilijk te schatten viel. De Kietelaar. De Kietelaar en Polver, allebei. De jongen was een schildknaap, naar zijn leeftijd en kleding te oordelen. Hij had een dikke gele puist op de zijkant van zijn neus en een paar rode op zijn voorhoofd. ‘Is dat die verdwaalde hondenwelp waar ser Gregor het over had?’ vroeg hij aan de Kietelaar. ‘Degene die in de biezen pieste en de benen nam?’
De Kietelaar legde een waarschuwende hand op de arm van de jongen en schudde kort en heftig zijn hoofd. Voor Arya was dat duidelijk genoeg.
Niet voor de schildknaap, of misschien kon het hem niet schelen. ‘Ser zei dat zijn broer het welpje z’n staart tussen z’n poten stak toen het er in de slag bij Koningslanding te heet aan toeging. Jankend weggerend, zei-ie.’ Hij wierp de Jachthond een domme, spottende grijns toe.
Clegane bestudeerde de jongen zonder een woord te zeggen. Polver duwde het meisje van zijn schoot en stond op. ‘Dat joch is dronken,’ zei hij. De wapenknecht was bijna even lang als de Jachthond, zij het niet zo zwaar gespierd. Een vierkante baard bedekte zijn kaken en kin, dicht, zwart en keurig getrimd, maar zijn hoofd was zo goed als kaal. ‘Hij kan niet tegen wijn, da’s alles.’
‘Dan moet hij niet drinken.’
‘Die welp maakt mij niet bang…’ begon de jongen, totdat de Kietelaar terloops met duim en wijsvinger zijn oor omdraaide. De woorden eindigden in een jammerkreet.
De waard kwam haastig terug met twee aardewerken bekers en een kruik op een tinnen blaadje, Sandor zette de kruik aan zijn mond. Arya zag zijn halsspieren bewegen bij het slikken. Toen hij de kruik met een klap op tafel zette, was die halfleeg. ‘Schenk nu maar in. Raap die kopertjes ook maar op, meer geld zul je vandaag niet te zien krijgen.’
‘Wij betalen als we uitgedronken zijn,’ zei Polver.
‘Als jullie uitgedronken zijn, gaan jullie de waard kietelen om te kijken waar hij zijn goud heeft verstopt. Dat doen jullie toch altijd?’
De waard wist ineens weer dat hij iets in de keuken te doen had. De klanten uit de buurt verdwenen ook, en de meisjes waren vertrokken. Het enige geluid in de gelagkamer was het zachte knetteren van het haardvuur. Wij kunnen beter ook weggaan, wist Arya.
‘Als je ser zoekt, ben je te laat,’ zei Polver. ‘Die was in Harrenhal, maar nu niet meer. De koningin heeft hem ontboden.’ Er staken drie wapens in zijn riem, zag Arya: een zwaard op zijn linkerheup, en op zijn rechter een dolk en een slankere kling, te lang voor een ponjaard en te kort voor een zwaard. ‘Koning Joffry is dood, moet je weten,’ voegde hij eraan toe. ‘Op zijn eigen bruiloft vergiftigd.’
Arya schoof verder de kamer in. Joffry is dood. Ze kon hem bijna zien met zijn blonde krullen, zijn gemene lachje en zijn dikke, weke lippen. Joffry is dood! Ze wist dat ze daar blij om zou moeten zijn, maar om een of andere reden voelde ze zich nog steeds leeg vanbinnen. Joffry was dood, maar als Robb ook dood was, wat deed het er dan toe?’
‘Daar gaan mijn dappere broeders van de Koningsgarde.’ De Jachthond snoof verachtelijk. ‘Wie heeft hem vermoord?’
‘De Kobold, denken ze. Hij en zijn kindvrouwtje.’
‘Vrouwtje?’
‘Da’s waar ook, jij zat onder een steen verstopt. Die meid uit het noorden. De dochter van Winterfel. We hebben gehoord dat ze de koning met een spreuk vermoordde en vervolgens in een wolf met grote leren vleermuisvleugels veranderde en een torenraam uit vloog. Maar de dwerg heeft ze achtergelaten, en Cersei eist zijn hoofd.’
Wat stom, dacht Arya. Sansa kent alleen liedjes, geen spreuken, en ze zou nooit met de Kobold trouwen.
De Jachthond ging op de bank zitten die het dichtst bij de deur stond. Zijn mond vertrok, maar alleen de verbrande kant. ‘Ze zou hem in wildvuur moeten dompelen en koken. Of kietelen tot de maan zwart wordt.’ Hij hief zijn wijnbeker en dronk hem in een teug leeg.
Hij is een van hen, dacht Arya toen ze dat zag. Ze beet zo hard op haar lip dat ze bloed proefde. Hij is net als zij. Ik zou hem in zijn slaap moeten doden.
‘Dus Gregor heeft Harrenhal ingenomen?’ zei Sandor.
‘Daar was niet veel voor nodig,’ zei Polver. ‘De huurlingen sloegen op de vlucht zodra ze wisten dat we in aantocht waren, op een enkeling na. Een van de koks had een achterpoortje voor ons open laten staan om het Hoat betaald te zetten dat hij hem zijn voet had afgehakt.’ Hij grinnikte. ‘We hebben hem als kok aangehouden, plus een paar meiden als beddenwarmers, en de rest over de kling gejaagd.’
‘Allemaal?’ flapte Arya eruit.
‘Nou ja, ser heeft Hoat als tijdverdrijf in leven gelaten.’
Sandor zei: ‘De Zwartvis is nog in Stroomvliet?’
‘Niet lang meer,’ zei Polver. ‘Hij wordt belegerd. De ouwe Frey wil Edmar Tulling ophangen als hij het slot niet overgeeft. Er wordt alleen nog serieus gevochten bij Ravenboom. Zwartewouds en Vaarens. De Vaarens staan nu aan onze kant.’
De Jachthond schonk een beker wijn voor Arya in en nog een voor zichzelf. Terwijl hij die opdronk, staarde hij in het vuur. ‘Dus het vogeltje is gevlogen? Prima gedaan. Op de kop van de Kobold gepoept en weg gefladderd.’
‘Ze vinden haar wel,’ zei Polver. ‘Al kost het ze de helft van het goud in de Rots van Casterling.’
‘Een knappe meid, heb ik gehoord,’ zei de Kietelaar. ‘Zoet als honing.’ Hij smakte met zijn lippen en glimlachte.
‘En hoofs ook,’ beaamde de Jachthond. ‘Een echte jongedame. Heel anders dan die ellendige zus van haar.’
‘Die hebben ze ook gevonden,’ zei Polver. ‘De zus. Die is voor Boltens bastaard, heb ik gehoord.’
Arya nam een slokje wijn, zodat ze haar mond niet konden zien. Ze begreep niet waar Polver het over had. Sansa heeft geen andere zuster. Sandor Clegane lachte hardop.
‘Wat is daar verdomme zo leuk aan?’ vroeg Polver.
De Jachthond keek zelfs niet uit zijn ooghoeken naar Arya. ‘Als ik wilde dat jullie dat wisten, zou ik het wel vertellen. Zijn er schepen in Zoutpannen?’
‘Zoutpannen? Hoe moet ik dat nou weten? Ik heb wel gehoord dat de kooplui terug zijn in Maagdenpoel. Randyl Tarling heeft het slot ingenomen en Scaep in een torencel opgesloten. Maar van Zoutpannen weet ik geen bal af.’
De Kietelaar boog zich naar voren. ‘Wou je de zee op zonder je broer gedag te zeggen?’ Arya kreeg de koude rillingen toen ze hem een vraag hoorde stellen. ‘Ser zou liever hebben dat je met ons mee terugging naar Harrenhal, Sandor. Wedden? Of naar Koningslanding…’
‘Koningslanding kan doodvallen. En hij ook. En jullie ook.’
De Kietelaar haalde zijn schouders op, rechtte zijn rug en bracht een hand naar zijn hoofd om in zijn nek te krabben. Toen leek alles tegelijkertijd te gebeuren. Sandor kwam met een zwaai overeind, Polver trok zijn zwaard, en de hand van de Kietelaar zwiepte sneller dan het oog kon volgen naar voren en wierp iets met een zilveren flits door de gelagkamer. Als de Jachthond niet net was opgestaan, had het mes zich recht in zijn strot geboord. Nu schampte het alleen zijn ribbenkast en eindigde trillend in de muur naast de deur. Toen lachte hij, een lach zo koud en hol alsof hij van de bodem van een diepe put kwam. ‘Ik hoopte al dat jullie iets stoms zouden doen.’ Zijn zwaard schoot net op tijd uit de schede om Polvers eerste slag af te weren. Arya deed een stapje naar achteren toen het lange stalen lied begon. De Kietelaar stond van zijn bank op met een kort zwaard in zijn ene en een dolk in zijn andere hand. Zelfs de bonkige, bruinharige schildknaap stond nu op zijn voeten en grabbelde naar zijn zwaardgevest. Zij griste haar wijnbeker van de tafel en smeet hem die in zijn gezicht. Ze mikte beter dan bij de Tweeling. De beker trof hem pal op zijn dikke gele puist, en hij viel hard op zijn stukjePolver vocht verbeten en planmatig en drong Sandor gestaag naar achteren. Zijn zware, lange zwaard sloeg met gruwelijke precisie toe. De houwen van de Jachthond waren slordiger, zijn afweer was gehaast, zijn voetenwerk traag en lomp. Hij is dronken, besefte Arya tot haar ontsteltenis. Hij heeft te veel en te snel gedronken, zonder eten in zijn maag. En de Kietelaar sloop langs de Muur om achter zijn rug te komen. Ze greep de tweede wijnbeker en smeet die naar hem, maar hij was sneller dan de schildknaap en trok tijdig zijn hoofd in. De blik die hij haar vervolgens toewierp hield een ijzingwekkende belofte in. Is er goud in het dorp? kon ze hem horen vragen. Die stomme schildknaap klampte zich aan een tafelrand vast en trok zich op zijn knieën overeind. Arya proefde een begin van paniek achter in haar keel. Vrees treft dieper dan het zwaard. Vrees treft dieper…
Sandor gromde van de pijn. De verbrande helft van zijn gezicht kleurde rood van slaap tot wang, en het stompje van zijn oor was weg. Dat leek zijn woede te wekken. Hij dreef Polver met een furieuze aanval naar achteren en hakte op hem in met het oude, gekerfde zwaard dat hij in de heuvels had geruild. De man met de baard deinsde terug, maar geen van de houwen wist hem zelfs maar te raken. En toen sprong de Kietelaar snel als een slang over een bank en haalde met de snede van zijn korte zwaard de nek van de Jachthond open.
Ze maken hem af. Arya had geen bekers meer, maar ze had iets beters om te gooien. Ze trok de dolk die ze van de stervende boogschutter hadden geroofd en probeerde die naar de Kietelaar te werpen zoals hij zijn mes had geworpen. Maar dit was geen steen of een wilde appel. Het mes draaide weg en trof hem met het heft naar voren op zijn arm. Dat heeft hij niet eens gevoeld. Hij was te zeer op Clegane gericht.
Toen hij toestak, draaide Clegane met een ruk opzij, zodat hij een halve hartslag respijt kreeg. Over zijn gezicht en uit de snee in zijn nek stroomde bloed. Beide mannen van de Berg drongen meteen op. Polver hieuw naar zijn hoofd en schouders, terwijl de Kietelaar toesprong om hem een stoot in rug en buik toe te dienen. De zware stenen kruik stond nog op tafel. Arya greep hem met beide handen beet, maar toen ze hem optilde greep iemand haar bij haar arm. De kruik gleed uit haar vingers en brak op de vloer in stukken. Ze werd hardhandig omgedraaid en stond neus aan neus met de schildknaap. Sukkel, die was je helemaal vergeten. Zijn grote gele puist was opengebarsten, zag ze.
‘Ben jij de welp van de welp?’ Hij had zijn zwaard in zijn rechterhand en haar arm in zijn linker, maar haar eigen handen waren vrij, dus rukte ze zijn mes uit de schede, stak het in de schede die zijn buik was en draaide. Hij droeg geen maliën of verhard leer, dus het ging er recht in, precies zoals Naald toen ze die staljongen in Koningslanding had gedood. De ogen van de schildknaap werden groot en hij liet haar arm los. Arya draaide zich met een ruk naar de deur om het mes van de Kietelaar uit de Muur te trekken. Polver en de Kietelaar hadden de Jachthond achter een bank in een hoek gedreven, en een van hen had hem naast zijn andere wonden nog een lelijke rode haal boven op zijn dij toegebracht. Sandor leunde tegen de muur, bloedend en zwaar ademend. Hij zag eruit alsof hij nauwelijks op zijn benen kon staan, laat staan vechten. ‘Gooi je zwaard op de vloer, dan nemen we je mee naar Harrenhal,’ zei Polver tegen hem.
‘Zodat Gregor er zelf een eind aan kan maken?’
De Kietelaar zei: ‘Misschien geeft hij je wel aan mij.’
‘Als je me hebben wilt, kom me dan halen.’ Sandor zette zich tegen de muur af en stond half ineengedoken achter de bank, zijn zwaard dwars voor zijn lichaam.
‘Dacht je dat ons dat niet zou lukken?’ zei Polver. ‘Je bent dronken.’
‘Kan zijn,’ zei de Jachthond, ‘maar jij bent dood.’ Zijn voet haalde uit en trof de bank, die hard tegen Polvers schenen sloeg. Op de een of andere manier wist de man met de baard op de been te blijven, maar de Jachthond dook onder zijn woeste houw door en liet met een felle, achterwaartse slag zijn eigen zwaard omhoog zwiepen. Bloed spatte tegen de zoldering en de wanden. Het zwaard trof Polver pal in zijn gezicht, en toen de Jachthond het loswrikte kwam zijn halve hoofd mee.
De Kietelaar deinsde achteruit. Arya kon zijn angst ruiken. Ineens leek het korte zwaard in zijn hand een stuk speelgoed, vergeleken met de lange kling van de Jachthond, en hij had ook geen wapenrusting aan. Hij bewoog snel en lichtvoetig, zonder zijn blik een ogenblik van Sandor Clegane af te wenden. Niets was gemakkelijker voor Arya dan van achteren naar hem toe te lopen en hem neer te steken.
‘Is er goud in het dorp verborgen?’ schreeuwde ze, terwijl ze het lemmet in zijn rug boorde. ‘Is er zilver? Edelstenen?’ Ze stootte nog twee keer toe. ‘Is er eten? Waar is heer Berk?’ Nu zat ze boven op hem en bleef op hem insteken. ‘Waar is hij heen? Hoeveel mannen had hij bij zich? Hoeveel ridders? Hoeveel boogschutters?
Hoeveel, hoeveel, hoeveel, hoeveel, hoeveel, hoeveel? Is er goud in het dorp?’
Haar handen waren rood en kleverig toen Sandor haar van hem aftrok. ‘Genoeg,’ was alles wat hij zei. Hij bloedde zelf als een rund, en zijn ene been sleepte bij het lopen.
‘Er is er nog eentje,’ bracht Arya hem in herinnering. De schildknaap had het mes uit zijn buik getrokken en probeerde het bloed met zijn handen te stelpen. Toen de Jachthond hem overeind sleurde, gilde hij het uit en begon als een klein kind te snotteren. ‘Genade,’ huilde hij, ‘alsjeblieft. Maak me niet dood. Moeder, genade.’
‘Zie ik er verdomme uit als je moeder?’ De Jachthond leek zelfs niet menselijk meer. ‘Deze heb je ook gedood. Je hebt hem in zijn darmen geprikt, dat overleeft hij niet. Maar hij zal er heel lang over doen om dood te gaan.’
De knaap leek hem niet te horen. ‘Ik kwam voor de meisjes,’ jankte hij. ‘… ze zou een man van me maken, zei Polly… o goden, alsjeblieft, breng me naar een kasteel… een maester, breng me naar een maester, mijn vader heeft goud… het was alleen maar vanwege de meisjes… Genade, ser.’
De Jachthond gaf hem een mep dwars over zijn gezicht, zodat hij het opnieuw uitgilde. ‘Noem me geen ser.’ Hij keerde zich naar Arya terug. ‘Deze is van jou, wolvin. Doe het.’
Ze wist wat hij bedoelde. Arya liep naar Polver en knielde in diens bloed, lang genoeg om zijn zwaardriem los te gespen. Naast zijn dolk hing een slankere kling, te lang voor een ponjaard, te kort voor een mannenzwaard… maar in haar hand woog hij precies goed.
‘Je weet nog waar het hart zit?’ vroeg de Jachthond. Ze knikte. De schildknaap rolde met zijn ogen. ‘Genade.’
Naald gleed tussen zijn ribben en gaf hem wat hij vroeg.
‘Goed.’ Sandors stem was schor van de pijn. ‘Als die drie hier aan het hoereren waren, heeft Gregor niet alleen Harrenhal maar ook de Voorde in handen. Dan kunnen er elk ogenblik meer van zijn huisdieren komen aanrijden, en we hebben voor een dag wel genoeg van die klootzakken afgemaakt.’
‘Waar gaan we naartoe?’ vroeg ze.
‘Zoutpannen.’ Hij legde een grote hand op haar schouder om te voorkomen dat hij viel. ‘Ga wat wijn halen, wolvin. En pak ook al het geld af dat ze op zak hebben, dat kunnen we goed gebruiken. Als er in Zoutpannen schepen liggen, kunnen we de Vallei over zee bereiken.’ Hij vertrok zijn mond tegen haar, en uit wat zijn oor was geweest droop nog meer bloed. ‘Misschien huwelijkt vrouwe Lysa’je wel aan haar kleine Robert uit. Da’s nog eens een bruiloft die ik graag zou meemaken.’ Hij wilde lachen, maar in plaats daarvan kreunde hij.
Toen het tijd was om te vertrekken, had hij Arya’s hulp nodig om Vreemdeling te bestijgen. Hij had een reep stof om zijn nek gebonden en nog een om zijn dijbeen, en de mantel van de schildknaap van de haak naast de deur gehaald. De mantel was groen, met een groene pijl op een witte balk, maar nadat de Jachthond er een prop van had gemaakt die hij tegen zijn oor drukte, werd hij al snel rood. Arya was bang dat Clegane in elkaar zou zakken zodra ze wegreden, maar op de een of andere manier bleef hij in het zadel.
Een ontmoeting met degene die de Robijnvoorde bezet hield, konden ze niet riskeren. Dus in plaats van de koningsweg verder af te rijden, gingen ze met een boog naar het zuidoosten, door velden vol onkruid, bossen en moerassen. Het duurde uren voordat ze de oever van de Drietand bereikten. De rivier was braaf in zijn normale bedding teruggezakt, zag Arya. Al zijn natte bruine furie was samen met de regens verdwenen. Die is ook moe, dacht ze. Vlak bij de rand van het water vonden ze een paar wilgen die uit een hoop verweerde rotsen groeiden. Samen vormden de rotsen en de bomen een soort natuurlijk fort waarin ze zich zowel voor de rivier als het pad konden verbergen. ‘Dit is wel goed,’ zei de Jachthond. ‘Drenk de paarden en verzamel wat brandhout.’
Toen hij afsteeg, moest hij zich aan een boomtak vasthouden om niet te vallen.
‘Is de rook dan niet zichtbaar?’
‘Iemand die ons zoekt hoeft alleen mijn bloedspoor maar te volgen. Water en hout. Maar breng me eerst die wijnzak.’
Zodra hij erin geslaagd was het vuur aan te steken, plantte Sandor zijn helm stevig in de vlammen, goot de helft van de wijnzak erin uit en liet zich tegen een vooruitstekende, met mos bedekte steen zakken alsof hij niet van plan was ooit nog op te staan. Hij liet Arya de mantel van de schildknaap uitwassen en in repen snijden. Die gingen ook in zijn helm. ‘Als ik nog meer wijn had zou ik me bewusteloos zuipen. Misschien moet ik jou naar die rotherberg terugsturen om nog een zak of wat te halen.’
‘Nee,’ zei Arya. Dat doet hij toch niet? En als hij het wel doet, laat ik hem gewoon zitten en ga ervandoor.
Sandor moest lachen om de angst op haar gezicht. ‘Grapje, wolvenkind. Flauwe rotgrap. Ga een stok voor me zoeken, ongeveer zo lang en niet al te dik. En was de modder eraf. Modder smaakt goor.’
De eerste twee stokken waar ze mee aankwam, bevielen hem niet. Toen ze er een had gevonden die hij goedkeurde, hadden de vlammen zijn hondensnuit tot aan de ogen zwart geschroeid. De wijn in de helm kookte en schuimde. ‘Haal de beker uit mijn bedrol en dompel hem erin. Halfvol,’ zei hij tegen haar. ‘En voorzichtig. Als je dat kreng omgooit, stuur ik je wel degelijk terug om meer te halen. Dan giet je de wijn over mijn wonden. Kun je dat, denk je?’ Arya knikte. ‘Waar wacht je dan nog op?’ gromde hij. De eerste keer dat ze de beker vulde, streken haar knokkels langs het staal en kreeg ze onmiddellijk brandblaren. Arya moest op haar lip bijten om het niet uit te schreeuwen. De Jachthond gebruikte daar de stok voor, die hij tussen zijn kaken klemde terwijl zij goot. Ze behandelde eerst de wond in zijn dij en toen de ondiepere snee in zijn nek. Sandor balde zijn rechterhand tot een vuist en bonkte ermee op de grond toen ze zijn been begoot. Toen zijn nek aan de beurt was beet hij zo hard op de stok dat die brak, zodat ze een nieuwe voor hem moest zoeken. Ze zag de ontzetting in zijn ogen.
‘Andere kant opkijken.’ Ze liet de wijn over het rauwe, rode vlees sijpelen waar zijn oor had gezeten, en er kropen vingers van bruin bloed en rode wijn over zijn kaak. Toen schreeuwde hij wel, ondanks de stok, en daarna viel hij flauw van de pijn. De rest kon Arya zelf bedenken. Ze viste de repen die ze van de mantel van de schildknaap hadden gemaakt uit de helm en gebruikte die om de sneden te verbinden. Toen ze aan zijn oor toe was, moest ze zijn halve hoofd verbinden om het bloeden te stelpen. Inmiddels daalde de schemering over de Drietand neer. Ze liet de paarden grazen, kluisterde ze toen voor de nacht en maakte het zich zo gemakkelijk mogelijk in een nis tussen twee rotsen. Het vuur brandde nog een poosje voordat het doofde. Door de takken boven haar hoofd keek Arya naar de maan.
‘Ser Gregor de Berg,’ zei ze zachtjes. ‘Dunsen, Raf het Lieverdje, ser Ilyn, ser Meryn, koningin Cersei.’ Het was een raar gevoel om Polver en de Kietelaar weg te laten. En Joffry ook. Ze was blij dat hij dood was, maar ze wilde dat ze erbij was geweest en hem had zien sterven, of hem misschien zelf had kunnen doden. Volgens Polver is hij door Sansa vermoord, en door de Kobold. Zou dat kunnen? De Kobold was een Lannister, en Sansa… Ik wou dat ik mezelf in een wolf kon veranderen, en vleugels kon laten groeien, dan kon ik wegvliegen.
Als Sansa ook dood was, zou zij de enige overgebleven Stark zijn. Jon was duizenden mijlen ver weg op de Muur, maar hij was een Sneeuw, en al die verschillende ooms en tantes aan wie de Jachthond haar wilde verkopen, waren evenmin Starks. Het waren geen wolven.
Sandor kreunde, en ze rolde zich op haar zij om naar hem te kijken. Ze besefte dat ze zijn naam ook had weggelaten. Waarom had ze dat gedaan? Ze probeerde aan Mycah te denken, maar ze kon zich maar met moeite voor de geest halen hoe hij eruit had gezien. Ze had hem niet lang gekend. Het enige wat hij ooit heeft gedaan was zwaardvechtertje met me spelen. ‘De Jachthond,’ fluisterde ze, en: ‘Valar morghulis.’ Misschien was hij morgenochtend dood… Maar toen het bleke licht van de dageraad door de bladeren filterde, was hij degene die haar wakker maakte met de neus van zijn laars. Ze had opnieuw gedroomd dat ze een wolf was en een ruiterloos paard een heuvel op joeg met een troep achter zich aan, maar zijn voet haalde haar terug, net toen ze het paard insloten om te doden.
De Jachthond was nog zwak en al zijn bewegingen waren traag en onhandig. Hij hing ingezakt in het zadel en zweette. Zijn oor begon door het verband heen te bloeden. Het kostte hem al zijn kracht om niet van Vreemdeling te vallen. Als de mannen van de Berg jacht op hen hadden gemaakt, was het twijfelachtig of hij zelfs maar een zwaard had kunnen optillen. Arya wierp een blik over haar schouder, maar achter hen zag ze alleen maar een kraai die van boom tot boom fladderde. Het enige geluid was van de rivier afkomstig.
Lang voor het middaguur zat Sandor al te zwaaien in het zadel. Ze hadden nog uren daglicht voor de boeg toen hij halt liet houden. ‘Ik moet rusten,’ was alles wat hij zei. Ditmaal viel hij echt om toen hij afsteeg. In plaats van een poging te doen om op te staan kroop hij zwakjes onder een boom en leunde tegen de stam.
‘Hel en verdoemenis,’ vloekte hij. ‘Hel en verdoemenis.’ Toen hij zag dat Arya naar hem staarde, zei hij: ‘Ik zou je levend villen voor een beker wijn, meisje.’
In plaats daarvan bracht ze hem water. Hij dronk er wat van, klaagde dat het naar modder smaakte en zonk weg in een luidruchtige, koortsachtige slaap. Toen ze hem aanraakte, was zijn huid gloeiend heet. Arya snuffelde aan zijn verbanden, zoals maester Luwin wel eens had gedaan als hij haar sneden of schrammen had behandeld. Zijn gezicht had het ergste gebloed, maar het was de wond in zijn dij die ze raar vond ruiken.
Ze vroeg zich af hoe ver dat Zoutpannen was, en of ze het in haar eentje zou kunnen vinden. Ik hoef hem niet eens te doden. Als ik gewoon wegreed en hem alleen liet, zou hij vanzelf doodgaan. Dan sterft hij van de koorts, en blijft hij tot het einde der tijden onder die boom liggen. Maar misschien was het beter als ze hem zelf doodde. Ze had die schildknaap in de herberg ook gedood, en die had niets gedaan, alleen maar haar arm vastgepakt. De Jachthond had Mycah gedood. Mycah, en nog anderen. Ik wed dat hij wel honderd Mycah’s heeft gedood. Hij zou haar waarschijnlijk ook hebben gedood, als dat losgeld er niet was geweest. Naald glinsterde toen ze het wapen trok. Polver had het in elk geval keurig scherp gehouden. Zonder er zelfs maar bij na te denken draaide ze haar lichaam zijwaarts in de houding van een waterdanser. Dode bladeren ritselden onder haar voeten. Snel als een slang, dacht ze. Soepel als zomerzij.
Zijn ogen gingen open. ‘Weet je nog waar het hart zit?’ vroeg hij op schorre fluistertoon.
Ze stond stil als een steen. ‘Ik… ik wou alleen maar…’
‘Lieg niet,’ gromde hij. ‘Ik heb een hekel aan leugenaars. En nog meer aan bedriegers zonder lef. Schiet op, doe het.’ Toen Arya zich niet verroerde, zei hij. ‘Ik heb die slagersjongen van jou vermoord. Eerst sloeg ik hem bijna doormidden en toen lachte ik erom.’ Hij maakte een vreemd geluid. Het duurde even voordat ze besefte dat hij snikte. ‘En het kleine vogeltje, jouw knappe zuster, ik stond daar in mijn witte mantel en liet toe dat ze haar sloegen. Ik heb dat rotlied genomen, gegeven heeft ze het me niet. Ik wilde haar ook nemen. Dat had ik moeten doen. Ik had haar bloedig moeten neuken en haar het hart uit haar lijf moeten rukken voor ik haar aan die dwerg overliet.’ Zijn gezicht verkrampte van de pijn. ‘Wil je dat ik ga smeken, teef? Doe het! De genadegave… wreek je kleine Mikkel…’
‘Mycah.’ Arya deed een stap bij hem vandaan. ‘Je verdient de genadegave niet.’
De Jachthond keek met ogen die schitterden van de koorts toe hoe ze Angsthaas zadelde. Hij probeerde niet één keer om op te staan en haar tegen te houden. Maar toen ze opsteeg, zei hij: ‘Een echte wolf zou een gewond dier doodbijten.’
Wie weet word je door een paar echte wolven gevonden, dacht Arya. Wie weet ruiken ze je als de zon ondergaat. Dan zou hij nog wel merken wat wolven met honden deden. ‘Je had me geen klap met die bijl moeten geven,’ zei ze. ‘Je had mijn moeder moeten redden.’ Ze wendde haar paard en reed bij hem weg zonder een keer om te kijken.
Op een stralende ochtend, zes dagen later, kwam ze bij een punt waar de Drietand steeds breder werd en de lucht meer naar zout dan naar bomen rook. Ze bleef dicht bij het water en kwam langs velden en boerenhoeven, en kort na het middaguur doemde er een stadje voor haar op. Zoutpannen, hoopte ze. Een klein kasteel domineerde het stadje, eigenlijk niet meer dan een hofstede, een enkele hoge, vierkante donjon met een binnenhof en een ringmuur. De meeste winkels, herbergen en bierkroegen rond de haven waren geplunderd of afgebrand, al zagen sommige er nog bewoond uit. Maar er was inderdaad een haven, en naar het oosten strekte zich de Kreeftenbaai uit, waarvan het water blauwgroen glinsterde in de zon. En er waren schepen.
Drie, dacht Arya, het zijn er drie. Twee waren slechts riviergaleien, ondiepe schuiten die erop gebouwd waren over het water van de Drietand te glijden. De derde was groter, een zeewaardige koopvaarder met twee rijen riemen, een vergulde voorsteven en drie hoge masten, de purperen zeilen gehesen. Ook de romp was purper geverfd. Arya dreef Angsthaas naar de kade om het beter te kunnen zien. In een havenplaats zijn vreemdelingen minder vreemd dan in een dorp, en niemand leek er belang in te stellen wie ze was en wat ze hier kwam doen.
Ik heb zilver nodig. Toen dat tot haar doordrong, beet ze op haar lip. Ze hadden een hertenbok en een tiental kopertjes op Polver aangetroffen, acht zilverstukken op de puisterige schildknaap die zij had gedood en een enkele penning in de beurs van de Kietelaar. Maar de Jachthond had haar opgedragen hem zijn laarzen uit te trekken en zijn met bloed doordrenkte kleren open te snijden, waarna ze een hertenbok had gevonden in allebei de neuzen en drie gouden draken in de voering van zijn wambuis. Maar Sandor had alles zelf gehouden. Dat was niet eerlijk. Het was net zo goed van mij als van hem. Als ze hem de genadegave had gegeven… maar dat had ze niet gedaan. Ze kon niet meer terug, net zomin als ze om hulp kon vragen. Met hulp vragen kom je nergens. Ze zou Angsthaas moeten verkopen en hopen dat ze genoeg opbracht. De stal was afgebrand, hoorde ze van een jongen op de kade, maar de eigenares dreef nog handel achter de sept. Arya vond haar zonder moeite, een grote, robuuste vrouw met een gezonde paardenlucht om zich heen. Angsthaas beviel haar meteen. Ze vroeg Arya hoe ze aan de merrie kwam en moest grijnzen om het antwoord. ‘Dit is een goed getraind paard, da’s zo klaar als een klontje, en het zal best van een ridder zijn geweest, meissie,’ zei ze, ‘Maar die ridder was niet jouw dooie broer. Ik handel al jaren met het kasteel hierzo, dus ik weet hoe welgeboren lieden zijn. Die merrie is van goeien huize, maar jij niet.’ Ze prikte met een vinger in Arya’s borst. ‘Je heb d’r gevonden of gejat, doet er niet toe wat, maar zo is ’t gegaan. D’r is geen andere manier waarop een sjofel dingetje als jij ooit aan een hakkenei gekomen ken zijn.’
Arya beet op haar lip. ‘Wil dat zeggen dat u haar niet koopt?’
De vrouw giechelde. ‘Dat wil zeggen dat je aanpakt wat ik je ervoor geef, liefie. Of anders gaan we naar het kasteel, en dan krijg je misschien wel niks. Of zelfs de strop, omdat je een goed ridderpaard gestolen heb.’
Er waren nog ettelijke andere bewoners van Zoutpannen in de buurt, bezig met hun werkzaamheden, zodat Arya besefte dat ze de vrouw niet kon doden. Dus moest ze op haar lip bijten en zich laten oplichten. De beurs die ze kreeg was betreurenswaardig plat, en toen ze om meer vroeg voor het zadel, het hoofdstel en de deken lachte de vrouw haar vierkant uit. De Jachthond zou ze nooit hebben opgelicht, dacht ze tijdens de lange wandeling terug naar de kade. De afstand leek vele mijlen groter te zijn dan toen ze hem had gereden. De purperen galei lag er nog. Als het schip was uitgevaren terwijl zij werd bestolen, was dat onverdraaglijk geweest. Toen zij eraan kwam werd er net een vat mede de loopplank opgerold. Toen ze daar achteraan wilde lopen riep een zeeman haar vanaf het dek iets toe in een haar onbekende taal. ‘Ik wil de kapitein spreken,’ zei Arya tegen hem. Hij schreeuwde alleen maar harder. Maar het tumult trok de aandacht van een gezette, grijsharige man in een paarse wollen jas, en die sprak de Gewone Spreektaal. ‘Ik ben de kapitein,’ zei hij. ‘Wat wil je? En snel, kind, want we moeten het tij zien te benutten.’
‘Ik wil naar het noorden, naar de Muur. Hier, ik kan betalen.’
Ze gaf hem de beurs. ‘De Nachtwacht heeft een slot aan zee.’
‘Oostwacht.’ De kapitein goot het zilver op zijn handpalm uit en fronste. ‘Is dit alles wat je hebt?’
Het is niet genoeg, wist Arya zonder dat hij het haar hoefde te zeggen. Ze zag het aan zijn gezicht. ‘Ik heb geen hut nodig of zo,’ zei ze. ‘Ik kan wel in het ruim slapen, of…’
‘Neem haar aan als hutmeisje,’ zei een passerende roeier met een baal wol over een schouder. ‘Ze kan wel bij mij slapen.’
‘Let op je woorden,’ snauwde de kapitein.
‘Ik kan werken,’ zei Arya. ‘Ik kan het dek schrobben. Ik heb ooit eens de trappen van een kasteel geschrobd. Of ik kan roeien…
‘Nee,’ zei de kapitein, ‘dat kun je niet.’ Hij gaf haar de munten terug. ‘En als je het wel kon, zou het toch geen verschil maken, kind. In het noorden hebben wij niets te zoeken. IJs, oorlog en zeerovers. Toen we om de Nes van Scheurklauw voeren zagen we meer dan tien piratenschepen naar het noorden koersen, en ik voel er niets voor om die nog eens tegen te komen. Van hieraf roeien we recht op huis aan, en ik stel voor dat jij dat ook doet.’
Ik heb geen huis, dacht Arya. Ik heb geen eigen wolvenpak. En nu heb ik niet eens meer een paard.
De kapitein wendde zich al af toen ze zei: ‘Wat voor schip is dit, heer?’
Hij bleef lang genoeg staan om haar een vermoeide glimlach toe te werpen. ‘Dit is de galjas Titanendochter, uit de vrijstad Braavos.’
‘Wacht,’ zei Arya plotseling. ‘Ik heb nog iets.’ Ze had het veilig in haar kleingoed weggestopt, dus ze moest diep graven om het te vinden, terwijl de roeiers lachten en de kapitein met zichtbaar ongeduld bleef wachten. ‘Een zilverstuk meer maakt geen verschil, kind,’ zei hij ten slotte.
‘Het is geen zilver.’ Haar vingers sloten zich erom. ‘Het is ijzer. Hier.’ Ze duwde het in zijn hand, het zwarte ijzeren muntje dat ze van Jaqen H’ghar had gekregen, zo afgesleten dat de man wiens beeltenis het vertoonde geen gezichtstrekken meer had. Het zal wel waardeloos zijn, maar…
De kapitein draaide het om, knipperde met zijn ogen en keek toen weer naar haar. ‘Dit… hoe…?’
Jaqen zei dat ik ook de woorden moest zeggen. Arya kruiste haar armen voor haar borst. ‘Valar morghulis,’ zei ze luid, alsof ze wist wat het betekende.
‘Valar dohaeris,’ antwoordde hij, terwijl hij met twee vingers zijn voorhoofd aanraakte. ‘Natuurlijk krijgt u een hut.’