De eerstehulpdiensten in Miami zijn heel goed, deels omdat ze zoveel praktijkoefening hebben. Maar helaas konden ze Weiss niet meer redden. Hij was bijna helemaal leeggebloed toen ze bij hem kwamen en op aandringen van een uitzinnige Rita om zich met Cody en Astor bezig te houden, duurde het nog twee cruciale minuten langer, terwijl Weiss langs lange, donkere hellingen wegglipte naar de bladzijden van de kunstgeschiedenis.
Rita fladderde ongerust rond terwijl de ambulancebroeders ervoor zorgden dat Cody en Astor rechtop gingen zitten en rondkeken. Cody knipperde met zijn ogen en wilde zijn schroevendraaier pakken, en Astor beklaagde zich onmiddellijk dat het reukzout zo smerig stonk, dus ik was er redelijk zeker van dat het met hen wel goed zou komen. Maar ze hadden bijna zeker een lichte hersenschudding opgelopen, wat me een warm, saamhorig familiegevoel gaf; zo jong en nu al traden ze in mijn voetsporen. De twee werden naar het ziekenhuis afgevoerd waar ze vierentwintig uur ter observatie werden gehouden, ‘voor de veiligheid’. Rita ging natuurlijk met ze mee, om ze tegen de artsen te beschermen.
Toen ze weg waren, bleef ik staan kijken toen de paramedici naast Coulter neerknielden. Ze hadden de defibrillator tevoorschijn gehaald, maar na een paar schokken op het lichaam schudden ze hun hoofd, stonden op en liepen weg. Ik dacht dat ze een tikje teleurgesteld waren omdat ze geen kans hadden gehad om ‘los!’ te roepen en dan de schok toe te dienen, maar misschien maakte ik dat er maar van. Ik voelde me nog steeds een beetje wazig doordat ik zo’n tijd in Weiss’ strop had gezeten, en enigszins vreemd, omdat de zaken me zo snel waren ontglipt. Normaal gesproken ben ik Dexter ter Plaatse, in het middelpunt van alle belangrijke actie, en het leek niet goed dat er zoveel dood en verderf om me heen was terwijl ik daar geen cruciaal deel van uitmaakte. Twee onaangeroerde lijken, en ikzelf niets meer dan een toeschouwer te midden van de chaos, zo bleek als een victoriaanse maagd in de marges van het drama.
Wat Weiss betrof: hij zag er echt vredig en tevreden uit. Ook heel bleek en dood, uiteraard, maar toch… Wat zou hij ervan denken? Ik had nog nooit zo’n uitdrukking gezien op het gezicht van een dierbare overledene, en het was een tikje verontrustend. Waarom was hij nou zo gelukkig? Hij was absoluut, gecertificeerd dood, en mij leek dat niet iets wat iemand tot opgewekte vrolijkheid kon inspireren. Misschien was het gewoon een truc van de gezichtsspieren die zich naar de dood voegden. Hoe dan ook, mijn overpeinzingen werden onderbroken door een haastig geschuifel achter me en ik draaide me om.
Special agent Recht kwam zo’n anderhalve meter bij me vandaan tot stilstand en bekeek de slachting met een gezicht waarop ze stug een professioneel masker had geplakt, ook al kon dat niet verhullen dat ze geschokt was en nogal bleek zag. Maar ze viel niet flauw en gaf ook niet over, dus volgens mij liep ze al een tijdje mee.
‘Is dat ’m?’ zei ze met een verstarde stem die bij haar gelaatsuitdrukking paste. Voor ik kon antwoorden, schraapte ze haar keel en voegde eraan toe: ‘Is dat de man die geprobeerd heeft uw kinderen te ontvoeren?’
‘Ja,’ zei ik en toen, om te laten zien dat mijn reusachtige brein eindelijk langzaam de teugels weer in handen nam, anticipeerde ik op de ongelegen vraag en zei: ‘Mijn vrouw wist zeker dat hij het was, en de kinderen ook.’
Recht knikte, zo te zien kon ze haar ogen niet van Weiss afhouden. ‘Oké,’ zei ze. Ik wist niet precies wat dat betekende, maar het leek me een bemoedigend teken. Ik hoopte dat het inhield dat de FBI nu zijn belangstelling voor mij zou verliezen. ‘En hij?’ zei Recht terwijl ze naar de expositieruimte knikte waar de jongens van de hulpdiensten net klaar waren met het onderzoeken van Coulter.
‘Rechercheur Coulter was vóór mij ter plaatse,’ zei ik.
Recht knikte. ‘Dat zegt die vent bij de deur ook al,’ zei ze, en het feit dat ze had rondgevraagd, was bepaald niet geruststellend, dus besloot ik dat hier een paar voorzichtige danspassen op hun plaats waren.
‘Rechercheur Coulter,’ zei ik, voorzichtig, alsof ik worstelde om mezelf in bedwang te houden — en ik moet toegeven dat het heel goed uitkwam dat mijn stem nog zo schor was door de strop — ‘was hier het eerst. Voordat ik kon… Ik denk dat hij… Hij heeft zijn leven gegeven om Rita te redden.’
Ik bedacht dat het overdreven zou zijn als ik erbij zou snotteren, dus dat hield ik in, maar zelfs ik was onder de indruk van de mannelijke emotie die er in mijn stem doorklonk. Dat was special agent Recht helaas niet. Ze keek nogmaals naar Coulters lijk, daarna naar dat van Weiss en vervolgens naar mij. ‘Meneer Morgan,’ zei ze en er klonk een officiële twijfel in haar stem. Even dacht ik dat ze me evengoed ging arresteren, en dat dacht zij misschien ook wel. Maar toen schudde ze alleen maar haar hoofd en wendde zich af.
In een evenwichtig en goed geordend universum zou elke regerende godheid hebben gezegd dat het nu voor één dag wel welletjes was. Maar aangezien de dingen nu eenmaal zijn zoals ze zijn, ging het zo niet. Want toen ik me omdraaide en wilde vertrekken, liep ik regelrecht Israel Salguero tegen het lijf.
‘Is rechercheur Coulter dood?’ zei hij, terwijl hij zonder met zijn ogen te knipperen een stap terug deed.
‘Ja,’ zei ik. ‘Eh, voordat ik hier was.’
Salguero knikte. ‘Ja,’ zei hij. ‘Dat hebben de getuigen ook gezegd.’
Aan de ene kant was het heel goed nieuws dat de getuigen dat hadden gezegd, maar aan de andere kant was het heel vervelend dat het hun al was gevraagd, want dat betekende dat het eerste wat in ze op was gekomen was: waar was Dexter toen de lichamen begonnen om te vallen? En met het idee dat een of andere omstandige, emotionele zeepbel de dag wel zou redden, wendde ik mijn blik af en zei: ‘Ik had hier moeten zijn.’
Salguero bleef zo lang stil dat ik me ten slotte weer terugdraaide en hem aankeek, al was het maar om er zeker van te zijn dat hij niet zijn wapen had getrokken en dat op mijn hoofd richtte. Gelukkig voor Dexters Schedeldak was dat niet zo. In plaats daarvan keek hij me alleen maar volslagen afstandelijk en emotieloos aan. ‘Volgens mij is het maar heel goed dat je hier niet was,’ zei hij ten slotte. ‘Goed voor jou, voor je zus en de nagedachtenis aan je vader.’
‘Eh…?’ zei ik, en ik moet het Salguero nageven dat hij zo snugger was dat hij precies wist wat ik bedoelde.
‘Er zijn nu geen getuigen…’ Hij wachtte even en schonk me een blik die je heel goed zou kunnen zien bij cobra’s als die ooit zouden leren glimlachen. ‘Geen lévende getuigen,’ zei hij, ‘van wat er ook in deze… omstandigheden is gebeurd.’ Hij bewoog licht zijn schouders, wat waarschijnlijk voor een schouderophalen moest doorgaan. ‘En dus…’ Hij maakte zijn zin niet af, liet in het midden wat het mogelijk kon betekenen: houdt het hier op of ga ik je nu eenvoudigweg arresteren, of zelfs: ga ik je nu zelf vermoorden. Hij sloeg me nog even gade en herhaalde toen: ‘En dus,’ en deze keer klonk het als een vraag. Daarna knikte hij en liep weg, terwijl ik achterbleef en het beeld van zijn heldere en waakzame blik op mijn netvlies gebrand stond.
En dus.
Goddank was het daarmee afgelopen. Er ontstond nog wat opwinding door de elegante dame die vooraan in de menigte had gestaan, die dr. Elaine Donazetti bleek te zijn, een heel belangrijke figuur binnen de wereld van de moderne kunst. Ze drong zich dichter bij de expositieruimte en begon polaroids te maken, en moest worden tegengehouden en van de lijken worden weggeleid. Maar ze gebruikte de foto’s en wat van de video-opnamen die Weiss had gemaakt, en publiceerde een reeks geïllustreerde artikelen waarmee Weiss semiberoemd werd bij de mensen die van dat soort dingen houden. Dus was zijn laatste wil om opnamen te maken ingewilligd. Is het niet fijn als de dingen zo goed uitpakken?
Rechercheur Coulter had net zoveel geluk. Er gingen geruchten op het politiebureau dat hij twee keer voor een promotie was overgeslagen, en ik veronderstel dat hij dacht met zijn carrière een sprong voorwaarts te maken wanneer hij in zijn eentje een dramatische arrestatie kon verrichten. En dat is gelukt! Het departement besloot dat het uit deze hele verschrikkelijke puinhoop nog goede sier moest zien te maken, en Coulter was het enige wat ze hadden. Dus kreeg hij postuum promotie omdat hij zo heldhaftig in zijn eentje bijna Rita had gered.
Natuurlijk ging ik naar Coulters begrafenis. Ik ben dol op het ceremonieel, het ritueel, het laten gaan van al die rigide emoties, en daardoor kreeg ik de kans om een paar van mijn favoriete gezichtsuitdrukkingen te oefenen: plechtigheid, imposant verdriet en compassie, die allemaal zelden worden gebruikt en nodig aan een work-out toe waren.
Het hele bureau was er, in uniform, zelfs Deborah. Ze zag er heel bleek uit in haar blauwe uniform, maar Coulter was tenslotte haar partner geweest, althans op papier, en het eerbetoon vereiste dat ze erbij was. Het ziekenhuis had er een toestand van gemaakt, maar ze zou binnenkort toch al worden ontslagen, dus ze hielden haar niet tegen. Ze huilde natuurlijk niet, in schijnheiligheid was ze in de verste verte nooit zo goed geweest als ik. Maar ze keek gepast ernstig toen ze de kist in de grond lieten zakken en ik deed mijn best om net zo’n gezicht op te zetten.
Ik vond trouwens dat me dat aardig goed afging, maar daar was brigadier Doakes het niet mee eens. Vanuit de rijen zag ik dat hij me nijdig aanstaarde, alsof hij dacht dat ik Coulter persoonlijk gewurgd had, wat absurd was; ik had nog nooit iemand gewurgd. Ik bedoel, zo nu en dan een spelletje met de strop, maar allemaal voor het plezier; ik houd niet van dat soort persoonlijk contact en een mes is zoveel schoner. Natuurlijk was ik heel blij toen ik zag dat Coulter werd doodverklaard en dat Dexter de dans daardoor ontsprong, maar ik had er helemaal niets mee te maken. Zoals ik al zei, het is gewoon fijn als de dingen goed uitpakken, toch?
Hortend en stotend richtte het leven zich weer op en hernam zijn normale gang. Ik ging naar mijn werk, Cody en Astor gingen naar school en twee dagen na Coulters begrafenis had Rita een afspraak bij de dokter. Nadat ze die avond de kinderen had ondergestopt, kwam ze naast me op de bank zitten, legde haar hoofd op mijn schouder en trok de afstandsbediening uit mijn handen. Ze zette de tv uit, zuchtte een paar keer en toen ik zo in het duister tastte dat ik het niet meer uithield, zei ik: ‘Is er iets mis?’
‘Nee,’ zei ze. ‘Er is helemaal niets mis. Ik bedoel, ik vind van niet. Als jij, eh, het tenminste ook niet vindt.’
‘Waarom zou ik het wel vinden?’ zei ik.
‘Dat weet ik niet,’ zei ze en ze slaakte weer een zucht. ‘Het is alleen, weet je, we hebben het er nooit over gehad, en nu…’
‘Nu wát?’ zei ik. Het werd me echt allemaal te veel; om na wat ik allemaal had doorgemaakt zo’n soort omzichtig non-gesprek te moeten voeren, en ik voelde mijn ergernisspiegel snel stijgen.
‘Nou, gewoon,’ zei ze. ‘De dokter zegt dat ik in orde ben.’
‘O,’ zei ik. ‘Dat is mooi.’
Ze schudde haar hoofd. ‘Ondánks,’ zei ze. ‘Je weet wel.’
Ik wist het niet en het leek me niet eerlijk dat zij verwachtte dat ik het wist, en dat zei ik dan ook. En nadat ze een heel aantal keren haar keel had geschraapt, kwam het er eindelijk stamelend uit, en ik was net als zij daarstraks met stomheid geslagen. Het enige waar ik op kon komen was de clou van een heel oude mop waarvan ik wist dat het ongepast was die te zeggen, maar ik kon het niet tegenhouden, zodat ik hem er toch uitflapte, en heel in de verte hoorde ik Dexters stem uitroepen:
Je bent wát?!