De volgende ochtend is Zijlstra ruim voor halfnegen op het bureau. Voordat hij de kans krijgt om de trap naar boven te nemen, wordt hij geroepen.
‘Goedemorgen, Hendrick met ceekaa.’
Glimlachend draait hij zich om. ‘Blij je te zien, Ingrid van den Bogaert. Gaat het weer een beetje?’
Ze loopt naar de koffieautomaat en tapt ongevraagd een bekertje vol voor hem. ‘Vind je het raar dat ik kwaad was? Eerst zeg je al die dingen tegen me en vervolgens zie je me niet meer staan.’
‘Dat was niet expres! Echt, ik —’
‘Ja, laat maar.’ Ze neemt zelf ook koffie. ‘Maar misschien kun je je voorstellen dat ik niet zo blij was, omdat ik op zo’n manier een vriend kwijtraakte.’
‘Je bent helemaal geen vriend kwijt,’ werpt hij tegen. ‘Ik wil je nog altijd graag zien.’
‘Ja, maar jij wilt veel meer.’
‘Op zich wel.’ Hij kijkt om zich heen, neemt dan een slok en merkt dat de koffie nog te heet is. ‘Oei.’ Vervolgens glimlacht hij naar haar. ‘Als we maar duidelijk genoeg zijn tegenover elkaar hoeven er wat mij betreft geen problemen te zijn.’
‘Dus je wilt nog wel eens met me uit. Zonder dat je meteen meer van me wilt, bedoel ik.’
Hij knikt. ‘Moet kunnen. Als je maar niet van me verlangt dat ik bij je op bezoek kom en meteen de beste vriend van je man word of zo.’
Ze lacht haar parelende lach. ‘Nee, dat had ik al begrepen. Wees maar niet bang.’
‘Goedemorgen, samen!’ klinkt het achter hen.
‘Goedemorgen, Oscar,’ groet Zijlstra terug. ‘Leuk dat je ook nog even hebt kunnen komen.’ Hij gaat naar zijn collega en roept over zijn schouder: ‘Ik zie je nog!’
‘Yo!’ roept ze terug.
‘Jij verandert ook nooit, hè?’ zegt Graanoogst. ‘Niet echt, tenminste.’
‘Nou ja, zeg!’ Zijlstra lacht. ‘Ik ben toch op tijd, of niet?’
‘Zo, jij hebt goed geslapen!’ Graanoogst grijnst. ‘Dat scheelt, dan hoef je dat straks niet meer in de auto te doen.’
Samen gaan de twee mannen de trap op. Ze hangen hun jassen op in hun werkkamer en lopen de koffiekamer binnen.
Bij de koffieautomaat staan Ringeling en Karadag. Allebei beginnen ze demonstratief te applaudisseren als het tweetal binnenkomt. De Jong staat op van de computer en voegt zich bij hen.
‘Goed gedaan, heren,’ zegt Ringeling vrolijk. ‘Jullie hebben wel een bakje koffie verdiend. O, jij hebt al, zie ik.’
Zijlstra houdt het nog volle plastic bekertje omhoog. ‘Ja, ik kwam een bekende tegen in de hal.’
‘Een vrouwelijke bekende, zeker?’ Ze lacht uitdagend.
‘Natuurlijk,’ antwoordt Graanoogst. ‘Dacht je dat een man zo gek zou zijn om hem koffie te geven?’
De andere politiemensen in de koffiekamer kijken verbaasd op van de vrolijkheid bij het kleine aanrecht.
Karadag schenkt iedereen bij uit de koffiepot en vraagt: ‘Dus jullie hebben gisteravond ineens die hele zaak rond gekregen?’
‘Ach,’ zegt Zijlstra grijnzend, ‘een goeie tip, een goed idee, een paar goeie politiemensen, en de boeven zijn kansloos. Hoe is het eigenlijk met jullie zaak?’
‘Nog niks,’ antwoordt De Jong. ‘Maar Leo zei dat jullie lekker tekeer waren gegaan met die verhoren.’
‘Zei Leo dat?’ vraagt Zijlstra verbaasd.
De Jong knikt. ‘Hij vroeg ook of we hier na de koffie nog even wilden blijven. Dan kan hij iemand aan ons voorstellen.’
‘Zou zijn opvolger al bekend zijn?’ vraagt Graanoogst zich hardop af. ‘Daar had hij gisteravond dan wel wat van mogen zeggen, toen hij met ons in de kroeg zat.’
Nu is het Karadag die verbaasd is: ‘Zijn jullie met Leo naar de kroeg geweest?’
‘Jazeker!’ zegt Graanoogst. ‘En hij lustte graag een pilsje, moet ik zeggen. Toch, Hendrick?’
‘Mij hoor je niet klagen,’ antwoordt Zijlstra. ‘Zo had ik Leo nog niet eerder gezien.’
Op dat moment gaat de deur van de koffiekamer open en stapt Leo naar binnen, in gezelschap van Carla van Amerongen en een roodharige vrouw.
Meteen vallen de gesprekken stil. Graanoogst en Zijlstra wisselen een snelle blik.
‘Dag, allemaal,’ groet Esterik. ‘Mag ik jullie voorstellen: dit is mijn opvolgster op deze afdeling: Vera Keizer.’
Allemaal nemen ze de nieuwkomer op. Vera Keizer is een aantrekkelijke vrouw met rood haar, een intelligent gezicht en een strak figuur, hoewel ze beslist ouder is dan de vrouwelijke rechercheurs.
‘Carla van Amerongen heb je al ontmoet,’ vervolgt Esterik, ‘die hebben we onderweg hierheen uit haar kamer geplukt.’
‘Ja,’ zegt Van Amerongen quasiverongelijkt, ‘een mens kan hier niet eens rustig de administratie bijwerken, of je moet zo nodig worden voorgesteld aan weer een nieuwe superieur.’ Ze grinniken, maar iedereen is vooral nieuwsgierig.
‘Dit is Harry de Jong,’ gaat Esterik verder, ‘onze oudste getrouwe. Hij werkt meestal samen met Mustafa Karadag, zeg maar Moessi.’
‘Aangenaam,’ zegt Keizer, terwijl ze de beide mannen de hand schudt. ‘Leuk om met jullie kennis te maken.’
Esterik maakt een presenterend gebaar naar Ringeling. ‘Dit is Latifa Ringeling, de partner van Carla van Amerongen. Zij vormen een dynamisch duo.’
Nadat ook die twee vrouwen elkaar een hand hebben gegeven, zegt Esterik: ‘En dan hebben we er nog twee over. Deze formidabele man is Oscar Graanoogst.’
‘Oscar en ik hebben elkaar ooit al ontmoet,’ reageert Keizer vriendelijk. ‘Mijn afdeling heeft wel eens met hem samengewerkt.’
‘Dat was met die zaak van de vermoorde marktmeester,’ herinnert Graanoogst zich.
‘Inderdaad. Maar leuk om je hier weer te zien.’
‘Wederzijds.’ Graanoogst knikt haar met een brede glimlach toe.
‘En dan ten slotte Hendrick Zijlstra, met ceekaa,’ stelt Esterik hem voor. ‘Ons enfant terrible. Voor hem heb ik je al gewaarschuwd: Zijlstra is een heel waardevolle kracht, maar wel een beetje een vrijbuiter.’
Vera Keizer doet een stap naar Zijlstra toe en bekijkt hem van onder tot boven. Op zijn beurt kijkt hij haar schaamteloos aan. Ze schudt hem de hand en houdt die langer vast dan nodig is. ‘Aangenaam kennis te maken, Hendrick Zijlstra. Je hoort dat ik al voor je gewaarschuwd ben. Dat was ik overigens al, maar dat zal je niet verbazen.’
‘En dat heeft je er toch niet van weerhouden om deze baan aan te nemen?’ vraagt hij glimlachend.
‘Welnee.’ Eindelijk laat ze zijn hand los. ‘Ik ben niet zo bang voor vrijbuiters. Had Leo jullie al verteld dat ik jarenlang met De Cock heb samengewerkt?’
Ze grinniken allemaal.
‘Dus jij denkt: als ik de oom aankan, zal het neefje wel niet zo’n probleem vormen?’ vraagt De Jong vrolijk.
De ogen van Keizer houden Zijlstra vast. ‘Zulke dingen weet je pas zeker als je er ervaring mee hebt opgedaan. Maar tot nog toe heb ik geen reden om te verwachten dat ik de boel hier niet in de hand zou kunnen houden.’
Karadag joelt en Zijlstra voelt dat hij een kleur krijgt.
Snel zegt hij: ‘Ik heb ook nog een vraag, als dat niet te brutaal is.’
Een vaag glimlachje speelt om haar lippen. ‘Als het inderdaad niet te brutaal is, mag je hem van mij stellen. Of je een antwoord krijgt, is een tweede.’
‘Oké,’ zegt Zijlstra. ‘Ik vroeg me af of je haar van nature rood is, of uit een potje?’
‘Dat was je vraag?’ Vera Keizer kijkt even naar de anderen. ‘Je kunt zien dat je mij nog niet gewend bent, Hendrick. Anders zou je weten dat alles aan mij puur natuur is. Alles.’
Luid gejoel en gelach klinkt op in de koffiekamer.
Esterik legt zijn hand op de schouder van Zijlstra en zegt: ‘Ik geloof dat ik de afdeling met een gerust hart kan achterlaten. Keizer — Zijlstra 1–0.’
‘Maar de wedstrijd is nog niet gespeeld,’ is het gevatte antwoord van Zijlstra.
‘Gelukkig niet,’ zegt Keizer met een grijns. ‘Ik ben net binnen!’