10

Voordat we gingen lunchen hadden we tijd om twee namen na te trekken. Het eerste adres was in Coconut Grove en vanaf Meza’s huis waren we daar al binnen tien minuten. Deborah reed slechts een tikje sneller dan ze mocht, wat in Miami langzaam is, en daarom leek het alsof er een ‘kick me’-sticker op onze achterbumper geplakt zat. En ook al was het verkeer niet druk, we kregen onderweg onze eigen portie soundtrack te verduren, van claxons, geschreeuw en elegant opgestoken middelvingers, terwijl andere weggebruikers langs ons heen zwenkten als om een rots in de rivier zwenkende scholen roofzuchtige piranha’s.

Debs leek het niet op te merken. Ze dacht diep na, wat betekende dat ze zulke diepe rimpels in haar voorhoofd trok dat ik haar wel wilde waarschuwen dat ze zouden blijven zitten als ze het niet ontspande. Maar eerdere ervaringen hadden me geleerd dat wanneer ik haar denkproces met dat soort bezorgde opmerkingen verstoorde, ik onveranderlijk een van haar scherpe elleboogstoten te verduren zou krijgen, dus bleef ik zwijgend zitten. Eigenlijk begreep ik niet zo goed waar nou zo grondig over nagedacht moest worden: we hadden vier uitermate decoratieve lijken en geen idee wie ze zo had neergelegd. Maar uiteraard was Debs de doorgewinterde rechercheur, niet ik. Misschien kon ze hier een van haar cursussen van de academie op loslaten en had ze daarom die diepe rimpels.

Hoe dan ook, we kwamen snel bij het volgende adres van de lijst aan. Het was een bescheiden, oud huis, een eindje van Tigertail Avenue af, met een kleine en overwoekerde tuin waar bij een grote mangoboom een bord met TE KOOP stond. In de tuin lagen een stuk of vijf oude kranten verspreid, nog in hun wikkel en door het hoge en verwaarloosde gras maar half zichtbaar.

‘Shit,’ zei Deborah toen ze voor het huis parkeerde. Dat leek een heel rake en bondige samenvatting. Het huis zag eruit alsof er in geen maanden iemand had gewoond.

‘Wat heeft deze kerel gedaan?’ vroeg ik aan haar, terwijl ik een felgekleurd stuk krantenpapier door de tuin zag waaien.

Debs keek op de lijst. ‘Alice Bronson,’ zei ze. ‘Ze heeft geld van een kantoorrekening gestolen. Toen ze haar ter verantwoording riepen, dreigde ze de boel kort en klein te slaan en ze te vermoorden.’

‘Na elkaar of alles tegelijk?’ vroeg ik, maar Debs keek me alleen nors aan en schudde haar hoofd.

‘Hier komen we niet verder mee,’ zei ze en ik was geneigd het met haar eens te zijn. Maar uiteraard bestaat politiewerk voornamelijk uit het doen van voor de hand liggende dingen en maar hopen dat je geluk hebt, dus maakten we onze riemen los en schopten ons een weg door de bladeren en ander tuinafval naar de voordeur. Debs bonsde mechanisch op de deur en we hoorden het door het huis weergalmen. Dat was duidelijk even leeg als mijn geweten.

Deborah keek op de lijst in haar hand of het klopte dat de verdachte hier inderdaad woonde. ‘Miss Bronson!’ riep ze, maar nu was de respons nog minder, omdat haar stem niet zoals haar gebonk op de deur door het huis schalde.

‘Shit,’ zei Debs nogmaals. Ze bonsde nog één keer, met hetzelfde resultaat… niets.

Gewoon om absoluut zeker te zijn, liepen we een keer om het huis en gluurden door de ramen, maar daar was niets te zien, behalve een paar spuuglelijke groen-met-kastanjebruine gordijnen die in de verder lege kamer hingen. Toen we weer aan de voorkant waren, stond er een jongen op een fiets naar ons te kijken. Hij was ongeveer elf of twaalf jaar, zijn lange haren waren in dreadlocks gevlochten en in een paardenstaart vastgebonden.

‘Ze zijn sinds april weg,’ zei hij. ‘Waren ze jullie ook geld schuldig?’

‘Heb je de Bronsons gekend?’ vroeg Deborah aan de jongen.

Hij hield zijn hoofd schuin en staarde ons aan, zodat hij heel erg op een papegaai leek die een besluit probeert te nemen of hij het koekje neemt of in je vinger zal bijten. ‘Zijn jullie smerissen?’ vroeg hij.

Deborah stak haar badge omhoog en de jongen rolde op zijn fiets naar haar toe om die beter te bekijken. ‘Heb je die mensen gekend?’ vroeg Debs nogmaals.

De jongen knikte. ‘Gewoon, om zeker te weten,’ zei hij. ‘Een hoop lui hebben nepbadges.’

‘We zijn echte smerissen,’ zei ik. ‘Weet je ook waar de Bronsons naartoe zijn gegaan?’

‘Nai,’ zei hij. ‘Mijn pap zegt dat ze overal schulden hadden, ze hebben vast hun naam veranderd en zijn naar Zuid-Amerika of zo vertrokken.’

‘En wanneer was dat?’ vroeg Deborah aan hem.

‘Afgelopen april,’ zei hij. ‘Dat zei ik al.’

Deborah bekeek hem met ingehouden ergernis en keek toen naar mij. ‘Dat is zo,’ zei ik tegen haar. ‘Hij zei april.’

‘Wat hebben ze gedaan?’ vroeg de jongen, een beetje te gretig, vond ik.

‘Waarschijnlijk niets,’ zei ik tegen hem. ‘We wilden ze alleen een paar vragen stellen.’

‘Wauw,’ zei de jongen. ‘Moord? Echt waar?’

Deborah maakte een merkwaardig hoofdbeweginkje, alsof ze een wolk vliegjes van zich af wilde schudden. ‘Waarom denk je dat het moord was?’ vroeg ze.

De jongen haalde zijn schouders op. ‘Van de tv,’ zei hij domweg. ‘Als het moord is, zeggen ze altijd dat het niets is. En als het niets is, zeggen ze dat er een ernstig strafbaar feit is gepleegd.’ Hij hinnikte. ‘Een stráfbaar feit,’ zei hij, terwijl hij zijn kruis beetgreep.

Deborah keek naar de knul en schudde alleen maar haar hoofd. ‘Hij heeft weer gelijk,’ zei ik. ‘Dat heb ik op CSI gezien.’

‘Jezus,’ zei Debs, nog altijd hoofdschuddend.

‘Geef hem je kaartje,’ zei ik. ‘Dat vindt-ie leuk.’

‘Ja,’ zei de jongen, blij spottend glimlachend, ‘en zeg dan dat ik je moet bellen als me nog iets te binnen schiet.’

Deborah schudde niet langer haar hoofd en snoof. ‘Oké, knul, jij wint,’ zei ze. Ze gooide hem haar visitekaartje toe, dat hij keurig opving. ‘Bel me als iets je te binnen schiet,’ zei ze.

‘Bedankt,’ zei hij en hij stond nog steeds te glimlachen toen we in de auto stapten en wegreden, hoewel ik niet wist of dat was omdat hij het kaartje echt leuk vond of dat hij zich vrolijk maakte omdat hij Deborah te pakken had genomen.

Ik keek op de lijst die naast haar op de stoel lag. ‘Brandon Weiss is de volgende,’ zei ik. ‘Hm, een schrijver. Hij heeft een paar advertenties geschreven die hun niet bevielen en werd ontslagen.’

Deborah sloeg haar ogen ten hemel. ‘Een schrijver,’ zei ze. ‘Wat heeft hij gedaan, ze met een komma bedreigd?’

‘Nou, ze moesten de beveiliging erbij halen om hem uit het pand te krijgen.’

Deborah draaide zich naar me toe en keek me aan. ‘Een schrijver,’ zei ze. ‘Kom op, Dex.’

‘Sommigen kunnen behoorlijk fel zijn,’ zei ik, hoewel het mij ook wel een tikje vergezocht in de oren klonk.

Deborah keek weer naar het verkeer, knikte en kauwde op haar lip. ‘Adres?’ vroeg ze.

Ik keek weer op het vel papier. ‘Dit lijkt er meer op,’ zei ik, terwijl ik las dat het adres vlak in de buurt van North Miami Avenue was. ‘Midden in het Miami Design District. Waar zou een moorddadige ontwerper anders gaan wonen?’

‘Dat zal jij wel weten,’ zei ze, nogal onbehouwen, vond ik, maar niet meer dan anders, dus zei ik maar niets.

‘Het kan onmogelijk erger zijn dan de eerste twee,’ zei ik.

‘Ja, drie keer is scheepsrecht,’ zei Deborah zuur.

‘Kom op, Debs,’ zei ik. ‘Een beetje enthousiaster, ja.’

Deborah reed van de snelweg af naar een parkeerplaats van een fastfoodtent, wat me hogelijk verbaasde, want om te beginnen was het nog geen lunchtijd en bovendien werd er in deze tent geen echt voedsel geserveerd, hoe snel ook.

Maar ze maakte geen aanstalten om naar het restaurant te gaan. In plaats daarvan sloeg ze de versnellingspook in de parkeerstand en draaide zich naar me toe. ‘Verdómme,’ zei ze en ik zag zo dat haar iets dwarszat.

‘Komt het door die knul?’ vroeg ik. ‘Of ben je nog steeds nijdig op Meza?’

‘Geen van beiden,’ zei ze. ‘Op jou.’

Als ik al verbaasd was over haar restaurantkeuze, was ik hier absoluut verbijsterd over. Ik? Ik speelde in mijn hoofd de ochtend nog eens af en vond niets aanstootgevends. Ik was de brave soldaat geweest van de chagrijnige generaal die ze was; ik had zelfs minder dan anders inzichtelijk en intelligent commentaar geleverd, waarvoor ze werkelijk dankbaar zou moeten zijn, want zij was daar meestal het doelwit van.

‘Sorry,’ zei ik. ‘Ik weet niet wat je bedoelt.’

‘Ik bedoel jóú,’ zei ze, wat geen steek opschoot. ‘Jij helemaal.’

‘Ik weet nog steeds niet wat je bedoelt,’ zei ik. ‘Zoveel is er niet van mij.’

Deborah sloeg met haar vlakke hand op het stuur. ‘Godverdomme, Dexter, dat slimme shitspelletje werkt niet meer bij mij.’

Heb je ooit wel eens een verbazingwekkende, heldere, stellige zin gehoord, zomaar op straat of ergens in een menigte, die zo krachtig en doelbewust wordt uitgesproken dat je er absoluut naar hunkert om te weten wat hij betekent, juist omdat hij zo krachtig en kristalhelder is? En je wilt achter degene aangaan die hem heeft uitgesproken, ook al ken je diegene niet, alleen maar om erachter te komen wat de zin betekent en welk effect die heeft op de levens van de mensen die erbij betrokken zijn?

Dat gevoel had ik nu: ik had totaal geen idee waar ze het over had, maar ik wilde het echt graag weten.

Gelukkig voor mij liet ze me niet wachten.

‘Ik weet niet of ik dit nog wel aankan,’ zei ze.

‘Wat?’

‘Ik rijd in een auto rond met een kerel die zo’n beetje tien, vijftien mensen heeft vermoord.’

Het is nooit leuk om zo schromelijk onderschat te worden, maar ik vond het onbeleefd om haar terecht te wijzen. ‘Oké,’ zei ik.

‘Ik hoor mensen zoals jij te vángen, en ze voorgoed achter de tralies te stoppen, maar jij bent mijn bróér!’ zei ze, en bij elke lettergreep sloeg ze op het stuur om ze te benadrukken, wat echt niet hoefde, want ik hoorde haar heel duidelijk. En ten slotte begreep ik waarom ze de laatste tijd zo chagrijnig was geweest, hoewel ik nog steeds geen idee had waarom ze uitgerekend nu de hele toestand zo moest opblazen.

Mijn zus had pas onlangs van mijn kleine hobby te horen gekregen, en nadat ik erover had nagedacht, realiseerde ik me dat er vele geldige redenen waren waarom ze die afkeurde. Uiteraard de handeling op zich al, en ik beken ruiterlijk dat die niet voor iedereen weggelegd is. Voeg daar nog eens het feit bij dat alles wat ik was, was goedgekeurd, in elkaar gefabriceerd zelfs, door haar vader, Sint Harry in het Blauwe Pak; Harry, in wiens schone en glanzende kielzog ze dacht te treden. En nu had ze ontdekt dat er nog een alternatief pad was, dat uit dezelfde heilige voeten was gestampt, en dit pad voerde vrolijk naar duistere plekken in het bos. Zij stond lijnrecht tegenover alles wat mijn wonderbaarlijke ik was, en we waren allebei door dezelfde hand geschapen. Als je erover nadacht, was het een behoorlijk Bijbelse aangelegenheid.

Natuurlijk was er een hoop te zeggen voor wat ze zei, en als ik werkelijk zo slim was geweest als ik dacht, zou ik hebben geweten dat we op een bepaald moment dit gesprek zouden gaan krijgen, en dan was ik er klaar voor geweest. Maar ik was zo stom geweest aan te nemen dat er in de wereld niets zo machtig is als de status quo, en Deborah had me overrompeld. Bovendien, voor zover ik wist, was er pasgeleden niets gebeurd waarvoor deze confrontatie aanleiding was; waar komt dat allemaal toch vandaan?

‘Het spijt me, Debs,’ zei ik. ‘Maar, eh, wat wil je dat ik doe?’

‘Ik wil dat je ermee óphoudt,’ zei ze. ‘Ik wil dat je iemand anders wordt.’ Ze keek me met vertrokken lippen aan, en toen keek ze weer de andere kant op, uit het zijraampje, weg van de US1 en over het verhoogde Mensentransportspoor. ‘Ik wil dat je… de vent bent die ik altijd dacht dat je was.’

Ik mag graag denken dat ik vindingrijker ben dan de meesten. Maar op dat moment had ik net zo goed gekneveld aan de spoorrails vastgebonden kunnen zijn geweest. ‘Debs,’ zei ik. Het was niet veel, maar kennelijk de enige kogel die ik in mijn magazijn had.

‘Godverdómme, Dex,’ zei ze, en ze sloeg zo hard op het stuur dat de hele auto schudde. ‘Ik kan er zelfs niet over praten, zelfs niet met Kyle. En jij…’ Ze sloeg nogmaals op het stuur. ‘Hoe kan ik zelfs maar weten dat je me de waarheid vertelt, dat paps je hiertoe heeft aangezet?’

Waarschijnlijk klopt het niet helemaal als ik zeg dat mijn gevoelens gekwetst waren, want ik weet vrij zeker dat ik die niet heb. Maar de opmerking was zo onrechtvaardig dat het me echt pijn leek te doen. ‘Ik zou jou niet voorliegen,’ zei ik.

‘Elke dag van je leven waarop je me niet hebt verteld wat je in werkelijkheid was, heb je me voorgelogen,’ zei ze.

Ik ben als ieder ander even vertrouwd met de newagefilosofie en dr. Phil, maar er komt een punt waarop de realiteit absoluut tussenbeide moet komen, en dat punt hadden we volgens mij nu bereikt. ‘Oké, Debs,’ zei ik. ‘En wat had je gedaan als je wist wie ik werkelijk was?’

‘Dat weet ik niet,’ zei ze. ‘Ik weet het nog steeds niet.’

‘Nou dan,’ zei ik.

‘Maar ik moet íéts doen.’

‘Waarom?’

‘Omdat je mensen hebt vermóórd, godverdomme!’ zei ze.

Ik haalde mijn schouders op. ‘Ik kan er niets aan doen,’ zei ik. ‘En ze verdienden het stuk voor stuk.’

‘Het deugt niet!’

‘Dit is wat paps wilde,’ zei ik.

Een groep middelbareschoolkinderen liep langs de auto en ze staarden naar ons. Een van hen zei iets en ze moesten allemaal lachen. Ha ha. Kijk dat rare stel eens ruziemaken. Die slaapt vanavond op de bank, ha ha.

Maar als ik Deborah er niet van kon overtuigen dat alles precies was zoals het tot in der eeuwigheid zou moeten zijn, was het niet ondenkbeeldig dat ik vannacht in een cel zou doorbrengen.

‘Debs,’ zei ik. ‘Pap heeft het zo voor elkaar gebokst. Hij wist wat hij deed.’

‘O ja?’ zei ze. ‘Of verzin je maar wat? En zelfs als hij dit inderdaad voor elkaar heeft gebokst, heeft hij er dan goed aan gedaan? Of was hij gewoon de zoveelste bittere, afgebrande smeris?’

‘Hij was Harry,’ zei ik. ‘Hij was je vader. Natuurlijk heeft hij er goed aan gedaan.’

‘Dat is voor mij niet genoeg,’ zei ze.

‘En stel nou dat er niets meer is?’

Ten slotte wendde ze zich af en ze sloeg niet op het stuur, wat een opluchting was. Maar ze zweeg zo lang dat ik bijna wilde dat ze dat wel deed. ‘Ik weet het niet,’ zei ze uiteindelijk. ‘Ik weet het gewoon niet.’

Daar had je ’t al. Ik bedoel, ik zag wel in dat het een probleem voor haar was, wat moest je nou met een moorddadige, geadopteerde broer? Tenslotte was hij aangenaam gezelschap, dacht aan verjaardagen en gaf echt mooie cadeaus; een productief lid van de maatschappij, een hardwerkende en nuchtere kerel. Was het nou echt zo erg dat hij zo nu en dan wegglipte en slechteriken vermoordde?

Aan de andere kant, zij had een baan op een terrein waar men over zoiets meestal de wenkbrauwen fronst. En technisch gesproken was het haar werk om mensen als ik op te sporen en ze naar een gereserveerde plaats op Old Sparky te begeleiden. Ik begreep dat ze daardoor in een soort professioneel dilemma zat, vooral wanneer haar broer de kwestie ter tafel bracht.

Of toch niet?

‘Debs,’ zei ik. ‘Ik weet dat je er problemen mee hebt.’

‘Problemen,’ zei ze. Er rolde een traan langs haar wang, hoewel ze niet snikte of verder leek te huilen.

‘Ik wilde eigenlijk helemaal niet dat je het wist,’ zei ik. ‘Ik had het je nooit mogen vertellen. Maar…’ Ik dacht eraan hoe ik haar aantrof, vastgetapet aan de tafel terwijl mijn echte, genetische broer met een mes voor zichzelf en een voor mij over haar heen gebogen stond, en ik me realiseerde dat ik haar niet kon vermoorden, ook al had ik daar nog zoveel behoefte aan, hoe dicht dat me ook bij hem had gebracht, mijn broer, de enige persoon ter wereld die me werkelijk begreep en accepteerde zoals ik was. En op de een of andere manier kon ik het niet. Op de een of andere manier had ik Harry’s stem gehoord en die had me op het Pad gehouden.

‘Verdomme,’ zei Deborah. ‘Wat dacht papa verdomme wel niet?’

Dat heb ik me soms ook afgevraagd. Maar ik vraag me ook wel eens af hoe mensen in hemelsnaam iets kunnen geloven van de dingen die ze beweren te doen, en waarom ik niet kan vliegen, wat in dezelfde categorie leek te vallen. ‘We komen er niet achter wat hij heeft gedacht,’ zei ik. ‘Alleen wat hij heeft gedaan.’

‘Verdomme,’ zei ze weer.

‘Misschien wel,’ zei ik. ‘Maar wat ga je eraan doen?’

Ze keek me nog altijd niet aan. ‘Dat weet ik niet,’ zei ze. ‘Maar ik moet wel iets doen.’

We bleven nog een tijd zo zitten zonder dat er nog iets te zeggen viel. Toen zette ze de auto in de versnelling en reed de snelweg weer op.

Загрузка...