Ingrid van den Bogaert was niet meer bij de balie toen Zijlstra het bureau verliet. Maar nu is er een sms’je van haar, ziet hij. Ze vraagt of hij een keer langskomt bij haar en haar man.
Niet te geloven! Alsof hij zin heeft om een avond lang bij die twee op de bank op te zitten en pootjes te geven. Hij is gek op Ingrid, maar dat wil niet zeggen dat hij haar man wil leren kennen. Hendrick kent zichzelf: na een paar biertjes of glazen wijn zou hij zo’n figuur vragen of hij soms helemaal gek geworden is, dat hij zijn vrouw laat uitgaan met een kerel als hijzelf.
Hoewel… Tot nu toe heeft die echtgenoot van Ingrid dus wel gelijk. Hendrick is nu al een paar keer met zijn vrouw uit geweest, maar hij is nooit verdergegaan dan een zoentje op haar wang bij het afscheid. Niet dat hij de illusie heeft dat ze hem verder zou láten gaan, maar toch.
Hij zucht. Even later dansen zijn duimen over de toetsen van zijn mobieltje om een beleefde weigering te formuleren.
‘Zeg, Hendrick, je weet het, hè?’ De barman veegt zijn handen af aan een niet meer zo schone handdoek en wijst met zijn duim naar een verbodsbord aan de muur, waarop een mobieltje staat met een dik kruis erdoorheen. ‘Geen telefoontjes in mijn café. Of moet ik de politie er soms bij halen?’
De stamgasten aan de bar grinniken. Ze kennen Hendrick allemaal en weten wat hij voor zijn brood doet.
‘Ik ben niet aan het bellen, Ernst!’ protesteert Zijlstra met een theatraal armgebaar. ‘Dan zou je me natuurlijk kunnen laten arresteren en afvoeren. Maar nu zit ik hier rustig even wat dienstberichten bij te werken.’
‘Dienstberichten!’ zegt een zwaargebouwde man met dikke brillenglazen honend. ‘Je weet net zo goed als ik dat je daar oneerbare voorstellen zit te doen aan een smakelijk vrouwspersoon.’
Er wordt gelachen.
Zijlstra doet daaraan mee, maar zegt dan met een te onschuldig gezicht: ‘Jongens, echt, dit is een berichtje aan iemand van m’n bureau. Een afmelding zelfs! Dat zweer ik op het graf van m’n moeder.’
‘Je moeder is nog niet eens dood, lekkere janjoker,’ roept een lange kale man.
‘Nee, maar ze heeft haar graf al wel gekocht!’ kaatst Zijlstra direct terug.
Een gulle lach is zijn deel. Een van de stamgasten bestelt een biertje voor de hele bar. Iedereen wacht tot de barman alle glazen heeft getapt en dan drinken ze de rondjesgever toe.
‘Zit je nou weer met dat stomme telefoontje van je?’ vraagt de barman verontwaardigd, als hij ziet dat Zijlstra onder de rand van de bar met zijn mobiel bezig is.
‘Nu ben ik even m’n Facebook-pagina aan het bijwerken. En ik maak nog wel reclame voor jouw café!’
‘Het zal best!’ Toch nieuwsgierig geworden probeert de barman op de display te kijken. ‘Laat eens zien.’
Met een brede grijns doet Zijlstra zijn mobieltje in zijn binnenzak. ‘Jij bent toch ook een Facebook-vriend van mij? Jullie allemaal, trouwens. Ga maar even kijken, dan zie je wat ik over dit fraaie etablissement geschreven heb!’
De barman maakt een wegwerpgebaar. ‘Je denkt toch niet dat ik onder werktijd op m’n computer ga zitten koekeloeren!’
Pas dan ziet hij dat inmiddels ruim de helft van de mannen aan de bar hun smartphones tevoorschijn hebben gehaald en aan het surfen zijn om te zien of Zijlstra misschien ook over hen heeft geschreven.
‘Moet je nou zien wat je doet!’ roept hij verongelijkt tegen Zijlstra. ‘Die lui komen hier om te drinken, ja! Als ze hier allemaal met die apparaatjes gaan zitten klooien, had ik net zo goed in een speelhal met fruitmachines kunnen gaan werken. Dan had ik misschien nog meer fooi gekregen ook!’
Weer klinkt er gelach.
‘Ernst, geef mij een broodje bal,’ bestelt Hendrick. ‘En doe er nog maar een biertje bij. Ook voor de jongens.’
Later op de avond, als de muziek inmiddels een stuk harder staat en de gesprekken steeds minder samenhangend worden, neemt Zijlstra de barman even terzijde.
‘Jij weet nog wel eens wat, Ernst. Wat kun je mij vertellen over een escortservice die Fleurs de Lys heet?’
‘Een escortservice? Zit je zo omhoog?’ De barman lacht hard, maar als hij ziet dat Zijlstra het als een serieuze vraag bedoelt, buigt hij zich wat naar hem toe en antwoordt op vertrouwelijke toon. ‘Kijk, Hendrick, al die escortbedrijven leggen hun kaartjes neer in hotels, cafés, restaurants en taxi’s. En we weten allemaal dat we op een forse commissie kunnen rekenen als we iemand doorsturen. Maar niet naar Fleurs de Lys.’ Zijlstra kijkt hem bevreemd aan. ‘O. Waarom niet?’
‘Omdat die niet iedereen aannemen als klant. Zij willen alleen chique lui voor hun meisjes.’ Hij knipoogt. ‘Chique rijke lui natuurlijk. Die halen ze wel uit sommige hotels, maar zeker niet uit een café als het mijne.’
‘Dus ik zou bijvoorbeeld niet goed genoeg zijn om daar m’n zuurverdiende geld te besteden aan een avondje met zo’n meid?’ begrijpt Zijlstra.
‘Daar komt het wel op neer, ja. Of je moet een paar duizend euro geërfd hebben en het niet erg vinden om die er in één avond doorheen te jagen.’
‘Een paar duizend euro? Zijn dat de prijzen daar?’
De kastelein knikt en kijkt om zich heen. ‘Trek er maar rustig vijf- tot tienduizend euro voor uit. En ik heb begrepen dat zulke bedragen nog grif worden neergeteld ook. Het schijnen topmeisjes te zijn, maar dat mag dan ook wel voor dat geld. Als je me nu even wilt excuseren: ik zie wat lege glazen. En dat kan natuurlijk niet.’
Terwijl de barman zich vol plichtsbesef aan zijn aardse taak wijdt, staart Zijlstra in zijn bierglas. Hij probeert het beeld van het mooie dode meisje dat half over een stoeprand heen lag te verbinden met een verdienste van enkele duizenden euro’s op een avond.
‘Geef mij ook nog maar een biertje, Ernst,’ zegt hij. ‘En zet er maar een jonkie naast.’