24

Ik werd midden in de nacht wakker en dacht: maar wat wil hij eigenlijk? Ik weet niet waarom ik die vraag niet eerder had gesteld en ik weet niet waarom hij nu in me opkwam, terwijl ik in mijn lekkere bed naast een lieflijk snurkende Rita lag. Maar daar was hij, borrelde aan de oppervlakte van Meer Dexter op, en ik moest er wat mee. De binnenkant van mijn hoofd voelde nog steeds wattig aan, alsof het in nat zand was ingepakt, en een paar minuten lag ik daar en was ik niet in staat iets anders met die gedachte te doen dan hem te herhalen: wat wil hij nou?

Wat wilde Weiss? Hij was niet eenvoudigweg bezig een eigen Ruiter tevreden te stellen, daar was ik redelijk zeker van. Ik had in de buurt van Weiss, noch van zijn handarbeid, meevoelende steekjes van mijn eigen Ruiter gevoeld, wat normaal gesproken wel het geval is in aanwezigheid van een andere Aanwezigheid.

En zoals hij te werk ging, te beginnen met lichamen die al dood waren in plaats van zijn eigen materiaal te creëren — totdat hij Deutsch had vermoord — betekende vast dat hij achter iets heel anders aanzat.

Maar wat dan? Hij maakte video-opnamen van de lijken. Hij maakte video-opnamen van mensen die naar de lijken keken. En hij had een video-opname gemaakt van mij terwijl ik aan het spelen was, unieke beelden, ja, maar alles bij elkaar opgeteld begreep ik er helemaal niets van. Waar zat de pret dan in? Ik zag dat helemaal niet, en daardoor kon ik onmogelijk in Weiss’ hoofd kijken en erachter komen wat hij in zijn schild voerde. Ik had dat probleem nooit gehad met normale, goed aangepaste psychopaten, die moordden omdat ze dat wel moesten en simpel, eerlijk plezier uit hun werk haalden. Ik begreep ze maar al te goed, want ik was net zo. Maar met Weiss had ik geen aanknopingspunt, ik kon er geen peil op trekken, en dus had ik geen enkel idee waar hij de volgende keer heen ging of wat hij zou doen. Ik had een heel slecht gevoel over wat dat zou zijn, en het stond me helemaal niet aan.

Ik lag er in bed een poosje over te denken, probeerde er althans over na te denken, aangezien het mooie schip Dexter duidelijk nog niet helemaal op stoom was gekomen. Er kwam niets in me op. Ik wist niet wat hij wilde. Ik wist niet wat hij zou gaan doen. Coulter zat achter me aan. En Salguero natuurlijk ook. Doakes had het nooit opgegeven. Debs lag nog altijd in coma.

De zonnige kant was dat Rita me heel erg lekkere soep had gegeven. Ze was echt goed voor me, ze verdiende beter, ook al wist ze dat duidelijk niet. Klaarblijkelijk dacht ze dat ze alles had, mij, de kinderen en ons recente tripje naar Parijs. En hoewel ze deze dingen oppervlakkig gezien wel had, leken ze in werkelijkheid in de verste verte niet op wat zij dacht dat ze waren. Ze was als een moederschaap in een wolvenroedel en zag overal om zich heen alleen maar witte, pluizige wol, terwijl de wolven in feite hun lippen aflikten en wachtten tot ze hun de rug zou toekeren. Dexter, Cody en Astor waren monsters. En Parijs, nou ja, ze spraken daar echt Frans, precies zoals ze had gehoopt. Maar Parijs bleek ook zijn eigen, uniek soort monsters te hebben, zoals ons fantastische intermezzo in de kunstgalerie had laten zien. Hoe heette het ook alweer? Jennifers Been. Heel interessant, nadat ik al die jaren de velden had omgeploegd, kon ik nog altijd iets tegenkomen wat me verbaasde, en om die reden droeg ik Parijs een enigszins warm hart toe.

Tussen Jennifer en haar been, Rita’s zonderlinge optreden en wat Weiss ook aan het doen was, zat het leven de laatste tijd vol verrassingen, en ze kwamen allemaal op één ding neer: mensen krijgen écht wat ze verdienen, hè?

Niet dat ik er nou veel aan had, maar ik vond deze gedachte heel vertroostend, en algauw dommelde ik weer in slaap.

De volgende ochtend was mijn hoofd een stuk helderder, of dat nou door Rita’s goede zorgen kwam of gewoon door mijn natuurlijke vrolijke metabolisme wist ik niet. Hoe dan ook, ik sprong met een volledig functionerend en krachtig werkend brein uit bed, en dat was maar goed ook.

Het nadeel was echter dat nu een goed werkend brein zich realiseerde in welke situatie ik me bevond, het ook een sterke neiging moest terugdringen om in paniek te raken, een koffer te pakken en te maken dat ik bij de grens kwam. Maar ook al zaten mijn geestelijke vermogens in de hoogste versnelling, ik kon geen grens bedenken die me voor de puinhoop kon behoeden waarin ik zat.

Maar uiteindelijk geeft het leven ons maar heel weinig echte keuzes, en de meeste daarvan zijn sowieso afschuwelijk, dus ging ik naar mijn werk, vastbesloten om Weiss op te sporen en niet te rusten tot ik hem had. Ik begreep hem nog steeds niet, en ook niet wat hij aan het doen was, maar dat betekende nog niet dat ik hem niet kon vinden. Nee, sterker nog: Dexter was zowel een bloedhond als een buldog, en wanneer hij je eenmaal op het spoor was, kon je je net zo goed overgeven en je de moeite besparen. Ik vroeg me af of ik die boodschap op een of andere manier aan Weiss kon overbrengen.

Ik ging een beetje vroeg naar mijn werk en wist daarom een kop koffie te bemachtigen die haast naar koffie smaakte. Ik nam hem mee naar mijn bureau en ging aan mijn computer aan de slag. Of, om helemaal accuraat te zijn, ik ging naar mijn computerscherm zitten staren en probeerde te bedenken hoe ik het beste aan het werk kon gaan. Ik was al bijna door mijn aanwijzingen heen en had het gevoel dat ik op een dood spoor zat. Weiss was me een stap vóór gebleven en ik moest toegeven dat hij nu overal kon zijn; voor hetzelfde geld hield hij zich ergens in de buurt op of was hij zelfs naar Canada teruggegaan, dat kon ik onmogelijk weten. En hoewel ik dacht dat mijn hersens weer volop functioneerden, boden ze me nu geen uitweg.

En toen, heel ver weg, boven op een met ijs bedekte bergpiek aan de verre horizon van Dexters geest, werd een seinvlag gehesen die in de wind wapperde. Ik tuurde naar de verte, probeerde het sein te lezen en eindelijk viel het kwartje. Vijf! zei ik. Ik knipperde tegen de schittering en las het nogmaals. Vijf.

Een prachtig cijfer, vijf. Ik probeerde me te herinneren of het een priemgetal was, en ontdekte dat ik niet meer wist wat dat inhield. Maar het was op dit moment een heel welkom cijfer, want ik had wel onthouden waarom het belangrijk was, priemgetal of niet.

Er stonden vijf video’s op Weiss’ YouTube-pagina. Een voor elke locatie waar Weiss zijn opgetuigde lijken had achtergelaten, een van de spelende Dexter… en nog een die ik nog niet had gezien toen Vince binnenkletterde en me voor werk wegriep. Het kon niet nog een ‘Nieuw Miami’-advertentie zijn met Deutsch in de hoofdrol, want Weiss was dat nog aan het filmen toen ik op de plaats delict aankwam. Dus het filmpje moest over iets anders gaan. En hoewel ik niet echt verwachtte dat ik daarmee bij Weiss kon komen, wist ik bijna zeker dat het me iets zou vertellen wat ik nog niet wist.

Ik greep mijn muis vast en ging geestdriftig naar YouTube, niet uit het veld geslagen door het feit dat ik op YouTube vaker naar mezelf had gekeken dan de bescheidenheid eigenlijk toestond. Ik klikte door naar de ‘Nieuw Miami’-pagina. Die was onveranderd, op het scherm lichtte de oranje achtergrond nog altijd achter de schreeuwende letters op. En aan de rechterkant stonden de vijf video’s, netjes op een rijtje in een thumbnail-galerie, precies zoals ik me dat herinnerde.

In de box van nummer vijf, de laatste onderaan, stond geen plaatje afgebeeld, alleen vlekkerige duisternis. Ik ging er met de cursor heen en klikte erop. Even gebeurde er niets; toen schokte er een dikke witte streep van links naar rechts over het scherm en er klonk trompetgeschal dat me merkwaardig bekend voorkwam. Daarna verscheen er een gezicht op het scherm — een glimlachende Doncevic met getoupeerd haar — en een stem begon ‘Dit is het verhaal’ te zingen, en ik realiseerde me waarom het me zo bekend voorkwam.

Het was de openingstune van The Brady Bunch.

De afgrijselijk opgewekte muziek dreunde over me heen en ik keek toe terwijl de stem wauwelde: ‘Dit is het verhaal van een vent, Alex, die eenzaam was, zich verveelde en op zoek was naar… eens iets anders.’ Toen verschenen links van Doncevic’ vrolijke gezicht de drie gerangschikte lijken. Terwijl het lied doorging, keek hij naar ze op en glimlachte naar ze. Ze glimlachten zelfs terug, dankzij de op hun gezicht geplakte plastic maskers.

De witte streep gleed weer over het scherm en de stem ging verder. ‘Dit is het verhaal van een vent, die Brandon heette en wat vrije tijd te besteden had.’ In het midden verscheen het gezicht van een man; Weiss? Hij was dertig of zo, ongeveer net zo oud als Doncevic, maar hij glimlachte niet tijdens de voortgang van het lied. ‘De twee kerels leefden samen, totdat Brandon weer alleen was.’ Aan de rechterkant van het scherm verschenen drie boxen, in elk ervan kwam een vlekkerig beeld tevoorschijn dat me even bekend voorkwam als het lied, maar op een heel andere manier: dit waren drie actieshots uit de video van de spelende Dexter.

Het eerste toonde hoe Doncevic’ lichaam in de badkuip werd gedumpt. Het tweede liet zien hoe Dexter zijn arm met de zaag optilde en het derde dat de zaag door Doncevic heen sneed. Alle drie waren het korte, twee seconden durende loops die steeds werden herhaald terwijl het lied verder jengelde.

Uit de middelste box keek Weiss me aan terwijl de stem zong: ‘Totdat Brandon Weiss deze kerel een keer te pakken krijgt, en ik beloof je dat hij niet door geluk gered zal worden. Je kunt niet aan me ontsnappen. Want je hebt een gestoorde klootzak van me gemaakt.’

Het vrolijke deuntje kraakte door terwijl Weiss zong: ‘Een gestoorde klootzak. Een gestoorde klootzak. Toen jij Alex vermoordde… werd ik… een gestoorde klootzak.’

Maar in plaats van met een gelukzalige glimlach op te lossen in de eerstvolgende commercial, zwol Weiss’ gezicht op tot het ’t hele scherm vulde en hij zei: ‘Ik hield van Alex en jij hebt hem van me afgenomen, terwijl we nog maar net begonnen waren. In zekere zin is het grappig, want hij was degene die zei dat we niemand mochten vermoorden. Ik vond dat dat… waarder was geweest.’ Hij trok een gezicht en zei: ‘Bestaat dat woord eigenlijk wel?’ Hij stiet een kort, bitter lachje uit en vervolgde: ‘Alex kwam met het idee om lijken uit het mortuarium te stelen zodat we niemand hoefden te vermoorden. Toen jij hem van me afpakte, heb je de enige weggenomen die ervoor zorgde dat ik geen moorden pleegde.’

Even staarde hij alleen maar in de camera. Toen, heel zachtjes, zei hij: ‘Bedankt. Je hebt gelijk. Het is leuk. Ik ga er nog een paar meer doen.’ Hij schonk me een verwrongen glimlachje, alsof hij iets grappig vond maar geen zin had om te lachen. ‘Weet je, in zeker zin bewonder ik je.’

Toen ging het scherm op zwart.

In mijn veel jongere jaren voelde ik me altijd bedrogen, omdat ik geen menselijke gevoelens had. Ik zag de reusachtige barrière tussen mij en de mensheid, een muur van gevoelens die ik nooit zou hebben, en dat vond ik verschrikkelijk. Maar een van die gevoelens was schuld — feitelijk een van de meest voorkomende en machtigste gevoelens — en toen ik me realiseerde dat Weiss me wilde zeggen dat ik de moordenaar in hem had losgelaten, realiseerde ik me ook dat ik me een beetje schuldig moest voelen en ik was heel dankbaar dat dat niet zo was.

In plaats van schuld voelde ik opluchting. Die sloeg met kille golven door me heen en doorbrak de spanning die zich steeds strakker in me opbouwde. Ik was wis en waarachtig opgelucht, want nu wist ik wat hij wilde. Hij wilde mij. Het was niet hardop uitgesproken, maar het was er wel: de volgende ben jij en de jouwen. En op die opluchting volgde een sensatie van koude haast, langzaam verspreidden en spanden zich de donkere innerlijke klauwen toen de Zwarte Ruiter de uitdaging in Weiss’ stem opving en erop reageerde.

Dat was ook een grote opluchting. Tot nu toe had de Ruiter gezwegen, had helemaal niets te zeggen over de geleende lijken, zelfs niet toen ze waren veranderd in verandameubilair of geschenkmanden. Maar nu was er een dreiging, een ander roofdier besnuffelde het spoor achter ons en bedreigde een al door ons afgebakend territorium. En deze uitdaging konden we niet toestaan, voor nog geen moment. Weiss had laten weten dat hij eraan kwam, en ten slotte, eindelijk, was de Ruiter uit zijn slaapje wakker geworden en sleep zijn tanden. We zouden er klaar voor zijn.

Maar waarvoor? Ik geloofde geen moment dat Weiss zou vluchten, daar was geen sprake van. Dus wat ging hij dan doen?

De Ruiter siste een voor de hand liggend antwoord, en ik voelde dat het klopte, omdat wíj dat ook gedaan zouden hebben. Weiss had het net met zoveel woorden gezegd: ‘Ik hield van Alex en jij hebt hem van me afgenomen…’ Dus hij zou achter iemand aangaan die dicht bij mij stond. Door de foto die hij op Deutsch’ lijk had gelegd, had hij me zelfs verteld wie. Cody en Astor, dat moest wel, want dat zou mij net zo raken als ik hem had geraakt; en daardoor zou ik naar hem toe komen, en op zijn voorwaarden.

Maar hoe wilde hij dat doen? Dat was de grote vraag; en mij scheen het antwoord nogal voor de hand te liggen. Tot nu toe was Weiss rechttoe, rechtaan geweest, er was niets subtiels geweest aan het opblazen van het huis. Ik moest wel geloven dat hij snel zou handelen, op het moment dat hij het gevoel had dat het geluk hem het meest toelachte. En aangezien ik wist dat hij me in de gaten had gehouden, moest ik ook aannemen dat hij mijn dagelijkse routine kende, en de routine van de kinderen. Ze zouden het kwetsbaarst zijn wanneer Rita ze van school ophaalde, wanneer ze uit een veilige omgeving kwamen en het onberekenbare Miami instapten: ik zou ver weg op mijn werk zitten en hij kon heel eenvoudig een relatief tengere en nietsvermoedende vrouw overrompelen om minstens een van de kinderen weg te grissen.

Dus ik moest mijn positie innemen voordat Weiss dat kon doen, en naar hem uitkijken wanneer hij arriveerde. Het was een simpel plan, en niet zonder risico; misschien maakte ik wel een fout. Maar de Ruiter siste instemmend en die heeft het zelden mis. Ik besloot om vroeg van mijn werk weg te gaan, vlak na de lunch, en me bij de lagere school te posteren, om Weiss vóór te zijn.

En nogmaals, terwijl ik mezelf bijeenraapte om een heftige uitval te doen naar de halsslagader van de naderende vijand, ging de telefoon.

‘Hé, maatje,’ zei Kyle Chutsky. ‘Ze is wakker en heeft naar je gevraagd.’

Загрузка...