16

Ik hoorde collega’s regelmatig zeggen dat ze zitten te ‘balen’ en ik vond altijd dat ik gezegend was, omdat ik niet in staat ben om last te hebben van iets met zo’n lelijk woord. Maar de laatste paar uur van mijn werkdag kon je het niet anders noemen. Dexter van het Glanzende Mes, Dexter de Hertog van de Duisternis, Dexter de Harde en Scherpe en Volslagen Lege zat te balen. Dat was natuurlijk ongemakkelijk, maar het was nu eenmaal zo en ik had geen energie om er iets aan te doen. Ik zat aan mijn bureau met paperclips rond te schuiven en wilde dat ik net zo makkelijk de beelden uit mijn hoofd kon schuiven: de vallende Deborah, mijn voet die contact maakt met Doncevics hoofd, het opgeheven mes, de neerkomende zaag…

Balen. Het was even stom als gênant en je werd er futloos van. Oké, technisch gesproken was Doncevic min of meer onschuldig geweest. Ik had één waardeloze vergissing begaan. Wat dan nog? Niemand is volmaakt. Waarom zou zelfs ik doen alsof? Ging ik me nou werkelijk verbeelden dat ik me akelig voelde omdat ik een einde had gemaakt aan een onschuldig leven? Belachelijk. En trouwens, wat is onschuldig nou helemaal? Doncevic had met dode lichamen gespeeld en hij had voor miljoenen dollars schade toegebracht aan het stadsbudget en de toeristenindustrie. Er waren meer dan genoeg mensen in Miami die hem opgewekt de nek hadden willen omdraaien, al was het maar als doekje voor het bloeden.

Het enige probleem was dat ik niet een van die mensen was.

Ik stelde niet veel voor, dat wist ik wel. Ik heb nooit gedaan alsof ik ook maar enige echte menselijkheid bezit, en ik maakte mezelf zeer zeker niet wijs dat wat ik deed allemaal goed was, alleen maar omdat mijn speelkameraadjes uit hetzelfde hout gesneden waren. Sterker nog, ik was er vrij zeker van dat de wereld zonder mij veel beter af was. Kijk, zo nodig hoefde ik nou ook weer niet een betere plek van de wereld te maken. Ik wilde zo lang mogelijk blijven rondhangen, want wanneer je doodgaat, houdt alles voor altijd op, en zo niet, dan zat er voor Dexter wel een zeer onaangename ontvangst in het vat. Geen van beide opties trokken me aan.

Dus ik had geen illusies over wat ik voor de rest van de wereld waard was. Ik deed wat ik deed en vroeg niet om een dankjewel. Maar vroeger, vanaf mijn allereerste keer, had ik het altijd gedaan volgens de door mijn bijna volmaakte pleegvader Sint Harry opgestelde regels. Deze keer had ik de regels overtreden en om mij onduidelijke redenen gaf dat me het gevoel dat het mijn verdiende loon was als ik werd gepakt en bestraft. En ik kon mezelf er niet van overtuigen dat dat een gezond gevoel was.

Dus tot mijn werktijd erop zat, vocht ik tegen dat baalgevoel en daarna, zonder ook maar een greintje meer energie, reed ik opnieuw naar het ziekenhuis. Ik monterde zelfs niet op van de spits. Iedereen leek gewoon zijn normale routine te volgen zonder echte, oprechte moordneigingen. Een vrouw sneed me de pas af en gooide een halve sinaasappel op mijn voorruit, en een man in een bestelbus probeerde me van de weg te rijden, maar in mijn ogen deden ze dat werktuiglijk, hun hart zat er niet echt in.

Toen ik in Deborahs kamer kwam, zat Chutsky in zijn stoel te slapen, hij snurkte zo hard dat de ramen rinkelden. Dus zat ik daar een tijdje terwijl ik toekeek hoe Deborahs oogleden fladderden. Volgens mij was dat waarschijnlijk een goed teken, het wees erop dat ze in haar remslaap verkeerde, droomde, en dus beter werd. Ik vroeg me af wat ze van mijn kleine vergissing zou denken wanneer ze bijkwam. Als je bedacht hoe ze erover dacht voordat ze werd neergestoken, leek het me niet waarschijnlijk dat ze voor zelfs maar zo’n klein foutje veel begrip zou kunnen opbrengen. Tenslotte zat zij net zo in de greep van Harry’s Schaduw als ik, en als ze wat ik deed maar amper mét Harry’s Goedkeuring kon tolereren, zou ze nooit meegaan in iets wat buiten zijn zorgvuldig gestelde grenzen viel.

Debs hoefde niet te weten te komen wat ik had gedaan. Maar dat maakte niet veel uit, want ik had tot voor kort altijd alles voor haar verborgen gehouden. Maar deze keer voelde ik me er om de een of andere reden niet beter door. Per slot van rekening had ik deze net zo goed voor háár gedaan… De eerste keer dat ik uit nobele overwegingen impulsief te werk ben gegaan, en met een heel slechte uitkomst. Mijn zus riep echt een heel armzalige Zwarte Ruiter op.

Debs bewoog haar hand, even maar, en haar ogen gingen knipperend open. Ze opende haar lippen een beetje en ik wist zeker dat ze zich even op mij focuste. Ik boog me over haar heen en ze keek me aan, toen gingen haar oogleden weer dicht.

Ze werd nu langzamerhand beter en zou het gaan halen, dat wist ik zeker. Het zou eerder weken dan dagen gaan duren, maar vroeg of laat zou ze uit dat afschuwelijke stalen bed opstaan, aan het werk gaan en haar oude zelf weer zijn. En als dat gebeurde…

… wat ging ze dan met mij doen?

Ik wist het niet. Maar ik had een heel naar gevoel dat het voor geen van ons beiden een plezierige aangelegenheid zou worden; want ik had me gerealiseerd dat we allebei nog altijd onder Harry’s schaduw leefden, en ik wist vrij zeker wat Harry zou zeggen.

Harry zou zeggen dat het verkeerd was, zo had hij Dexters leven immers niet uitgestippeld, zoals ik me maar al te goed kon herinneren.

Meestal leek Harry heel gelukkig wanneer hij van zijn werk thuiskwam. Ik geloof natuurlijk niet dat hij ooit echt gelukkig was, maar hij zag er wel altijd zo uit, en dat was een van de eerste, o zo belangrijke lessen die ik van hem leerde: plak een gezicht op dat bij de gelegenheid past. Het mag een voor de hand liggend puntje lijken, maar voor een monster in de dop, dat nog altijd worstelde omdat het zo heel anders was, was het een cruciale les.

Ik weet nog dat ik op een middag in de grote baniaanboom in onze voortuin zat, eerlijk gezegd omdat de andere kinderen in de buurt dat ook deden, zelfs nog lang na wat je de geschiktste boomklimleeftijd zou kunnen noemen. Met hun brede, horizontale takken kon je geweldig goed in die bomen zitten, en voor iedereen onder de achttien fungeerden ze als clubhuis.

Dus die middag zat ik in die van mij te hopen dat de rest van de buurt onterecht zou denken dat ik normaal was. Ik was op een leeftijd waarop alles begon te veranderen, en ik merkte dat ik op een heel andere manier veranderde. In tegenstelling tot mijn leeftijdgenoten, bijvoorbeeld, was ik er niet compleet op gefocust om onder Bobbie Gelbers rok te kijken wanneer ze in de boom klom. En nog verder…

Toen de Zwarte Ruiter ondeugende gedachten begon te fluisteren, realiseerde ik me dat hij een Aanwezigheid was die er altijd al was geweest; hij had gewoon niet eerder van zich laten horen. Maar nu, terwijl mijn leeftijdgenoten onderling seksblaadjes uitwisselden, stuurde hij me dromen met andersoortige beelden, misschien uit Vivisection Monthly. En hoewel de beelden die ik zag in het begin verontrustend waren, kwamen ze me steeds natuurlijker voor, onvermijdelijker, begerenswaardiger en uiteindelijk noodzakelijk. Maar een andere, net zo krachtige stem vertelde me dat het verkeerd was, krankzinnig, heel gevaarlijk. Die twee stemmen streden met elkaar en dat eindigde meestal in een gelijkspel, en ik deed niets dan dromen, net als alle andere mensenjongens van mijn leeftijd.

Maar op een prachtige avond kwamen de twee fluisterende legers samen, toen ik me realiseerde dat de hond van de Gelbers, Buddy, mijn mam wakker hield omdat hij steeds maar blafte. En dat was niet best. Mam leed aan een of ander niet te behandelen, mysterieus iets, wat ze lymfklierkanker noemden en waar ze aan doodging, en ze had haar slaap nodig. En het kwam bij me op dat als ik er iets aan kon doen dat mijn moeder kon slapen, dat heel goed zou zijn. Daar waren beide stemmen het over eens, de een natuurlijk wat schoorvoetend, maar de andere, de Zwartere, was zo gretig dat ik er duizelig van werd.

En zo kwam het dat Buddy, dat luidruchtige kleine hondje, Dexter op zijn pad vond. Het was natuurlijk klungelwerk, en veel smeriger dan ik van plan was geweest, maar het was ook o zo goed en oké en noodzakelijk…

In de daaropvolgende maanden waren er nog wat kleine experimenten: met daartussenin een zorgvuldig afgemeten tijdsperiode, zorgvuldig uitgekozen speelkameraadjes, want zelfs in mijn heetgebakerde zelfontdekkingsfase begreep ik dat wanneer alle huisdieren uit de buurt verdwenen, iemand vragen zou gaan stellen. Maar er waren zwerfdieren en ik kon op de fiets naar een andere buurt, en op de een of andere manier sloeg de jonge Luke Zwartloper zich erdoorheen, leerde langzaam om de gelukkige ik te worden. En omdat ik zo gehécht was aan mijn experimentjes, begroef ik ze vlak in de buurt, achter een rij struiken in onze achtertuin.

Tegenwoordig weet ik natuurlijk wel beter. Maar destijds leek alles zo onschuldig en prachtig, en ik wilde zo nu en dan naar de struiken kijken, me koesteren in de warme gloed van de herinneringen en daarmee maakte ik mijn eerste fout.

En dus zat ik op die luie middag in mijn baniaanboom en zag dat Harry de auto parkeerde, uitstapte en bleef staan. Hij had zijn werkgezicht opgeplakt, dat zei: ik heb het allemaal gezien en het meeste staat me niet aan. En hij bleef heel lang met dichte ogen naast de auto staan, terwijl hij niets ingewikkelders deed dan ademhalen.

Toen hij zijn ogen weer opendeed, had hij een uitdrukking op zijn gezicht die zei: ik ben thuis en dat vind ik heel fijn. Hij deed een stap naar de voordeur, ik sprong uit de boom en ging naar hem toe.

‘Dexter,’ zei hij. ‘Hoe was het vandaag op school?’

Eerlijk gezegd was die net als alle andere geweest, maar zelfs toen wist ik dat dat niet het juiste antwoord was. ‘Goed,’ zei ik. ‘We hebben het over het communisme gehad.’

Harry knikte. ‘Het is belangrijk om daar iets van te weten,’ zei hij. ‘Wat is de hoofdstad van Rusland?’

‘Moskou,’ zei ik. ‘Vroeger was het St. Petersburg.’

‘O ja?’ zei Harry. ‘Waarom hebben ze dat dan veranderd?’

Ik haalde mijn schouders op. ‘Ze zijn nu atheïsten,’ zei ik. ‘Ze mogen geen heiligen hebben of zoiets, want daar geloven ze niet in.’

Hij legde een hand op mijn schouder en we liepen naar het huis. ‘Daar is vast niet veel aan,’ zei hij.

‘Heb jij, eh, tegen communisten gevóchten?’ vroeg ik aan hem, terwijl ik eigenlijk ze ‘vermóórd’ had willen zeggen, maar dat niet durfde. ‘Bij de mariniers?’

Harry knikte. ‘Inderdaad,’ zei hij. ‘Het communisme vormt een bedreiging voor onze manier van leven. Dus het is belangrijk om ertegen te vechten.’

We waren bij de voordeur en hij duwde me zachtjes voor zich uit, naar de geur van de verse koffie die Doris, mijn pleegmoeder, altijd voor Harry had klaarstaan wanneer hij van zijn werk thuiskwam. Ze was nog niet heel erg ziek en kon zich nog verplaatsen, en ze wachtte op hem in de keuken.

Ze dronken zoals gewoonlijk hun koffie en praatten zachtjes, zoals ze dat elke dag deden, en het was zo’n volmaakt Norman Rockwell-plaatje dat ik het vast ter plekke zou hebben vergeten als er later op de avond niet iets was gebeurd.

Doris lag al in bed. Ze ging tegenwoordig steeds eerder slapen omdat haar kanker erger werd en ze meer pijnstillers nodig had. Harry, Deborah en ik zaten als altijd voor de tv. We keken naar een komische serie, ik weet niet meer welke. In die tijd waren daar zoveel van dat ze allemaal onder de titel Grappige minderheid en blanke kerel geschaard konden worden. Al die series leken tot doel te hebben om ons te laten weten dat we ondanks onze kleine verschillen eigenlijk allemaal één pot nat waren. Ik wachtte op een hint die misschien ook op mij kon slaan, maar Freddie Prinze, noch Redd Foxx had ooit een buurman aan stukken gehakt. Toch leek verder iedereen de show leuk te vinden. Deborah lachte zo nu en dan hardop en Harry had een tevreden glimlach op zijn gezicht, terwijl ik mijn best deed me gedeisd te houden en te midden van de hilariteit aan te passen.

Maar midden op het hoogtepunt, precies op het moment dat we bijna te weten kwamen dat we allemaal hetzelfde waren en elkaar dan zouden omhelzen, ging de bel. Harry fronste licht zijn wenkbrauwen maar stond op en ging naar de deur, terwijl hij met één oog naar de tv bleef kijken. Aangezien ik al had geraden hoe de serie zou eindigen en ik niet bepaald ontroerd was door de kunstmatige, liefdevolle knuffels, keek ik naar Harry. Hij deed het buitenlicht aan, gluurde door het kijkgaatje, haalde de deur van het slot en deed open.

‘Gus,’ zei hij verbaasd. ‘Kom binnen.’

Gus Rigby was Harry’s oudste vriend bij de politie. Ze waren getuige geweest op elkaars huwelijk en Harry was peetvader van Gus’ dochter, Betsy. Sinds zijn scheiding was Gus tijdens vrije dagen en speciale gelegenheden altijd bij ons, hoewel nu niet meer zo vaak, nu Doris ziek was, en hij nam altijd limoentaart mee.

Maar nu zag het er niet naar uit dat hij een gewoon bezoekje bracht, en hij had geen taart bij zich. Hij keek boos, was doodop en zei: ‘We moeten praten,’ en hij drong zich langs Harry naar binnen.

‘Waarover?’ vroeg Harry, die nog altijd de deur openhield.

Gus draaide zich om en snauwde hem toe: ‘Otto Valdez loopt weer vrij rond.’

Harry staarde hem aan. ‘Hoe is die vrijgekomen?’

‘Die advocaat van hem,’ zei Gus. ‘Hij zei dat er buitensporig geweld is gebruikt.’

Harry knikte. ‘Je was ook niet zachtzinnig met ’m, Gus.’

‘Hij is een babyverkrachter,’ zei Gus. ‘Wil je dan dat ik hem zoen?’

‘Oké,’ zei Harry. Hij deed de deur dicht en op slot. ‘Waar moeten we dan over praten?’ zei hij.

‘Hij zit nu achter mij aan,’ zei Gus. ‘De telefoon gaat en als ik opneem is er niemand, alleen gehijg. Maar ik weet dat hij het is. En ik heb een briefje onder mijn voordeur gekregen. Bij mij thúís, Harry.’

‘Wat heeft de inspecteur gezegd?’

Gus schudde zijn hoofd. ‘Dit wil ik zelf opknappen,’ zei hij. ‘Buiten het werk om. En ik wil dat jij me helpt.’

En door een prachtige timing die alleen in het echte leven voorkomt, was de tv-serie afgelopen en het gelach schoot regelrecht naar de tenen van Gus’ woorden. Deborah lachte ook en keek ten slotte op. ‘Hallo, oom Gus,’ zei ze.

‘Hallo, Debbie,’ zei Gus. ‘Je wordt met de dag mooier.’

Debs keek nors. Zelfs toen al kon ze niet met haar knappe uiterlijk overweg en ze wilde er liever niet aan herinnerd worden. ‘Dank u wel,’ zei ze knorrig.

‘Kom mee naar de keuken,’ zei Harry en hij nam Gus bij de elleboog en nam hem mee.

Ik wist heel goed dat Harry Gus mee naar de keuken nam opdat Deborah en ik niet konden horen wat ze zeiden, en natuurlijk wilde ik het dan juist horen. En aangezien Harry niet met zoveel woorden had gezegd: ‘Blijf daar en luister niet…’ kon je het amper afluisteren noemen!

Dus liep ik achteloos bij de tv vandaan, naar de hal in de richting van het toilet. Ik bleef in de gang staan en keek achterom: Deborah ging alweer op in het volgende programma, dus ik glipte in een klein stukje schaduw en luisterde.

‘… de rechtbank weet er wel raad mee,’ zei Harry.

‘Zoals die daar tot nu toe raad mee heeft geweten?’ zei Gus en hij klonk woedender dan ik ooit van hem gehoord. ‘Kom op, Harry, je weet wel beter.’

‘We zijn geen burgerwacht, Gus.’

‘Misschien moeten we dat godverdomme wél zijn.’

Er viel een stilte. Ik hoorde de koelkastdeur opengaan en daarna het geluid van een bierblikje dat werd opengemaakt. Een ogenblik lang werd er niets gezegd.

‘Luister, Harry,’ zei Gus ten slotte. ‘We zitten al heel lang bij de politie.’

‘Bijna twintig jaar,’ zei Harry.

‘En is het je niet vanaf dag één opgevallen dat het systeem gewoon niet werkt? Dat de grootste klootzakken altijd een manier weten te vinden om uit de gevangenis te blijven en de straat weer op gaan? Hè?’

‘Dat betekent niet dat we het recht hebben om…’

‘Wie heeft dat recht dan wel, Harry? Als wij dat niet hebben, wie dan wel?’

Er viel opnieuw een lange stilte. Uiteindelijk nam Harry heel zachtjes het woord en ik moest me inspannen om de woorden te verstaan.

‘Jij bent niet in Vietnam geweest,’ zei Harry. Gus gaf geen antwoord. ‘Daar heb ik geleerd dat sommige mensen in koelen bloede kunnen moorden en andere niet. En de meesten van ons kunnen het niet,’ zei Harry. ‘Dat is niet goed voor je.’

‘Dus eigenlijk zeg je dat je het met me eens bent, maar dat je het niet kunt? Als iemand het ooit heeft verdiend, Harry, Otto Valdez…’

‘Wat sta je te doen?’ Deborahs stem was ongeveer twintig centimeter van mijn oor af. Ik sprong zo plotseling op dat ik mijn hoofd tegen de muur stootte.

‘Niets,’ zei ik.

‘Wat een rare plek om dat te doen,’ zei ze en aangezien ze geen aanstalten vertoonde om in beweging te komen, besloot ik dat ik uitgeluisterd was en keerde terug naar zombieland voor de tv. Ik had zonder meer genoeg gehoord om te begrijpen wat er aan de hand was, en het fascineerde me. Die lieve, aardige, vriendelijke oom Gus wilde iemand vermoorden en hij wilde dat Harry hem hielp. Mijn hersens tolden van opwinding, waren uitzinnig op zoek naar een manier om hem over te halen dat ik mocht helpen, of tenminste mocht toekijken. Wat school daar nou voor kwaad in? Het was bijna een burgerlijke plicht!

Maar Harry wilde Gus niet helpen en kort daarna verliet Gus het huis terwijl hij eruitzag alsof iemand alle lucht uit hem had geperst. Harry kwam weer naar mij en Debs en de tv, en deed het daaropvolgende halfuur zijn best om zijn gelukkige gezicht weer op te plakken.

Twee dagen later vonden ze het lichaam van oom Gus. Het was verminkt, onthoofd en klaarblijkelijk was hij eerst gemarteld.

En drie dagen daarna vond Harry zonder dat ik het wist mijn kleine huisdierengedenkplaats onder de struiken in de achtertuin. In de volgende paar weken merkte ik dat hij me meer dan eens met zijn werkgezicht aanstaarde. Destijds wist ik niet waarom dat was, en het was een beetje intimiderend, maar ik was veel te veel een jonge pummel om iets te formuleren als: pap, waarom staar je me zo aan?

En hoe dan ook, het Waarom werd algauw duidelijk. Drie weken nadat oom Gus zijn ultieme einde had gevonden, gingen Harry en ik kamperen bij Elliott Key, en met een paar eenvoudige zinnen, die begonnen met: ‘Jij bent anders, knul’, veranderde Harry alles voor altijd.

Zijn plan. Zijn ontwerp voor Dexter. Zijn perfect in elkaar gezette, verstandige en gevoelige wegenkaart zodat ik voor eeuwig de geweldige ik kon zijn.

En nu was ik van het Pad afgestapt, ik had een smalle en gevaarlijke omweg over een achterafweg genomen. Ik zag bijna hoe hij zijn hoofd schudde en die ijskoude, blauwe ogen op me richtte.

‘We moeten jou weer in orde maken,’ zou Harry hebben gezegd.

Загрузка...