4

‘Rustig maar,’ zegt Zijlstra even later als hij in de kraam tegenover de trillende Hakim zit.

‘Het was vreselijk,’ stamelt de jongeman en hij kijkt op naar zijn zus, die naast hem staat en haar hand op zijn schouder heeft gelegd. Dan ratelt hij ineens verder: ‘Ik heb nog nooit eerder een dode gezien. Nou ja, wel mijn oma natuurlijk, maar nooit zomaar op straat. En dat bij onze eigen aanhangwagen. Ik weet gewoon niet —’

Zijlstra heft bezwerend zijn handen. ‘Ho, ho, meneer Hussainali! Even kalm. Voor ons onderzoek zou het prettig zijn als ik de feitelijke gegevens met u kan doornemen. Had u die dode vrouw al wel eens eerder gezien?’

Hakim schudt zijn hoofd. ‘Nog nooit.’

‘Oké.’ Zijlstra pakt zijn notitieblokje en zijn pen uit zijn binnenzak. ‘Vertelt u maar. Hoe ging het precies in zijn werk toen u het lijk ontdekte?’

‘Ik moest een paar T-shirts opzoeken voor een klant.’ Hakim kijkt naar zijn zus en begint dan weer veel sneller te praten. ‘En ik kon ze niet vinden in de voorraad die we hadden klaargezet, dus dacht ik dat ze misschien in de aanhanger konden zitten. Daar laten we onze minder courante voorraden vaak liggen, ziet u. Nou, en daarom moest ik naar de andere kant van de aanhanger, om hem te kunnen opendoen, ziet u. En daar lag ze.’ Hij sluit zijn ogen. ‘Ik ben nog nooit zo geschrokken.’

‘Hoe wist u dat ze dood was?’ wil Zijlstra weten. ‘Hebt u haar pols gevoeld?’

‘Nee, nee, ik heb haar niet aangeraakt!’ antwoordt de jongeman geschrokken. ‘Ik zag meteen dat ze dood was. Haar ogen, hè. Die… Die deden het gewoon niet meer. En ze lag zo raar scheef.’ Zijlstra maakt een aantekening. ‘Goed. En wat hebt u toen gedaan?’

‘Nou, toen ben ik gauw teruggerend hierheen,’ vertelt Hakim en hij kijkt weer naar zijn zus. ‘En toen heeft Layla de politie gebeld.’

De jonge vrouw knikt instemmend. ‘Dat klopt. Hakim was helemaal overstuur, dus ben ik eerst zelf gaan kijken. De klant die er was is ook omgelopen, die heeft haar ook gezien. En toen heb ik meteen 112 gebeld.’

‘Die klant, is die er nog?’ vraagt Zijlstra.

Layla loopt naar de voorkant van de kraam en kijkt naar de mensen achter het rood-witte lint. ‘Nee, ik zie hem niet meer.’

‘Hebt u misschien zijn naam gevraagd?’

‘Nee, het spijt me.’

‘Dat zoeken we nog uit,’ zegt Zijlstra. ‘Is u verder nog iets opgevallen, of zijn er misschien dingen die ons zouden kunnen helpen met ons onderzoek?’

Allebei schudden ze zwijgend hun hoofd.

Zijlstra geeft zijn notitieblokje en zijn pen aan Hakim. ‘Als u hier uw persoonlijke gegevens wilt noteren… Naam, adres, telefoonnummer en eventueel mailadres. Van u allebei. Dan kunnen we contact met u opnemen, mochten we nog vragen hebben.’

‘Zijn wij verdachten?’ vraagt de jongeman benauwd.

‘Nee, hoor.’ Zijlstra glimlacht geruststellend. ‘Wij gaan er niet direct van uit dat u een vrouw om het leven brengt en die dan achter uw eigen kraam neerlegt. Tenzij u daar natuurlijk een heel goede reden voor heeft.’

‘Nee, nee!’ zegt Hakim haastig. ‘Ik zei u toch al dat we haar helemaal niet kennen.’

Zijlstra wacht tot de jongeman klaar is met schrijven, pakt dan zijn pen en notitieblok aan, en staat op. ‘Ik bedoel maar.

Als u nog iets te binnen schiet, horen we dat natuurlijk graag.’ Hij haalt een adreskaartje uit zijn binnenzak. ‘Hier hebt u mijn kaartje. Tot ziens.’

Hij verlaat de kraam en kijkt om de hoek of zijn collega al klaar is met het ondervragen van de eigenaar van de dropkraam.

Maar Graanoogst staat al aan de overkant van de straat bij de visboer een haring met uitjes naar binnen te werken.

Загрузка...