13

Een halfuur later rijden de twee rechercheurs vanaf de rondweg de snelweg op.

‘Zal ik een muziekje opzetten?’ vraagt Zijlstra, zijn hand al bij de knop van de autoradio.

‘Doe maar niet,’ antwoordt Graanoogst kortaf. ‘Als er altijd herrie om je heen is, kan een mens niet rustig denken.’

‘Oké, oké, dan niet.’

Zijlstra kijkt een tijdje zwijgend naar buiten, totdat zijn mobiel gaat. Hij neemt direct op.

‘Zijlstra.’

‘Dag neefje, met De Cock.’

‘Oom Jur!’ zegt hij verbaasd. ‘Hoe is het met u?’

‘Goed hoor, jongen.’

‘En met tante Marretje?’

‘Ook prima. Maar daar bel ik niet voor.’

‘Nee? Oké.’

Hij wacht af en doet net alsof hij niet in de gaten heeft dat Oscar hem van opzij vragend aankijkt.

‘Kijk, Hendrick, het zit zo,’ vervolgt zijn oom. ‘Je weet misschien dat ik al jarenlang met een vast team werk.’

‘Ja, dat heb ik gehoord.’

‘Mooi. Maar nu wil het geval dat een van mijn beste teamleden, Vera Keizer, zo langzamerhand aan de beurt is voor een promotie. Prima meid, ik zal haar erg missen. Maar ik kan haar natuurlijk niet altijd bij me houden, dat begrijp je.’

‘Natuurlijk.’

Zijlstra’s hersens werken koortsachtig. Hij heeft geen idee waar zijn oom naartoe wil. Hij zal hém toch niet vragen voor zijn team? Begrijpt die man dan niet dat hij zoiets nooit kan doen? Al vanaf het moment waarop hij bij de Amsterdamse politie is gaan werken, heeft Zijlstra moeten opboksen tegen het enorme imago van zijn beroemde oom. Sommigen verdenken De Cock er zelfs van dat hij ervoor gezorgd heeft dat zijn neefje al zo jong benoemd werd tot rechercheur. Het hielp helemaal niets als Zijlstra daar tegenin wierp dat hij er zelf keihard voor gewerkt had: als het zaad van de twijfel eenmaal gezaaid is, laat het zich nog maar moeilijk uitroeien.

‘Laat ik volkomen eerlijk tegen je zijn,’ komt zijn oom ter zake. ‘Vera wordt genoemd als mogelijke opvolger van die wachtcommandant die bij jullie op de Pijp vertrekt. Heet hij niet Esterik of zoiets?’

‘Ja, precies,’ antwoordt Zijlstra, met een schuinse blik naar Graanoogst, die zijn ogen op de weg gericht houdt.

‘O, sorry, je bent niet alleen, begrijp ik nu. Kun je wel praten?’

‘Geen probleem.’

‘Goed. Waar het om gaat: ik zou het heel beroerd vinden als dit misloopt voor Vera. Dus wil ik zien wat ik kan doen om haar sollicitatie te ondersteunen. Maar dan moet ik dus wel bijtijds weten hoe haar kansen zijn en of ze een van de kandidaten is. Begrijp je?’

‘Ja. En dus?’

‘Dus wil ik dat jij mijn ogen en oren bent op bureau De Pijp, jongen. Kijk of je snel iets te weten kunt komen. En hou me op de hoogte.’

‘Dat komt in orde, oom Jur.’

‘Blij dat te horen, Hendrick. Hoe is het met je moeder?’

‘Prima, de laatste keer dat ik haar sprak.’

Meteen kan hij zichzelf wel op zijn tong bijten.

Maar zijn oom reageert al streng: ‘Je gaat me toch niet vertellen dat je de moeite niet neemt om regelmatig contact met haar op te nemen, hè?’

‘Jazeker wel. Ik bedoel: nee. Eh… Ik heb juist heel vaak contact met haar. Maar soms is het een beetje druk op het werk. Daar weet u alles van. Toch?’

‘Kan wel zijn, maar sommige dingen zijn belangrijker dan andere, jongen.’

‘Ja, oom Jur.’ Zijlstra hoort zelf hoe braaf hij klinkt, en het stoort hem.

‘Nou, ik ben in ieder geval blij je even gesproken te hebben. Gaat het goed met jou en Graanoogst?’

Zijlstra kijkt weer even steels opzij. ‘Ja, hoor. Prima!’

‘Mooi. We houden contact, neef. Tot gauw.’

‘Tot gauw, oom Jur.’ Daar voegt hij nog snel aan toe: ‘En de groeten aan tante Marretje.’

Maar De Cock heeft al opgehangen.

Terwijl Zijlstra zijn mobieltje weer in zijn binnenzak stopt, neemt Graanoogst hem vorsend op.

‘Wat wilde je oom?’

‘O, niks. Iets over een cadeautje voor de verjaardag van m’n moeder.’

Graanoogst kijkt hem wantrouwend aan. ‘Je moeder is toch pas jarig geweest?’

‘Ja, maar oom Jur heeft zijn cadeautjes graag ruim van tevoren in huis. O, en hij vroeg nog naar je.’

Weer die wantrouwende blik. ‘Wat dan?’

‘Hij wilde weten hoe het werk ging met jou en mij.’

‘En wat heb je gezegd?’

‘Dat heb je toch gehoord? Ik heb natuurlijk gezegd dat je een vreselijke eikel bent, een ramp om mee te werken.’

Ondanks zichzelf schiet Graanoogst in de lach.

‘Zet die radio maar aan,’ zegt hij. ‘Dan hoef ik in ieder geval niet naar dat slappe geleuter van jou te luisteren.’

Загрузка...