Robb nam drie keer afscheid van zijn jonge koningin. Een keer in het godenwoud voor de hartboom, voor het oog van goden en mensen. De tweede keer onder het valhek, vanwaar Jeane hem met een langdurige omhelzing en een nog langduriger kus op weg zond. En ten slotte een uur voorbij de Steenstort, toen het meisje kwam aangalopperen, haar paard onder het zweet, om haar jonge koning te smeken of hij haar mee wilde nemen. Robb was erdoor geroerd, zag Catelyn, maar ook uit het veld geslagen. Het was een vochtige, grijze dag, het motregende, en het laatste wat hij wilde, was de mars onderbreken om ten overstaan van zijn halve leger in de nattigheid een behuilde jonge echtgenote te troosten. Hij spreekt haar vriendelijk toe, dacht ze terwijl ze de twee gadesloeg, maar daaronder schuilt boosheid. Al die tijd dat de koning en koningin met elkaar spraken, liep Grijze Wind loerend om hen heen. Hij bleef alleen zo nu en dan staan om het water uit zijn vacht te schudden en zijn tanden tegen de regen te ontbloten. Toen Robb Jeane ten slotte nog één keer kuste, een tiental mannen opdroeg haar naar Stroomvliet terug te brengen en weer opsteeg, stoof de schrikwolf als een pijl uit de boog vooruit.
‘Ik zie dat koningin Jeane een liefhebbend hart heeft,’ zei Lamme Lothar Frey tegen Catelyn. ‘Daarin verschilt ze niet van mijn eigen zuster. Ik zou zelfs durven wedden dat Roslin op dit moment de Tweeling ronddanst en zingt: “Vrouwe Tulling, vrouwe Tulling, vrouwe Roslin Tulling.” Morgen houdt ze lappen stof in het roodblauw van Stroomvliet bij haar gezicht om er een idee van te krijgen hoe ze er in haar bruidsmantel uit zal zien.’ Hij draaide zich opzij in het zadel en glimlachte Edmar toe. ‘Maar u bent merkwaardig stil, heer Tulling. Ik vraag me af hoe ü zich voelt.’
‘Zo’n beetje als bij de Stenen Molen, vlak voordat de krijgshoorns gestoken werden,’ zei Edmar, maar half voor de grap. Lothar lachte goedmoedig. ‘Laten we bidden dat uw bruiloft net zo’n goede afloop kent.’
En zo niet, mogen de goden ons dan beschermen. Catelyn drukte haar hielen in de flanken van haar paard en liet haar broer en Lamme Lothar aan elkaar over.
Zij was het die erop had gestaan dat Jeane in Stroomvliet achterbleef, terwijl Robb haar liever bij zich had gehouden. Heer Walder zou de afwezigheid van de koningin bij de bruiloft mogelijk als een hernieuwde krenking ervaren, maar haar aanwezigheid zou ook een belediging zijn geweest, zout in de wonden van de oude heer. ‘Walder Frey heeft een scherpe tong en een geheugen als een ijzeren pot,’ had ze haar zoon gewaarschuwd. ‘Ik twijfel er niet aan dat je sterk genoeg bent om ’s mans verwijten te doorstaan als prijs voor zijn trouw, maar je lijkt te veel op je vader om rustig te blijven zitten terwijl hij Jeane beledigt waar ze bij is.’
Daar zag Robb de zin wel van in. Toch neemt hij het me kwalijk, dacht Catelyn vermoeid. Hij mist Jeane nu al, en ergens geeft hij mij de schuld van haar afwezigheid, al weet hij dat mijn raad goed was.
Van de zes Westerlings die met haar zoon van de Steilte waren gekomen had hij er nog maar één bij zich: ser Reynald, Jeanes broer, de trouwe vaandeldrager. Nog dezelfde dag dat hij de brief had ontvangen waarin heer Tywin met het uitwisselen van gevangenen instemde, had Robb Jeanes oom Rolf Kruider erop uit gestuurd om de jonge Martyn Lannister naar de Guldentand te brengen. Dat was een handige manoeuvre. Haar zoon werd verlost van zijn bezorgdheid om Martyns welzijn, Galbart Hanscoe was opgelucht te horen dat zijn broer Robett in Schemerdel op een boot was gezet, ser Rolf had een belangrijke en eervolle taak gekregen… en Grijze Wind was weer bij de koning. Waar hij thuishoort. Vrouwe Westerling was in Stroomvliet gebleven, bij haar kinderen: Jeane, haar zusje Eleyna, en de jonge Rollam, Robbs schildknaap, die er bitter over klaagde dat hij achtergelaten werd. Toch was ook dat raadzaam. Olyvar Frey was Robbs vorige schildknaap geweest, en het zou even onverstandig als onaardig zijn geweest, zijn opvolger voor hem rond te laten paraderen. Wat ser Reynald betrof, dat was een opgewekte jonge ridder die zwoer dat hij met geen mogelijkheid door enige belediging van Walder Frey te provoceren was. En laten we bidden dat we uitsluitend met beledigingen te kampen zullen krijgen.
Catelyn was echter ook op dat punt niet zonder vrees. Haar vader had Walder Frey na de Drietand nooit meer vertrouwd, en daar was ze zich voortdurend van bewust. Koningin Jeane zou het veiligst zijn achter de hoge, sterke muren van Stroomvliet, met de Zwartvis om haar te beschermen. Robb had zelfs een nieuwe titel voor hem gecreëerd: Landvoogd van de Zuidelijke Marken. Als iemand de Drietand in handen zou kunnen houden, dan was het ser Brynden.
Toch zou Catelyn het doorgroefde gezicht van haar oom missen, en Robb zijn raad. Ser Brynden had bij alle overwinningen van haar zoon een rol gespeeld. Galbart Hanscoe had in zijn plaats het bevel over de verkenners en voorrijders op zich genomen. Een goeie kerel, trouw en standvastig, maar niet zo briljant als de Zwartvis.
Achter Hanscoes scherm van verkenners strekte Robbs marslinie zich over ettelijke mijlen uit. De Grootjon voerde de voorhoede aan. Catelyn reisde in de hoofdstoet, omringd door zwoegende strij drossen met in staal gehulde mannen op hun rug. Dan kwam de tros, een optocht van karren, beladen met proviand, paardenvoer, benodigdheden voor het kamp, bruiloftsgeschenken en gewonden die te zwak waren om te lopen. De tros stond onder toezicht van Wendel Manderling en zijn ridders uit Withaven. Aan de staart daarvan liepen kudden schapen, geiten en schriele koeien, gevolgd door een troepje marketentsters met blaren op hun voeten. Nog verder naar achteren kwam Robin Grind met de achterhoede. Ze hadden binnen een afstand van vele honderden mijlen niet één vijand in de rug, maar Robb wilde geen enkel risico nemen. Ze waren met drieënhalfduizend man, drieënhalfduizend wier bloed gevloeid was in het Fluisterwoud en wier zwaarden rood waren gekleurd in de Slag van de Kampen, bij Ossenwade, Essenmark en de Steilte, en op vele plaatsen in de goudrijke heuvels van het westland van de Lannisters. Afgezien van Edmars bescheiden vriendenschaar waren de heren van de Drietand thuisgebleven om over het rivierengebied te waken terwijl de koning het noorden heroverde. Voor hen uit wachtten Edmars bruid en Robbs volgende veldslag… en voor mij twee dode zonen, een leeg bed en een kasteel vol geesten. Geen vrolijk vooruitzicht. Briënne, waar ben je?
Breng me mijn meisjes terug, Briënne. Breng ze veilig terug. De motregen waarin ze waren vertrokken ging omstreeks het middaguur over in een gestage, zachte regen die tot ruim na het vallen van de avond duurde. De dag daarop zagen de noorderlingen de zon helemaal niet, maar reden ze voort onder een loodgrijze hemel met hun kappen op om het water uit hun ogen te houden. De zware regenval veranderde de wegen in modderpoelen en de velden in moerassen, deed de rivieren zwellen en beroofde de bomen van hun bladeren. Door het voortdurende gedruis was het maken van een praatje de moeite niet waard, dus werd er alleen gesproken als er iets te zeggen viel, en dat kwam zelden voor.
‘We zijn sterker dan het lijkt, vrouwe,’ zei Maege Mormont terwijl ze voortreden. Catelyn mocht vrouwe Maege en haar oudste dochter Decy inmiddels graag; inzake de affaire Jaime Lannister toonden ze meer begrip dan de meeste anderen, had ze gemerkt. De dochter was lang en slank, de moeder kort en gedrongen, maar ze gingen allebei in leer en maliën gehuld, met de zwarte beer van het huis Mormont op hun schild en wapenrok. Uit Catelyns oogpunt was dat een vreemde dracht voor een dame, maar toch leken Decy en vrouwe Maege zich als krijgslieden en vrouwen meer op hun gemak te voelen dan het meisje van Tarth ooit had gedaan.
‘Ik heb in alle veldslagen naast de Jonge Wolf gevochten,’ zei Decy opgewekt. ‘Hij heeft er nog niet een verloren.’
Dat niet, maar verder is hij wel alles kwijt, dacht Catelyn, al ging het niet aan dat hardop te zeggen. Het ontbrak de noorderlingen niet aan moed, maar ze waren ver van huis en hadden niet veel anders om op te teren dan hun geloof in hun jonge koning. Dat geloof moest tot elke prijs in stand gehouden worden. Ik moet sterker zijn, vermaande ze zichzelf. Ik moet sterk zijn voor Robb. Als ik wanhoop, zal mijn verdriet me verteren. Alles hing van dit huwelijk af. Als Edmar en Roslin nu maar gelukkig met elkaar zouden zijn, als heer Frey Laat nu maar gepacificeerd kon worden en zijn macht opnieuw aan die van Robb verbonden kon worden… Maar welke kans hebben we zelfs dan nog, ingeklemd tussen Lannister en Grauwvreugd? Dat was een vraag waar Catelyn niet bij durfde stilstaan, al dacht Robb bijna nergens anders aan. Ze zag hoe hij telkens als ze hun kamp opsloegen zijn kaarten bestudeerde, broedend op een krijgsplan waarmee hij het noorden terug kon winnen.
Haar broer Edmar had andere zorgen. ‘Het zal toch niet zo zijn dat alle dochters van heer Walder op hem lijken, wat denken jullie?’ vroeg hij zich af, terwijl hij met Catelyn en zijn vrienden in zijn hoge, gestreepte paviljoen zat.
‘Met zoveel verschillende moeders moeten een paar van de meisjes wel mooi zijn,’ zei ser Marq Pijper, ‘maar waarom zou die ouwe zak je een knappe geven?’
‘Daar heeft hij geen enkele reden voor,’ zei Edmar somber. Het werd Catelyn te veel. ‘Cersei Lannister is mooi,’ zei ze op scherpe toon. ‘Je kunt beter bidden dat Roslin sterk en gezond is, met een goed stel hersens en een trouw hart.’ En met die woorden liep ze weg.
Dat viel slecht bij Edmar. De volgende dag meed hij haar gedurende de hele mars en zocht hij het gezelschap van Marq Pijper, Leymond Goedenbeek, Patrek Mallister en de jongens Vannis. Zij geven hem geen standjes, behalve voor de grap, zei Catelyn bij zichzelf toen ze haar die middag vrijwel zonder iets te zeggen voorbijdraafden. Ik ben altijd al te streng geweest voor Edmar, en nu maakt het verdriet al mijn woorden scherp. Ze had spijt van haar schrobbering. Er viel al regen genoeg uit de hemel zonder dat zij er nog eens een schepje bovenop hoefde te doen. En was het echt zo erg om een knappe vrouw te willen? Ze herinnerde zich haar eigen, kinderachtige teleurstelling toen ze Eddard Stark voor het eerst had gezien. Ze had zich een jongere versie van zijn broer Brandon voorgesteld, maar dat klopte niet. Ned was korter van stuk en onaantrekkelijker van gezicht, en zo zwartgallig. Zijn woorden waren hoofs genoeg, maar daarachter bespeurde ze iets koels, heel anders dan bij Brandon, wiens vrolijkheid altijd even onstuimig was geweest als zijn woede. Zelfs toen hij haar ontmaagdde hadden ze de liefde eerder plichtmatig dan gepassioneerd bedreven. Maar die nacht verwekten we Robb, we verwekten samen een koning. En na de oorlog, in Winterfel, had ik liefde genoeg voor een echtgenote, toen ik eenmaal had ontdekt wat een goed en vriendelijk hart Ned beneden dat plechtstatige gezicht had. Er is geen reden waarom Edmar dat bij zijn Roslin niet ook zal vinden. De goden hadden het zo beschikt dat hun weg door het Fluisterwoud voerde, waar Robb zijn eerste overwinning had behaald. Ze volgden de loop van het kronkelende stroompje op de bodem van die benauwde, smalle vallei, ongeveer zoals de mannen van Jaime Lannister dat in die noodlotszwangere nacht hadden gedaan. Toen was het warmer, herinnerde Catelyn zich, de bomen waren nog groen, en de stroom was niet buiten zijn oevers getreden. Gevallen bladeren verstopten nu de bedding en lagen in doorweekte hopen tussen de rotsen en wortels, en de bomen die eens Robbs leger hadden verborgen hadden hun groene gewaad nu verwisseld voor dofgouden, bruin gespikkeld bladeren, en een kleur rood die haar aan roest en opgedroogd bloed deed denken. Alleen de sparren en krijgsdennen waren nog groen en staken als lange, donkere speren naar de onderbuik van de wolken. Er is sinds die tijd meer gestorven dan alleen bomen, peinsde ze. In de nacht van het Fluisterwoud had Ned nog levend in zijn cel onder Aegons Hoge Heuvel gezeten en waren Bran en Rickon veilig geweest achter de muren van Winterfel. En Theon Grauwvreugd vocht zij aan zij met Robb en pochte erover dat hij bijna het zwaard had gekruist met de Koningsmoordenaar. Had hij dat maar gedaan. Als Theon was gesneuveld in plaats van de zonen van heer Karstark, hoeveel kwaad zou er dan ongeschied zijn gebleven?
Terwijl ze over het slagveld reden ving Catelyn hier en daar een glimp op van de slachting van destijds: een omgekeerde helm die vol stond met regenwater, een versplinterde lans, het skelet van een paard. Sommige van de gesneuvelden waren onder opgestapelde stenen begraven, maar er waren toch aaseters bij geweest. Tussen de hopen steen zag ze fel gekleurde stoffen en stukken glanzend metaal. Een keer zag ze een gezicht dat naar haar staarde. Onder het in ontbinding verkerende, bruine vlees begon de vorm van de schedel zich al af te tekenen.
Dat deed de vraag bij haar bovenkomen waar Ned nu rustte. De zwijgende zusters waren met zijn gebeente naar het noorden gegaan, begeleid door Hallis Mollen en een kleine erewacht. Had Ned Winterfel ooit bereikt, om daar in de donkere crypte onder het kasteel naast zijn broer Brandon bijgezet te worden? Of was de deur dichtgegaan bij de Motte van Cailin voordat Hal en de zusters die hadden kunnen passeren?
Drieënhalf duizend ruiters kronkelden door het hart van het Fluisterwoud over de dalbodem, maar Catelyn Stark had zich zelden zo eenzaam gevoeld. Met iedere mijl die ze aflegde raakte ze verder van Stroom vliet verwijderd, en ze betrapte zich op de vraag of ze het kasteel ooit zou terugzien. Of was het voorgoed verloren voor haar, zoals zoveel andere dingen?
Vijf dagen later kwamen hun verkenners terug om te melden dat het wassende water de houten brug bij Schoonmarkt had weggespoeld. Galbart Hanscoe en twee van zijn stoutmoedigste mannen hadden geprobeerd bij Ramsvoorde hun rijdieren over de woelige Blauwe Vork te laten zwemmen. Twee van de paarden waren meegesleurd en verdronken, evenals een van de berijders; Hanscoe zelf was erin geslaagd zich aan een rotsblok vast te klampen tot ze hem op de kant konden trekken. ‘De rivier heeft sinds het voorjaar niet meer zo hoog gestaan,’ zei Edmar. ‘En als het zo blijft regenen stijgt het water nog verder.’
‘Verder stroomopwaarts is een brug bij Oudestenen,’ herinnerde Catelyn zich. Ze had dikwijls met haar vader deze gebieden doorkruist. ‘Die is ouder en smaller, maar als hij er nog is…’
‘Hij is weg, vrouwe,’ zei Galbart Hanscoe. ‘Nog eerder weggeslagen dan die bij Schoonmarkt.’
Robb keek naar Catelyn. ‘Is er nog een brug?’
‘Nee. En de Voorden zijn vermoedelijk ondoorwaadbaar.’ Ze spande haar geheugen in. ‘Als we de Blauwe Vork niet over kunnen moeten we eromheen rijden, via Zevenstromen en het Kollenmoer.’
‘Moerassen en slechte wegen, of helemaal geen wegen,’ zei Edmar waarschuwend. ‘Dan schieten we maar langzaam op. Maar we komen er wel, neem ik aan.’
‘Heer Walder zal heus wel wachten,’ zei Robb. ‘Lothar heeft hem uit Stroomvliet een vogel gestuurd, hij weet dat we eraan komen.’
‘Ja, maar de man heeft lange tenen en is achterdochtig van aard,’ zei Catelyn. ‘Het kan zijn dat hij de vertraging als een opzettelijke belediging opvat.’
‘Goed, dan vraag ik hem ook excuus voor onze verlate komst. Een fraaie koning, die om de andere ademtocht pardon roept.’
Robb trok een gezicht. ‘Ik hoop dat Bolten erin geslaagd is de Drietand over te steken voordat de regen begon. De koningsweg loopt recht naar het noorden, hij zal wel vlot vooruitkomen. Zelfs te voet moet hij de Tweeling eerder kunnen bereiken dan wij.’
‘En als je zijn mannen bij de jouwe hebt gevoegd en het huwelijk van mijn broer achter de rug is, wat dan?’
‘Naar het noorden.’ Robb krabde Grijze Wind achter een oor.
‘Over de heirweg? Tegen de Motte van Cailin?’
Hij wierp haar een raadselachtig lachje toe. ‘Dat is één route,’ zei hij, en ze hoorde aan zijn toon dat hij niet meer zou zeggen. Een wijs koning houdt zijn plannen voor zich, bracht ze zichzelf in herinnering.
Ze bereikten Oudestenen na nog acht dagen van gestaag vallende regen en sloegen hun kamp op de heuvel boven de Blauwe Vork op, in een bouwvallig fort van de vroegere rivierkoningen. Aan de funderingen die tussen het onkruid lagen, was nog te zien waar de muren en woontorens hadden gestaan, maar de plaatselijke bevolking had de meeste stenen al lang geleden weggehaald om schuren, septs en hofsteden te bouwen. Niettemin stond er in het hart van wat eens de binnenplaats moest zijn geweest nog een grote, gebeeldhouwde graftombe, half verscholen tussen heuphoog, bruin gras midden in een essenbosje.
Op de deksel van de graftombe was de beeltenis gebeiteld van de man wiens beenderen eronder lagen, maar de regen en de wind hadden hun werk gedaan. Ze konden zien dat de koning een baard had gehad, maar voor de rest was zijn gezicht glad en zonder gelaatstrekken, met slechts vage aanduidingen van een mond, een neus, ogen, en de kroon om zijn slapen. Zijn handen waren om de steel van een stenen strijdhamer op zijn borst gevouwen. Eens moesten er in die strijdhamer runen zijn gekerfd die de naam en geschiedenis ervan vertelden, maar dat was in de loop der eeuwen allemaal weggesleten. De steen zelf was gebarsten en brokkelig op de hoeken, hier en daar lelijk verkleurd door steeds verder uitdijend korstmos, terwijl wilde rozen vanaf de voeten van de koning bijna tot op zijn borst omhoog kropen.
Op deze plaats trof Catelyn Robb aan, terwijl hij somber in de dichter wordende schemering staarde, slechts vergezeld door Grijze Wind. Het was bij uitzondering opgehouden met regenen, en hij was blootshoofds. ‘Heeft dit slot een naam?’ vroeg hij zacht toen ze bij hem kwam staan.
‘Oudestenen. Zo noemden alle boeren hier het toen ik nog een klein meisje was, maar toen het een koningshof was heette het ongetwijfeld anders.’ Haar vader en zij hadden hier eens hun kamp opgeslagen op weg naar Zeegaard. Petyr was daar ook bij…
‘Er bestaat een lied,’ herinnerde hij zich. ‘ “Jannie van Oudestenen met de bloemen in het haar”.’
‘Uiteindelijk worden we allemaal liederen. Als het meezit.’ Zij had die dag gespeeld dat ze Jannie was en zelfs bloemen door haar haren gevlochten. En Petyr had gedaan of hij de Prins der Libellen was. Catelyn kon hooguit twaalf geweest zijn, Petyr niet meer dan een jochie.
Robb bestudeerde de tombe. ‘Wiens graf is dit?’
‘Hier ligt Tristifer, vierde van die naam, de koning der rivieren en heuvels.’ Haar vader had haar eens zijn geschiedenis verteld.
‘Hij heerste van de Drietand tot aan de Nek, duizenden jaren voor Jannie en haar prins, in de tijd dat de koninkrijken der Eerste Mensen een voor een bezweken onder de stormloop van de Andalen. De Hamer der Gerechtigheid, werd hij genoemd. Hij vocht honderd veldslagen uit en won er negenennegentig, althans, volgens de zangers, en dit slot dat hij bouwde was het sterkste in heel Westeros.’ Ze legde een hand op de schouder van haar zoon. ‘Hij sneuvelde in zijn honderdste veldslag, toen zeven Andalenkoningen hun krachten tegen hem hadden vereend. De vijfde Tristifer was niet van zijn statuur, en weldra ging het koninkrijk ten onder, en daarna het slot, en uiteindelijk ook het geslacht. Met Tristifer de Vijfde stierf het huis Modde, dat voor de komst der Andalen duizend jaar over het rivierengebied had geheerst, uit.’
‘Zijn erfgenaam liet het afweten.’ Robb streek met een hand over de ruwe, verweerde steen. ‘Ik had gehoopt dat Jeane zwanger zou zijn als ik vertrok… we hebben het vaak genoeg geprobeerd maar ik ben er niet zeker van…’
‘Het gebeurt niet altijd de eerste keer.’ Al was dat bij jou wel het geval. ‘Of de honderdste. Je bent nog erg jong.’
‘Jong, en koning,’ zei hij. ‘Een koning moet een erfgenaam hebben. Als ik in mijn eerstvolgende veldslag sneuvel, mag het koninkrijk niet met mij eindigen. Volgens de wet is Sansa mijn opvolgster, zodat Winterfel en het noorden op haar overgaan.’ Zijn mond werd een streep. ‘Op haar en haar echtgenoot. Tyrion Lannister. Dat kan ik niet laten gebeuren. Dat zal ik niet laten gebeuren. Die dwerg mag het noorden nooit krijgen.’
‘Nee,’ beaamde Catelyn. ‘Je moet een ander tot erfgenaam benoemen, totdat Jeane je een zoon schenkt.’ Ze dacht even na. ‘Je grootvader van vaderskant had geen broers en zusters, maar zijn vader had een zuster die met een jongere zoon van heer Reymar Roys trouwde, van de jongere tak. Ze hadden drie dochters die allemaal met jonkertjes uit de Vallei trouwden. In elk geval een Wagenholt en een Corbree. De jongste… dat zou een Tempelstee geweest kunnen zijn, maar…’
‘Moeder.’ Robbs toon had iets scherps. ‘U vergeet dat mijn vader vier zonen had.’
Dat was ze niet vergeten. Ze had het willen negeren, maar nu kwam het toch ter sprake. ‘Een Sneeuw is geen Stark.’
‘Jon is meer Stark dan sommige jonkertjes uit de Vallei die Winterfel nog nooit hebben gezien.’
‘Jon is een broeder van de Nachtwacht. Hij heeft gezworen om geen vrouw te nemen en geen grondgebied te bezitten. Zij die het zwart aannemen dienen voor het leven.’
‘Dat geldt ook voor de ridders van de Koningsgarde, maar dat heeft de Lannisters er niet van weerhouden om ser Barristan Selmy en ser Boros Both van hun witte mantels te ontdoen toen ze hen niet meer konden gebruiken. Als ik de Wacht in de plaats van Jon honderd man stuur, wed ik dat ze vast wel een manier weten te vinden om hem van zijn geloften te ontslaan.’
Hij heeft zich hierin vastgebeten. Catelyn wist hoe koppig haar zoon kon zijn. ‘Een bastaard kan niet erven.’
‘Tenzij hij bij koninklijk besluit gewettigd wordt,’ zei Robb.
‘Daar zijn meer precedenten voor dan voor het ontslaan van een Gezworen Broeder van zijn geloften.’
‘Precedenten,’ zei ze verbitterd. ‘Zeker, Aegon de Vierde wettigde al zijn bastaarden op zijn sterfbed. En hoeveel pijn, verdriet, strijd en moord is daar niet van gekomen? Ik weet dat je Jon vertrouwt. Maar kun je zijn zonen vertrouwen? Of hun zonen? De Zwartvier-pretendenten hebben het de Targaryens vijf generaties lang lastig gemaakt, totdat Barristan de Boude de laatste op de Stapstenen doodde. Als je Jon wettigt kun je nooit meer een bastaard van hem maken. Als hij trouwt en nageslacht krijgt, zal geen zoon die jij bij Jeane verwekt ooit veilig zijn.’
‘Jon zou een zoon van mij nooit een haar krenken.’
‘Net zomin als Theon Grauwvreugd Bran of Rickon een haar zou krenken?’
Grijze Wind sprong boven op de crypte van koning Tristifer met zijn tanden ontbloot. Robbs gezicht was koud. ‘Dat is even wreed als onbillijk. Jon is geen Theon.’
‘Dat hoop jij. Heb je aan je zusters gedacht? Hoe zit het met hun rechten? Ik ben het ermee eens dat het noorden niet naar de Kobold mag gaan, maar Arya? Rechtens komt zij na Sansa… je eigen zuster, wettig geboren…’
‘… en dood. Niemand heeft Arya gezien of iets van haar vernomen sinds vader onthoofd is. Waarom maakt u zichzelf iets wijs?
Arya is dood, net als Bran en Rickon, en Sansa zullen ze ook doden zodra die dwerg een kind bij haar heeft verwekt. Jon is de enige broer die mij nog rest. Mocht ik zonder nageslacht overlijden, dan wil ik dat hij mij als Koning in het Noorden opvolgt. Ik had gehoopt dat u die keus zou steunen.’
‘Dat kan ik niet,’ zei ze. ‘In al het andere wel, Robb. In alles. Maar niet in deze… dwaasheid. Vraag dat niet.’
‘Dat hoef ik ook niet. Ik ben de koning.’ Robb draaide zich om en liep weg. Grijze Wind sprong van de tombe en draafde achter hem aan.
Wat heb ik gedaan? dacht Catelyn vermoeid terwijl ze alleen bij de stenen graftombe bleef staan. Eerst maak ik Edmar kwaad en nu Robb weer, maar toch spreek ik alleen maar de waarheid. Zijn mannen zo kwetsbaar dat ze die onverdraaglijk vinden? Op dat moment had ze kunnen huilen, ware het niet dat de hemel dat voor haar deed. Teruglopen naar haar tent en daar zwijgend gaan zitten was het enige waartoe ze nog in staat was. De dagen daarop was Robb overal en alomtegenwoordig: hij reed met de Grootjon aan het hoofd van de voorhoede, hij ging met Grijze Wind op verkenning, hij raasde terug naar Robin Grind en de achterhoede. De mannen zeiden trots dat de Jonge Wolf ’s morgens als eerste opstond en ’s avonds als laatste ging slapen, maar Catelyn vroeg zich af, óf hij eigenlijk wel sliep. Hij wordt al net zo mager en hongerig als zijn schrikwolf.
‘Vrouwe,’ zei Maege Mormont op een ochtend terwijl ze door een gestage regen reden, ‘u ziet er zo somber uit. Is er iets aan de hand?’
Mijn heer-gemaal is dood, en mijn vader ook. Twee van mijn zonen zijn vermoord, mijn ene dochter is aan een trouweloze dwerg gegeven om zijn ellendige kinderen te baren, mijn andere dochter is verdwenen en waarschijnlijk dood, en mijn laatste overgebleven zoon en mijn enige broer zijn allebei kwaad op me. Wat zou er in vredesnaam aan de hand kunnen zijn? Maar dat was te veel van het goede om tegen vrouwe Maege te zeggen. ‘Dit is een kwade regen,’ zei ze in plaats daarvan. ‘We hebben veel geleden en voor ons ligt nog meer gevaar en verdriet. Dat moeten we stoutmoedig het hoofd bieden, met schallende hoorns en koen vliegende vaandels. Maar de regen drukt ons terneer. De vaandels hangen er slap en doorweekt bij en de mannen duiken weg in hun mantel en praten nauwelijks met elkaar. Slechts een kwade regen verkilt de harten wanneer het juist hard nodig is dat ze vurig branden.’
Decy Mormont keek op naar de lucht. ‘Ik heb liever dat het water regent dan pijlen.’
Ondanks zichzelf moest Catelyn lachen. ‘Je bent dapperder dan ik, vrees ik. Zijn alle vrouwen op dat Bereneiland van jullie zo krijgshaftig?’
‘Berinnen, jazeker,’ zei vrouwe Maege. ‘We moesten wel. In de dagen van weleer plachten de ijzermannen ons te overvallen in hun langschepen, of wildlingen van de Bevroren Kust. De mannen waren dan niet zelden uit vissen. De vrouwen die ze thuisgelaten hadden moesten zichzelf en hun kinderen verdedigen, als ze niet meegevoerd wilden worden.’
‘Er staat een beeld boven onze poort,’ zei Decy. ‘Een vrouw in een berenvel met op een arm een zuigeling die ze bezig is te voeden. In de andere hand houdt ze een strijdbijl. Niet echt een dame, maar ik ben altijd dol op haar geweest.’
‘Mijn neef Jorah bracht eens een echte dame mee naar huis,’ zei vrouwe Mormont. ‘Hij had haar in een toernooi gewonnen. Wat had ze een hekel aan dat beeld.’
‘Ja, en aan al het andere ook,’ zei Decy. ‘Ze had haar als gesponnen goud, die Lynesse. Een huid als room. Maar haar zachte handjes waren niet op bijlen berekend.’
‘En haar tieten niet op zogen,’ zei haar moeder botweg. Catelyn wist over wie ze het hadden: Jorah Mormont had zijn tweede echtgenote meegenomen als er feest was op Winterfel, en een keer waren ze er veertien dagen lang te gast geweest. Ze wist nog hoe jong vrouwe Lynesse was geweest, hoe mooi, en hoe ongelukkig. Op een nacht, na ettelijke bekers wijn, had ze Catelyn bekend dat het noorden geen geschikte plek voor een Hoogteren van Oudstee was. ‘Er was eens een Tulling uit Stroomvliet die er ook zo over dacht,’ had ze vriendelijk geantwoord, in een poging om troost te bieden. ‘Maar na een poosje ontdekte ze hier veel waarvan ze kon houden.’
Allemaal verloren gegaan, peinsde ze. Winterfel en Ned, Bran en Rickon, Sansa, Arya, allemaal weg. Alleen Robb is er nog. Had ze al met al toch te veel van Lynesse Hoogtoren en te weinig van de Starks weg? Had ik maar een bijl kunnen hanteren, dan had ik ze misschien beter kunnen beschermen.
De dagen regen zich aaneen en het bleef maar regenen. Ze reden stroomopwaarts de hele Blauwe Vork langs, tot voorbij Zevenstromen, waar de rivier uiteenrafelde tot een wirwar van kreken en beken, en toen door het Kollenmoer, waar glinsterende groene poelen wachtten om de onoplettenden te verzwelgen en waar de grond aan hun paardenhoeven zoog als een hongerige baby aan de moederborst. Het ging langzamer dan traag. De helft van de karren moest in de modder worden achtergelaten en hun lading worden verdeeld over muildieren en trekpaarden. Heer Jason Mallister haalde hen midden in de moerassen van het Kollenmoer in. Er restte nog meer dan een uur daglicht toen hij met zijn colonne kwam aanrijden, maar Robb liet hen meteen halthouden, en ser Reynald Westerling kwam Catelyn halen om haar naar de tent van de koning te brengen. Ze trof haar zoon naast een komfoor aan, met een kaart over zijn knieën. Grijze Wind sliep aan zijn voeten. De Grootjon was bij hem, en ook Galbart Hanscoe, Maege Mormont, Edmar en een man die Catelyn niet kende, een vlezige, kalende man met een bangelijk voorkomen. Dat is geen jonkertje, wist ze zodra ze de vreemdeling in het oog kreeg. En zelfs geen krijgsman.
Jason Mallister stond op om Catelyn zijn zitplaats aan te bieden. In zijn haar zat bijna evenveel wit als bruin, maar de heer van Zeegaard was nog steeds een knappe man, rijzig en slank, met een fijn gesneden, gladgeschoren gelaat, hoge jukbeenderen en felle, grijsblauwe ogen. ‘Vrouwe Stark, altijd een genoegen. Ik heb hopelijk goed nieuws.’
‘Dat hebben we hard nodig, heer Jason.’ Ze ging zitten en luisterde naar het lawaaiige getik van de regen op het tentdoek boven haar hoofd.
Robb wachtte tot ser Reynald de tentflap had gesloten. ‘De goden hebben onze gebeden verhoord, heren. Heer Jason heeft ons de kapitein van de Myraham gebracht, een koopvaarder uit Oudstee. Kapitein, vertelt u hun wat u mij hebt verteld.’
‘Zeker, uwe genade.’ Hij likte nerveus zijn dikke lippen. ‘De laatste haven die ik voor Zeegaard aandeed was ’s Herenpoort op Piek. De ijzermannen hebben me daar meer dan een halfjaar vastgehouden, werkelijk waar. Op bevel van koning Balon. Maar, eh, nu ja, om kort te gaan, hij is dood.’
‘Balon Grauwvreugd?’ Catelyns hart sloeg een slag over. ‘Wilt u zeggen dat Balon Grauwvreugd dood is?’
De sjofele kleine kapitein knikte. ‘U weet dat Piek op een kaap gebouwd is, en gedeeltelijk op rotsen en eilandjes voor de kust, met bruggen ertussen? Zoals ik het in ’s Herenpoort hoorde begon het te waaien vanuit het westen, met regen en onweer, en de ouwe koning Balon stak net een van die bruggen over toen de wind er vat op kreeg en het ding domweg aan stukken trok. Twee dagen later spoelde hij aan, helemaal opgeblazen en gehavend. Zijn ogen waren door de krabben opgevreten, hoorde ik.’
De Grootjon lachte. ‘Het waren toch koningskrabben, mag ik hopen, die zo royaal van die gelei hebben gegeten?’
De kapitein bewoog zijn hoofd op en neer. ‘Zeker, maar dat is nog niet alles!’ Hij boog zich naar voren. ‘Die broer is terug.’
‘Victarion?’ vroeg Galbart Hanscoe verrast.
‘Euron Kraaienoog, noemen ze hem, en geen zwarter piraat heeft ooit het zeil gehesen. Hij is jaren weg geweest, maar heer Balon was nog niet koud of daar voer hij ’s Herenpoort al binnen in zijn Stilte. Zwarte zeilen, een rode romp en een bemanning zonder tong. Hij was naar Asshai geweest, hoorde ik. Maar waar hij ook geweest moge zijn, hij is nu weer thuis, en hij marcheerde linea recta naar Piek, liet zijn achterste op de Zeestenen Zetel ploffen en verzoop heer Bottelaar in een ton zeewater toen die bezwaar maakte. Toen ben ik teruggerend naar de Myraham en heb het anker gelicht, in de hoop dat ik weg kon komen terwijl er nog verwarring heerste. En zo gebeurde het ook, en hier ben ik.’
‘Kapitein,’ zei Robb toen de man uitgesproken was, ‘ik dank u, en u zult niet zonder beloning blijven. Heer Jason zal u naar uw schip terugbrengen als wij hier klaar zijn. Wilt u buiten wachten?’
‘Jazeker, uwe genade. Jazeker.’
Hij was het paviljoen van de koning nog niet uit of de Grootjon begon te lachen, maar Robb legde hem met een blik het zwijgen op. ‘Euron Grauwvreugd is niet bepaald wat je je onder een koning voorstelt, zelfs als rnaar de helft van wat Theon over hem verteld heeft waar is. Theon is de rechtmatige erfegenaam, tenzij hij dood is… maar Victarion voert het bevel over de IJzeren Vloot. Ik kan me niet voorstellen dat hij in de Motte van Cailin blijft als Euron Kraaienoog de Zeestenen Zetel bezet. Hij moet terug.’
‘Er is ook nog een dochter,’ bracht Galbart Hanscoe hem in herinnering. ‘Die heeft de Motte van Diephout in handen, en Robets vrouw en kind.’
‘Als ze daar blijft hoeft ze niet te hopen dat ze ooit meer in handen krijgt,’ zei Robb. ‘Wat voor de broers geldt, geldt in versterkte mate voor haar. Ze zal naar huis moeten als ze Euron wil verdrijven en haar eigen aanspraak kracht bij wil zetten.’ Catelyns zoon wendde zich tot heer Jason Mallister. ‘U hebt bij Zeegaard een vloot liggen?’
‘Een vloot, uwe genade? Een half dozijn langschepen en twee oorlogsgaleien. Genoeg om mijn eigen kust tegen overvallers te verdedigen, maar de hoop dat ik de IJzeren Vloot in een zeeslag het hoofd kan bieden is nihil.’
‘En dat zou ik dan ook niet van u vragen. Ik verwacht dat de ijzergeborenen koers naar Piek zullen zetten. Theon heeft me verteld hoe zijn volk denkt. ledere kapitein is koning op zijn eigen dek. Ze zullen allemaal een stem in de opvolgingskwestie willen hebben. Heer Jason, ik heb twee van uw langschepen nodig om de Arendskaap te ronden en door de Nek naar Grijswaterwacht te varen.’
Heer Jason aarzelde. ‘Het water uit het moerasbos wordt via een stuk of tien stroompjes afgevoerd, allemaal ondiep, zilt en nooit in kaart gebracht. Ik zou ze niet eens rivieren willen noemen. De waterlopen zoeken telkens een andere bedding. Er zijn eindeloos veel zandbanken en massa’s dood hout en verstrengelde, rottende bomen. En Grijswaterwacht verplaatst zich. Hoe moeten mijn schepen het vinden?’
‘Voer mijn banier als u stroomopwaarts vaart, dan vinden de moerasbewoners u. Ik wil twee schepen, om de kans te verdubbelen dat mijn bericht Holand Riet bereikt. Op een daarvan gaat vrouwe Maege mee en Galbart op de andere.’ Hij wendde zich tot de twee die hij genoemd had. ‘U neemt brieven mee voor diegenen van mijn heren die in het noorden nog over zijn, maar alle bevelen daarin zullen vals zijn, voor het geval u de pech hebt gevangengenomen te worden. Mocht dat gebeuren, zegt u dan dat u naar het noorden onderweg was. Terug naar Bereneiland, of naar de Stenige Kust.’ Hij tikte met een vinger op de kaart. ‘De Motte van Cailin is de sleutel. Heer Balon wist dat, daarom had hij zijn broer Victarion daarheen gestuurd met de harde kern van de Grauwvreugd-strijdkrachten.’
‘Opvolgingstwisten of niet, de ijzergeborenen zijn echt niet zo dwaas dat ze de Motte van Cailin zullen opgeven,’ zei vrouwe Maege.
‘Nee,’ gaf Robb toe. ‘Victarion zal het beste deel van zijn garnizoen daar achterlaten, vermoed ik. Maar iedere man die hij meeneemt is alvast een tegenstander minder. En hij zal wel veel van zijn kapiteins meenemen, daar kun je donder op zeggen. De leiders. Zulke mannen heeft hij nodig om als zijn voorspraak te dienen, als hij op de Zeestenen Zetel wil plaatsnemen.’
‘U bent toch niet van plan via de heerweg aan te vallen, uwe genade?’ zei Galbart Hanscoe. ‘De toegangswegen zijn te smal. Er is geen ruimte om het leger in slagorde op te stellen. Niemand heeft de Motte ooit ingenomen.’
‘Vanuit het zuiden,’ zei Robb. ‘Maar als we tegelijkertijd vanuit het noorden en westen kunnen aanvallen en de ijzermannen in de achterhoede kunnen treffen terwijl ze de aanval afslaan van wat ze voor mijn speerpunt over de heerbaan aanzien, dan maken we een kans. Als we ons met heer Bolten en de Freys hebben verenigd, heb ik meer dan twaalfduizend man. Die wil ik in drie slaglinies verdelen die met een tussenruimte van een halve dag over de heerbaan zullen optrekken. Als de Grauwvreugds ogen ten zuiden van de Nek hebben, zullen ze zien hoe mijn voltallige strijdmacht voortvarend tegen de Motte van Cailin optrekt. De achterhoede is voor Rous Bolten, terwijl ik zelf de hoofdmacht aanvoer. Groot j on, u rukt met de voorhoede tegen de Motte op. Uw stormloop moet zo hevig zijn dat de ijzergeborenen geen tijd hebben om zich af te vragen of ze vanuit het noorden beslopen worden.’
De Grootjon grinnikte. ‘Dan moeten die sluipers van u heel snel wezen, anders zwermen mijn manschappen over de muren uit en nemen de Motte in voordat u uw gezicht laat zien. Ik zal het u cadeau geven als u eindelijk aan komt zakken.’
‘Dat is een cadeau dat ik graag in ontvangst zal nemen,’ zei Robb.
Edmar fronste. ‘U hebt het erover dat u de ijzermannen van achteren wilt aanvallen, sire, maar hoe denkt u ten noorden van hen te komen?’
‘Door de Nek zijn wegen die op geen enkele kaart staan, oom. Wegen die alleen de moerasbewoners kennen, smalle paden tussen de moerassen door, en waterwegen door de rietbossen die alleen geschikt zijn voor boten.’ Hij wendde zich tot zijn twee boodschappers. ‘Zegt u tegen Holand Riet dat hij mij gidsen stuurt als ik twee dagen over de heerbaan onderweg ben. Naar de middelste linie, waar mijn persoonlijke standaard wappert. Van de Tweeling zullen drie legers vertrekken, maar slechts twee daarvan zullen de Motte van Cailin bereiken. Mijn eigen linie zal in de Nek in het niets verdwijnen en bij de Koorts weer te voorschijn komen. Als we snel tot actie overgaan zodra mijn oom eenmaal getrouwd is, kunnen we met het einde van het jaar onze posities ingenomen hebben. We zullen de Motte op de eerste dag van de nieuwe eeuw van drie kanten overvallen, juist als de ijzermannen wakker worden met een spijker in hun hoofd van de mede die ze de avond daarvoor achterovergeslagen hebben.’
‘Dit plan bevalt mij wel,’ zei de Grootjon. ‘Het bevalt mij heel goed.’
Galbart Hanscoe wreef over zijn mond. ‘Er zijn risico’s. Als de moerasbewoners het laten afweten…’
‘Dan zijn we niet slechter af dan we waren. Maar ze zullen het niet laten afweten. Mijn vader wist wat Holand Riet waard was.’
Robb rolde de kaart op, en toen pas keek hij naar Catelyn. ‘Moeder.’
Ze verstijfde. ‘Heb je mij hierbij ook een rol toegedacht?’
‘Uw rol is het om veilig te blijven. Onze tocht door de Nek wordt gevaarlijk, en in het noorden wacht ons niets dan strijd. Maar heer Mallister is zo vriendelijk u in Zeegaard bescherming te bieden tot de oorlog voorbij is. Daar zit u goed.’
Is dit mijn straf, omdat ik hem tegengesproken heb toen het om Jon Sneeuw ging? Of omdat ik een vrouw ben, en nog erger, een moeder? Het duurde even voordat ze besefte dat iedereen naar haar keek. Ze hadden het geweten, besefte ze. Dat had geen verrassing voor Catelyn moeten zijn. Ze had met haar vrijlating van de Koningsmoordenaar bepaald geen vrienden gemaakt, en ze had de Grootjon meer dan eens horen zeggen dat vrouwen niet op het slagveld thuishoorden. Haar woede moest op haar gezicht zijn opgelaaid, want voor ze ook maar een woord had uitgebracht merkte Galbart Hanscoe op:
‘Vrouwe, zijne genade is heel verstandig. U kunt beter niet met ons meegaan.’
‘Zeegaard zal helemaal opfleuren door uw aanwezigheid, vrouwe Catelyn,’ zei heer Jason Mallister.
‘U zou een gevangene van mij maken,’ zei ze.
‘Een geëerde gast,’ hield heer Jason vol.
Catelyn wendde zich tot haar zoon. ‘Ik wil heer Jason niet beledigen,’ zei ze stijfjes, ‘maar als ik niet verder met jou mee kan, ga ik liever naar Stroomvliet terug.’
‘Ik heb mijn vrouw in Stroomvliet achtergelaten. Mijn moeder wil ik elders hebben. Wie al zijn schatten in dezelfde beurs bewaart maakt het makkelijker voor wie hem wil beroven. Na de bruiloft gaat u naar Zeegaard, dat beveel ik u als koning.’ Robb stond op, en daarmee was haar lot bezegeld. Hij pakte een vel perkament.
‘Nog één ding. Heer Balon laat een chaos achter, mogen we hopen. Dat zou ik niet willen. Toch heb ik nog geen zoon, mijn broers Bran en Rickon zijn dood en mijn zuster is met een Lannister getrouwd. Ik heb er lang en diep over nagedacht wie mij zou moeten opvolgen. Ik beveel u nu als mijn trouwe en toegedane heren als getuigen van mijn beslissing uw zegels aan dit document te hechten.’
Een waarachtig koning, dacht Catelyn verslagen. Ze kon slechts hopen dat de val die hij voor de Motte van Cailin had opgezet even goed werkte als die waarin hij haar zojuist had gevangen.