Jaime

Op een witte tafel, in een witte kamer, lag een wit boek. De kamer was rond, en aan de witgekalkte stenen muren hingen witte wollen wandkleden. Dit vertrek vormde de benedenverdieping van de Witte Zwaardtoren, een smal, vier verdiepingen hoog gebouw op een hoek van de burchtmuur, met uitzicht over de baai. Het souterrain bevatte wapens en wapenrustingen, op de eerste en tweede verdieping bevonden zich de kleine slaapcellen van de zes broeders van de Koningsgarde. Een van die cellen was achttien jaar lang van hem geweest, maar vanmorgen had hij zijn spullen verhuisd naar de bovenste verdieping, die geheel in beslag werd genomen door de vertrekken van de bevelhebber. Ook die waren sober, maar tevens ruim, en ze staken boven de buitenmuur uit, zodat hij de zee kon zien. Dat zal me goed bevallen, dacht hij. Het uitzicht, en al het andere ook. Even licht van kleur als de kamer zelf, zat Jaime in de witte kledij van de Koningsgarde op zijn gezworen broeders te wachten. Aan zijn heup hing een zwaard. De verkeerde heup. Vroeger had hij zijn zwaard altijd links gedragen en het voor zijn lichaam langs uit de schede getrokken. Vanmorgen had hij het naar zijn rechterheup verplaatst om het op dezelfde manier met zijn linkerhand te kunnen trekken. Maar het gaf een vreemd gevoel om het gewicht aan die kant te hebben, en toen hij het wapen had willen trekken was de hele beweging hem onhandig en onnatuurlijk voorgekomen. Ook zijn kleren zaten slecht. Hij had de winterdracht van de Koningsgarde aangetrokken, een tuniek en hozen van gebleekte witte wol, en een zware witte mantel, maar alles hing los om hem heen.

Overdag had Jaime het proces van zijn broer bezocht. Hij stond ver naar achteren in de zaal, en Tyrion had hem óf niet gezien óf niet herkend, maar dat verbaasde hem niets. De helft van het hof leek hem niet meer te herkennen. Ik ben een vreemdeling in eigen huis. Zijn zoon was dood, zijn vader had hem verstoten, en zijn zuster… zij had hem na die eerste dag in de koninklijke sept, waar Joffry tussen de kaarsen lag, geen kans meer gegund om met haar alleen te zijn. Zelfs toen ze hem door de stad naar zijn tombe in de Grote Sept van Baelor hadden gedragen, had Cersei zorgvuldig de afstand bewaard.

Hij keek nog eens om zich heen in de ronde kamer. De wand was met witte wollen kleden bedekt en boven de haard hingen een wit schild en twee gekruiste zwaarden. De stoel achter de tafel was van oud, zwart eiken, met kussens van gebleekte koeienhuid waarvan het leer dun geworden was. Afgesleten door het knokige achterste van Barristan de Boude, en daarvoor door ser Gerald Hoogtoren, prins Aemon de Drakenridder, ser Ryam Roodweijn en de Demon van Darring, door ser Duncan de Lange en Alyn Conneghem, de Bleke Griffioen. Wat had de Koningsmoordenaar in zo’n verheven gezelschap te zoeken?

Toch zat hij hier.

De tafel zelf was van oud weirhout, bleek als een skelet, en had de vorm van een groot schild dat door drie witte hengsten omhooggehouden werd. Traditiegetrouw zat de bevelhebber aan de bovenrand van het schild met aan weerskanten drie broeders, bij die zeldzame gelegenheden dat ze alle zeven bijeen waren. Het boek dat bij zijn elleboog lag, was omvangrijk: twee voet hoog, anderhalve voet breed en een halve voet dik: duizend bladzijden stevig, kostbaar wit velijn, ingebonden in witgebleekt leer met gouden beugels en sluitingen.

Het Boek der Broeders, was de officiële naam, maar meestal werd het gewoon het Witte Boek genoemd. Het Witte Boek bevatte de geschiedenis van de Koningsgarde, ledere ridder die er ooit in had gediend had een eigen bladzijde waarop zijn naam en daden voor altijd opgetekend stonden. In de linkerbovenhoek van elke bladzij stond het schild afgebeeld dat de man had gedragen op het ogenblik van zijn uitverkiezing, in fel gekleurde inkt. In de rechterbenedenhoek stond het schild van de Koningsgarde, sneeuwwit, leeg en zuiver. De schilden aan de bovenkant waren allemaal verschillend, die aan de onderkant allemaal eender. De heraldische tekeningen en illuminaties waren uitgevoerd door septons die driemaal per jaar uit de Grote Sept van Baelor hierheen werden gestuurd, maar het was de plicht van de bevelhebber om de aantekeningen bij te houden.

Mijn plicht nu. Althans, zodra hij met links had leren schrijven.

Het Witte Boek liep nogal achter. De dood van ser Mandon Moer en ser Presten Groeneveld moesten nog worden opgetekend en ook de kortstondige, bloedige dienstperiode van Sandor Clegane. Er moesten nieuwe bladzijden worden aangevangen voor ser Balon Swaan, ser Osmond Ketelzwart en de Bloemenridder.

Ik zal een septon moeten laten halen om hun schild te tekenen.

Ser Barristan Selmy was Jaime als bevelhebber voorgegaan. Het schild boven aan zijn pagina toonde de wapens van het huis Selmy: drie gele korenaren op een bruin veld. Jaime was geamuseerd maar niet verbaasd toen hij ontdekte dat ser Barristan nog de tijd had genomen zijn eigen ontslag op te tekenen voordat hij het kasteel had verlaten.

Ser Barristan van het huis Selmy. Eerstgeboren zoon van ser Lyonel Selmy van Oogsthove. Diende als schildknaap bij ser Manfred Swaan. Kreeg met tien jaar de bijnaam ‘de Boude’ nadat hij in een geleende wapenrusting als onbekende ridder op het toernooi van Zwarthaven was verschenen, alwaar hij door prins Duncan Drakenvlieg werd verslagen en ontmaskerd. Met zestien jaar geridderd door koning Aegon V Targaryen, na als onbekende ridder op het wintertoernooi in Koningslanding grootse daden te hebben verricht door prins Duncan de Kleine en Ser Duncan de Lange, bevelhebber van de Koningsgarde, te verslaan. Versloeg in de Oorlog der Negenpenningskoningen Maelys de Monsterlijke, de laatste der Zwartvier-pretendenten, in een tweegevecht. Versloeg Lormel Langlans en Cedrik Storm, de bastaard van Bronspoort. Met drieëntwintig jaar door ser Gerald Hoogtoren, de toenmalige bevelhebber, tot de Koningsgarde beroepen. Versperde in het toernooi van de Zilveren Brug de doorgang voor alle uitdagers. Overwinnaar van de mëlee te Maagdenpoel. Bracht ondanks een pijlwond in de borst koning Aerys II tijdens het Verzet van Schemerdel in veiligheid. Wreekte zich voor de moord op zijn gezworen broeder ser Gwayn Grim. Redde vrouwe Jeane Swaan en haar septa van de broederschap van het koningsbos door Simon Toyn te doden en de Glimlachende Ridder te verslaan. Versloeg tijdens het toernooi te Oudstee de onbekende ridder Zwartschild, die hij ontmaskerde als de Bastaard van Oplanden. Was de enige overwinnaar van het toernooi van heer Steffon te Stormeinde, waar hij heer Robert Baratheon, prins Oberyn Martel, heer Leyten Hoogtoren, heer Jon Conneghem, heer Jason Mallister en prins Rhaegar Targaryen uit het zadel lichtte. Werd in de Slag bij de Drietand, waar hij naast zijn gezworen broeders en Rhaegar, de prins van Drakensteen streed, gewond door pijl, speer en zwaard. Door koning Robert I Baratheon begenadigd en tot bevelhebber van de Koningsgarde benoemd. Maakte deel uit van de erewacht die jonkvrouw Cersei van het huis Lannister naar Koningslanding escorteerde voor haar bruiloft met koning Robert I Baratheon. Voerde tijdens de opstand van Balon Grauwvreugd de aanval op Oud Wyk aan. Met zevenenvijftig jaar overwinnaar van het toernooi te Koningslanding. Met eenenzestig vanwege zijn gevorderde leeftijd door koning Joffry I Baratheon ontslagen.

Het eerste deel van ser Barristans legendarische carrière was geschreven in het grote, krachtige handschrift van ser Gerald Hoogtoren. Selmy zelf, die kleiner en sierlijker schreef, had het overgenomen met het verslag van zijn verwondingen bij de Drietand. Vergeleken daarmee was Jaimes eigen bladzij maar pover.

Ser Jaime van het huis Lannister, eerstgeboren zoon van heer Tywin en vrouwe Johanna van de Rots van Casterling. Diende als schildknaap van heer Somner Crakenhal tegen de broederschap van het koningsbos. Met vijftien jaar door ser Arthur Dayn van de Koningsgarde geridderd wegens zijn moed op het slagveld. Op zijn vijftiende jaar door koning Aerys H Targaryen als lid van de Koningsgarde uitverkoren. Doodde tijdens de plundering van Koningslanding koning Aerys II aan de voet van de IJzeren Troon. Sindsdien bekend als de ‘Koningsmoordenaar’. Door koning Robert I Baratheon voor deze misdaad begenadigd. Maakte deel uit van de erewacht die zijn zuster, jonkvrouw Cersei Lannister, naar Koningslanding escorteerde voor haar bruiloft met koning Robert. Overwinnaar in het toernooi te Koningslanding ter gelegenheid van hun huwelijk.

Zo samengevat maakte zijn leven een nogal povere en armzalige indruk. Ser Barristan had toch op zijn minst een paar van zijn overige toernooizeges kunnen opvoeren. En ser Gerold had wel wat meer mogen schrijven over de daden die hij had verricht toen ser Arthur Dayn de broederschap van het koningsbos oprolde. Hij had uiteindelijk het leven van ser Somner gered toen Ben Dikbuik op het punt stond hem de hersens in te slaan, ook al was de vogelvrije hem dan ontsnapt. En hij had standgehouden tegen de Glimlachende Ridder, al was het ser Arthur geweest die hem had gedood. Wat een gevecht was dat, en wat een tegenstander. De Glimlachende Ridder was gek, een onontwarbare mengeling van ridderlijkheid en wreedheid, maar hij had geen spoortje vrees gekend. En Dayn, met Dageraad in de hand… Tegen het einde hadden er zoveel kerven in het zwaard van de vogelvrije gezeten dat ser Arthur even was opgehouden om hem een nieuw te laten halen. ‘Ik wil dat witte zwaard van jou hebben,’ had de roofridder tegen hem gezegd toen ze de strijd voortzetten, al bloedde hij inmiddels uit meer dan tien wonden. ‘Dan zult u dat krijgen, ser,’ had het Zwaard van de Morgen geantwoord, en er een einde aan gemaakt.

De wereld stak destijds eenvoudiger in elkaar, dacht Jaime, en zowel mannen als zwaarden waren uit beter staal gesmeed. Of was dat slechts omdat hij toen vijftien was? Ze lagen nu allemaal in hun graf: het Zwaard van de Morgen en de Glimlachende Ridder, de Witte Stier en prins Lewyn, ser Oswel Whent met zijn zwarte humor, de ernstige Jon Darring, Simon Toyn en zijn broederschap van het koningsbos, de bruuske oude Somner Crakenhal. En ik, die jongen die ik was… wanneer zou die gestorven zijn? Toen ik de witte mantel aannam? Toen ik Aerys de keel doorsneed? Die jongen had ser Arthur Dayn willen zijn, maar ergens onderweg was hij in plaats daarvan de Glimlachende Ridder geworden. Toen hij de deur hoorde opengaan, sloeg hij het Witte Boek dicht en stond op om zijn gezworen broeders te ontvangen. Ser Osmond Ketelzwart kwam als eerste binnen. Hij grijnsde Jaime toe alsof ze oude wapenbroeders waren. ‘Ser Jaime,’ zei hij, ‘als u er vorige keer zo uitgezien had, dan had ik u meteen herkend.’

‘Werkelijk?’ Dat betwijfelde Jaime. De bedienden hadden hem in bad gestopt, geschoren, en zijn haar gewassen en geborsteld. Als hij in de spiegel keek, zag hij niet langer de man die samen met Briënne het rivierengebied had doorkruist… maar zichzelf zag hij evenmin. Zijn gezicht was mager en hol en hij had wallen onder zijn ogen. Ik zie eruit als een ouwe vent. ‘Wilt u bij uw zetel gaan staan, ser?’

Dat deed Ketelzwart. De overige gezworen broeders kwamen een voor een binnen. ‘Sers,’ zei Jaime op formele toon toen ze er alle vijf waren, ‘wie waakt er over de koning?’

‘Mijn broers, ser Osney en ser Osfried,’ antwoordde ser Osmond.

‘En mijn broer, ser Garlan,’ zei de Bloemenridder.

‘Is hij veilig bij hen?’

‘Zeker, heer.’

‘Dan kunt u plaatsnemen.’ De woorden waren ritueel. Voor de zeven zitting konden houden, moest eerst worden vastgesteld dat de koning veilig was.

Ser Boros en ser Meryn zaten rechts van hem, met tussen hen in een lege zetel voor ser Arys Eikhart, die in Dorne was. Ser Osmond, Ser Balon en ser Loras namen links van hem plaats. De oude en de nieuwe garde. Jaime vroeg zich af of dat iets te betekenen had. Er waren perioden in de geschiedenis waarin de Koningsgarde onderling verdeeld was geweest, met name, en zeer diepgaand, tijdens de Drakendans. Moest hij daar ook voor vrezen?

Het bezorgde hem een vreemd gevoel om op de plaats van de bevelhebber te zitten, die zo lang door ser Barristan de Boude was ingenomen. En nog vreemder om hier als verminkte te zitten. Niettemin was het zijn plaats, en dit was nu zijn Koningsgarde. De zeven van Tommen.

Jaime had jarenlang met Meryn Trant en Boros Both gediend, bekwame krijgslieden, maar Trant was slinks en wreed en Both een norse windbuil. Ser Balon Swaan paste beter bij zijn mantel, en de Bloemenridder werd geacht, alles te zijn wat een ridder moest zijn. De vijfde man, die Osmond Ketelzwart, was een onbeschreven blad voor hem.

Hij vroeg zich af wat ser Arthur Dayn van deze lieden gezegd zou hebben. ‘Hoe komt het dat de Koningsgarde zo diep gezonken is,’ hoogstwaarschijnlijk. ‘Dat komt door mij,’ zou ik dan moeten antwoorden. ‘Ik heb de deur opengezet en werkeloos toegezien toen het ongedierte binnen kwam kruipen.’

‘De koning is dood,’ begon Jaime. ‘De zoon van mijn zuster, een jongen van dertien, is in zijn eigen zaal tijdens zijn eigen bruiloft vermoord. U was alle vijf aanwezig. U had hem alle vijf moeten beschermen. Desondanks is hij dood.’ Hij wachtte af wat ze daarop te zeggen hadden, maar geen van hen schraapte zelfs maar zijn keel. Die jongen van Tyrel is boos, en Balon Swaan schaamt zich, oordeelde hij. Bij de overige drie bespeurde Jaime slechts onverschilligheid. ‘Heeft mijn broer dit gedaan?’ vroeg hij botweg. ‘Heeft Tyrion mijn neefje vermoord?’

Ser Balon ging ongemakkelijk verzitten. Ser Boros balde een vuist. Osmond haalde loom zijn schouders op. Het was Meryn Trant die ten slotte antwoord gaf. ‘Hij heeft Joffry’s beker met wijn gevuld. Bij die gelegenheid moet hij er heimelijk vergif in gedaan hebben.’

‘U weet zeker dat het vergif in de wijn zat?’

‘Waarin anders?’ zei ser Boros Both. ‘De Kobold heeft de droesem op de vloer gegoten. Waarom deed hij dat, als het niet was om de wijn weg te gooien die zijn schuld kon bewijzen?’

‘Hij wist dat die wijn vergiftigd was,’ zei ser Meryn. Ser Balon Swaan fronste. ‘De Kobold was niet alleen op de verhoging. Integendeel. In dat stadium van het feest liepen en stonden er overal mensen. Ze wisselden van plaats, glipten weg naar het gemak, bedienden kwamen en gingen… de koning en de koningin hadden net de bruiloftspastei aangesneden, aller ogen waren op hen of op die driewerf vervloekte duiven gericht. Geen mens keek naar die wijnbeker.’

‘Wie bevonden zich nog meer op de verhoging?’ vroeg Jaime. Ser Meryn gaf antwoord. ‘De verwanten van de koning, de verwanten van de bruid, grootmaester Pycelle, de Hoge Septon…’

‘Dat is onze gifmenger,’ opperde ser Osmond Ketelzwart met een sluwe grijns. ‘Veel te vroom, die ouwe kerel. Zijn gezicht heeft mij ook al nooit aangestaan.’ Hij lachte.

‘Nee,’ zei de Bloemenridder, niet geamuseerd. ‘Sansa Stark was de gifmengster. U vergeet allemaal dat mijn zuster ook uit die kelk dronk. Sansa Stark was de enige in de hele zaal die een reden had om behalve de koning ook Marjolij dood te wensen. Door vergif in de bruidskelk te strooien, hoopte ze hen alle twee te vermoorden. En waarom is ze naderhand weggerend, als ze niet schuldig was?’

Wat die jongen zegt, is logisch. Misschien is Tyrion toch onschuldig. Maar daarmee hadden ze het meisje nog steeds niet gevonden. Wie weet moest Jaime zich daar zelf eens over buigen. Om te beginnen zou het goed zijn, erachter te komen hoe ze het kasteel uit had kunnen komen. Daar heeft Varys misschien zo zijn ideeën over.

Maar dat kon wachten. Op dit moment had Jaime dringender zorgen. ‘U zegt dat u de bevelhebber van de Koningsgarde bent?’ had zijn vader gezegd. ‘Ga dan, en doe uw plicht.’ Deze vijf waren niet de broeders die hij zou hebben uitgekozen, maar wel de broeders die hij had. Het was tijd dat hij hen in de hand kreeg.

‘Wie het ook gedaan heeft,’ zei hij tegen hen, ‘Joffry is dood en de IJzeren Troon behoort nu aan Tommen toe. Het ligt in mijn bedoeling dat hij erop blijft zitten totdat zijn haar wit wordt en zijn tanden uitvallen. En niet door vergif.’ Jaime wendde zich tot ser Boros Both. De man was de laatste jaren gezet geworden, al was hij zo grof gebouwd dat hij het gewicht wel dragen kon. ‘Ser Boros, u lijkt me iemand die wel van eten houdt. Voortaan proeft u alles wat Tommen eet of drinkt.’

Ser Osmond Ketelzwart lachte hardop en de Bloemenridder glimlachte, maar ser Boros werd zo rood als een biet. ‘Ik ben geen voorproever! Ik ben een ridder van de Koningsgarde!’

‘Helaas wel.’ Cersei had de man nooit van zijn witte mantel mogen ontdoen. Maar zijn vader had de schande alleen maar groter gemaakt door hem terug te geven. ‘Mijn zuster heeft me verteld hoe vlot u mijn neefje aan Tyrions huurlingen hebt uitgeleverd. Hopelijk vindt u wortelen en erwten minder bedreigend. Als uw gezworen broeders op het binnenhof met zwaard en schild oefenen, mag u oefenen met lepel en bord. Tommen is dol op appelkoeken. Zorgt u ervoor dat daar geen huurlingen mee vandoor gaan.’

‘Slaat u die toon tegen mij aan? Uitgerekend u?’

‘U had moeten sterven voor u Tommen liet ontvoeren.’

‘Zoals u stierf om Aerys te beschermen, ser?’ Ser Boros kwam zwaaiend overeind en greep zijn zwaardgevest. ‘Ik weiger… Ik weiger dit te slikken! U kunt beter zelf voorproever worden, dunkt me. Waar is een verminkte anders goed voor?’

Jaime glimlachte. ‘Mee eens. Ik ben even ongeschikt als u om de koning te bewaken. Dus trekt u dat zwaard dat u daar staat te aaien, dan zullen we zien hoe u het er met twee handen tegen mijn ene hand van afbrengt. Na afloop is een van ons dood, en de Koningsgarde is beter af.’ Hij stond op. ‘Of u hervat uw taken, als u dat liever doet.’

‘Ba!’ Ser Boros hoestte een klodder groen slijm op, spuwde die Jaime voor de voeten en beende naar buiten met zijn zwaard nog in de schede.

De man is een lafbek, en dat is maar goed ook. Al was hij dik, al een dagje ouder en nooit uitzonderlijk goed geweest, ser Boros had hem niettemin in bloedige mootjes kunnen hakken. Maar dat weet Boros niet, en de rest mag er ook niet achter komen. Ze vreesden de man die ik was; met de man die ik nu ben zouden ze medelijden hebben.

Jaime ging weer zitten en wendde zich tot Ketelzwart. ‘Ser Osmond, ik ken u niet. Dat vind ik vreemd. Ik heb overal in de Zeven Koninkrijken aan toernooien, mêlees en veldslagen deelgenomen. Ik ken iedere hagenridder, vrijruiter en omhooggevallen schildknaap met enige bekwaamheid die zich ooit heeft aangematigd in het strijdperk een lans te breken. Dus hoe komt het dat ik nooit van u heb gehoord, ser Osmond?’

‘Dat zou ik niet kunnen zeggen, heer.’ Hij had een brede glimlach op zijn gezicht, ser Osmond, alsof hij en Jaime oude wapenbroeders waren die een leuk spelletje speelden. ‘Ik ben een krijgsman, dat wel, geen toernooiridder.’

‘Waar hebt u gediend voordat mijn zuster u vond?’

‘Her en der, heer.’

‘Ik ben in het zuiden in Oudstee geweest en in het noorden in Winterfel. Ik ben in het westen in Lannispoort geweest en in het oosten in Koningslanding. Maar in Her ben ik nooit geweest. Noch in Der.’ Bij gebrek aan een vinger wees Jaime met zijn stomp naar ser Osmonds haviksneus. ‘Ik vraag het nog maar eens. Waar hebt u gediend?’

‘Op de Stapstenen. Een poosje in de Betwiste Landen. Daar wordt altijd gevochten. Ik maakte deel uit van de Dapperen. We hebben voor Lys gevochten, en ook een poosje voor Tyrosh.’

Jullie vochten voor iedereen die betaalde. ‘Waar bent u tot ridder geslagen?’

‘Op een slagveld.’

‘Door wie?’

‘Door ser Robert… Steen. Die is nu dood, heer.’

‘Juist, ja.’ Hij nam aan dat ser Robert Steen een bastaard uit de Vallei geweest zou kunnen zijn die in de Betwiste Landen zijn zwaard had verhuurd. Anderzijds was hij misschien niet meer dan een naam die ser Osmond van een dode koning en een slotmuur in elkaar had geknutseld. Hoe komt Cersei erbij om deze kerel een witte mantel te geven?

Maar Ketelzwart zou in ieder geval wel een zwaard en een schild kunnen hanteren. Huurlingen waren zelden de meest eerzame lieden, maar ze moesten over een zekere bekwaamheid beschikken om in leven te blijven. ‘Goed, ser,’ zei Jaime. ‘U kunt gaan.’

Ketelzwarts grijns kwam terug. Hij stapte met opschepperige passen het vertrek uit.

‘Ser Meryn.’ Jaime glimlachte de zuur kijkende ridder met het roestbruine haar en de wallen onder zijn ogen toe. ‘Ik heb me laten vertellen dat Joffry u gebruikt heeft om Sansa Stark af te ranselen.’ Hij draaide met een hand het Witte Boek naar hem toe.

‘Toont u mij de passage eens waar we de gelofte afleggen om vrouwen en kinderen te slaan.’

‘Ik voerde het bevel van zijne genade uit. Wij hebben een eed van gehoorzaamheid gezworen.’

‘Matigt u die gehoorzaamheid dan voortaan. Mijn zuster is regentes. Mijn vader is de Hand des Konings. Ik ben bevelhebber van de Koningsgarde. U gehoorzaamt ons, en niemand anders.’

Op ser Meryns gezicht verscheen een koppige uitdrukking. ‘Wilt u zeggen dat we de koning niet moeten gehoorzamen?’

‘De koning is acht jaar. Onze voornaamste taak is, hem te beschermen, ook tegen zichzelf. Gebruikt u dat lelijke ding onder uw helm eens een keertje. Als Tommen wil dat u zijn paard zadelt, doet u dan wat hij zegt. Als hij wil dat u zijn paard doodt, komt u dan naar mij toe.’

‘Jawel. Tot uw orders, ser.’

‘U kunt gaan.’ Toen hij weg was, wendde Jaime zich tot ser BaIon Swaan. ‘Ser Balon, ik heb u menigmaal aan een steekspel zien deelnemen en in mêlees zowel naast als tegen u gevochten. Ik heb gehoord dat u tijdens de Slag van het Zwartewater uw moed talloze malen hebt bewezen. Het is een eer voor de Koningsgarde dat u er deel van uitmaakt.’

‘De eer is geheel aan mij, heer.’ Ser Balon was hoorbaar op zijn hoede.

‘Ik heb maar één vraag voor u. U dient ons trouw, dat is zo… maar Varys heeft me verteld dat uw broer zich eerst achter Renling en daarna achter Stannis heeft gevoegd, terwijl uw vader verkozen heeft zijn banieren in het geheel niet bijeen te roepen en de hele oorlog achter de muren van Steenhelm te blijven zitten.’

‘Mijn vader is een oude man, heer, de veertig ruimschoots gepasseerd. Hij heeft zijn tijd als krijgsman gehad.’

‘En uw broer?’

‘Donneel is in de slag gewond geraakt en heeft zich aan ser Elwoud Herth overgegeven. Na afloop is hij vrijgekocht en heeft hij, evenals vele andere krijgsgevangenen, trouw aan koning Joffry gezworen.’

‘Dat is waar,’ zei Jaime. ‘Niettemin… Renling, Stannis, Joffry, Tommen… hoe komt het dat hij Balon Grauwvreugd en Robb Stark weggelaten heeft? Hij had de eerste ridder in het rijk kunnen zijn die alle zes de koningen trouw heeft gezworen.’

Ser Balons verlegenheid was duidelijk zichtbaar. ‘Donneel heeft verkeerd gehandeld, maar hij is nu Tommens man. Op mijn woord.’

‘Mijn bezorgdheid geldt niet ser Donneel de Standvastige, maar u. Wat doet u als de dappere ser Donneel zijn zwaard aan de eerstvolgende usurpator opdraagt en op een dag de troonzaal komt binnenstormen? En daar staat u, helemaal in het wit, tussen uw koning en uw bloedverwant. Wat doet u dan?’

‘Ik… heer, dat zal nooit gebeuren.’

‘Het is mij overkomen,’ zei Jaime.

Swaan veegde zijn voorhoofd af met de mouw van zijn witte tuniek.

‘U weet het niet?’

‘Heer.’ Ser Balon richtte zich hoog op. ‘Op mijn zwaard, op mijn eer, op de naam van mijn vader, ik zweer… dat ik niet zal handelen zoals u.’

Jaime lachte. ‘Goed. Hervat uw plichten… en zeg tegen ser Donneel dat hij een weerhaan aan zijn blazoen moet toevoegen.’

Toen was hij alleen met de Bloemenridder.

Ser Loras Tyrel, slank als een zwaard, lenig en fit, droeg een sneeuwwitte linnen tuniek, witte wollen hozen en een gouden riem om zijn middel. Zijn prachtige zijden mantel was met een gouden roos vastgegespt. Hij had lange, zachte bruine lokken, en zijn ogen waren ook bruin en fonkelden brutaal. Hij denkt dat dit een toernooi is en dat zijn rit zojuist is afgeroepen. ‘Zeventien, en nu al ridder van de Koningsgarde,’ zei Jaime. ‘U zult zeker wel trots zijn. Prins Aemon de Drakenridder was ook zeventien toen hij werd beroepen. Wist u dat?’

‘Ja, heer.’

‘En wist u dat ik vijftien was?’

‘Dat ook, heer.’ Hij glimlachte.

Jaime kon die glimlach niet uitstaan. ‘Ik was beter dan u, ser Loras. Ik was groter, ik was sterker, en ik was sneller.’

‘En nu bent u ouder,’ zei de jongen. ‘Heer.’

Hij schoot in de lach. Dit is al te zot. Tyrion zou onbarmhartig de spot met me drijven als hij me nu hoorde: doen wie de langste pik heeft, en dat met zo’n groentje. ‘Ouder en wijzer, ser. U kunt nog van mij leren.’

‘Zoals u van ser Boros en ser Meryn hebt geleerd?’

Dat was wel erg dicht bij de roos. ‘Ik heb geleerd van de Witte Stier en Barristan de Boude,’ snauwde Jaime. ‘Ik heb geleerd van ser Arthur Dayn, het Zwaard van de Morgen, die u alle vijf met zijn linkerhand had kunnen verslaan terwijl hij pieste met de rechter. Ik heb van prins Lewyn van Dorne geleerd, van ser Oswel Whent en van ser Jonothor Darring, allemaal voortreffelijke mannen.’

‘Allemaal dood.’

Dit ben ik, drong het ineens tot Jaime door. Ik spreek mezelf toe zoals ik vroeger was, een en al laatdunkende arrogantie en voze ridderlijkheid. Dat is wat er met je gebeurt als je op te jeugdige leeftijd al te goed bent.

Net als in een zwaardgevecht was het een goed idee eens een andere uitval te proberen. ‘Ik hoor dat u zich geweldig hebt geweerd in de slag… bijna net zo goed als heer Renlings geest naast u. Een gezworen broeder heeft geen geheimen voor zijn bevelhebber. Vertel eens, ser, wie droeg Renlings wapenrusting?’

Even leek het of Loras Tyrel zou weigeren, maar ten slotte herinnerde hij zich zijn geloften. ‘Mijn broer,’ zei hij nors. ‘Renling was langer dan ik en had een bredere borst. Mij was zijn wapenrusting te wijd, maar Garlan paste hij goed.’

‘Was die maskerade uw idee of het zijne?’

‘Heer Pinkje had het voorgesteld. Hij zei dat de onwetende wapenknechten van Stannis zich dood zouden schrikken.’

‘En dat deden ze dan ook.’ Net als sommige ridders en jonkertjes. ‘Wel, u hebt de zangers de nodige stof tot rijmen gegeven. Dat is nooit verkeerd, dunkt me. Wat hebt u met Renling gedaan?’

‘Ik heb hem eigenhandig begraven, op een plaats die hij me eens had gewezen toen ik als schildknaap op Stormeinde diende. Niemand zal hem daar ooit vinden om zijn rust te verstoren.’ Hij keek Jaime uitdagend aan, ‘Ik zal koning Tommen beschermen met alle kracht die in mij is, dat zweer ik. Ik zal desnoods mijn leven voor hem geven. Maar Renling zal ik nooit met woorden of daden verraden. Hij had koning moeten zijn. Hij was de beste van allemaal.’

De best geklede misschien, dacht Jaime, maar dat zei hij nu eens niet. Zodra hij over Renling was begonnen, was de arrogantie uit ser Loras weggevloeid. Hij heeft de waarheid gesproken. Hij is trots en roekeloos en hij zit vol poeha, maar vals is hij niet. Nog niet.

‘Als u het zegt. Nog één ding, en u kunt uw plichten hervatten.’

‘Ja, heer?’

‘Ik heb Briënne van Tarth nog in een torencel zitten.’

De mond van de jongen werd hard. ‘Een zwarte cel zou beter zijn.’

‘U weet zeker dat ze dat verdient?’

‘Ze heeft de dood verdiend. Ik zei nog tegen Renling dat een vrouw niet in de regenbooggarde thuishoorde. Ze won de mêlee met een trucje.’

‘Ik meen me nog een ridder te herinneren die dol op trucjes was. Hij streed eens op een tochtige merrie tegen iemand die op een prikkelbare hengst reed. Wat voor trucje paste Briënne toe?’

Ser Loras kreeg een kleur. ‘Ze sprong… het doet er niet toe. Ze won, dat moet ik haar nageven. Zijne genade hing haar een regenboogmantel om. En zij doodde hem. Of ze liet hem sterven.’

‘Dat is nogal een verschil.’ Het verschil tussen mijn misdaad en de schande van Boros Both.

‘Ze had gezworen hem te beschermen. Ser Emmon Caay, ser Robar Roys en ser Parmen Graan hadden dat ook gezworen. Hoe is het mogelijk dat iemand hem te na kon komen met haar in zijn tent en de anderen pal daarvoor? Tenzij ze er meer van wisten.’

‘Op het bruiloftsfeest was u met vijf man,’ bracht Jaime onder de aandacht. ‘Hoe heeft Joffry kunnen sterven? Tenzij u er meer van wist.’

Ser Loras rechtte stijfjes zijn rug. ‘Wij stonden machteloos.’

‘Dat zegt die deerne ook. Ze rouwt evenzeer om Renling als u. Ik verzeker u dat ik nooit om Aerys rouw. Briënne is lelijk en zo koppig als een ezel. Maar ze is niet sluw genoeg om te liegen, en haar trouw grenst aan het absurde. Ze had een eed gezworen om mij naar Koningslanding te brengen, en hier ben ik. Dat ik mijn hand kwijt ben… wel, dat is evenzeer aan mij als aan haar te wijten. In aanmerking genomen wat ze allemaal heeft gedaan om mij te beschermen, lijdt het geen twijfel dat ze voor Renling gevochten zou hebben, als er een vijand was geweest om tegen te vechten. Maar een schaduw?’ Jaime schudde zijn hoofd. ‘Trek uw zwaard, ser Loras. Laat me eens zien hoe ü met een schaduw zou vechten. Dat zou ik graag zien.’

Ser Loras maakte geen aanstalten om op te staan. ‘Ze sloeg op de vlucht,’ zei hij. ‘Zij en Catelyn Stark. Ze lieten hem in zijn eigen bloed liggen en gingen ervandoor. Waarom, als het hun werk niet was?’ Hij staarde naar de tafel. ‘Renling had mij de voorhoede toegewezen. Anders zou ik degene zijn geweest die hem zijn wapenrusting had helpen aantrekken. Hij vertrouwde die taak dikwijls aan mij toe. We hadden… we hadden die nacht samen gebeden. Ik liet hem bij haar achter. Ser Parmen en ser Emmon bewaakten de tent, en ser Robar Roys was er ook. Ser Emmon zwoer dat Briënne had… hoewel…’

‘Ja?’ drong Jaime aan, want hij bespeurde iets van twijfel.

‘De halsplaat was doorgesneden. Met een enkele haal. Een stalen halsplaat. Renlings wapenrusting was van het allerbeste staal, iets beters bestond er niet. Hoe heeft ze het voor elkaar gekregen?

Ik heb het zelf geprobeerd, en het was onmogelijk. Ze is krankzinnig sterk voor een vrouw, maar zelfs de Berg zou er een zware bijl voor nodig hebben gehad. En waarom iemand eerst zijn wapenrusting aantrekken en hem dan de keel doorsnijden?’ Hij wierp Jaime een verwarde blik toe. ‘Maar als zij het niet was… hoe kan het nu een schaduw geweest zijn?’

‘Vraag het haar zelf.’ Jaime nam een besluit. ‘Ga naar haar cel. Stel uw vragen en hoor haar antwoorden aan. Als u er dan nog steeds van overtuigd bent dat zij heer Renling heeft gedood, dan zal ik haar daarvoor laten boeten. De keus is aan u. Klaag haar aan of laat haar gaan. Het enige wat ik vraag, is dat u een eerlijk oordeel over haar velt, op uw riddereer.’

Ser Loras stond op. ‘Dat zal ik doen. Op mijn eer.’

‘Dan zijn we klaar.’

De jongere man liep naar de deur. Maar daar keerde hij zich weer om. ‘Renling vond haar absurd. Een vrouw die maliën droeg, net als een man, en die deed of ze een ridder was.’

‘Als hij haar ooit in roze satijn en Myrische kant had gezien, zou hij niet geklaagd hebben.’

‘Ik vroeg hem waarom hij haar bij zich hield, als hij haar zo grotesk vond. Hij zei dat al zijn andere ridders dingen van hem wilden, kastelen, eerbewijzen of rijkdom. Maar het enige wat Briënne wilde, was voor hem sterven. Toen ik hem zo zag, onder het bloed, terwijl zij was gevlucht en de drie anderen ongedeerd waren… als zij onschuldig is, moeten Robar en Emmon…’ Het leek of hij de woorden niet over zijn lippen kon krijgen. Bij die kant van de zaak had Jaime niet eens stilgestaan. ‘Ik zou net zo hebben gehandeld, ser.’ De leugen kwam er zonder moeite uit, maar ser Loras leek er blij mee.

Toen hij weg was, bleef de bevelhebber alleen in de witte kamer zitten peinzen. De Bloemenridder was zo gek van verdriet geweest om Renling dat hij twee van zijn gezworen broeders had neergehouwen. Bij Jaime was het daarentegen nooit opgekomen om zoiets te doen met de vijf die tegenover Joffry gefaald hadden. Hij was mijn zoon, mijn heimelijke zoon… Wat ben ik voor een man, als ik mijn overgebleven hand niet ophef om mijn eigen vlees en bloed te wreken? Hij zou toch op zijn minst ser Boros moeten doden, gewoon om van hem af te zijn. Hij keek naar zijn stomp en trok een gezicht. Daar moet ik iets aan doen. Wijlen ser Jacelyn Bijwater had een ijzeren hand gehad, dus waarom zou hij geen gouden hand nemen? Dat zal Cersei vast wel mooi vinden. Een gouden hand om haar gouden haar te strelen en haar stevig tegen me aan te drukken.

Maar zijn hand kon wachten. Andere dingen gingen voor. Er vielen nog andere schulden te betalen.

Загрузка...