11

‘Hé, Os, zit je uniform soms in de was?’ roept een oudere vrouw met hoog opgestoken haar vanachter een lange kraam met muziek-cd’s en dvd’s.

Graanoogst schiet in de lach. ‘Nee, door de bezuinigingen mag ik m’n uniform alleen nog maar op de oneven dagen aan!’

De twee rechercheurs banen zich een weg door de mensenstroom op de Albert Cuypmarkt. Zijlstra kijkt zijn collega van opzij aan. ‘Ze kennen je hier allemaal!’

‘Ik heb hier aardig wat voetstappen liggen, ja.’ Graanoogst steekt zijn hand op naar een echtpaar in een groentekraam; zijn groet wordt direct beantwoord. ‘Je moet niet vergeten dat ik in deze buurt jarenlang wijkagent ben geweest.’

‘O, dat wist ik niet. Wanneer was dat ongeveer?’

‘Dat waren prehistorische tijden, toen jij nog uit je luier at,’ antwoordt Graanoogst jolig.

In de drukte is Zijlstra gedwongen om achter zijn collega te lopen.

Bij de kruising slaat Graanoogst af, om meteen achter de kramen de stoep op te gaan. Hij blijft staan bij het bellenpaneel van een appartementencomplex en draait zich om naar Zijlstra.

‘Hier moet het zijn.’

Zijlstra loopt met zijn vinger het rijtje bellen langs en houdt stil bij de naam C.M. Zeilmaker. ‘Ze heet vast Christine Maria,’ zegt hij. ‘Wedden?’

Graanoogst haalt zijn schouders op. ‘Om iets wat zo voor de hand ligt ga ik niet wedden. Hoe heette die man ook alweer die we volgens Carla om de sleutel kunnen vragen?’

‘Van den Tuinen, de huismeester, appartement B.’ Zijlstra wijst op een van de naambordjes. ‘Daar.’ Meteen drukt hij op de bel naast de naam.

Even later klinkt er een stem uit de luidspreker boven aan het paneel. ‘Ja?’

‘Meneer Van den Tuinen?’ vraagt Zijlstra, met zijn mond vlak bij de gaatjes van de microfoon, om boven het geroezemoes van de straat uit te komen. ‘Wij zijn van de recherche. U bent over onze komst gebeld door onze collega Van Amerongen.’

‘O ja, dat klopt,’ zegt de metalig klinkende stem. ‘Komt u binnen. Ik zit op de eerste etage.’

Een luid gezoem geeft aan dat de voordeur kan worden opengeduwd. De twee politiemannen gaan naar binnen, lopen de hal door en nemen de trap naar de eerste verdieping. Achter hen klikt de buitendeur in het slot.

In de deuropening van een van de appartementen staat een kleine, bebrilde man met bakkebaarden en een forse snor hen al op te wachten.

‘Arie van den Tuinen,’ stelt hij zich voor en hij schudt hen allebei de hand.

Nadat de rechercheurs hun namen hebben genoemd, vraagt hij: ‘Mag ik toch even uw legitimatie zien? Je weet maar nooit, tegenwoordig.’

‘U hebt groot gelijk,’ zegt Graanoogst en hij haalt zijn identificatiekaart tevoorschijn.

Zijlstra doet hetzelfde.

‘Prima,’ zegt de man na een korte blik op de identificatiekaarten. ‘Wilt u mij volgen?’ Hij doet zijn voordeur achter zich dicht en gaat hun voor door het trappenhuis, naar de derde verdieping.

De huismeester blijft staan voor een appartement met een grote letter F op de voordeur. Hij haalt een sleutelbos van zijn riem, zoekt een sleutel uit en kijkt om. ‘Ik ben er dus nog niet binnen geweest. Die politievrouw die hier gisteravond allemaal vragen kwam stellen, heeft me gevraagd om op u te wachten. Dus weet ik niet wat we daar gaan aantreffen.’

‘Nee, heel goed, dat is duidelijk,’ antwoordt Graanoogst vriendelijk. ‘Als u de deur voor ons wilt opendoen, gaan wij zo wel als eersten naar binnen.’

De man houdt de deur open en laat hen voorgaan.

‘Bedankt,’ zegt Graanoogst en hij blijft staan in het halletje.

‘Straks komen onze collega’s van de Technische Recherche. Die zullen het appartement ook willen zien.’

‘Geen punt, ik ben hier de hele dag,’ antwoordt de kleine man. Zijlstra kijkt intussen rond in het halletje, controleert het toilet en de luxueus ingerichte badkamer. Dan doet hij de deur open van wat een grote, L-vormige woonkamer blijkt te zijn. Meteen klinkt er een klap en glasgerinkel.

De drie mannen stormen naar binnen. Daar treffen ze een wijd openstaand raam aan. Het kozijn is ontzet en hangt half uit de sponning, het dubbele glas is gebroken. Tussen de glasscherven op de grond liggen naast het scheefstaande kastje een kapotgeslagen klok en de scherven van wat kort tevoren waarschijnlijk nog een vaas was. Door de plotselinge tocht moet het raam met kracht tegen het kastje zijn geslagen.

De huismeester schiet naar voren om het raam dicht te doen, maar Graanoogst houdt hem tegen.

‘Sorry, maar we moeten eerst alles nog controleren op vingerafdrukken,’ zegt hij. ‘Als iemand anders dan mevrouw Zeilmaker dat raam heeft geopend, willen wij dat graag weten. In de tussentijd is het waarschijnlijk verstandig om ervoor te zorgen dat de deur van de kamer en de voordeur niet tegelijkertijd openstaan.’

‘Oké.’ De man kijkt wat onwillig naar het defecte raam en haast zich dan om de deuren dicht te doen.

Zijlstra kijkt om zich heen. De overheersende kleuren in het appartement zijn wit en lichtgeel. Een weelderige zithoek met een witleren bankstel wordt gedomineerd door een enorm breedbeeldscherm. Om een kersenhouten eettafel staan fraaie designstoelen. En de open keuken is van alle moderne gemakken voorzien. Er staan twee kopjes op het aanrecht, en de koffiepot in het koffiezetapparaat is drooggekookt. Hij weerstaat de verleiding om het apparaat uit te schakelen; misschien zit er een interessante vingerafdruk op het knopje. Graanoogst houdt het raam met de knokkel van zijn gekromde wijsvinger een stukje open en kijkt naar beneden. Het leven op de Cuypmarkt is in volle gang. Recht onder het raam is de plek waar de vorige dag het lijk lag. De aanhangwagens van de kraamhouders staan op een eerbiedige afstand ervan, hoewel de rood-witte linten inmiddels zijn weggehaald.

Als hij zich wat verder naar voren buigt, grijpt Graanoogst zich onwillekeurig met zijn andere hand vast aan het kozijn. De afstand van de vensterbank van dit raam naar de straat is ongeveer vijftien meter, schat hij. Genoeg voor een dodelijke val.

Op en om het kozijn ziet hij geen sporen van een worsteling, ook niet aan de buitenkant. De vloer voor het raam geeft ook geen geheimen prijs van wat hier de dag tevoren is gebeurd. Intussen heeft Zijlstra in de nis van de kamer een bureautje ontdekt bij een kleiner raam. Er hangen een paar boekenplanken boven en rekken met cd’s. De bureaustoel is achteruitgeschoven en de laden van het bureau staan open.

‘Hier heeft een computer gestaan, waarschijnlijk een laptop, anders zou het beeldscherm er nog wel staan.’ Zijlstra wijst naar een paar losse draden op het bureaublad. ‘Kijk maar: een stroomdraad en een paar USB-aansluitingen. Die daar loopt naar de printer op de plank.’

Graanoogst komt naar hem toe. ‘Als iemand dat ding heeft meegenomen, heeft diezelfde persoon waarschijnlijk ook het bureau doorzocht.’

Zijlstra knikt. ‘En ook een stapeltje back-upcd’s meegenomen. Kijk maar: al die schijfjes zijn keurig gerangschikt in de rekken, alleen het rek op bureauhoogte is leeg. Dat zit vlak naast dat ladekastje: typisch een plek om je back-ups te bewaren.’

‘Goed mogelijk.’ Graanoogst rommelt in de laatjes, maar vindt zo gauw niets interessants. ‘Dat moeten de jongens van de TR verder maar uitzoeken. Misschien vinden ze nog wat interessante bestanden op de cd’s die niet verdwenen zijn.’

‘Is hier een vaste telefoon?’ Zijlstra loopt de kamer door, maar vindt geen toestel. ‘Niet dus. Dan moeten we op zoek naar een mobiel. En natuurlijk een adresboekje. Heeft iemand ergens een tasje gezien?’

Ook Graanoogst en Van den Tuinen kijken zoekend rond, maar vinden niets.

‘Misschien in de slaapkamer,’ zegt Zijlstra en hij loopt meteen het gangetje in.

Naast de badkamer is de deur naar de enige slaapkamer in het appartement. De kamer is vierkant en beslaat de ruimte die wordt vrijgelaten door de L-vormige woonkamer.

Er staat een gigantisch hemelbed met aangebouwde nachtkastjes. Een van de muren wordt geheel in beslag genomen door een inloopkast. Voor het enige raam hangen zware gordijnen, die bijna helemaal dichtgeschoven zijn.

Zijlstra kijkt in de nachtkastjes. Er liggen een paar boeken, een tijdschrift en een tube crème in. Erbovenop staan alleen een wekkerradio en een halfvol glas water.

Ook bij de wastafel en in de kastjes bij de opmaakspiegel is niets te vinden wat op een adresboekje of een mobiel lijkt.

Graanoogst, die achter hem aan is gelopen, schuift de velours gordijnen een stukje verder open, doet de vitrage opzij en kijkt naar beneden. De kamer biedt uitzicht op de achtertuinen van het huizenblok. De achterkant van de huizen aan de Gerard Doustraat is zo dichtbij dat je met een verrekijker het leven van de achterburen op de voet zou kunnen volgen.

Zijlstra komt naast hem staan en voelt de stof van de zware gordijnen tussen zijn vingers. ‘Hm, Christie Zeilmaker hield kennelijk niet van inkijk.’

‘Nee, van die kant hebben we weinig te verwachten.’ Graanoogst kijkt de kamer rond. ‘Hier is dus ook niks, hè.’

‘Helemaal niks. Iemand heeft haar hele administratie meegenomen. Computer, bestanden, mobiel, adresboekje: alles.’ Graanoogst knikt. ‘De interessante vraag is dan natuurlijk of dat gebeurd is nadat of voordat ze uit het raam is gevallen.’

‘En of ze wel gevallen is,’ zegt Zijlstra. ‘Voor hetzelfde geld heeft iemand haar een handje geholpen.’

‘Ik heb trouwens ook nergens foto’s of zo gezien. Jij?’ vraagt Graanoogst.

‘Nee, niks.’ Zijlstra wijst op een ingelijst kunstwerk aan de muur. ‘Alleen dit soort dingen. Reproducties. Of echt? Dat weet ik nooit.’

Ze gaan terug naar de woonkamer.

‘De jongens van de TR moeten de boel maar eens grondig uitkammen. Wij kunnen hier momenteel weinig doen.’ Graanoogst keert zich naar de huismeester. ‘Jammer dat we geen persoonlijke gegevens van uw huurster hebben gevonden, meneer Van den Tuinen. Nu wordt het een stuk moeilijker om haar familie op de hoogte te stellen.’

‘O, maar ik kan u het adres en telefoonnummer van Christies ouders wel geven, hoor,’ zegt de man opgeruimd. En als hij ziet dat de twee rechercheurs hem verbaasd aankijken, verklaart hij: ‘Ik vraag altijd aan al mijn huurders om een adres van mensen die ik op de hoogte moet stellen als er bijvoorbeeld lekkage is tijdens hun vakantie. Loopt u maar even met me mee: alles zit beneden in een kaartenbak. Ik vertrouw computers niet zo, ziet u.’

Загрузка...