Het park waar Cody en Astor elke dag na schooltijd naartoe gingen, was slechts een paar minuten bij ons huis vandaan, maar vanaf mijn werk lag het aan de andere kant van de stad, en dus duurde het iets langer dan twintig minuten voordat ik daar eindelijk aankwam. Aangezien het spitsuur was, zou je kunnen zeggen dat ik nog geluk had dat ik er sowieso kon komen. Maar daardoor had ik meer dan genoeg tijd om na te denken over wat er misschien met Rita zou gebeuren, en tot mijn verbazing merkte ik dat ik werkelijk hoopte dat ze in orde was. Ik begon net aan haar te wennen. Ik hield ervan dat ze elke avond voor me kookte, en ik kon zeker niet fulltime voor beide kinderen zorgen en toch de vrijheid hebben om in mijn zelfverkozen carrière verder te groeien. Nog niet, de komende jaren nog niet, niet voordat ze beiden waren opgeleid.
Dus ik hoopte dat Coulter betrouwbare back-up had opgeroepen, dat ze Weiss hadden opgeborgen en Rita in veiligheid hadden gebracht, misschien met een kopje koffie en een deken om haar heen geslagen, zoals je dat op tv wel zag.
Maar daarmee kwam ik op een belangwekkend punt, waar ik me gedurende de rest van mijn overigens aangename rit door de moordlustige, huiswaarts kerende massa’s oprecht zorgen over maakte. Stel dat ze Weiss inderdáád veilig in de handboeien hadden geslagen en hem zijn rechten hadden voorgelezen? Wat zou er gebeuren wanneer ze hem vragen gingen stellen? Dingen als: waarom heb je het gedaan? En belangrijker nog, waarom heb je dit Dexter aangedaan? Stel dat hij de slechte smaak had om ze de waarheid te vertellen? Tot nu toe had hij een weerzinwekkende bereidheid getoond om iedereen alles over me te vertellen, en hoewel ik bepaald niet verlegen ben, houd ik mijn werkelijke prestaties liever voor het publieke oog verborgen.
En als Coulter de zaken die Weiss dan uitkraamt voegt bij wat hij al vermoedt, doordat hij de video heeft gezien, zouden de zaken in Dexterdorp er wel eens heel ongelukkig uit kunnen komen te zien.
Het was veel beter geweest als ik Weiss zelf had kunnen confronteren — de zaken in der minne, mano a mano, of misschien cuchilla a cuchilla had geschikt — en zo het probleem, dat Weiss zo nodig wilde communiceren door mijn Ruiter te jennen, had opgelost. Maar ik had in de kwestie niet echt een keus, Coulter was erbij geweest en had het gehoord, dus ik moest het spel meespelen. Tenslotte was ik een gezagsgetrouwe burger, dat was ik echt, technisch gesproken dan; zeg nou zelf, je bent onschuldig totdat je in een rechtszaal schuldig bent bevonden, toch?
Het zag er echter steeds meer naar uit dat het op een rechtszaak zou neerkomen, met Dexter in de hoofdrol in een oranje overall en voetboeien, waar ik helemaal niet naar uitkeek; oranje staat me totaal niet. Wanneer ik van moord werd beschuldigd, zou dat mijn waarachtige geluk vierkant in de weg staan. Ik heb geen illusies over ons gerechtelijk systeem; dat zie ik elke dag op mijn werk, en ik weet heel zeker dat ik dat kan verslaan, tenzij ze me op heterdaad betrappen, op film hebben opgenomen, ten overstaan van een bus vol Amerikaanse senatoren en nonnen. Maar alleen al een openlijke beschuldiging zou me onder zo’n vergrootglas leggen dat ik daardoor mijn speelkwartiertjes wel kon vergeten, ook al zou ik volslagen onschuldig blijken te zijn. Kijk maar eens naar die arme O.J.; in de laatste jaren van zijn vrijheid kon hij niet eens meer golf spelen zonder dat iemand hem ergens van beschuldigde.
Maar wat kon ik eraan doen? Mijn opties waren uiterst beperkt. Ik kon Weiss laten praten, waardoor ik in de knoei kwam, of voorkomen dat hij zou gaan praten, met precies hetzelfde resultaat. Ik kon geen kant op. Dexter zat in het diepe en de vloed kwam opzetten.
Dus reed er ten slotte een uitermate bedachtzame Dexter naar het verenigingsgebouw bij het park. Die goeie ouwe Megan was er nog, hield Cody en Astor bij de hand en wipte van de ene voet op de andere omdat ze zo graag van ze af wilde en kon verdwijnen naar de opwindende wereld van de boekhoudcursus. Ze leken allemaal blij me te zien, op hun eigen individuele manier, wat zo dankbaar was, dat ik drie of vier volle seconden Weiss helemaal vergat.
‘Meneer Morgan?’ zei Megan. ‘Ik moet echt gaan.’ Ik was zo verbijsterd dat ze een complete zin uitsprak zonder dat die in een vraagteken eindigde, dat ik alleen maar knikte en Cody’s en Astors handen uit de hare trok. Ze rende naar een kleine, aftandse Chevy en racete het avondverkeer in.
‘Waar is mam?’ vroeg Astor op dwingende toon.
Ik weet zeker dat er een heel zorgzame en gevoelige en dus heel menselijke manier is om kinderen te vertellen dat hun moeder in de klauwen van een moorddadig monster terecht is gekomen, maar ik wist niet hoe dat moest, dus zei ik: ‘Die slechterik heeft haar. Die tegen jullie auto aan is gebotst.’
‘Die ik met een potlood heb gestoken?’ vroeg Cody.
‘Inderdaad,’ zei ik.
‘Ik heb hem in z’n kruis geraakt,’ zei Astor.
‘Je had hem harder moeten raken,’ zei ik. ‘Hij heeft je moeder.’
Ze trok een gezicht naar me, diep teleurgesteld omdat ik zo’n halvegare was. ‘Gaan we haar terughalen?’
‘We gaan helpen,’ zei ik. ‘De politie is ernaartoe.’
Ze keken me beiden aan alsof ik gek was. ‘De polítie?’ zei Astor. ‘Heb je de polítie erop afgestuurd?’
‘Ik moest jullie ophalen,’ zei ik, verbaasd te merken dat ik me plotseling zat te verdedigen.
‘Dus je laat die kerel lópen en nu gaat hij alleen maar naar de gevángenis?’
‘Ik moest wel,’ zei ik en plotseling had ik werkelijk het gevoel dat ik voor de rechter stond en nu al had verloren. ‘Een van de smerissen is erachter gekomen en ik moest jullie gaan halen.’
Ze wisselden een van hun zwijgende, maar o zo betekenisvolle blikken, en toen keek Cody de andere kant op. ‘Mogen wij nu met je mee?’ vroeg Astor.
‘Eh,’ zei ik en het leek me echt onrechtvaardig dat eerst Coulter en nu Astor de zoetgevooisde Drieste Dexter op dezelfde dag reduceerde tot iemand die alleen idiote eenlettergrepige woorden uitsloeg, maar het was wel zo. Nu de zaken er zo voor stonden — uitermate onaangenaam en onzeker — had ik hier nog niet echt over nagedacht. Maar natuurlijk kon ik ze niet meenemen om Weiss te pakken te nemen. Ik wist dat ik het doelwit was van dit hele circus, en als het aan mij lag zou dat heus niet beginnen voordat ik er was; ik wist niet zeker of Coulter hem in de kraag had gevat en het zou veel te gevaarlijk zijn.
En alsof ze me hoorde denken, zei Astor: ‘We hebben hem al een keer verslagen.’
‘Toen was hij daar niet op bedacht,’ zei ik. ‘Deze keer wel.’
‘Deze keer hebben we wel meer dan een potlood,’ zei Astor en de koele wreedheid waarmee ze het zei, was absoluut hartverwarmend, maar er kon nog steeds geen sprake van zijn.
‘Nee,’ zei ik. ‘Het is te gevaarlijk.’
Cody mompelde: ‘Beloofd,’ en Astor sloeg dramatisch haar ogen ten hemel en slaakte tegelijk net zo’n zucht. ‘Je zegt steeds maar dat we níéts mogen,’ zei ze. ‘Niet totdat jij het ons hebt geleerd. En wij zeggen: leer het ons dan, en we doen verder niets. En nu we de kans hebben om werkelijk het echte werk te leren, zeg je dat het te gevaarlijk is.’
‘Het ís ook te gevaarlijk,’ zei ik.
‘Wat moeten we dan doen terwijl jij wel iets gevaarlijks gaat doen?’ vroeg ze op hoge toon. ‘En stel dat je mam niet redt en jullie allebei nooit meer terugkomen?’
Ik keek haar aan, en toen Cody. Zij staarde me met trillende onderlip aan, terwijl hij vasthield aan een stalen, minachtende blik, en opnieuw kon ik niet meer dan een paar keer geluidloos mijn mond open- en dichtdoen.
En zo kwam het dat ik met twee heel opgewonden kinderen op de achterbank naar het Congrescentrum reed, iets sneller dan de maximumsnelheid toestond. Bij Eighth Street sloegen we van de I-95 af in de richting van het Congrescentrum op Brickell. Daar was veel verkeer en geen parkeerplaats, kennelijk hadden heel veel andere mensen wel naar de niet-commerciële omroep gekeken en wisten ze van de Art-stravaganza af. Onder de huidige omstandigheden leek het een beetje mal om tijd te verspillen aan het zoeken naar een parkeerplaats en ik had net besloten om in politiestijl op de stoep te parkeren, toen ik een dienstauto zag die wel van Coulter moest zijn. Ik zette mijn wagen ernaast, smeet mijn afdelingskaart op het dashboard en draaide me naar Astor en Cody om.
‘Bij mij blijven,’ zei ik, ‘en niets doen zonder het mij eerst te vragen.’
Ik dacht na over hoe ze het tot nu toe in noodgevallen hadden gedaan; eigenlijk best goed. Bovendien was het nu bijna zeker achter de rug. ‘Oké,’ zei ik. ‘Alleen in een noodgeval.’ Ik opende de deur. ‘Kom mee.’
Ze verroerden zich niet. ‘Wat?’ zei ik.
‘Mes,’ zei Cody zachtjes.
‘Hij wil een mes,’ zei Astor.
‘Ik ga jullie geen mes geven,’ zei ik.
‘Maar stel dat er een noodgeval ís?’ zei Astor dwingend. ‘Jij zei dat we iets mochten doen als de nood aan de man komt, maar dan mogen we er weer niets mee dóén!’
‘Je kunt niet in het openbaar met een mes rondlopen,’ zei ik.
‘We gaan niet als we ons helemaal niet kunnen verdedigen,’ hield Astor vol.
Ik slaakte een heel lange zucht. Ik was er vrij zeker van dat zolang ik er nog niet was, Rita veilig zou zijn, maar in dit tempo zou Weiss voordat ik hem had gevonden van ouderdom sterven. Dus opende ik het handschoenenkastje, haalde er een Phillips-kopschroevendraaier uit en gaf die aan Cody. Tenslotte bestaat het leven uit een en al compromissen. ‘Hier,’ zei ik. ‘Beter heb ik niet.’
Cody keek naar de schroevendraaier en toen naar mij.
‘Het is beter dan een potlood,’ zei ik. Hij keek naar zijn zus en knikte toen. ‘Mooi zo,’ zei ik, terwijl ik opnieuw de deur opendeed. ‘Kom mee.’
Deze keer kwamen ze achter me aan, over het trottoir naar de hoofdingang van de grote zaal. Maar voordat we er waren, bleef Astor stokstijf staan.
‘Wat is er?’ vroeg ik.
‘Ik moet plassen,’ zei ze.
‘Astor,’ zei ik. ‘We moeten opschieten.’
‘Ik moet echt heel nodig plassen,’ zei ze.
‘Kan het geen vijf minuten wachten?’
‘Nee,’ zei ze terwijl ze heftig met haar hoofd schudde. ‘Ik moet nú.’
Ik haalde heel diep adem en vroeg me af of Batman dit probleem ooit met Robin had gehad. ‘Goed dan,’ zei ik. ‘Opschieten, hè?’
We vonden de toiletten aan een kant in de hal en Astor haastte zich naar binnen. Cody en ik bleven staan wachten. Hij veranderde een paar keer zijn greep om de schroevendraaier en hield hem ten slotte op de natuurlijker punt-naar-vorenpositie vast. Hij keek me vragend aan, ter goedkeuring, en ik knikte op het moment dat Astor weer naar buiten kwam.
‘Kom mee,’ zei ze. ‘Laten we gaan.’ Ze stoof langs ons naar de deur van de grote zaal en wij gingen achter haar aan. Een pafferige man met een grote bril wilde van ieder van ons vijftien dollar voordat we naar binnen mochten, maar ik liet mijn politiebadge zien. ‘Hoe zit het met de kinderen?’ zei hij op eisende toon.
Cody wilde zijn schroevendraaier opheffen, maar ik gebaarde hem terug. ‘Zij zijn getuigen,’ zei ik.
Zo te zien wilde de man daartegenin gaan, maar toen hij zag hoe Cody de schroevendraaier vasthield, schudde hij alleen maar zijn hoofd. ‘Goed dan,’ zei hij met een heel grote zucht.
‘Weet u waar de andere agenten naartoe zijn gegaan?’ vroeg ik aan hem.
Hij bleef maar zijn hoofd schudden. ‘Volgens mij is er maar één,’ zei hij, ‘en ik weet héél zeker dat ik het zou weten als er meer waren, aangezien ze allemaal denken dat ze zonder te betalen langs me heen kunnen paraderen.’ Hij glimlachte om te laten zien dat hij het niet als een belediging bedoelde, en gebaarde ons verder de zaal in. ‘Veel plezier met de show.’
We liepen de zaal in. Die was opgedeeld in verschillende ruimten waarin dingen werden vertoond die als kunst te herkennen waren: sculpturen, schilderijen enzovoort. Maar er was veel meer waarvan het vooral leek dat er iets te overijverig was gewerkt aan het oprekken van de beperkte menselijke ervaring tot over de nieuwe grenzen van perceptie. Het allereerste kunstwerk dat we zagen was niets meer dan een stapel bladeren en twijgen met een verschoten bierblikje ernaast. Twee andere toonden een veelvoud van tv-schermen: op een ervan was een dikke man op een toilet te zien, en op een andere vloog een vliegtuig in een gebouw. Maar er was geen spoor te bekennen van Weiss, Rita of Coulter.
We liepen helemaal naar het uiteinde van de hal en draaiden ons om, keken in elk gangpad waar we langskwamen. Er waren nog heel veel meer interessante en horizon verruimende uitstallingen, maar bij geen ervan was Rita betrokken. Ik begon me af te vragen of ik me niet had vergist en dat Coulter helemaal niet stiekem slim was. Ik had zijn bewering dat Weiss hier zou zijn blindelings geaccepteerd, maar stel dat hij het mis had? Stel dat Weiss ergens anders opgewekt in Rita aan het snijden was terwijl ik naar kunst keek die slechts diepte en begrip toevoegde aan een ziel die ik eigenlijk niet had?
Toen bleef Cody stokstijf staan en keek naar een bepaald punt. Ik draaide me om om te zien waar hij naar keek en ik keek ook naar een bepaald punt.
‘Mam,’ zei hij.
En zo was het ook.