13

Dr. Teidel was in de personeelskamer toen we van het eten terugkwamen. Hij zat aan een tafel van een kop koffie te nippen, wat op de een of andere manier merkwaardig en ongepast leek, alsof er een hond met speelkaarten in zijn poot aan tafel zat. Als Teidel zo’n wonderbaarlijke verlosser was, dan deed hij toch zeker geen doodnormale mensendingen? Hij keek op toen we binnenkwamen, en zijn ogen waren heel erg menselijk, vermoeid, helemaal niet vol sprankelende, goddelijke inspiratie, en ik liep ook niet over van ontzag toen hij begon te praten.

‘Te vroeg om iets met zekerheid te kunnen zeggen,’ zei hij tegen Chutsky, en ik was dankbaar dat er enige variatie in de medische standaardmantra zat. ‘We hebben het echte crisispunt nog niet bereikt en dat kan alles veranderen.’ Hij slurpte van zijn koffie. ‘Ze is jong en sterk. De artsen hier zijn uitstekend. Ze is in goede handen. Maar er kan nog een hoop misgaan.’

‘Kunt u er iets aan doen?’ vroeg Chutsky, terwijl hij heel onzeker en onderdanig klonk, alsof hij God om een nieuwe fiets vroeg.

‘Bedoelt u een magische operatie of een fantastische nieuwe werkwijze?’ zei Teidel. Hij nam een slokje koffie. ‘Nee. Helemaal niets. U zult gewoon moeten afwachten.’ Hij keek op zijn horloge en stond op. ‘Ik moet een vliegtuig halen.’

Chutsky boog zich naar voren en pakte Teidels hand vast. ‘Dank u wel, dokter. Ik waardeer dit echt. Heel erg bedankt.’

Teidel trok zijn hand uit die van Chutsky weg. ‘Graag gedaan,’ zei hij en hij liep naar de deur.

Chutsky en ik keken hem na. ‘Ik voel me een stuk beter,’ zei Chutsky. ‘Het feit alleen al dat hij er was, geweldig.’ Hij keek me aan alsof hij het smalend had gezegd en zei: ‘Echt waar. Ze komt er echt weer bovenop.’

Ik wilde dat ik er net zoveel vertrouwen in had als Chutsky. Ik wist niet of Deborah er wel weer bovenop kwam. Ik wilde het dolgraag geloven, maar ik ben niet zo goed in mezelf voor het lapje houden als de meeste mensen, en ik heb altijd gemerkt dat als de zaken alle kanten op kunnen, ze meestal bergafwaarts gaan.

Maar dat soort dingen zeg je niet op de intensive care zonder dat je een hoeveelheid negatieve gevoelens oproept, dus ik mompelde iets passends en we gingen weer aan Deborahs bed zitten. Wilkins zat nog naast de deur en er was voor zover ik kon zien bij Deborah geen verandering opgetreden. En hoe lang we daar ook zaten en hoe indringend we ook naar haar keken, er gebeurde niets anders dan het hum, klik, ping van de apparaten.

Chutsky staarde naar haar, alsof hij door de kracht van zijn blik haar kon gaan laten zitten en praten. ‘Die vent die dit heeft gedaan,’ zei hij. ‘Die is toch gepakt, hè?’

‘Hij zit vast,’ zei ik. ‘In de cel.’

Chutsky knikte en het leek erop dat hij nog iets anders wilde zeggen. Hij keek naar het raam, zuchtte en ging toen weer naar Deborah staren.

Dexter staat wijd en zijd bekend om zijn grondige en scherpe intellect, maar het was al bijna middernacht toen het bij me opkwam dat het geen zin had om naar Deborahs roerloze gestalte te zitten staren. Onder Chutsky’s intense, Uri Geller-achtige, blik was ze niet opgesprongen en als we de dokters mochten geloven, zou ze nog geruime tijd helemaal niets doen. Zodoende was het voor Dexter verstandiger om naar bed te wankelen en een paar beroerde uurtjes te gaan slapen, in plaats van hier te blijven zitten, langzaam naar de vloer te zakken en te veranderen in een kromgebogen bult met rode oogjes.

Chutsky bracht daar niets tegen in; hij gebaarde alleen met zijn hand en mompelde iets van dat hij het fort zou houden, en ik strompelde van de intensive care de warme, vochtige avond van Miami in. Het was een aangename afwisseling na de werktuiglijke kilte in het ziekenhuis, en ik bleef staan om de geur van begroeiing en uitlaatgassen in te ademen. Aan de hemel hing een reusachtig brokstuk van de kwaadaardige gele maan te gniffelen, maar ik voelde hem niet echt aan me trekken. Ik kon me totaal niet concentreren op de bijbehorende, vreugdevolle glittering van een mes of de wilde nachtelijke dans van schimmige verrukking waar ik naar zou moeten verlangen. Niet nu Deborah roerloos daarbinnen lag. Niet dat het verkeerd zou zijn, ik had het gewoon niet. Ik voelde helemaal niets, behalve dat ik moe was, verdoofd en leeg.

Nou, de verdoving en leegte kon ik niet verdrijven en Deborah kon ik ook niet genezen, maar ik kon wel iets aan de vermoeidheid doen.

Ik ging naar huis.

Ik werd vroeg wakker met een vieze smaak in mijn mond. Rita stond al in de keuken en had nog voordat ik op een stoel zat een kop koffie voor m’n neus gezet. ‘Hoe gaat het met ’r?’ vroeg ze.

‘Te vroeg om er iets van te zeggen,’ zei ik en ze knikte.

‘Dat zeggen ze altijd,’ zei ze.

Ik nam een grote slok koffie en stond weer op. ‘Ik ga even horen hoe het vanochtend met haar is,’ zei ik. Ik griste mijn mobieltje van de tafel bij de voordeur en belde Chutsky.

‘Geen verandering,’ zei hij, met een stem die schor klonk van vermoeidheid. ‘Ik bel je als er iets gebeurt.’

Ik ging weer aan de keukentafel zitten en had het gevoel alsof ik elk moment in coma kon raken. ‘Wat zeiden ze?’ vroeg Rita.

‘Geen verandering,’ zei ik tegen haar en ik zakte achter de koffiekop ineen.

Een paar koppen koffie en zes bosbessenpannenkoeken later was ik enigszins hersteld en klaar om naar m’n werk te gaan. Dus stond ik van tafel op, nam afscheid van Rita en de kinderen en liep naar de deur. Ik zou de normale routine volgen en me door het gewone ritme van mijn kunstmatige leven in synthetische sereniteit in slaap laten sussen.

Maar mijn werk bleek niet het toevluchtsoord dat ik had verwacht. Ik werd overal met meevoelend gefronste voorhoofden en fluisterende, vragende stemmen begroet. ‘Hoe gaat het met ’r?’ Het hele gebouw leek te gonzen van bezorgdheid en weergalmde de strijdkreet ‘te vroeg om er iets van te zeggen’. Zelfs Vince Masuoka had de geest gekregen. Hij had donuts meegebracht — de tweede keer deze week! — en in de geest van je reinste meevoelende goedheid had hij de Beierse room voor mij bewaard.

‘Hoe gaat het met ’r?’ vroeg hij terwijl hij me de donut overhandigde.

‘Ze heeft een hoop bloed verloren,’ zei ik tegen hem, vooral om eens iets anders te zeggen voordat mijn tong uitgeput raakte van steeds maar hetzelfde te moeten zeggen. ‘Ze ligt nog op de intensive care.’

‘In het Jackson zijn ze behoorlijk goed in dit soort dingen,’ zei hij. ‘Heel veel ervaring.’

‘Ik heb liever dat ze met iemand anders ervaring opdoen,’ zei ik en ik at de donut op.

Ik zat nog geen tien minuten op mijn stoel toen ik een telefoontje kreeg van Gwen, de assistente van hoofdinspecteur Matthews. ‘De hoofdinspecteur wil u onmiddellijk spreken,’ zei ze.

‘Wat een prachtige stem… Dat kan alleen maar de stralende engel Gwen zijn,’ zei ik.

‘Hij bedoelt nu,’ zei ze en ze hing op. En ik ook.

Ik stond een kleine veertig minuten later in het kantoor naast dat van de hoofdinspecteur in levenden lijve naar Gwen te kijken. Ze was al een eeuwigheid de assistent van Matthews en wel om twee redenen. Ten eerste was ze ongelooflijk efficiënt. Ten tweede was ze ongelooflijk gewoontjes, en geen van de drie echtgenotes van de hoofdinspecteur had ook maar een greintje bezwaar tegen haar gehad.

Bovendien was ze door de combinatie van die twee voor mij onweerstaanbaar, en als ik haar zag, kon ik de neiging niet weerstaan om een luchthartige scherts aan mijn wufte spitsvondigheid te laten ontsnappen. ‘Ah, Gwendolyn,’ zei ik. ‘Snoezige sirene van South Miami.’

‘Hij zit op je te wachten,’ zei ze.

‘Let maar niet op hem,’ zei ik. ‘Vlieg met me weg naar een leven vol heerlijke losbandigheid.’

‘Schiet op,’ zei ze, terwijl ze naar de deur knikte. ‘In de vergaderzaal.’

Ik had verondersteld dat de hoofdinspecteur officieel zijn medeleven wilde tonen, en de vergaderzaal leek me daar een merkwaardige plek voor. Maar hij was de hoofdinspecteur en Dexter slechts een ondergeschikte, dus ging ik daar naar binnen.

Hoofdinspecteur Matthews stond inderdaad op me te wachten. Hij was vlak bij de deur van de vergaderzaal en toen ik binnenkwam, stortte hij zich op me. ‘Morgan,’ zei hij. ‘Dit is volkomen onofficieel, dus…’ Hij wuifde met een hand en legde die op mijn schouder. ‘Help ons uit de brand, jongen,’ zei hij. ‘Alleen maar… je weet wel,’ en zonder verdere surrealistische plichtplegingen bracht hij me naar een stoel aan de tafel.

Daar zat al een aantal mensen, van wie ik de meesten herkende en geen van hen voorspelde veel goeds. Israel Salguero, hoofd interne zaken, was er; hij voorspelde op zichzelf al niets goeds. Maar hij werd vergezeld door Irene Cappuccio, die ik alleen van gezicht en reputatie kende. Zij was de senior jurist van het departement en werd er zelden bij geroepen, tenzij iemand een kansrijke en aanzienlijke rechtszaak tegen ons wilde beginnen. Naast haar zat een andere jurist van het departement, Ed Beasley.

Aan de overkant van de tafel zat inspecteur Stein, voorlichtingsfunctionaris, erin gespecialiseerd om de zaken zo voor te stellen dat werd voorkomen dat de hele politiemacht zou worden afgeschilderd als een uitzinnige bende West-Goten. Alles bij elkaar genomen was het geen groep mensen waarbij Dexter in een zachte rustgevende deken in een stoel kon wegzinken.

Op een van de stoelen in de buurt van Matthews zat iemand die ik niet kende, en te oordelen naar de snit van zijn duur ogende pak, was hij geen smeris. Hij was zwart, had een laatdunkende uitdrukking op zijn gezicht en zijn geschoren hoofd glom zo fel dat ik ervan overtuigd was dat hij er meubelwas op smeerde. Terwijl ik hem opnam, verdraaide hij zijn arm zodanig dat de mouw iets omhoogschoof zodat een grote diamanten manchetknoop en een schitterend Rolex-horloge werden onthuld.

‘Zo,’ zei Matthews terwijl ik naast een stoel bleef dralen en een paniekgevoel terugdrong. ‘Hoe gaat het met ’r?’

‘Te vroeg om er iets van te zeggen,’ zei ik.

Hij knikte. ‘Nou, ik weet zeker dat we er hier allemaal het beste van hopen,’ zei hij. ‘Ze is een prachtagent en haar vader was, eh… jouw vader trouwens ook.’ Hij schraapte zijn keel en vervolgde: ‘In het Jackson zitten, eh, de beste artsen en ik wil dat je weet dat als er iets is wat het departement kan doen, eh…’ De man naast hem keek naar Matthews en toen naar mij, en Matthews knikte. ‘Ga zitten,’ zei hij.

Ik schoof een stoel bij de tafel vandaan en ging zitten, had geen idee wat er gaande was, maar wist wel absoluut zeker dat het me niet zou aanstaan.

Hoofdinspecteur Matthews bevestigde dat idee onmiddellijk. ‘Dit is een informeel gesprek,’ zei hij. ‘Alleen maar om, ah, ahem…’

De onbekende man verplaatste zijn grote, koele ogen met een enigszins vernietigende uitdrukking naar de hoofdinspecteur, en keek toen weer naar mij. ‘Ik vertegenwoordig Alex Doncevic,’ zei hij.

De naam zei me absoluut niets, maar hij zei het met zo’n vanzelfsprekende overtuiging dat ik zeker wist dat dat wel zo zou moeten zijn, dus ik knikte en zei: ‘O, oké.’

‘In de eerste plaats,’ zei hij, ‘eis ik zijn onmiddellijke vrijlating. En in de tweede plaats…’ Hij wachtte nu even, kennelijk om een dramatisch effect te bereiken en zijn gerechtvaardigde woede op te draaien om die de kamer in te spuwen. ‘In de tweede plaats,’ zei hij, alsof hij een menigte in een grote zaal toesprak, ‘overwegen we een rechtszaak met een eis tot schadevergoeding.’

Ik knipperde met mijn ogen. Ze keken allemaal naar mij en het was duidelijk een belangrijk onderdeel van iets min of meer ijzingwekkends, maar ik had werkelijk geen idee wat dat zou moeten zijn. ‘Het spijt me dat te horen,’ zei ik.

‘Kijk eens,’ zei Matthews. ‘We hebben hier gewoon een informeel, voorlopig gesprek. Want meneer Simeon hier, ah… bekleedt een uitermate gerespecteerde positie in de gemeenschap. Onze gemeenschap,’ zei hij.

‘En omdat zijn cliënt gearresteerd is wegens een aantal ernstige misdrijven,’ zei Irene Cappuccio.

‘Onwéttig gearresteerd,’ zei Simeon.

‘Dat staat nog te bezien,’ zei Cappuccio tegen hem. Ze knikte naar me. ‘Meneer Morgan kan daar mogelijk wat licht over doen schijnen.’

‘Oké,’ zei Matthews. ‘Laten we niet, eh…’ Hij legde beide handen plat op de vergadertafel. ‘Het gaat er juist om dat… eh, Irene?’

Cappuccio knikte en keek naar me. ‘Kun je ons precíés vertellen welke gebeurtenissen gisteren hebben geleid tot de aanslag op rechercheur Morgan?’

‘Je weet dat je daarmee niet bij een rechter kunt komen aanzetten, Irene,’ zei Simeon. ‘Aanslag? Kom nou toch.’

Cappuccio keek hem met een kille blik en zonder met haar ogen te knipperen aan, voor mijn gevoel een hele poos, maar het zal misschien een seconde of tien zijn geweest. ‘Oké,’ zei ze, terwijl ze zich tot mij wendde. ‘Die hebben geleid tot het moment dat zijn cliënt een mes in Deborah Morgan stak? Je ontkent toch niet dat hij haar heeft neergestoken, wel?’ zei ze tegen Simeon.

‘Laat maar eens horen wat er is gebeurd,’ zei Simeon met een strak glimlachje.

Cappuccio knikte naar me. ‘Ga door,’ zei ze. ‘Begin maar helemaal bij het begin.’

‘Nou,’ zei ik, en dat was op dat moment eigenlijk het enige wat ik kon zeggen. Ik voelde aller ogen op me gericht en de klok tikte, maar ik kon niets overtuigends bedenken. Uiteindelijk was het prettig te weten wie Alex Doncevic was; het is altijd goed om de naam te weten van degene die je familieleden neersteekt.

Maar wie Alex Doncevic verder ook mocht zijn, hij stond niet op de lijst die Deborah en ik aan het natrekken waren. Ze had op die deur geklopt op zoek naar iemand die Brandon Weiss heette, en was door heel iemand anders neergestoken. Was die alleen al bij het zien van haar badge zo in paniek geraakt dat hij direct op de vlucht had willen slaan en zelfs in staat was tot moord?

Dexter eist niet dat het leven zich altijd op een redelijke manier ontvouwt. Tenslotte leef ik hier en ik weet dat er geen logica bestaat. Maar dit sloeg helemaal nergens op, tenzij je accepteert dat als je in Miami op een willekeurige deur klopte, een op de drie mensen die opendoet bereid is je te vermoorden. Hoewel dit op zichzelf een ongelooflijk charmant idee is, leek het me niet erg waarschijnlijk.

En bovendien was momenteel het waaróm hij het had gedaan minder belangrijk dan het feit dát Doncevic Deborah had neergestoken. Maar wat de reden ook mocht zijn van deze omvangrijke vergadering, ik had er geen idee van. Matthews, Cappuccio, Salguero, die mensen gingen niet elke dag met elkaar koffiedrinken.

Dus ik wist dat er iets onaangenaams aan de hand was, en dat wat ik ook zei daar invloed op zou hebben, maar aangezien ik niet wist wat dat ‘iets’ was, wist ik ook niet wat ik moest zeggen om dat ten goede te keren. Te veel informatie klopte gewoon niet, en zelfs mijn reusachtige brein kon daar niet helemaal mee uit de voeten. Ik schraapte mijn keel, in de hoop dat ik daarmee wat tijd kon winnen, maar die was al binnen een paar seconden voorbij en ze keken nog steeds allemaal naar mij.

‘Nou,’ zei ik nogmaals. ‘Hm, het begin? Bedoel je, eh…’

‘Jullie gingen meneer Doncevic ondervragen,’ zei Cappuccio.

‘Nee, eh… eigenlijk niet.’

‘Eigenlijk niet,’ zei Simeon, alsof een van ons niet begreep wat de woorden betekenden. ‘Wat bedoel je met “eigenlijk niet”?’

‘We gingen iemand ondervragen die Brandon Weiss heet,’ zei ik. ‘Doncevic maakte de deur open.’

Cappuccio knikte. ‘Wat zei hij toen brigadier Morgan zichzelf bekendmaakte?’

‘Dat weet ik niet,’ zei ik.

Simeon keek naar Cappuccio en zei: ‘Obstructie,’ op een heel luide fluistertoon. Ze wuifde hem weg.

‘Meneer Morgan,’ zei ze en ze keek in het dossier dat voor haar lag. ‘Dexter.’ Ze vertrok heel even haar gezicht naar me waarvan ze waarschijnlijk dacht dat het voor een glimlachje kon doorgaan. ‘Je staat hier niet onder ede, en je zit niet in de problemen. We moeten alleen weten wat er is gebeurd waardoor ze is neergestoken.’

‘Ik begrijp het,’ zei ik. ‘Maar ik zat in de auto.’

Simeon ging bijna in de houding rechtop zitten. ‘In de áúto,’ zei hij. ‘U stond niet met brigadier Morgan bij de deur.’

‘Dat klopt.’

‘Dus u hebt niet gehoord wat er is gezegd, of wat er níét is gezegd,’ zei hij terwijl hij een wenkbrauw zo hoog optrok dat die bijna kon doorgaan voor een piepklein toupet op dat glanzende kale hoofd.

‘Inderdaad.’

Cappuccio kwam tussenbeide en zei: ‘Maar in je verklaring zei je dat brigadier Morgan haar badge liet zien.’

‘Ja,’ zei ik. ‘Ik zag haar wel.’

‘En hij zat in de auto, hóé ver weg?’ zei Simeon. ‘Weet u wel wat ik daarmee in de rechtszaal kan doen?’

Matthews schraapte zijn keel. ‘Laten we niet, eh… de rechtszaal is niet, eh, het is niet gezegd dat dit voor de rechter eindigt,’ zei hij.

‘Ik was heel wat dichterbij toen hij probeerde mij neer te steken,’ zei ik, in de hoop dat dat een beetje hielp.

Maar Simeon wuifde dat weg. ‘Zelfverdediging,’ zei hij. ‘Als ze zich niet fatsoenlijk als politieman bekend had gemaakt, had hij alle recht om zichzelf te verdedigen.’

‘Ze liet hem haar badge zien, dat weet ik zeker,’ zei ik.

‘Daar kúnt u niet zeker van zijn… niet op vijftien meter afstand!’ zei Simeon.

‘Ik heb het gezien,’ zei ik en ik hoopte dat het niet kregelig klonk. ‘Bovendien zou Deborah dat nooit vergeten, sinds ze kan lopen weet ze de juiste procedure.’

Simeon zwaaide met een heel grote wijsvinger in mijn richting. ‘En dat is nog iets wat me hier niet aanstaat, wat is precies uw relatie met brigadier Morgan?’

‘Ze is mijn zus,’ zei ik.

‘Uw zús,’ zei hij, en uit zijn mond klonk het zoiets als: kwaaie handlanger die je bent. Hij schudde theatraal zijn hoofd en keek de kamer rond. Hij had zonder meer ieders aandacht en hij genoot er zichtbaar van. ‘Dit wordt steeds mooier,’ zei hij, met een veel betere glimlach dan die van Cappuccio.

Salguero zei nu voor het eerst iets. ‘Deborah Morgan heeft een smetteloze reputatie. Ze komt uit een familie van politieagenten en is in elk opzicht van onbesproken gedrag, altijd geweest ook.’

‘Een familie van politieagenten betekent nog niet onbesproken,’ zei Simeon. ‘Het betekent alleen maar de Blauwe Muur, en dat weet je. Dit is duidelijk een kwestie van zelfverdediging, misbruik van gezag en in de doofpot stoppen.’ Hij gooide zijn handen in de lucht en vervolgde: ‘Het is zonneklaar dat we er nooit achter zullen komen wat er werkelijk is gebeurd, niet met al die ingewikkelde familie- en politiebureauconnecties. Ik vind dat we het maar aan de rechter moeten overlaten om dat uit te zoeken.’

Ed Beasley nam voor het eerst het woord, kortaf en nuchter, waarvoor ik hem hartelijk de hand wilde drukken. ‘Er ligt een politieagent op de intensive care,’ zei hij, ‘omdat jouw cliënt een mes in haar heeft gestoken. Dat hoeft de rechter niet uit te zoeken, Kwami.’

Simeon liet een rij blinkende tanden aan Beasley zien. ‘Misschien niet, Ed,’ zei hij. ‘Maar totdat jullie de Bill of Rights overboord weten te gooiden, heeft mijn cliënt die optie.’

Hij stond op. ‘Hoe dan ook,’ zei hij. ‘Volgens mij heb ik genoeg om mijn cliënt op borgtocht vrij te krijgen.’ Hij knikte naar Cappuccio en verliet de kamer.

Er viel een korte stilte en toen schraapte Matthews zijn keel. ‘Is dat inderdaad zo, Irene?’

Cappuccio knakte het potlood dat ze vasthield. ‘Bij de juiste rechter? Ja,’ zei ze. ‘Waarschijnlijk wel.’

‘Het politieke klimaat is momenteel niet gunstig,’ zei Beasley. ‘Simeon kan de zaken lekker opstoken en een stank verspreiden. En momenteel kunnen we ons geen stinkzaakjes veroorloven.’

‘Oké, mensen,’ zei Matthews. ‘Laten we voor de naderende shitstorm de luiken sluiten. Inspecteur Stein, je weet wat je te doen staat. Je moet zo snel mogelijk met iets voor de pers komen, voor de middag nog.’

Stein knikte. ‘Oké,’ zei hij.

Israel Salguero stond op en zei: ‘Ik moet ook aan het werk, hoofdinspecteur. Interne zaken wil onmiddellijk een verslag van brigadier Morgans gedragingen.’

‘Oké, goed,’ zei Matthews en hij keek me aan. ‘Morgan,’ zei hij hoofdschuddend. ‘Ik wilde dat je wat behulpzamer was geweest.’

Загрузка...