Gehaast en met een half opgegeten boterham in zijn hand verschijnt Zijlstra de volgende morgen bijna tien minuten te laat in de Ferdinand Bolstraat. Het waait en het motregent. Als een tram luid bellend de hoek om gaat, vlak langs hem heen, houdt hij automatisch zijn petje vast. Meteen heeft hij daar spijt van: zijn hoofd protesteert bonkend tegen het drankgebruik van de avond tevoren.
Buiten staat Graanoogst ongeduldig op hem te wachten. Hij loopt Zijlstra hoofdschuddend tegemoet, drukt hem een beker koffie in de hand en trekt hem mee naar de dienstauto. ‘Vooruit, instappen, die mensen staan al te wachten. Ik rij.’
Zijlstra stapt zonder protesteren in. Zwijgend zit hij naast Graanoogst en werkt zijn koffie en het restant van zijn boterham weg. Zijn maag protesteert vaag, maar toch voelt hij zich een stuk beter als ze bij het mortuarium van het gerechtelijk laboratorium aankomen.
In de hal zit de moeder van Christie Zeilmaker nerveus te wachten in een van de ongemakkelijke kuipstoeltjes. De man naast haar heeft zijn arm om haar schouders geslagen. Zodra de twee rechercheurs binnenkomen, staat de vrouw direct op; de man volgt haar voorbeeld.
‘Excuses voor onze vertraging,’ zegt Graanoogst warm, terwijl hij naar hen toe loopt. ‘We hadden een klein oponthoud op het bureau.’
‘Niet erg, hoor,’ zegt de vrouw mat. Ze schudt hem de hand.
‘Dat soort dingen horen natuurlijk bij uw baan.’
Zijlstra zet zijn petje af en vermijdt het om Graanoogst aan te kijken. Hij begroet het echtpaar.
De man, rijzig, slank en met grijzende slapen, stelt zich voor als: ‘Gerrit Bosch, de stiefvader van Chris.’
Vanachter de ontvangstbalie komt een magere, in het zwart geklede medewerker van het mortuarium handenwringend naar hen toe. ‘De heren zijn van de politie, neem ik aan?’
Graanoogst knikt kort. ‘Zijlstra en Graanoogst, recherche Amsterdam-Amstelland. We komen voor een identificatie.’
‘Van de Merwe, goedemorgen,’ zegt de man met een knikje. ‘Mag ik u voorgaan?’
Zonder op antwoord te wachten draait hij zich om en loopt door een paar klapdeuren een lange gang met hoge ramen in. Het viertal volgt hem op de voet.
De medewerker brengt hen naar het binnenste van het gebouw, waar het daglicht is vervangen door schel kunstlicht. Hij laat hen achter bij grote dubbele deuren. ‘Als u hier even wilt wachten, dan komt mijn collega zo bij u.’
De enorme deuren worden even later van binnenuit opengedaan door een al even magere en net zo stemmig in het zwart geklede, kalende man, die hen vriendelijk begroet.
Hij houdt de hand van de vrouw iets langer vast dan die van de anderen, kijkt haar meelevend aan en vraagt dan zacht: ‘U komt voor de overledene Zeilmaker, is het niet?’
‘Dat klopt,’ zegt Graanoogst snel als hij ziet dat mevrouw Bosch het moeilijk heeft. ‘We zijn hier voor de identificatie.’
‘Heel goed.’ De man glimlacht vriendelijk en maakt een uitnodigend gebaar naar de deuren. ‘Wilt u mij volgen?’
Hij gaat hun voor het grote, indirect verlichte mortuarium in. De twee muren aan de lange kant van de zaal zijn tot boven manshoogte van metaal, met daarin grote schuifladen.
Zijlstra kijkt om zich heen en vraagt zich af waarom alles wat met de dood te maken heeft er ook altijd zo doods moet uitzien. Zelfs het boeket in de bloemenvaas op de tafel in het midden bestaat uit lelies en herfstbladeren.
De mortuariumassistent raadpleegt een geplastificeerd lijstje en loopt dan doelbewust naar een van de laden. Mevrouw Bosch grijpt zich met beide handen vast aan de arm van haar man. Haar gezicht vertoont diepe voren en haar onderlip trilt. De la schuift ruim een meter naar buiten, zonder dat de man in het zwart er echt kracht voor hoeft te zetten.
Het lichaam van Christie Zeilmaker is decent bedekt met een wit laken, dat alleen haar hoofd en nek vrijlaat. Haar ogen zijn gesloten en haar huid is bijna doorschijnend blank, met de sproeten als slechts kleine spikkelige verkleuringen.
Haar moeder stapt naar voren en legt haar hand op de rand van de la. Met een gepijnigde trek om haar mond kijkt ze naar het meisje.
Het duurt even voordat haar man naast haar komt staan en een arm om haar schouders legt. Die schudt ze echter af, om zich voorover te kunnen buigen, met haar gezicht vlak bij dat van haar dochter.
Graanoogst schraapt zijn keel en vraagt ten overvloede. ‘Is dit uw dochter, mevrouw Bosch?’
De vrouw glimlacht triest. ‘Het is net alsof ze slaapt,’ zegt ze zacht. ‘Alsof ik haar zo kan wakker maken.’
‘We moeten u dit formeel vragen,’ dringt Graanoogst aan. ‘Is dit het lichaam van Christine Maria Zeilmaker?’
Ze knikt woordeloos, zonder haar blik van het lijk te halen.
Haar man schiet haar te hulp: ‘Ja, heren, dit is mijn stiefdochter, Christie Zeilmaker.’
De vier mannen wachten nog even om de vrouw afscheid te laten nemen van haar kind. Dan voert haar echtgenoot haar met zachte dwang mee naar de dubbele deuren. Achter hen schuift de mortuariumassistent de la weer dicht.
‘Laten we kijken of we hier een kop koffie kunnen krijgen,’ zegt Zijlstra tegen het echtpaar als ze weer op de gang staan. Aan de man in het zwart vraagt hij: ‘Gaat dat lukken?’
De man knikt. ‘Jazeker. Ik breng u terug naar de hal, daar kan mijn collega u voorzien van koffie of thee, wat u wilt.’