Graanoogst zit al in de kamer van Leo Esterik.
Haastig schuift Zijlstra bij hen aan.
‘Sorry, ik moest even een telefoontje plegen,’ mompelt hij en hij zet zijn petje af, dat hij snel in zijn zak frommelt.
De wachtcommandant werpt hem een licht geërgerde blik toe, maar zegt niets.
‘Ik heb Leo al in het kort op de hoogte gebracht van de stand van zaken op de Albert Cuyp,’ maakt Graanoogst snel een einde aan de ongemakkelijke situatie.
Esterik knikt. ‘Nog veel onduidelijkheden, begrijp ik.’
Graanoogst kijkt even naar zijn partner om te zien of die de rapportage wil overnemen, maar als Zijlstra geen aanstalten maakt, vervolgt hij zelf: ‘We moeten nog afwachten wat de technische jongens vinden. En natuurlijk wat het rapport van de lijkschouwer over de doodsoorzaak zal zijn. Voorlopig lijkt het allemaal in ieder geval erg vreemd.’
‘Dat kun je wel zeggen,’ stemt Esterik in. Nadenkend draait hij aan een van zijn snorpunten. ‘Op klaarlichte dag ligt op de markt een bijna blote juffrouw. Dood.’
‘Een erg mooie juffrouw ook nog,’ voegt Zijlstra daaraan toe. Meteen verschijnt er een geïrriteerde frons boven Esteriks wenkbrauwen. ‘Bedankt voor deze nuttige aanvulling, rechercheur Zijlstra.’
‘Waarom zou het niet nuttig zijn?’ reageert Zijlstra meteen defensief. ‘Het kan voor de zaak van cruciaal belang zijn dat daar geen foeilelijke ouwe taart lag, maar een bloedmooi meisje.
Zeker omdat ze alleen een paar stukjes lingerie aan had.’
Esterik zucht; daar kan hij moeilijk wat tegen inbrengen. Hij gaat achterover zitten en zet zijn vingertoppen tegen elkaar. ‘Hou me in ieder geval op de hoogte. Ik heb Ringeling en Van Amerongen de coördinatie van het buurtonderzoek gegeven.’ Hij schraapt zijn keel. ‘En nu we hier toch zo gezellig zitten, wil ik graag van de gelegenheid gebruikmaken om jullie iets te vertellen. Ik heb liever dat jullie het rechtstreeks van mij horen dan via je collega’s of de korpsleiding.’
De twee mannen aan de andere kant van zijn bureau kijken hem verwachtingsvol aan.
‘Ik ga hier weg,’ kondigt de wachtcommandant aan. ‘Ik heb een aanbieding gekregen om op het Haveneiland-West, bij bureau IJburg te komen werken.’
‘Een promotie,’ begrijpt Graanoogst.
‘In eerste instantie nog niet, maar ik ga daar veel zelfstandiger werken. En de doorgroeimogelijkheden zijn er aanzienlijk beter dan hier.’
‘IJburg?’ vraagt Zijlstra verbaasd. ‘Dat is toch een heel nieuw bureau?’
‘Het staat er al een paar jaar,’ antwoordt Esterik koeltjes. ‘Die wijk is natuurlijk nog in ontwikkeling. En de bezetting van het bureau is ook nog aanzienlijk kleiner dan op de bureaus in de binnenstad. Nu lopen de meeste zaken er nog via bureau Waddenweg, maar dat gaat op termijn ingrijpend veranderen. Daar ga ik aan meewerken.’
‘Nou, gefeliciteerd,’ zegt Graanoogst. ‘Ik begrijp dat je erop vooruitgaat.’
‘Dat zeker, ja! En ik was zo langzamerhand wel toe aan een nieuwe uitdaging.’
‘Want hier kwam je niet veel meer op straat, toch?’ vraagt Zijlstra schijnheilig.
Esterik kijkt hem peilend aan. ‘Nee, dat is geweest. En zelf vind ik het prettig dat ik daar ook met een heel ander slag collega’s ga werken.’
Weer haast Graanoogst zich om tussenbeide te komen. ‘Wanneer ga je daar beginnen, Leo?’
‘Volgende maand al. Ze hadden haast in IJburg, want er was door ziekte een gat gevallen in het bureaumanagement. Ik heb het met de korpsleiding doorgesproken en zij hadden geen bezwaren. Er is al een procedure opgestart voor mijn vervanging.’
‘Al enig idee?’ wil Zijlstra weten.
‘Nee, we moeten afwachten,’ antwoordt Esterik kortaf en hij schuift zijn stoel naar achteren. ‘Heren, wat mij betreft zijn we klaar voor vandaag. Ik zie jullie morgen weer.’
De twee rechercheurs lopen de gang op, naar hun eigen kamer. Voordat zijn collega iets kan zeggen, waarschuwt Graanoogst: ‘Als je durft te juichen terwijl hij nog in het gebouw is, doe ik je wat.’
Zijlstra grijnst van oor tot oor. ‘Mag ik niet blij zijn voor Leo dat hij zo’n prachtige kans krijgt om zijn carrière verder uit te bouwen?’
Graanoogst geeft daar maar geen antwoord op.