Fleurs de Lys is gevestigd in een neutraal, goed onderhouden pand aan de Leliegracht. Naast de klassieke voordeur zit een koperen naambord aan de muur met daarop de bedrijfsnaam en het logo.
Zijlstra wijst glimlachend naar het symbool. ‘Zo te zien zitten ze bij de scouting.’
‘Jij weet ook echt helemaal niks, hè?’ verzucht zijn oudere collega hoofdschuddend. ‘Dat is een Franse lelie, een fleur-de-lys. Die lelies zijn al eeuwenlang in allerlei wapenschilden te zien, vooral van de oude Franse koningen. En ja, de scouting gebruikt zo’n ding ook in zijn wapen.’ Als hij ziet dat Zijlstra hem wat uilig aankijkt, voegt hij daaraan toe: ‘En jouw volgende vraag is dan natuurlijk wat dat allemaal met een escortbedrijf te maken heeft. Nou, dat betekent waarschijnlijk dat ze die meisjes presenteren als een soort Franse lelies. Oké?’
Zonder antwoord te geven drukt Zijlstra op de bel naast het koperen bord. Hij houdt de knop langer ingedrukt dan beleefdheidshalve gewenst is.
Het duurt even voordat de deur met een zoemend geluid openschiet. De twee rechercheurs lopen naar binnen en sluiten de voordeur achter zich. Vervolgens merken ze dat ze in een afgesloten halletje voor een glazen toegangsdeur staan. Die glazen deur zit op slot. Op ooghoogte is een bordje aangebracht waarop hen in drie talen wordt verzocht even te wachten, omdat een van de medewerkers eraan komt om hen te helpen.
In een van de bovenhoeken van het halletje houdt een beveiligingscamera hen in de gaten.
Ineens staat er aan de andere kant van de glazen deur een koel kijkende jongeman met een scherp gesneden pak, die vraagt: ‘Waar kan ik de heren mee helpen?’ Zijn stem klinkt metalig door de onzichtbaar aangebrachte intercom.
‘Mijn naam is Graanoogst en dit is mijn collega Zijlstra, recherche Amsterdam. Wij willen graag een paar vragen stellen aan het management.’
De jongeman lijkt niet onder de indruk. ‘Mag ik uw identificatie even zien?’ En nadat de politiemannen hun identificatiekaarten hebben getoond: ‘Waar kan ik zeggen dat het om gaat?’
Zijlstra legt zijn hand op de klink van de glazen deur en drukt die omlaag. De deur blijft dicht. ‘Misschien is het wel zo netjes als je ons eerst binnenlaat,’ zegt hij ijzig. ‘Of je moet graag mee naar het bureau gaan voor een ondervraging…’
Met zichtbare tegenzin doet de jongeman de deur open. ‘Een ogenblikje,’ zegt hij, en hij verdwijnt een gang in.
Graanoogst kijkt bewonderend om zich heen naar de fraai versierde plafonds en gestuukte muren, die tot halve hoogte voorzien zijn van een lambrisering. ‘Prachtig gerestaureerd, helemaal in stijl.’
‘Dat zal een behoorlijke bak geld gekost hebben,’ veronderstelt Zijlstra.
Voordat Graanoogst kan reageren, staat de jongeman weer bij hen. ‘Mevrouw De Lange kan u nu ontvangen. Komt u maar mee.’
Hij gaat hun voor naar een kantoor dat de achterkamer plus een serre over de hele breedte van de benedenverdieping beslaat. De kamer is smaakvol ingericht met designlampen, zwartstalen kantoorkasten, een zithoek, een eikenhouten vergadertafel met bijpassende stoelen en een groot notenhouten bureau op een kostbaar Perzisch tapijt.
Achter dat bureau zit een vrouw met opgestoken haar in een elegant mantelpakje. Als de twee mannen binnenkomen, staat ze op, loopt hen een paar passen tegemoet op haar pumps met stilettohakken en biedt hun haar zorgvuldig gemanicuurde hand.
Na de begroeting wijst ze op twee stoelen en neemt ze zelf plaats achter haar bureau. ‘Wat verschaft me het genoegen van uw komst. Bent u hier zakelijk of privé?’
Er krult een glimlach om de lippen van Graanoogst. ‘Zakelijk natuurlijk, mevrouw De Lange. Waarom zouden we hier anders zijn?’
Ook zij glimlacht. ‘Laten we het erop houden dat u niet de eerste gezagsdrager bent die hier over de vloer komt, meneer… Graanoogst was het toch? Maar ter zake: waarmee kan ik u van dienst zijn?’
Ditmaal is het Zijlstra die reageert. ‘Wij willen het graag met u hebben over Christie Zeilmaker.’
De glimlach verdwijnt direct van haar gezicht. ‘Hoezo? Wordt ze ergens van verdacht?’
‘Nee, Christie Zeilmaker is overleden.’ Zijlstra kijkt haar scherp aan om haar reactie te peilen.
Mevrouw De Lange brengt een hand naar haar mond en wendt haar hoofd af. Het duurt een poosje voordat ze haar ademhaling weer onder controle heeft. Dan zucht ze diep, gaat weer kaarsrecht zitten, kijkt de beide mannen aan en vraagt met een stem die duidelijk aangedaan klinkt: ‘Wat is er gebeurd?’
‘Ze is dood op straat gevonden na een val uit haar appartement,’ vertelt Zijlstra. ‘Ik begrijp uit uw reactie dat u haar kent. Werkte ze voor u?’
Ze knikt nadenkend en schraapt haar keel. ‘Ik ken Christie al een paar jaar. Dit komt als een klap voor me.’
‘Zakelijk of persoonlijk?’ wil Zijlstra weten.
De vrouw kijkt hem met vurige ogen aan. ‘Allebei, meneer Zijlstra, allebei. We hebben heel professioneel samengewerkt en in de loop van die samenwerking is een goede persoonlijke band ontstaan.’
‘U was dus bevriend met haar?’ dringt Zijlstra aan.
Ze leunt achterover in haar bureaustoel. ‘Ik kan niet echt zeggen dat we vriendinnen waren. In ons vak maak je niet veel echte vrienden. Maar we waren goede collega’s, die elkaar respecteerden en mochten.’
Zijlstra knikt langzaam. ‘U zegt collega’s, maar zij was een escortmeisje en u dus eigenlijk de hoerenmadam.’
Haar gezicht wordt zo mogelijk nog strakker. ‘Aanvankelijk heb ik hetzelfde werk gedaan als Christie nu doet… Nou ja, deed, dus… Maar ik heb drie jaar geleden een meerderheidsaandeel in dit bedrijf genomen en sindsdien ben ik dus feitelijk eigenaar en algemeen directeur.’
‘Was dat in dezelfde periode dat Christie hier kwam werken?’ informeert Graanoogst op vriendelijke toon.
Ze bekijkt hem een stuk welwillender dan ze zojuist naar Zijlstra heeft gekeken. ‘Nee, Chris kwam later. Een van onze tipgevers heeft haar gescout bij een studentenvereniging, en toen heb ik haar persoonlijk gerekruteerd.’
‘En ze was goed, heb ik begrepen,’ neemt Zijlstra de ondervraging weer over.
‘Dat kun je wel zeggen, ja.’ Ze staat op en kijkt door de serredeuren naar de voorbeeldig verzorgde tuin. Te midden van bloemperken staat op een ovaal stuk gras een beeld van de liefdesgod Cupido, compleet met pijl en boog. ‘Chris werd algauw een van de weinige dames uit wat we onze platina klasse noemen. Echt een natuurtalent. Ze wond mannen om haar vinger en had een hele rij vaste klanten.’
Ze zwijgt even en gaat weer zitten. ‘Dit vertel ik u alleen maar omdat ze nu dood is. En ik verklaar nu vast met nadruk dat ze nooit iets heeft gedaan wat strijdig is met de Nederlandse wetgeving.’
‘Nee, dat begrijpen we,’ verzekert Graanoogst haar. ‘Maar we doen onderzoek naar haar dood en zouden van u graag zo veel mogelijk details willen horen over haar werkzaamheden. En natuurlijk over de mensen met wie ze werkte.’
‘Daar kan ik kort over zijn, meneer Graanoogst. Christie Zeilmaker was een van onze gewaardeerde werknemers. We hadden met haar een arbeidscontract, zoals we dat met al onze medewerkers hebben. Daarin kunt u vanzelfsprekend inzage krijgen. Maar ons klantenbestand is een ander verhaal. Wij kunnen ons werk alleen doen op basis van strikte vertrouwelijkheid.’
‘Het zou heel goed kunnen zijn dat ze om het leven is gebracht door een van uw cliënten,’ werpt Graanoogst tegen. ‘Dus zult u begrijpen dat wij moeten weten wie dat zijn.’
Ze haalt diep adem. ‘Meneer Graanoogst, ons werk is volstrekt legitiem, wij dragen er belasting en sociale premies over af, zoals dat hoort. Maar als bekend wordt dat wij de gegevens van onze klanten zomaar prijsgeven, kan ik morgen ons faillissement aanvragen.’
‘U begrijpt toch wel…’ begint Graanoogst weer.
Maar mevrouw De Lange onderbreekt hem ongeduldig. ‘Laat ik volkomen duidelijk zijn, heren. Als u mij zwart op wit kunt geven dat Christie Zeilmaker vermoord is door een van onze klanten en u komt met een gerechtelijk bevel om ons klantenbestand te openen, dan kunt u de beschikking krijgen over onze klantgegevens. Zo niet, dan kunt u het vergeten. Is dat helder?’
Als de twee rechercheurs zwijgen, staat ze op. ‘Uit het feit dat u niet protesteert begrijp ik dat u niet aan deze voorwaarden kunt voldoen. Wat mij betreft zijn we uitgepraat.’ Ze roept: ‘Günther!’
De jongeman die hen heeft binnengelaten verschijnt direct in de deuropening.
‘Laat jij de heren even uit, wil je?’ En met een minzaam knikje naar de beide politiemannen: ‘Dank dat u me dit afschuwelijke bericht persoonlijk bent komen vertellen. En het spijt me dat ik u niet verder heb kunnen helpen. Tot ziens.’