Rechercheur Coulter liep om de achterkant van zijn auto en bleef staan, keek naar me, liep weer terug naar de bestuurderskant van zijn auto en verdween even. Ik maakte van de gelegenheid gebruik om de blocnote onder mijn stoel te schuiven. Coulter dook weer rechts achter me op, terwijl hij om de auto heen liep, deze keer met de aan zijn wijsvinger bungelende, tweeliterfles Mountain Dew. Hij leunde met zijn achterste tegen zijn auto, keek naar me en nam een grote slok frisdrank. Toen veegde hij zijn mond met de rug van zijn arm af.
‘Je was niet op kantoor,’ zei hij.
‘Nee, dat klopt,’ zei ik. Tenslotte was ik hier.
‘Dus toen de radio-oproep kwam dat het om je vrouw ging, ben ik naar je toe gegaan om het je te vertellen,’ zei hij en hij schokschouderde. ‘Je was er niet. Je was al hier, hè?’ Hij hoefde niet op antwoord te wachten, wat prima was, want dat had ik niet. In plaats daarvan nam hij nog een slok van zijn frisdrank, veegde zijn mond nogmaals af en zei: ‘Zelfde school als waar we die padvindersleider hebben gevonden, hè?’
‘Inderdaad.’
‘Maar je was hier al toen het gebeurde?’ zei hij, en hij probeerde onschuldig verbaasd te kijken. ‘Hoe is het trouwens gebeurd?’
Ik was er heel zeker van dat wanneer ik Coulter vertelde dat ik daar wel een idee van had, hij me de hand zou schudden en feliciteren. Dus verliet ik me opnieuw op mijn legendarische vernuft en hoorde mezelf zeggen: ‘Ik wilde Rita en de kinderen verrassen.’
Coulter knikte alsof hij dat heel aannemelijk vond. ‘Ze verrassen,’ zei hij. ‘Kennelijk is iemand anders je vóór geweest.’
‘Ja,’ zei ik behoedzaam. ‘Daar ziet het inderdaad naar uit.’
Hij nam opnieuw een grote slok van zijn frisdrank, maar deze keer veegde hij zijn mond niet af; hij draaide zich alleen maar om en staarde naar de hoofdweg, waar een takelwagen Weiss’ auto weghaalde. ‘Heb je enig idee wie dit je vrouw en kinderen heeft aangedaan?’ zei hij zonder naar me om te kijken.
‘Nee,’ zei ik, ‘ik nam aan dat het… je weet wel. Een ongeluk was?’
‘Ha,’ zei hij en nu staarde hij me wel aan. ‘Een ongeluk. Tjee, daar had ik nog niet aan gedacht. Want, weet je. Het is dezelfde school als waar die welpenleider was vermoord. En nou ben je hier alweer. Dus, hé. Een ongeluk. Echt waar? Denk je dat?’
‘Ik… Ik denk… Waarom zou het dat niet zijn?’ Ik heb er een leven lang op geoefend en mijn verbaasde uitdrukking was echt hartstikke goed, maar Coulter leek niet erg overtuigd.
‘Die vent, Donkeywit,’ zei hij.
‘Doncevic,’ zei ik.
‘Wat ook.’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Het lijkt wel of-ie verdwenen is. Weet jij daar misschien iets van?’
‘Waarom zou ik daar iets van moeten weten?’ zei ik terwijl ik zoveel verbazing op m’n gezicht plakte als ik kon.
‘Is net vrij op borgtocht, loopt weg van zijn vriendje en is verdwenen,’ zei hij. ‘Waarom zou hij dat doen?’
‘Ik zou ’t werkelijk niet weten,’ zei ik.
‘Lees je wel eens, Dexter?’ zei hij en ik vond het zorgwekkend dat hij me bij mijn voornaam noemde, het klonk alsof hij het tegen een verdachte had. En dat was natuurlijk ook zo, maar ik hoopte nog steeds dat hij zo niet over me dacht.
‘Lezen?’ zei ik. ‘Eh, niet zo heel veel. Hoezo?’
‘Ik hou van lezen,’ zei hij. En toen, kennelijk van versnelling wisselend, vervolgde hij: ‘Eén keer is toeval, twee keer is een samenloop van omstandigheden, drie keer is kwade opzet.’
‘Sorry?’ zei ik. Ergens onderweg was hij me kwijtgeraakt. ‘Ik hou best van lezen.’
‘Dat komt uit Goldfinger,’ zei hij. ‘Wat hij James Bond vertelt, is dat hij ’m drie keer tegenkomt waar-ie niet thuishoort en het dus geen toeval kan zijn.’ Hij nam een slok, veegde zijn mond af en zag me zweten. ‘Ik ben dol op dat boek. Ik denk dat ik ’t wel drie of vier keer heb gelezen,’ zei hij.
‘Ik heb het niet gelezen,’ zei ik beleefd.
‘En nu ben je hier,’ vervolgde hij. ‘En je was bij dat opgeblazen huis. Je was dus twee keer ergens waar je niet hoorde te zijn. En dan moet ik denken dat dat een samenloop van omstandigheden is?’
‘Wat zou het anders moeten zijn?’ zei ik.
Hij keek me alleen maar zonder met zijn ogen te knipperen aan. Daarna nam hij opnieuw een slok van zijn Mountain Dew. ‘Ik weet ’t niet,’ zei hij ten slotte. ‘Maar ik weet wat Goldfinger zou zeggen als dit een derde keer was geweest.’
‘Nou, laten we hopen dat die er niet komt,’ zei ik en ik meende het deze keer werkelijk.
‘Ja,’ zei hij. Hij knikte, stak zijn wijsvinger weer in de opening van de frisdrankfles en ging rechtop staan. ‘Laten we dat verdomme hopen,’ zei hij. Hij draaide zich om, liep om de auto heen, stapte in en reed weg.
Als ik een fervent toeschouwer van de menselijke zwakheden was geweest, weet ik zeker dat ik heel blij zou zijn geweest met de ontdekking van deze onbekende diepzinnigheid van rechercheur Coulter. Wat geweldig te horen dat hij een fan was van de literaire kunsten! Maar de vreugde om deze ontdekking werd getemperd door het feit dat ik niet echt geïnteresseerd was in wat Coulter in zijn vrije tijd deed, vooropgesteld dat hij dat ver uit mijn buurt deed. Ik had ternauwernood voorkomen dat ik voortdurend door brigadier Doakes in de gaten werd gehouden en nu had Coulter zijn plaats ingenomen. Het was alsof ik slachtoffer was van een of andere vreemde en sinistere, op Dexter jagende, Tibetaanse sekte; wanneer de oude Dexter hatende Lama stierf, werd er een nieuwe geboren om zijn plaats in te nemen.
Maar op dit moment kon ik er maar heel weinig aan doen. Nog even en ik zou een groots kunstwerk worden en dat was momenteel een veel dringender probleem. Ik startte de motor en reed naar huis.
Thuis aangekomen moest ik een paar minuten buiten op de deur kloppen, aangezien Rita had besloten om aan de binnenkant van de deur de veiligheidsketting vast te maken. Ik vermoed dat ik nog geluk had dat ze de bank en koelkast niet ook voor de deur had opgestapeld. Mogelijk alleen maar omdat ze de bank nodig had; ze zat erop, met de twee kinderen dicht tegen zich aan, een aan elke kant. Nadat ze me had binnengelaten — enigszins schoorvoetend — nam ze die positie weer in en sloeg ze een beschermende arm om ieder kind heen. Cody en Astor hadden een bijna identieke uitdrukking van geërgerde verveling op hun gezicht. Kennelijk ervoeren ze in de woonkamer ineenkrimpen van afgrijzen niet echt als qualitytime.
‘Wat bleef je lang weg,’ zei Rita terwijl ze de ketting weer op de deur schoof.
‘Ik moest met een rechercheur praten,’ zei ik.
‘Nou, maar,’ zei ze terwijl ze weer op de bank tussen de kinderen in glipte. ‘Ik bedoel, we maakten ons zorgen.’
‘Wíj maakten ons geen zorgen,’ zei Astor terwijl ze met haar ogen rolde.
‘Omdat, ik bedoel, die vent kan nu wel overal zijn,’ zei Rita. ‘Hij zou nu wel hier buiten kunnen zijn.’ En hoewel geen van ons dat werkelijk geloofde — zelfs Rita niet — draaiden we allemaal ons hoofd met een ruk om naar de deur. Gelukkig voor ons was hij daar niet, althans niet voor zover we konden zien, ook al probeerden we door een dichte en op slot gedraaide deur te kijken.
‘Alsjeblieft, Dexter,’ zei Rita, en er zat zo’n scherp randje angst in haar stem dat ik het kon ruiken. ‘Alsjeblieft, dit is… wat… Waarom gebeurt dit? Ik kan niet…’ Ze maakte een paar omstandige gebaren met haar handen, maakte ze niet af en liet ze toen in haar schoot vallen. ‘Dit moet ophouden,’ zei ze. ‘Zorg dat het ophoudt.’
In alle eerlijkheid kon ik maar weinig bedenken wat ik liever zou doen dan hier een eind aan maken, maar wat ik wel kon bedenken zou er met gemak voor zorgen dat het ophield, als ik Weiss maar te pakken kon krijgen. Maar voordat ik me werkelijk op het maken van vrolijke plannen kon concentreren, werd er aangebeld.
Rita veerde van schrik op en ging toen weer zitten, met aan weerskanten een kind dicht tegen zich aan. ‘O god,’ zei ze. ‘Wie kan dat nou zijn?’
Ik was er vrij zeker van dat het geen jeugdige geestelijke van de mormonen was, maar ik zei: ‘Ik ga wel,’ en ik liep naar de deur. Voor de veiligheid gluurde ik door het kijkgaatje — mormonen kunnen zo hardnekkig zijn — en wat ik zag was zelfs nog angstaanjagender.
Brigadier Doakes stond voor de deur.
Hij omklemde zijn kleine, zilveren computer, die nu voor hem praatte, en naast hem stond een keurige vrouw van middelbare leeftijd, in een grijs mantelpak, en ze droeg dan wel geen gleufhoed, maar ik was er redelijk zeker van dat ze van de FBI was, waarmee ik al was gedreigd, om de poging tot kidnapping te onderzoeken.
Terwijl ik naar die twee keek en bedacht welke problemen ze waarschijnlijk zouden veroorzaken, dacht ik er werkelijk over om de ketting op de deur te laten zitten en te doen alsof we niet thuis waren. Maar dat schoot niet op; ik heb gemerkt dat hoe harder je van een probleem wegrent, het je des te sneller inhaalt, en ik was ervan overtuigd dat als ik Doakes en zijn nieuwe vriendin niet binnenliet, ze onmiddellijk met een gerechtelijk bevel zouden terugkomen, maar dan in gezelschap van Coulter en Salguero. Met sombere gedachten en terwijl ik de juiste mengeling van verbazing en vermoeide schrik op mijn gezicht probeerde te plakken, deed ik de deur open.
‘Uit de weg. Klootzak!’ riep Doakes’ opgewekte, kunstmatige baritonstem uit, terwijl hij met zijn klauw drie keer op het toetsenbord van zijn kleine zilveren doos prikte.
De FBI-agent legde sussend een hand op hem en keek toen naar mij. ‘Meneer Morgan?’ vroeg ze. ‘Mogen we binnenkomen?’ Ze zwaaide geduldig met haar badge. Ze bleek special agent Brenda Recht van de FBI te zijn. ‘Brigadier Doakes heeft me aangeboden om me een lift te geven en met u te praten,’ zei ze en ik bedacht stilletjes hoe aardig ik dat van Doakes vond.
‘Natuurlijk mag u binnenkomen,’ zei ik en daarop kreeg ik een van die gelukkige invallen die je soms op het juiste moment hebt en ik voegde eraan toe: ‘Maar de kinderen zijn zo geschrokken, en brigadier Doakes maakt ze bang. Kan hij buiten wachten?’
‘Klootzak!’ zei Doakes, en het klonk alsof hij vrolijk uitriep: hé buurman!
‘Voor de kinderen is de taal die hij uitslaat ook aan de ruwe kant,’ voegde ik eraan toe.
Special agent Recht keek naar Doakes. Als FBI-agent kon ze niet toegeven dat ze voor wat dan ook bang was, zelfs niet voor Doakes de cyborg, maar zo te zien vond ze dat een heel goed idee. ‘Natuurlijk,’ zei ze. ‘Wacht jij maar buiten, brigadier.’
Doakes keek me een poos nijdig aan en in de donkere verte kon ik bijna de woedende kreet van zijn Ruiter horen. Maar hij tilde alleen maar een zilveren klauw op, keek naar zijn toetsenbord en drukte op een van zijn kant-en-klare zinnen. ‘Ik blijf je in de gaten houden, klootzak,’ verzekerde de vrolijke stem me.
‘Dat is prima,’ zei ik. ‘Maar houd me dan maar door de deur in de gaten, oké?’ Ik gebaarde naar Recht dat ze binnen kon komen en terwijl ze langs Doakes schoof en naar binnen ging, deed ik de deur pal achter haar dicht. Doakes bleef chagrijnig naar de deur staan staren.
‘Hij mag je kennelijk niet,’ merkte special agent Recht op, en ik was onder de indruk van haar oog voor detail.
‘Nee,’ zei ik. ‘Volgens mij geeft hij mij de schuld van wat er met hem is gebeurd,’ wat minstens gedeeltelijk waar was, hoewel hij voordat hij zijn handen, voeten en tong was kwijtgeraakt ook al een pesthekel aan me had.
‘Uh-huh,’ zei ze en hoewel ik zag dat ze daarover nadacht, zei ze er verder niets meer over. In plaats daarvan liep ze naar de bank, waar Rita Cody en Astor nog altijd stevig in haar greep hield. ‘Mevrouw Morgan?’ zei ze terwijl ze haar badge weer omhoogstak. ‘Special agent Recht, FBI. Mag ik u een paar vragen stellen over wat er vanmiddag is gebeurd?’
‘FBI?’ zei Rita, zo schuldbewust alsof ze boven op gestolen aandelen aan toonder zat. ‘Maar dat is… waarom zou… Ja, natuurlijk.’
‘Hebt u een pistool?’ vroeg Astor.
Recht keek haar enigszins behoedzaam verrukt aan. ‘Ja, inderdaad,’ zei ze.
‘Schiet u daarmee op mensen?’
‘Alleen als het moet,’ zei Recht. Ze keek om zich heen en vond een gemakkelijke stoel in de buurt. ‘Mag ik gaan zitten en een paar vragen stellen?’
‘O,’ zei Rita. ‘O, sorry. Ik was alleen… ja, ga alstublieft zitten.’
Recht ging op het puntje van de stoel zitten en keek naar mij alvorens zich tot Rita te wenden. ‘Vertel me eens wat er is gebeurd,’ zei ze, en toen Rita aarzelde, vervolgde ze: ‘U had de kinderen in de auto, u wilde naar de US1 wegrijden…’
‘Hij kwam gewoon uit de lucht vallen,’ zei Rita.
‘Boem,’ voegde Cody er zachtjes aan toe, en ik keek hem verbaasd aan. Hij glimlachte een beetje, wat even angstaanjagend was. Rita keek ontzet naar hem en ging verder.
‘Hij botste tegen ons aan,’ zei ze. ‘En terwijl ik nog… voordat ik kon… hij was daar gewoon, bij de deur, en greep de kinderen vast.’
‘Ik heb hem in z’n kruis gestompt,’ zei Astor. ‘En Cody heeft hem met een potlood gestoken.’
Cody fronste zijn wenkbrauwen naar haar. ‘Ik stak éérst,’ zei hij.
‘Barst ook,’ zei Astor.
Recht keek met lichte verbazing naar die twee. ‘Goed gedaan, allebei,’ zei ze.
‘Toen kwam de politieman eraan en rende hij weg,’ zei Astor, en Rita knikte.
‘En hoe raakte u daar verzeild, meneer Morgan?’ vroeg ze terwijl ze zonder waarschuwing haar hoofd naar me toe draaide.
Ik had natuurlijk geweten dat die vraag zou komen, maar ik had nog steeds geen echt goed antwoord kunnen verzinnen. Ik had tegen Coulter beweerd dat ik Rita wilde verrassen, maar dat was heel, heel slecht gevallen, en special agent Recht leek heel wat kiener, en terwijl de seconden wegtikten, keek ze me verwachtingsvol aan, wachtend op een samenhangend en logisch antwoord dat ik niet had. Ik moest iets zeggen, en snel ook. Maar wat?
‘Eh,’ mompelde ik, ‘hebt u gehoord dat ik een hersenschudding heb gehad…?’
Ik blonk bepaald niet uit in het gesprek met special agent Brenda Recht van de FBI en daar was ik niet blij mee. Ze leek niet te geloven dat ik vroeg naar huis was gegaan omdat ik me niet lekker voelde, en dat ik langs school was gegaan omdat die op dat moment toch uitging; en ik kon het haar bepaald niet kwalijk nemen. Het klonk ongelooflijk dunnetjes, maar aangezien ik niets anders kon bedenken, moest ik dat wel volhouden.
Kennelijk had ze ook moeite met mijn verklaring dat Rita en haar kinderen door een willekeurige maniak waren aangevallen, als resultaat van de woede in het verkeer en te veel Cubaanse koffie. Maar ze accepteerde uiteindelijk wel dat ze geen ander antwoord kreeg. Ten slotte stond ze op en keek me uitdagend aan, wat nog het beste als bedachtzaam betiteld kon worden. ‘Goed dan, meneer Morgan,’ zei ze. ‘Er klopt hier iets niet, maar ik vermoed dat u me niet gaat vertellen wat dat dan is.’
‘Er is werkelijk niets te vertellen,’ zei ik, misschien wat te bescheiden. ‘Dit soort dingen gebeurt in Miami aan de lopende band.’
‘Uh-huh,’ zei ze. ‘Het probleem is dat het wel vaak gebeurt wanneer u in de buurt bent.’
Op de een of andere manier wist ik mezelf ervan te weerhouden te zeggen: ‘Als u eens wist…’ en ik werkte haar naar de voordeur.
‘De komende paar dagen zetten we hier een agent neer, voor de veiligheid,’ zei ze, wat niet echt welkom nieuws was, en ook nog ongelukkig getimed, omdat ze het zei toen ik de deur openzwaaide en brigadier Doakes tevoorschijn kwam, die nog in bijna precies dezelfde houding stond als we hem hadden achtergelaten, en boosaardig naar de deur stond te staren. Ik nam zo hartelijk mogelijk afscheid van ze en toen ik de deur dichtdeed, was het laatste wat ik zag Doakes’ starende blik, terwijl hij sprekend op de tweelingbroer van de Cheshirekat leek.
Rita voelde zich echter niet veel beter door de belangstelling van de FBI. Ze hield de kinderen nog altijd stevig vast en bleef maar halve zinnen uitkramen. Dus ik stelde haar zo goed mogelijk gerust en we zaten een poosje met z’n allen op de bank, tot Cody en Astor ten slotte gingen wriggelen, zodat het niet meer vol te houden was. Rita gaf het op, zette een dvd voor ze op en liep naar de keuken, waar ze aan haar alternatieve zielenrusttherapie begon door met potten en pannen te rammelen. Ik liep door de gang naar de kleine extra kamer, die ze ‘Dexters Kantoor’ noemde, om nogmaals naar Weiss’ schetsboek te kijken en er duistere gedachten op na te houden.
De lijst met vijandige mensen groeide aanzienlijk: Doakes, Coulter, Salguero en nu de FBI.
En uiteraard Weiss. Hij liep buiten rond en wilde nog steeds wraak op me nemen. Zou hij nogmaals achter de kinderen aankomen, uit de schaduwen hinken en ze te grazen nemen, deze keer wellicht in kevlarbroek met liesbescherming? Als dat zo was, moest ik bij de kinderen blijven tot dit achter de rug was, wat niet de beste manier was om hem te pakken te krijgen, en zeker niet als hij iets anders zou proberen. En als hij mij wilde vermoorden, zou het voor Cody en Astor juist gevaarlijk zijn als ik bij ze bleef. Aan zijn ontploffingstruc met dat huis te zien maakte hij zich duidelijk geen zorgen over bijkomende schade.
Maar ik wel, dat moest wel. Ik maakte me zorgen om de kinderen, en het was topprioriteit om ze te beschermen. Het was een merkwaardig verhelderend inzicht toen ik me realiseerde dat ik net zo bezorgd was om hun veiligheid als om de bescherming van mijn geheime identiteit. Dat paste niet in hoe ik over mezelf dacht, in hoe ik mijn zorgvuldige zelfbeeld had opgebouwd. Natuurlijk had ik er altijd extra van genoten achter roofdieren aan te gaan die het op kinderen hadden voorzien, maar ik had er eigenlijk niet goed over nagedacht waarom dat was. En ik was zonder meer van plan die beschermende rol voor Cody en Astor op me te nemen, zowel als hun stiefvader en, veel belangrijker nog, als hun gids op het Pad van Harry. Maar te merken dat ik als een moederkloek cirkeltjes om ze heen wilde draaien bij het idee dat iemand ze kwaad kon doen, was nieuw en enigszins verontrustend.
Dus was het op een gloednieuwe manier belangrijk om Weiss tegen te houden. Nu was ik Daddy Dexter en ik moest dit zowel voor de kinderen als voor mezelf doen. Ik ervoer iets wat gevaarlijk dicht bij emotie kwam als ik eraan dacht dat iemand zou proberen ze kwaad te berokkenen.
Goed dan, het was zonneklaar dat ik erachter moest zien te komen wat Weiss’ volgende zet was, en hem tegenhouden voordat hij die kon doen. Ik pakte zijn blocnote en bladerde nogmaals door zijn tekeningen, misschien onbewust hopend dat ik eerder iets over het hoofd had gezien, misschien een adres waar ik Weiss kon vinden, of zelfs een zelfmoordbriefje. Maar de bladzijden waren nog hetzelfde, en eerlijk gezegd was de nieuwigheid eraf, zodat ik niet echt meer genoot van mijn eigen beeltenissen. Ik heb nooit zo nodig naar mezelf hoeven kijken, en het feit dat het om een serie tekeningen ging die aan de hele wereld mijn echte ik wilde tonen, haalde het laatste beetje vreugde er wel af.
En wat had dit allemaal voor zin? Om me te verraden? Om een schitterend kunstwerk te scheppen? Ik bestudeerde een aantal van de gedetailleerde tekeningen die de andere elementen van de show weergaven. Het klinkt misschien egocentrisch als ik het zeg, ze wedijverden tenslotte om een plekje met tekeningen van mij, maar ze waren niet erg interessant. Waarschijnlijk kon je ze knap noemen, maar dat was het dan ook. Ze waren niet echt origineel en nogal levenloos, zelfs voor lijken.
Als ik meedogenloos eerlijk was, hadden de tekeningen van mij net zo goed door een getalenteerde jongen van de middelbare school kunnen zijn gemaakt. Ze mochten dan wellicht op grote schaal geprojecteerd worden op de gevel van The Breakers, maar ze waren niet van dezelfde klasse als wat ik pasgeleden nog in Parijs had gezien, zelfs niet de stukken in de kleine galeries. Uiteraard was dat laatste stuk er geweest, Jennifers Been. Daar was ook gebruikgemaakt van amateurbeelden, maar daar ging het om de reactie van het publiek en niet…
Even was het volslagen stil in Dexters brein, een stilte zo dik dat die al het andere verduisterde. En toen rolde ze weg om een wauwelende gedachtekwajongen te onthullen.
Reactie van het publiek.
Wanneer je met name in de reactie geïnteresseerd was, was de kwaliteit van het werk niet zo belangrijk, zolang het maar een schok teweegbracht. En je regelde het zo dat je de reactie vastlegde, bijvoorbeeld op videoband. En misschien kon je van de diensten van een videoprofessional gebruikmaken, iemand zoals Kenneth Wimble, wiens huis door Weiss was opgeblazen. Het was logischer te bedenken dat Wimble erbij hoorde en geen willekeurig slachtoffer was.
Toen Weiss de sprong had gemaakt en aan het moorden was geslagen, in plaats van lijken te stelen en daarmee te spelen, was Wimble waarschijnlijk teergevoelig geworden, en had Weiss hem in zijn eigen huis opgeblazen terwijl hij tegelijk de onvervangbare ik te grazen probeerde te nemen.
Maar Weiss was nog steeds aan het filmen, zelfs zonder zijn expert. Want daar ging het hem juist om. Hij wilde beelden van mensen die zagen wat hij had gedaan. Hij wilde ook steeds liever moorden. Dat hadden we gezien met de welpenleider, Wimble en de aanslag op mij. Maar het ging hem uiteindelijk om de videobeelden. En hij zou met alle liefde moorden om die te krijgen.
Geen wonder dat de Zwarte Ruiter zich had verkneukeld. Onze kunst was vooral praktijkgericht, en de uitkomsten waren extreem persoonlijk. Weiss zat anders in elkaar. Hij mocht dan wraak op me willen nemen, maar deed dat met alle liefde op een indirecte manier, waar de Ruiter en ik nooit aan zouden denken. Voor Weiss deed de kunst er nog steeds toe. Hij had zijn plaatjes nodig.
Ik keek naar de laatste, full colour weergave van de op hotel The Breakers geprojecteerde MIJ. De afbeelding was duidelijk getekend en je kon de basisarchitectuur van het pand goed zien. De voorgevel was in een U-vorm, met de hoofdingang in het midden en aan weerskanten een zijvleugel. Naar de ingang leidde een lange promenade met rijen koningspalmen, een perfecte plek waar een menigte zich kon verzamelen en in afgrijzen staren. Weiss zou met zijn camera ergens in de mensenmassa de gezichten op film vastleggen. Maar terwijl ik naar de tekening keek, realiseerde ik me dat hij eerst in een kamer in een van de vleugels zou willen zitten, die uitzicht bood op de voorkant, waar de uitstalling werd geprojecteerd. Daar zou hij een camera neerzetten, zoals een van die op afstand bedienbare camera’s die hij al eerder had gebruikt, maar deze keer met een kwaliteitslens, om de gezichten van de kijkende mensen te kunnen vastleggen.
Het was dus de truc om hem tegen te houden voordat hij dat kon organiseren, hem tegenhouden wanneer hij bij het hotel aankwam. En wilde ik dat doen, dan hoefde ik alleen maar uit te vissen wanneer hij incheckte. Dat zou heel simpel zijn als ik in de hotelgegevens kon kijken, maar dat kon ik niet. Het zou ook eenvoudig zijn als ik een manier wist om er met geweld toegang toe te krijgen, en die wist ik niet. Terwijl ik daarover nadacht, realiseerde ik me iets.
Ik kende iemand die dat wel kon.