De Greater Convention and Visitor’s Bureau van Miami was gevestigd in een hoog gebouw aan Brickell Avenue, waarmee het zich afficheerde als een Heel Belangrijke Organisatie. De volle glorie van haar doelstelling werd weerspiegeld in het uitzicht vanuit de ramen, vanwaar je een prachtig stuk van het centrum en Government Cut kon zien, een pluk van Biscayne Bay en zelfs het nabij liggende stadion waar het basketbalteam zo nu en dan komt opdagen om dramatisch in de pan gehakt te worden. Het was een schitterend uitzicht, bijna een ansichtkaart, alsof ze wilden zeggen: moet je kijken, dit is Miami, we nemen je niet in de maling.
Maar slechts weinig werknemers van het bureau leken vandaag van het uitzicht te genieten. Het kantoor was net een reusachtig, met eiken gefineerd bijennest, waarin iemand met een stok had geprikt. Het konden niet meer dan een handvol werknemers zijn, maar ze flitsten zo snel deur in, deur uit en door de gangen heen en weer dat het leek alsof ze wel met z’n honderden waren en voortdurend in beweging, als razende deeltjes in een rondtollende oliekruik. Deborah stond twee volle minuten bij de receptiebalie — voor iemand met haar geduld een heel leven — voordat een grote vrouw bleef staan en haar opmerkte.
‘Wat wilt u?’ vroeg de vrouw op bevelende toon.
Debs liet prompt haar badge zien. ‘Ik ben brigadier Morgan. Van de politie?’
‘O, mijn god,’ zei de vrouw. ‘Ik haal Jo Anne,’ en ze verdween door een deur rechts van ons.
Deborah keek me aan alsof het mijn schuld was en zei: ‘Jezus,’ en toen sloeg de deur weer open en een kleine vrouw met een lange neus en een kort kapsel stoof naar buiten.
‘Politie?’ zei ze, en er klonk echt woede in haar stem door. Ze keek achter ons en toen weer naar Deborah, terwijl ze haar van top tot teen opnam. ‘Ben jíj de politie? Welke, de pin-uppolitie?’
Natuurlijk was Deborah eraan gewend dat mensen haar uitdaagden, maar meestal waren ze niet zo onbehouwen. Ze bloosde een beetje voor ze haar badge weer omhoogstak en zei: ‘Brigadier Morgan. Hebt u informatie voor ons?’
‘Dit is geen moment voor politieke correctheid,’ zei de vrouw. ‘Ik heb Dirty Harry nodig en ik krijg Legally Blonde.’
Deborah kneep haar ogen tot spleetjes en de lieflijke rode blos verdween van haar wangen. ‘Ik kan u ook aanklagen wegens obstructie van een onderzoek.’
De vrouw staarde alleen maar. Toen werd er vanuit het backoffice een kreet geslaakt en iets groots viel en brak in stukken. Ze maakte een sprongetje en zei: ‘Mijn god. Goed dan, kom mee,’ en ze verdween weer door de deur. Deborah slaakte een diepe zucht, liet een paar tanden zien en daarna gingen we achter haar aan.
De kleine vrouw verdween alweer door een deur aan het einde van de gang, en tegen de tijd dat we haar hadden ingehaald, zat ze op een draaistoel aan een vergadertafel. ‘Ga zitten,’ zei ze, terwijl ze met een omvangrijke, zwarte afstandsbediening naar de andere stoelen wapperde. Zonder af te wachten of we ook inderdaad zaten, wees ze met de afstandsbediening naar een grote flatscreen-tv en zei: ‘Dit is gisteren binnengekomen, maar we hadden vanochtend pas tijd om ernaar te kijken.’ Ze keek ons aan. ‘We hebben onmiddellijk gebeld,’ zei ze, misschien nog natrillend van angst wegens Deborahs dreigement. Maar als dat zo was, dan hield ze haar sidderingen opmerkelijk goed in bedwang.
‘Wat is het?’ vroeg Deborah terwijl ze op de stoel glipte.
Ik nam naast haar plaats en de vrouw zei: ‘De tv. Kijk maar.’
De tv kwam knipogend tot leven, leidde ons door een paar schitterende informatieve schermen waarop ons werd gevraagd te wachten of te selecteren, en kwam toen met een schrille kreet tot leven. Naast me maakte Deborah onwillekeurig een stuiptrekking.
Het scherm lichtte met een shot op: vanuit een roerloze positie vanboven af zagen we een lichaam tegen een witte porseleinen achtergrond liggen. De ogen stonden wijd open, staarden en waren, volgens iemand met mijn bescheiden ervaring, duidelijk dood. Toen kwam een gedaante in beeld die het lichaam gedeeltelijk blokkeerde. We zagen alleen de rug, en daarna een opgestoken arm met een elektrische zaag. De arm ging omlaag en we hoorden de jankende beet ervan in het vlees.
‘Jezus christus,’ zei Deborah.
‘Het wordt nog erger,’ zei de kleine vrouw.
Het zaagblad snorde en gromde, en we zagen de figuur op de voorgrond zwoegen. Toen de zaag stopte, liet de figuur hem op het porselein vallen, reikte naar voren, trok een reusachtige massa verschrikkelijke, glanzende ingewanden uit het lichaam en liet ze vallen waar ze het beste op camera te zien waren. Daarna verschenen er grote witte letters op het scherm, precies over de massa ingewanden.
HET NIEUWE MIAMI: HET RUKT JE DE DARMEN UIT
Het beeld bleef even staan en toen werd het scherm zwart.
‘Wacht,’ zei de vrouw, en het scherm knipoogde opnieuw, waarna nieuwe letters glanzend tot leven kwamen.
HET NIEUWE MIAMI — DEEL 2
Een zonsopgang op het strand. Aangename latinmuziek. Een golf rolde het strand op. Een vroege jogger draafde in beeld, struikelde en bleef geschrokken staan. De camera zoomde in op het gezicht van de jogger dat van schrik overging in afgrijzen. Daarop zette de jogger het op een lopen, weg van het water, over het zand naar de straat in de verte. De camera bewoog zich terug om mijn oude vrienden te tonen, het gelukkige echtpaar dat we met opengereten buik op het zand in South Beach hadden aangetroffen.
Daarna sprong het beeld over naar de eerste agent die ter plaatse was, terwijl hij zijn gezicht vertrok, zich afwendde en moest overgeven. Een volgend shot liet de gezichten in de menigte toeschouwers zien, die er halsreikend naar keken en verstarden, en nog een paar andere gezichten, die steeds sneller voorbijkwamen, telkens met een andere gelaatsuitdrukking, elk spreidde op zijn eigen manier zijn afgrijzen tentoon.
Er was een werveling op het scherm en het liet van elk gezicht dat langs was gekomen een verstard shot zien, de beelden werden in vakjes gerangschikt tot het scherm er helemaal mee gevuld was en eruitzag als een bladzijde uit het jaarboek van een middelbare school, drie keurige rijen met elk een stuk of tien geschokte portretfoto’s.
Opnieuw kwamen de letters glanzend tot leven:
HET NIEUWE MIAMI: HET GRIJPT JE BIJ DE STROT
En toen werd het scherm zwart.
Ik had hier nagenoeg niets op te zeggen, en een blik op mijn metgezellen leerde me dat ik niet de enige was. Ik dacht erover om kritisch commentaar op de cameratechniek te leveren, om de onaangename stilte te doorbreken, tenslotte wil het publiek van vandaag wel wat meer vaart in de beelden. Maar de stemming in het vertrek leek niet echt bevorderlijk voor een discussie over filmtechniek, dus deed ik er het zwijgen toe. Deborah zat met opeengeklemde tanden. De kleine vrouw zei niets, keek alleen maar door het raam naar het prachtige uitzicht. Toen zei ze ten slotte: ‘We nemen aan dat er nog meer is. Ik bedoel, op het nieuws zeiden ze dat er vier lijken waren, dus…’ Ze schokschouderde. Ik probeerde langs haar heen naar buiten te kijken, naar wat haar belangstelling had gewekt, maar ik zag alleen een speedboot die door Government Cut voer.
‘Is dit gisteren afgeleverd?’ zei Deborah. ‘Met de gewone post?’
‘Het zat in een gewone envelop met het postmerk van Miami,’ zei de vrouw. ‘Het is een gewone dvd, dezelfde die we hier op kantoor gebruiken. Je kunt ze overal krijgen, Office Depot, Wal-Mart, waar dan ook.’
Ze zei het met zo’n minachting, en met zo’n lieftallige, waarachtig menselijke uitdrukking op haar gezicht — iets tussen verachting en onverschilligheid in — dat ik me wel moest afvragen hoe ze ook maar íémand, laat staan miljoenen mensen, kon verleiden naar een stad te komen waarin ook iemand als zij woonde.
En toen die gedachte op de vloer van mijn brein kletterde en tegen het marmer weerkaatste, tufte een kleine trein uit Station Dexter regelrecht de rails op. Even keek ik alleen maar naar de schoorsteen, waar rookwolken uit walmden, en toen sloot ik mijn ogen en klom aan boord.
‘Wat,’ zei Deborah op hoge toon. ‘Wat heb je?’
Ik schudde mijn hoofd en dacht er nog een keer over na. Ik hoorde dat Deborah met haar vingers op de tafel tikte, en daarna hoe de kleine vrouw de afstandsbediening luidruchtig neerlegde. De trein bereikte eindelijk zijn kruissnelheid en ik deed mijn ogen open. ‘Stel,’ zei ik, ‘dat iemand uit is op negatieve publiciteit over Miami?’
‘Dat heb je al gezegd,’ sneerde Deborah, ‘en het is nog steeds idioot. Waarom zou iemand een wrok tegen de hele verdomde staat koesteren?’
‘Maar stel dat het niet tegen de staat is gericht?’ zei ik. ‘Stel dat het alleen maar gericht is tegen de mensen die de staat promóten?’ Ik keek nadrukkelijk naar de kleine vrouw.
‘Ik?’ zei de kleine vrouw. ‘Heeft iemand dit gedaan om míj te raken?’
Haar bescheidenheid ontroerde me en ik schonk haar een van mijn hartelijkste nepglimlachjes. ‘Jou, of je bureau,’ zei ik.
Ze fronste haar wenkbrauwen, alsof het een belachelijk idee was dat iemand haar bureau zou aanvallen en niet haarzelf. ‘Nou…’ zei ze vertwijfeld.
Maar Deborah sloeg op de tafel en knikte. ‘Dat is het,’ zei ze. ‘Nú slaat het ergens op. Als je iemand hebt ontslagen en hij nijdig is.’
‘Vooral wanneer diegene om te beginnen al niet spoorde,’ zei ik.
‘Wat bij de meesten van die artistiekerige types sowieso al het geval is,’ zei Deborah. ‘Dus iemand verliest zijn baan, kropt dat een tijdje op en slaat op deze manier terug.’ Ze wendde zich tot de kleine vrouw. ‘Ik moet je personeelsdossiers inzien.’
De vrouw opende en sloot haar mond een paar keer en schudde toen haar hoofd. ‘Ik kan jullie onze dossiers niet laten zien,’ zei ze.
Deborah keek haar nors aan en daarna, net toen ik verwachtte dat ze ertegenin zou gaan, stond ze op. ‘Ik begrijp het,’ zei ze. ‘Kom mee, Dex.’ Ze ging op weg naar de deur en ik stond op om achter haar aan te gaan.
‘Wat… Waar gaan jullie naartoe?’ riep de vrouw ons na.
‘We gaan een gerechtelijk bevel halen. En een aanhoudingsbevel,’ zei ze, en zonder op antwoord te wachten draaide ze zich om.
Ik sloeg de vrouw een goede tweeënhalve seconde gade terwijl ze erover nadacht of ze zich er misschien uit kon bluffen, maar toen sprong ze op, rende achter Debs aan en riep: ‘Wacht effe!’
En zo kwam het dat ik slechts een paar minuten later zomaar in het backoffice voor een computerbeeldscherm zat. Naast me aan het toetsenbord zat Noel, een absurd magere Haïtiaans-Amerikaanse man met dikke brillenglazen en heftige littekens op zijn gezicht.
Wanneer er ook maar aan een computer gewerkt moet worden, doet Deborah om de een of andere reden een beroep op haar broer, Digitaal Dominante Dexter. En het is inderdaad waar dat ik behoorlijk veel talent heb als het gaat om op mysterieuze wijze met een computer feiten achterhalen. Dat was namelijk ook noodzakelijk voor mijn kleine en onschuldige hobby bij het opsporen van de slechteriken die door de mazen van het rechtssysteem heen glippen, en ze te veranderen in een paar mooie, keurige vuilniszakken vol reserveonderdelen.
Maar het klopt ook dat onze machtige politie verschillende computerexperts in dienst heeft, die het werk net zo gemakkelijk kunnen doen. Zij hebben het voordeel dat niemand binnen de politiemacht zich afvraagt waarom een bloedspatdeskundige zo’n goede hacker is. Dat soort vragen zou me uiteindelijk niet goed uitkomen en wantrouwige mensen zouden dan wel eens kunnen gaan nadenken. En dat wil ik op het werk graag vermijden, aangezien smerissen berucht zijn om hun wantrouwen.
Maar toch, klagen helpt niet. Dat trekt evenveel aandacht, en hoe dan ook, de hele politiemacht is eraan gewend dat we met z’n tweeën optreden; en hoe kon ik tenslotte nee zeggen tegen mijn arme kleine zusje zonder een paar van haar vermaarde elleboogstoten te moeten incasseren? Bovendien had ze zich de laatste tijd enigszins zuur en afstandelijk gedragen, en wanneer ik mijn BLQ, oftewel Behulpzame Loyale Quotiënt, wat kon opvijzelen, kon dat absoluut geen kwaad.
Dus speelde ik de Plichtsgetrouwe Dexter en ging bij Noel zitten, die veel te veel eau de cologne ophad, en we bespraken waar we naar moesten zoeken.
‘Moet je horen,’ zei Noel met een dik Creools accent, ‘ik geef je een lijst met iedereen die in de afgelopen, hoeveel, twee jaar? is ontslagen.’
‘Twee jaar is mooi,’ zei ik. ‘Als het er tenminste niet te veel zijn.’
Hij haalde zijn schouders op, iets wat er met zijn knokige schouders op de een of andere manier pijnlijk uitzag. ‘Een stuk of tien,’ zei hij. Hij glimlachte en voegde eraan toe: ‘Dankzij Jo Anne hebben er heel wat meer zelf ontslag genomen.’
‘Print de lijst,’ zei ik. ‘Dan controleren we hun dossiers op ongebruikelijke klachten of dreigementen.’
‘Maar we hebben ook,’ zei hij, ‘een aantal freelancers dat projecten ontwerpt, ja? En soms krijgen zij de opdracht niet, en wie weet hoe ongelukkig ze daarmee zijn?’
‘Maar een freelancer kan het bij een volgend project altijd opnieuw proberen, oké?’
Noel haalde opnieuw zijn schouders op, en nu zag het eruit alsof met die beweging van zijn te scherpe schouders zijn oren werden bedreigd. ‘M’sschien,’ zei hij.
‘Dus tenzij het een of andere allerlaatste uitbarsting was, waarbij het bureau heeft gezegd dat het nooit meer van zijn diensten gebruik zal maken, lijkt dat me minder waarschijnlijk.’
‘Dan houden we het op degenen die ontslagen zijn,’ zei hij en even later had hij een lijst uitgeprint met, zoals hij zei, een stuk of tien namen en Laatst Bekende Adressen, negen, om precies te zijn.
Deborah had uit het raam staan staren, maar toen ze de printer hoorde zoemen, beende ze naar ons toe en steunde op mijn rugleuning. ‘Wat heb je?’ vroeg ze dwingend.
Ik haalde het vel papier uit de printer en stak het omhoog. ‘Misschien niets,’ zei ik. ‘Er zijn negen mensen ontslagen.’ Ze griste de lijst uit mijn hand en keek er nijdig naar, alsof het vel papier bewijs achterhield. ‘We vergelijken ze nogmaals met hun dossier,’ zei ik. ‘Om te zien of ze bedreigingen hebben geuit.’
Deborah knarste met haar tanden en ik zag zo dat ze de deur uit wilde rennen om achter het eerste adres aan te gaan, maar tenslotte zou het tijd schelen om eerst te kijken wie van belang waren en degenen die er echt uit sprongen bovenaan te zetten. ‘Mooi,’ zei ze ten slotte. ‘Maar schiet wel op, hè?’
En we schoten op. Ik kon twee medewerkers schrappen die waren ‘ontslagen’ omdat de vreemdelingendienst ze het land uit had gezet. Maar slechts één naam bleef boven aan de lijst staan: Hernando Meza, die — volgens het dossier — recalcitrant was geworden en met geweld uit het gebouw had moeten worden verwijderd.
En het mooie gedeelte? Hernando had voor vliegvelden en cruiseterminals tentoonstellingen ontworpen.
Tentoonstellingen zoals we op South Beach en in Fairchild Gardens hadden gezien.
‘Godverdomme,’ zei Deborah toen ik het haar vertelde. ‘Dat is een honkslag, zo van de knuppel.’
Ik vond ook dat het de moeite waard was om een babbeltje met Meza te maken, maar een knagend stemmetje zei me dat de zaken nooit zo eenvoudig liggen, dat je met een honkslag zo van de knuppel meestal weer wordt uitgeslagen, of dat je moest wegduiken voor de terugslag van de knuppel.
En, zoals we inmiddels zouden moeten weten, elke keer wanneer je voorspelt dat het misgaat, heb je dikke kans dat je gelijk krijgt.