Het is verbazingwekkend maar waar: koude coq-au-vin smaakt lang niet zo lekker als zou moeten. Op de een of andere manier gaat de wijn naar verschaald bier ruiken en de kip voelt enigszins slijmerig aan, en de algehele ervaring wordt een beproeving van stug volhouden en bitter teleurgestelde verwachtingen. Maar niemand is zo’n doorzetter als Dexter en toen ik rond middernacht thuiskwam, werkte ik me met waarachtige stoïcijnse vastberadenheid door een grote portie van het spul heen.
Rita werd niet wakker toen ik in bed glipte en ik bleef niet te lang bij de kusten van de slaap dralen. Ik deed mijn ogen dicht, en het leek alsof bijna onmiddellijk daarna de wekkerradio naast het bed begon te krijsen over de vloedgolf van afschrikwekkend geweld die onze arme gehavende stad dreigde te overspoelen.
Ik gluurde met één oog open en zag dat het werkelijk zes uur was en tijd om op te staan. Het leek niet eerlijk, maar ik sleurde mezelf uit bed en onder de douche, en toen ik in de keuken kwam, had Rita het ontbijt klaar. ‘Ik zie dat je wat van de kip hebt gegeten,’ zei ze, een beetje nors, vond ik, en ik besefte dat dit vroeg om wat vleierij.
‘Het was heerlijk,’ zei ik. ‘Beter dan we in Parijs voorgeschoteld kregen.’
Daar monterde ze wat van op, maar ze zei hoofdschuddend: ‘Leugenaar. Koud smaakt het nooit zo lekker.’
‘Je hebt de magische touch,’ zei ik. ‘Het proefde warm.’
Ze fronste haar wenkbrauwen en veegde een haarlok uit haar gezicht. ‘Ik weet dat je wel moet, weet je,’ zei ze. ‘Ik bedoel, je werk is… Maar ik wilde dat je het had kunnen proeven toen… Ik bedoel, ik begrijp het echt.’ Ik wist niet of ik hetzelfde kon zeggen. Rita zette een bord gebakken eieren en worst voor m’n neus en knikte naar de kleine tv naast het koffiezetapparaat. ‘Het was vanochtend breeduit in het nieuws, over… Daar ging het toch over? En je zus was op tv, en zei dat, weet je wel. Ze zag er niet erg opgewekt uit.’
‘Ze is er ook helemaal niet gelukkig mee,’ zei ik. ‘Wat eigenlijk raar is, want ze heeft een heel uitdagende baan en ze komt op tv. Wat wil je nou nog meer?’
Rita glimlachte niet om mijn luchtige gekheid. In plaats daarvan schoof ze een stoel naast die van mij, ging zitten en vouwde haar handen in haar schoot terwijl haar frons nog dieper werd. ‘Dexter,’ zei ze, ‘we moeten echt praten.’
Uit mijn onderzoek naar het menselijk leven wist ik dat met deze woorden een mensenziel de stuipen op het lijf wordt gejaagd. Het komt dus goed uit dat ik geen ziel heb, maar toch kwam er een ongemakkelijk gevoel bij me op over wat deze onheilspellende lettergrepen zouden kunnen betekenen. ‘Al zo gauw na de huwelijksreis?’ zei ik, in de hoop de ernst een heel klein beetje door te prikken.
Rita schudde haar hoofd. ‘Dat is het niet, ik bedoel…’ Ze wapperde met een hand en liet die toen weer in haar schoot terugvallen. Ze slaakte een diepe zucht. ‘Het is Cody,’ zei ze ten slotte.
‘O,’ zei ik, zonder ook maar enig idee te hebben wat ‘het’ en Cody met elkaar te maken hadden. In mijn ogen leek hij volkomen in orde, maar aan de andere kant, ik wist beter dan Rita dat Cody helemaal niet het kleine en rustige mensenkind was waar hij op leek, en dat hij in plaats daarvan een Dexter-in-opleiding was.
‘Hij lijkt nog steeds zo…’ Ze schudde nogmaals haar hoofd en ging zachter praten. ‘Ik weet dat… zijn vader… een paar dingen heeft gedaan… die hem píjn gedaan hebben. Misschien is hij wel voor altijd veranderd. Maar…’ Ze keek naar me op en haar ogen glinsterden van de tranen. ‘Het is niet goed dat hij… zo is. Toch? Altijd zo stilletjes en…’ Ze sloeg haar ogen weer neer. ‘Ik ben gewoon bang voor… je weet wel.’ Er viel een traan in haar schoot en ze snufte. ‘Misschien is hij wel… je weet wel… voor altijd…’
Nog een paar tranen voegden zich bij de eerste, en ook al ben ik over het algemeen hulpeloos als het om emoties gaat, ik wist dat dit om een geruststellend gebaar vroeg.
‘Met Cody komt het best in orde,’ zei ik, en ik zegende het feit dat ik zo overtuigend kon liegen. ‘Hij moet alleen nog een beetje uit zijn schulp kruipen.’
Rita snufte nogmaals. ‘Denk je dat echt?’
‘Zonder meer,’ zei ik, en ik legde een hand over die van haar, zoals ik niet lang geleden iemand in een film had zien doen. ‘Cody is een geweldige knul. Hij wordt gewoon een beetje langzamer volwassen dan anderen. Misschien juist door wat hem is overkomen.’
Ze schudde haar hoofd en een traan sloeg tegen mijn gezicht. ‘Dat weet je niet,’ zei ze.
‘Wel,’ zei ik tegen haar, en vreemd genoeg vertelde ik haar nu wel de waarheid. ‘Ik weet precies waar hij doorheen gaat, want mij is hetzelfde overkomen.’
Ze keek me met heel heldere, vochtige ogen aan. ‘Je… Je hebt nooit verteld wat er met jou is gebeurd,’ zei ze.
‘Nee,’ zei ik. ‘En dat zal ik ook nooit doen. Maar het leek heel veel op wat er met Cody is gebeurd, dus ik weet waar ik ’t over heb. Vertrouw me nou maar, Rita.’ En ik klopte haar weer op de hand en dacht: ja, vertrouw me nou maar. Vertrouw er maar op dat ik Cody in een goed aangepast, soepel functionerend monster zal veranderen, net zoals ik.
‘O, Dexter,’ zei ze. ‘Ik vertrouw je ook. Maar hij is zo…’ Ze schudde opnieuw haar hoofd, waardoor de tranen door het vertrek sproeiden.
‘Het komt best in orde met hem,’ zei ik. ‘Echt. Hij moet gewoon wat meer uit zijn schulp kruipen. Leren om met leeftijdgenootjes om te gaan.’ En te leren doen alsof hij net zo is als zij, dacht ik, maar het leek me niet heel geruststellend om dat te zeggen, dus dat deed ik maar niet.
‘Als jij het zo zeker weet,’ zei Rita met een waarachtig reusachtige snuf.
‘Ik weet het zeker,’ zei ik.
‘Goed dan,’ zei ze. Ze pakte een servet van de tafel en droogde haar neus en ogen. ‘Dan moeten we gewoon…’ Snotter. Snuit. ‘Dan moeten we gewoon verzinnen hoe hij met andere kinderen leert omgaan.’
‘Precies,’ zei ik. ‘We leren hem in een mum van tijd vals spelen.’
Rita snoot haar neus nog een lange, laatste keer.
‘Soms zou ik bijna gaan twijfelen of je een grapje maakt of niet,’ zei ze. Ze stond op en kuste me op mijn kruin. ‘Maar daarvoor ken ik je te goed.’
Als ze me echt zo goed kende als ze dacht, zou ze me uiteraard met een vork steken en maken dat ze wegkwam, maar een belangrijk onderdeel van ons werk is het ophouden van de schone schijn, dus ik zei niets en ging heerlijk vertroostend, saai verder met mijn ontbijt. Het is echt heel plezierig als er iemand op je wacht, vooral iemand die razend goed de weg weet in de keuken, en het was meer dan de moeite waard naar al het gebabbel te luisteren dat daar nu eenmaal bij hoort.
Cody en Astor kwamen binnen toen ik aan mijn tweede kop koffie begon. Ze gingen naast elkaar zitten, en hadden allebei precies dezelfde uitdrukking op hun gezicht alsof ze zwaar verdoofd waren en nergens ook maar enig benul van hadden. Omdat ze helaas geen koffie drinken, duurde het een paar minuten voordat ze zich realiseerden dat ze werkelijk wakker waren. Uiteraard verbrak Astor de stilte.
‘Brigadier Debbie was op tv,’ zei ze. Astor had een vreemd soort heldenverering voor Deborah ontwikkeld, sinds ze had ontdekt dat Debs een wapen droeg en de baas was over grote, vlezige, geüniformeerde smerissen.
‘Dat hoort bij haar werk,’ zei ik, ook al besefte ik dat dit waarschijnlijk de heldenverering alleen maar zou aanwakkeren.
‘Waarom ben jij nooit op tv, Dexter?’ vroeg ze beschuldigend.
‘Ik wil niet op tv,’ zei ik en ze keek naar me alsof ik ijsjes in de ban had gedaan. ‘Echt waar,’ zei ik. ‘Stel je eens voor dat iedereen wist hoe ik eruitzie. Dan zou ik niet meer over straat kunnen lopen zonder dat mensen naar me wezen en achter me rug om praatten.’
‘Niemand wijst naar brigadier Debbie,’ zei ze.
Ik knikte. ‘Natuurlijk niet,’ zei ik. ‘Dat durft niemand.’ Astor keek alsof ze daartegenin wilde gaan, dus zette ik met een klap mijn koffiekop neer en stond op. ‘Ik vertrek nu om naar mijn prachtige werk te gaan, waarmee ik de brave burgers van onze stad verdedig.’
‘Met een microscoop kun je geen mensen verdedigen,’ zei Astor.
‘Genoeg, Astor,’ zei Rita en ze schoof naar me toe om me nog een kus te geven, deze keer op mijn gezicht. ‘Ik hoop dat je deze te pakken krijgt, Dexter,’ zei ze. ‘Het klinkt afschuwelijk.’
Ik hoopte ook dat we deze te pakken zouden krijgen. Vier slachtoffers op één dag leek zelfs mij een beetje overijverig, en het zou de hele stad absoluut onderdompelen in een paranoïde, waakzame atmosfeer, waardoor het voor mij nagenoeg onmogelijk zou zijn om stilletjes in mijn eentje plezier te maken.
Dus ik vertrok naar mijn werk, vastbesloten om het recht te laten zegevieren. Natuurlijk begon elke werkelijke poging om het recht te laten zegevieren al in het verkeer, aangezien weggebruikers in Miami reeds lang geleden het karwei om van a naar b te komen hebben veranderd in een soort razendsnelle, zwaarbewapende machtsstrijd tussen botsautootjes. Wat het nog interessanter maakt is dat iedere weggebruiker zijn eigen regels heeft. Ik reed bijvoorbeeld op de snelweg tussen bumper klevende auto’s, terwijl een man op de rijbaan naast me plotseling begon te toeteren. Toen ik opzij keek, maakte hij een driftig gebaar met zijn handen en riep: ‘Maricón!’ en hij drong zich voor me langs naar de vluchtstrook, waar hij wegstoof.
Ik had geen idee wat dit uiterlijk vertoon allemaal te betekenen had en zwaaide domweg naar zijn auto toen die onder begeleiding van een claxon- en schreeuwconcert in de verte verdween. De Spitsuursymfonie van Miami.
Ik was aan de vroege kant op mijn werk, maar het gebouw zoemde al van uitzinnige bedrijvigheid. De perskamer puilde uit met meer mensen dan ik er ooit had gezien; ik nam tenminste aan dat het mensen waren, hoewel je dat met verslaggevers nooit zeker weet. Maar de ernst van de situatie drong pas goed tot me door toen ik me realiseerde dat er weliswaar tientallen camera’s en microfoons waren, maar dat hoofdinspecteur Matthews nergens te bekennen was.
Er wachtten me nog meer ontstellende schokken: een geüniformeerde smeris stond bij de lift en beval me mijn badge te laten zien voor hij me liet passeren, ook al kende ik hem vaag. En, het moest niet gekker worden, toen ik eindelijk bij de laboratoria aankwam, zag ik dat Vince waarachtig een zak croissants had meegenomen.
‘Goeie hemel,’ zei ik, terwijl ik naar Vince’ van kruimels vergeven overhemd keek. ‘Ik maakte maar een grapje, Vince.’
‘Dat weet ik,’ zei hij. ‘Maar het klonk zo deftig, dus…’ Hij haalde zijn schouders op, waardoor een spoortje croissantkruimels op de grond viel. ‘Ze hebben ze ook met chocoladevulling,’ zei hij. ‘En ham en kaas.’
‘Volgens mij keuren ze dat in Parijs niet goed,’ zei ik.
‘Waar heb jij verdomme gezeten?’ snauwde Deborah achter me, en ze griste een ham-kaascroissant weg.
‘Sommigen van ons slapen wel eens,’ zei ik.
‘Sommigen van ons komen niet aan slaap tóé,’ zei ze. ‘Omdat sommigen van ons hun werk proberen te doen, omgeven door verdomde cameraploegen uit Brazilië en Joost mag weten waar nog meer vandaan.’ Ze nam woest een hap croissant, keek met volle mond naar de rest ervan in haar hand en zei: ‘Jezus christus, wat is dít?’
‘Een Franse donut,’ zei ik.
Debs gooide de rest naar de vlakbij staande prullenbak en miste die op ruim een meter. ‘Smaakt naar shit,’ zei ze.
‘Wil je liever wat van mijn jambroodje proeven?’ vroeg Vince aan haar.
Debs gaf geen krimp. ‘Sorry, ik heb minstens een mondvol nodig, en die heb je niet,’ zei ze en ze greep me bij de arm. ‘Kom mee.’
Mijn zus nam me mee de gang door naar haar kantoortje en wierp zich op haar bureaustoel. Ik ging op de klapstoel zitten en wachtte op welke emotionele uitbarsting ook die ze voor me in petto had.
Die kwam in de vorm van een stapel kranten en tijdschriften die ze naar me toe gooide en zei: ‘L.A. Times. Chicago Sun-Times. New York verdomde Times. Der Spiegel. Toronto Star.’
Voordat ik compleet onder een stapel papier werd bedolven en zo was toegetakeld dat ik ongevoelig was geworden, greep ik haar bij de arm om te voorkomen dat ze de Karachi Observer naar me toe smeet. ‘Debs,’ zei ik. ‘Ik kan ze beter bekijken als ze niet in mijn oogkassen geklemd zitten.’
‘Dit is een shitstorm,’ zei ze, ‘zo’n shitstorm heb je nog nooit meegemaakt.’
Eerlijk gezegd had ik niet veel echte shitstormen meegemaakt, hoewel Randy Schwartz een keer in het jongenstoilet op de middenschool een vuurwerkbom door een volle wc had gespoeld, waardoor meneer O’Brien vroeg naar huis moest om zich te verkleden. Maar Debs was duidelijk niet in de stemming om gelukkige herinneringen op te halen, ook al hadden we allebei een hekel aan meneer O’Brien gehad. ‘Dat had ik al begrepen,’ zei ik, ‘omdat Matthews in geen velden of wegen te zien is.’
Ze snoof. ‘Alsof hij nooit heeft bestaan.’
‘Ik had niet gedacht dat we ooit zo’n gepeperde zaak zouden krijgen dat de hoofdinspecteur niet op tv wil,’ zei ik.
‘Vier verdomde lijken op één verdomde dag,’ spoog ze. ‘Zoiets is nog nooit vertoond, en ik krijg het in m’n mik.’
‘Rita zei dat je er heel leuk uitzag op televisie,’ zei ik bemoedigend, maar om de een of andere reden sloeg ze om die reden tegen de stapel kranten en vielen er nog een paar op de grond.
‘Ik wíl niet op die klotetelevisie,’ zei ze. ‘Die klote Matthews heeft me voor de leeuwen geworpen, omdat dit momenteel absoluut het grootste, ellendigst duivelachtige, kloterigste verhaal ter wereld is, verdomme, en we hebben nog niet eens foto’s van de lijken vrijgegeven, maar op de een of andere manier weet iedereen dat er iets vreemds aan de hand is. De burgemeester krijgt een verdomde zenuwinzinking, die klootzak van een gouvernéúr krijg een verdomde zenuwinzinking en als ik dit hele gedoe niet tegen lunchtijd persoonlijk oplos, schuift de hele kloterige staat Florida de oceaan in, en als dat gebeurt, lig ik eronder.’ Ze sloeg nog een keer tegen de stapel kranten en deze keer viel minstens de helft ervan op de vloer. Daarmee leek alle woede uit haar te zijn weggeslagen, want ze liet zich voorovervallen en zag er plotseling uitgewrongen en uitgeput uit. ‘Ik heb hier echt wat hulp bij nodig, broertje. Ik haat het om het je te moeten vragen, maar… als je er ooit een zou kunnen ontrafelen, dan is het deze wel.’
Ik snapte niet waarom ze het plotseling haatte om het me te vragen; ze had het me tenslotte wel eerder gevraagd, verschillende keren zelfs, en toen haatte ze me ook niet. De laatste tijd leek ze wat merkwaardig en zelfs pedant te doen als het ging om mijn speciale gaven. Maar wat kon het me schelen. Hoewel ik inderdaad geen emoties bezit, ben ik er niet immuun voor wanneer ik ermee gemanipuleerd word en ik kon echt niet werkeloos toezien dat mijn zus zo overduidelijk aan het eind van haar Latijn was. ‘Natuurlijk help ik je, Debs,’ zei ik. ‘Ik weet alleen niet hoeveel ik kan doen.’
‘Nou, verdomme, je moet iets doen,’ zei ze. ‘Anders gaan we ten onder.’
Het was lief van haar dat ze ‘wij’ zei en mij daar ook bij betrok, hoewel ik me er tot nu toe niet van bewust was dat ik ook ten onder zou gaan. Maar door het bonusgevoel dat ik ergens bij hoorde, werd mijn reusachtige brein bepaald niet tot actie aangezet. Sterker nog, in het reusachtige schedeldak waarin Dexters Cerebrale Geestvermogens huizen, was het abnormaal stil, zoals dat ook op de plaatsen delict het geval was geweest. Niettemin was het duidelijk dat hier de goeie ouwe teamgeest van stal gehaald moest worden, dus sloot ik mijn ogen en deed mijn best eruit te zien alsof ik heel diep nadacht.
Oké, als er echte, tastbare aanwijzingen waren, dan zouden de onvermoeibare en hardnekkige helden van de technische recherche die wel vinden. Dus wat ik nodig had, was een hint uit een bron waar mijn collega’s niet uit konden putten: de Zwarte Ruiter. Maar de Ruiter was voor zijn doen heel stil, behalve dan dat hij enigszins primitief grinnikte, en ik begreep niet wat dat betekende. Normaal gesproken riep de vertoning van roofdierachtig gedrag een zekere waardering bij me op, en daardoor kreeg ik dan vaak een zeker inzicht in de moord. Maar deze keer bleef dit commentaar achterwege. Waarom?
Misschien was de Ruiter nog niet voldoende bekomen van zijn recente vlucht. Of misschien was hij nog altijd herstellende van het trauma, hoewel dit me niet waarschijnlijk leek, te oordelen naar mijn toenemende, dringende Behoefte.
Dus waarom was hij nu zo verlegen? Als er iets ondeugends onder onze neus gebeurde, verwachtte ik inmiddels een reactie die boven gegniffel uitsteeg. Maar die was niet gekomen. Dus… was er dan soms niets ondeugends gebeurd? Dat was zelfs nog onlogischer, aangezien we zonneklaar vier morsdode lichamen hadden.
Het betekende dat ik kennelijk op mezelf was aangewezen, terwijl Deborah me met een indringende en verwachtingsvolle blik zat aan te kijken. Dus, treed terug, o machtig en onverbiddelijk genie. Er was wel íéts aan deze moorden, los van de nogal protserige uitstalling van de lijken. En úítstalling was precies het juiste woord, ze waren zo berekenend tentoongesteld om een zo groot mogelijk effect te bereiken.
Maar op wie dan? Volgens de conventionele wijsheid over de psychopathische moordenaarsgemeenschap zou je denken dat hoe meer moeite je doet om op te scheppen, hoe meer je snakt naar een bewonderend publiek. Maar het is ook algemeen bekend dat de politie zulke beelden onder de pet houdt, en ook al zou ze dat niet doen, dan zou geen van de nieuwsmedia zulke verschrikkelijke foto’s publiceren; en geloof me, ik heb ze gezien.
Dus voor wie waren die uitstallingen dan bedoeld? De politie? De technische nerds? Mij? Geen ervan leek waarschijnlijk, en los van hen en de drie of vier mensen die de lijken hadden ontdekt, had niemand iets gezien, de hele staat Florida had alleen een hartstochtelijke kreet geslaakt, uit wanhoop om de toeristenindustrie te redden.
Een gedachte schoot door me heen en ik opende abrupt mijn ogen en keek recht in de blik van Deborah die als een waakse Ierse setter naar me keek.
‘Wat, verdomme?’ zei ze.
‘Stel dat dit precies is wat ze willen?’ zei ik.
Ze staarde me even aan, een beetje als de slaapdronken Cody en Astor. ‘Wat bedoel je?’ vroeg ze ten slotte.
‘Het eerste wat bij me opkwam over die lijken was dat het niet ging om het moorden zélf. Het ging om het spelen daarna. Ze tentoon te stellen.’
Debs snoof. ‘Dat weet ik nog. Maar dat slaat nog stééds nergens op.’
‘Wel,’ zei ik, ‘als iemand probeert een effect te bereiken. Op de een of andere manier een impact te veroorzaken. Dus als je nu terugkijkt, welke impact heeft het tot nu toe al gehad?’
‘Los van media-aandacht vanuit de hele wereld…’
‘Nee, níét los daarvan. Dat is precies wat ik bedoel.’
Ze schudde haar hoofd. ‘Wat dan?’
‘Wat is er mis met media-aandacht, zus? De hele wereld kijkt naar de Sunshine State, naar Miami, het toeristenbaken van de wereld…’
‘Ze kijken ernaar en zeggen: denk maar niet dat ik me ook maar in de buurt van dat slachthuis waag,’ zei Deb. ‘Kom op, Dex, waar gaat dit verdomme over? Ik zei je al… O.’ Ze fronste haar wenkbrauwen. ‘Bedoel je soms dat iemand dit heeft gedaan om de toeristenindustrie aan te vallen? De hele verdomde stáát?’ Dat is verdomme krankjorum.’
‘Denk je dat degene die dit heeft gedaan dan niet krankjorum is, zus?’
‘Maar wie zou zoiets nou verdomme doen?’
‘Dat weet ik niet,’ zei ik. ‘Californië?’
‘Kom op, Dexter,’ sneerde ze. ‘Het slaat nergens op. Als iemand dit doet, moet hij toch íéts van een motief hebben.’
‘Iemand met een wrok,’ zei ik en ik klonk zelfverzekerder dan ik me voelde.
‘Een wrok tegen de hele verdomde staat?’ zei ze. ‘Slaat dát dan ergens op?’
‘Nou, niet echt,’ zei ik.
‘Wat dacht je er dan van met iets te komen wat wél ergens op slaat? Bijvoorbeeld nu? Want ik zie niet hoe dit nog veel erger kan worden.’
Als het leven ons íéts leert, dan is het wel dat wanneer iemand zo stom is om die verpletterende woorden uit te spreken, je terug moet deinzen en onder de meubels moet wegduiken. En ja hoor, Deborah had de afschrikwekkende lettergrepen er nog niet uitgeflapt of de telefoon op haar bureau rinkelde om haar aandacht en een klein en behoorlijk akelig stemmetje fluisterde in mijn oor dat dit een geweldig moment zou zijn om mezelf in foetushouding onder het bureau te wrikken.
Deborah griste de hoorn van de telefoon, terwijl ze me nog altijd nijdig aankeek, wendde zich plotseling af en boog zich naar voren. Ze mompelde een paar geschrokken lettergrepen, die ongeveer klonken als: ‘Wanneer? Jezus. Oké,’ waarna ze ophing, zich omdraaide en me zo aankeek dat haar vorige blik op een eerste lentekus leek. ‘Klootzak die je bent,’ zei ze.
‘Wat heb ik gedaan?’ zei ik, nogal verbaasd door de kille woede in haar stem.
‘Dat zou ik ook wel eens willen weten,’ zei ze.
Zelfs een monster komt op een punt waarop de ergernis binnen begint te sijpelen en volgens mij was ik daar heel dichtbij. ‘Deborah, of je gaat nu in hele zinnen praten die ergens op slaan, of ik ga naar het lab terug om de spectrometer te poetsen.’
‘Er is een doorbraak in de zaak,’ zei ze.
‘Waarom ben je dan niet blij?’
‘Het is bij het toeristenbureau,’ zei ze.
Ik wilde iets grappigs en snedigs zeggen, maar liet dat maar achterwege.
‘Ja,’ zei Deborah. ‘Bijna alsof iemand een wrok heeft tegen de hele staat.’
‘En volgens jou ben ik dat?’ zei ik, mijn ergernis voorbij en nu op weg naar volstrekte verbazing. Ze staarde alleen maar naar me. ‘Debs, volgens mij heeft iemand lood in je koffie gedaan. Florida is mijn thuis, moet ik “Swanee River” voor je zingen?’
Wellicht werd ze niet door het aanbod om te zingen tot leven gewekt, maar ze keek me nog een lang ogenblik aan en sprong toen op. ‘Kom mee, we gaan erheen,’ zei ze.
‘Ik? Hoe zit het dan met Coulter, je partner?’
‘Die is koffie halen, hij kan de boom in,’ zei ze. ‘Bovendien heb ik liever geen wrattenzwijn als partner. Kom,’ zei ze. Om de een of andere reden zwol ik niet van trots dat ik een fractie beter was dan een wrattenzwijn, maar wanneer de plicht roept, is Dexter van de partij en ik liep achter haar aan de deur uit.