De volgende ochtend, als Graanoogst om halfnegen de koffiekamer van de recherche binnen komt, staat Zijlstra daar al te praten met hun collega Mustafa Karadag. Voor de computer in de hoek zit Karadags vaste partner Harry de Jong, de oudste van de rechercheurs op bureau De Pijp.
Terwijl Graanoogst zijn mok met het opschrift VOOR MIJN DIKKE PAPA volschenkt, vraagt hij verbaasd aan Zijlstra: ‘Wat ben jij vroeg. Hoe komt dat? Ben je soms niet naar bed geweest of zo?’
Zijlstra reageert quasibeledigd: ‘Jij doet net alsof ik elke dag aan het nachtbraken ben. Maar ik had gisteren gewoon een rustig avondje. Ik heb wat televisiegekeken en ben bijtijds naar bed gegaan. Is dat zo vreemd?’
‘Voor jou wel.’ Karadag grinnikt en gooit drie scheppen suiker in zijn koffie. ‘Jij bent normaal gesproken altijd de laatste van ons. Vraag maar aan Leo, die waardeert dat ook zo in je.’
‘Ja, wat vinden jullie ervan dat Leo vertrekt?’ haakt Graanoogst daar gretig op in.
De Jong draait het beeldscherm de rug toe en rolt zijn stoel een eindje in hun richting. ‘Als ik hem was, zou ik nooit naar een bureau als IJburg gaan, maar dat moet hij natuurlijk helemaal zelf weten.’
Karadag trekt een zuinig gezicht. ‘Als tussenstap hoeft zoiets helemaal niet gek te zijn: op die manier kan hij een behoorlijke stap vooruit doen. Hier moet hij maar afwachten of er ooit een promotie in zit.’
‘Ja, Leo slaat zijn vleugels uit.’ Zijlstra grinnikt. ‘Volgens mij is dat een prima initiatief!’
‘Jij moet niet altijd zo zeiken over die man,’ wijst Graanoogst hem terecht. ‘Leo is een prima vent. Hij vindt alleen dat jij je meer aan de regels zou moeten houden.’
‘Hij vindt ook dat ik mijn benoeming tot rechercheur er alleen aan te danken heb dat mijn oom Jur de Cock zo’n geweldige staat van dienst heeft. Net zoals Ter Schegget, die denkt dat ook, al zal hij het nooit hardop zeggen,’ pareert Zijlstra op een wat verongelijkte toon. ‘En Leo zit me altijd af te zeiken. Daarom ben ik blij dat hij weggaat. Wie er ook voor hem in de plaats komt: het is altijd een verbetering.’
‘Is er al iets bekend over mogelijke kandidaten?’ informeert De Jong.
Graanoogst schudt zijn hoofd. ‘Leo zelf zei gisteren dat de procedure net begonnen is. Ik neem aan dat er wel wat collega’s binnen Amsterdam-Amstelland zullen worden uitgenodigd.’
‘Spreekt vanzelf,’ zegt Karadag. ‘Daar zijn lijstjes van. Zulke dingen liggen allang vast.’
‘Toch ben ik benieuwd.’ Zijlstra zet zijn mok op het aanrecht. ‘Laten we elkaar op de hoogte houden als we wat horen.’
‘Afgesproken. Hebben jullie trouwens die zaak van dat lijk op de Albert Cuyp?’ vraagt De Jong.
‘Yep, we gaan zo meteen naar de lijkschouwer om te horen hoe dat meisje om het leven is gekomen,’ vertelt Graanoogst. ‘En jullie?’
‘Wij zijn nog bezig met die roofmoord bij het Amstel Hotel.’ Ook Karadag zet zijn mok bij het gootsteentje neer. ‘Maar dat schiet niet erg op, moet ik zeggen.’
‘Kan dat niet gewoon een junk geweest zijn?’ vraagt Zijlstra. ‘Ik denk het niet, Hendrick,’ zegt De Jong bedachtzaam. ‘Het lijkt erop dat er twee daders waren, en ze hebben die mensen gewoon opgewacht.’
‘Ze wisten precies dat er bij dat echtpaar iets te halen was,’ beaamt Karadag.
‘Hoe zat dat ook alweer?’ Graanoogst fronst zijn wenkbrauwen. ‘Was die man geen zakenman?’
Karadag knikt. ‘Een diamantair uit Antwerpen. Smerig zaakje, als je het mij vraagt.’
‘Over smerige zaakjes gesproken, wij moeten naar het lijkenhuis,’ kondigt Zijlstra opgewekt aan. Hij zoekt in zijn binnenzak en zet zijn petje op. ‘Ga je mee, Oscar?’
Met opgetrokken wenkbrauwen gaat Graanoogst achter hem aan. Zo veel initiatief op de vroege ochtend is hij niet gewend van zijn jongere collega.