29

Kyle Chutsky zat tegenover me aan hetzelfde hoektafeltje in de snackbar op de begane grond van de koffieshop in het ziekenhuis, waar we eerder gezeten hadden. Volgens mij had hij het pand in de afgelopen paar dagen niet verlaten, maar hij was frisgeschoren en droeg zo te zien een schoon overhemd. Hij keek me over de tafel aan met een geamuseerde blik waarbij zijn mondhoeken omhoogkrulden en de huid om zijn ogen rimpelde, maar dat plezier sprak niet uit zijn ogen zelf, die koud en waakzaam bleven.

‘Dat is ook grappig,’ zei hij. ‘Je wilt dat ik je help om de hotelregistratie van The Breakers te hacken? Ha.’ Hij stiet een lachje uit, dat niet erg overtuigend klonk. ‘Waarom denk je dat ik je daarbij kan helpen?’

Helaas was dat een goeie vraag. Feitelijk wíst ik niet of hij me kon helpen, niet op grond van wat hij had gezegd of gedaan. Maar het weinige wat ik van Chutsky wist, wees erop dat hij een gerespecteerd lid was van de schaduwregering, die doelbewust opzichzelfstaande, niet-gecontroleerde groep mensen die voor verschillende abc-afdelingen werkten en min of meer een verlengstuk zijn van de federale overheid, en soms zelfs onderling met elkaar verbonden zijn. Daarom was ik er vrij zeker van dat hij talloze manieren kende om erachter te komen of Weiss bij een hotel ingeschreven stond.

Maar we moesten het protocolprobleempje nog door, formeel wist ik het niet en hij mocht het eigenlijk niet toegeven. Om dat uit de weg te ruimen, moest ik hem met zoiets indringends imponeren dat hij zijn instinctieve aarzeling zou overwinnen. Ik kan bijna niets belangrijkers bedenken dan het ophanden zijnde verscheiden van Drieste Dexter, maar op de een of andere manier geloofde ik niet dat Chutsky mij net zo hoog inschatte als ikzelf. Waarschijnlijk vond hij dwaze trivialiteiten, als de nationale veiligheid, wereldvrede en zijn eigen relatief waardeloze lijf en leden, heel wat meer waard.

Maar het kwam me voor dat hij mijn zuster ook heel wat waard vond en dat bood ten minste een mogelijke opening. Dus viel ik met mijn beste, kunstmatige, mannelijke openhartigheid in huis en zei: ‘Kyle, het gaat om die vent die Deborah heeft neergestoken.’

In elke scène van elke macho-tv-show die ik ooit had gezien zou dat meer dan genoeg zijn geweest, maar kennelijk keek Chutsky niet vaak tv. Hij trok slechts een wenkbrauw op en zei: ‘Nou en?’

‘Nou,’ zei ik, ietwat ontsteld, en ik probeerde me meer details uit die tv-scènes te herinneren, ‘hij zit daar en, eh, komt ermee weg. Eh… en misschien doet hij het weer.’

Deze keer trok hij twee wenkbrauwen op. ‘Denk je dat hij Deborah weer gaat neersteken?’

Dit ging helemaal niet goed, totaal niet zoals ik had gepland. Ik had verondersteld dat er een soort Man-springt-in-Actie-Code bestond en dat ik het onderwerp alleen maar hoefde te noemen om te laten zien dat ik popelde om erachteraan te gaan, en dan zou Chutsky ook popelend opspringen, en samen zouden we Pork Chop Hill bestormen. Maar in plaats daarvan keek Chutsky me aan alsof ik had voorgesteld hem een klysma te geven.

‘Waarom wil je die vent niet te pakken krijgen?’ zei ik en ik liet mijn stem een beetje onbeholpen wanhopig klinken.

‘Dat is mijn werk niet,’ zei hij. ‘En het is jouw werk ook niet, Dexter. Als je denkt dat die kerel in dat hotel gaat zitten, moet je de smerissen bellen. Ze hebben meer dan genoeg kerels die ze daar kunnen neerzetten om hem in de kraag te vatten. Jij bent maar in je eentje, maat, en vat het niet verkeerd op, maar het kon er wel eens ruwer aan toegaan dan je gewend bent.’

‘De smerissen willen weten hoe ik dat weet,’ zei ik, en daar had ik onmiddellijk spijt van.

Chutsky pikte het razendsnel op. ‘Oké. Hóé weet je het dan?’ zei hij.

Er komt een tijd wanneer zelfs Dubbelhartige Dexter ten minste één of twee kaarten op tafel moet leggen en er duidelijkheid moet worden geschapen. En dus gooide ik mijn aangeboren terughoudendheid overboord en zei: ‘Hij stalkt me.’

Chutsky knipperde met zijn ogen. ‘Wat betekent dat?’ zei hij.

‘Het betekent dat hij me dood wil hebben,’ zei ik. ‘Hij heeft al twee pogingen gedaan.’

‘En jij denkt dat hij het weer zal proberen? Bij dit hotel, The Breakers?’

‘Ja.’

‘Waarom blijf je dan niet gewoon thuis?’ zei hij.

Ik loop heus niet naast m’n schoenen als ik zeg dat ik er niet aan gewend ben dat de andere partij van het gesprek aan het slimste eind trekt. Maar Chutsky had in deze dans duidelijk de overhand en Dexter liep een paar passen achter, hinkte op twee linkervoeten met opkomende blaren op hielen en tenen. Ik was hierop afgegaan met een heel duidelijk beeld van Chutsky als een echte kerel met vuisten, ook al was een van die vuisten nu ook een stalen haak, maar niettemin van het geestdriftige, een beetje overdreven, kan-mij-die-torpedo’s-verdommen soort vent, vooral wanneer het erom ging om zijn haak in de man te slaan die zijn ware liefde, mijn zus Deborah, had neergestoken. Ik had me duidelijk misrekend.

Maar hiermee bleef ik met een reusachtig vraagteken zitten: wie was Chutsky eigenlijk en hoe kreeg ik het voor elkaar dat hij me hielp? Moest ik op een of ander listig krijgsplan overstappen om hem te laten doen wat ik wilde of moest ik mijn toevlucht nemen tot een of andere versie van de ongehoorde, ongemakkelijke, onuitsprekelijke waarheid? Alleen al bij de gedachte eerlijk te moeten zijn, ging ik tot in de toppen van mijn zenuwen trillen, dat druiste tegen alles in waar ik voor stond. Er leek geen ontkomen aan; er zou ten minste een beetje waarheid in moeten zitten.

‘Als ik thuisblijf,’ zei ik, ‘is hij iets verschrikkelijks van plan. Met mij en misschien met de kinderen.’

Chutsky staarde me hoofdschuddend aan. ‘Je klonk logischer toen ik dacht dat hij wraak wilde nemen,’ zei hij. ‘Hoe kan hij je iets aandoen als jij thuis bent en hij in het hotel is?’

Op een bepaald moment moet je echt het feit accepteren dat er dagen zijn waarop je niet op je best bent, en dit was er een van. Ik zei tegen mezelf dat ik hoogstwaarschijnlijk nog last had van mijn hersenschudding, maar ik wist zelf wel dat dat op z’n zachtst gezegd een beklagenswaardig en uitgemolken excuus was. En met veel meer ergernis over mezelf dan ik me in tijden kon herinneren, haalde ik het schetsboek dat ik uit Weiss’ auto had gehaald tevoorschijn en sloeg dat open op de full colour tekening van de Dominerende Dexter op de voorgevel van hotel The Breakers.

‘Hier,’ zei ik. ‘Als hij me niet kan vermoorden, dan laat hij me wel voor moord arresteren.’

Chutsky bestudeerde de tekening een poosje en floot toen zachtjes. ‘Tsjonge jonge,’ zei hij. ‘En die dingen hier op de grond…?’

‘Lijken,’ zei ik. ‘Op dezelfde manier bewerkt als die waar Deborah onderzoek naar deed toen deze man haar neerstak.’

‘Waarom zou hij dat doen?’ zei hij.

‘Het is een soort kunst,’ zei ik. ‘Nou ja, dat vindt hij.’

‘Ja, maar waarom zou hij dat met jóú willen, maatje?’

‘Die vent die werd gearresteerd toen Deborah werd neergestoken,’ zei ik. ‘Ik heb hem hard tegen zijn hoofd geschopt. Dat was zijn vriendje.’

‘Was?’ zei Chutsky. ‘Waar is-ie dan nu?’

Ik heb nooit iets gezien in zelfmutilatie, tenslotte werkt het leven daar zelf al aan en is daar echt goed in. Maar als ik nu dat woord ‘wás’ kon terugnemen door hard op mijn eigen tong te bijten, dan zou ik dat vrolijk hebben gedaan. Maar het was nu eenmaal gezegd en ik zat er mooi mee, en dus spartelde ik naar nog een stukje van mijn vroegere spitsvondigheid, vond een brokje en kwam met: ‘Hij is er na zijn borgtocht tussenuit geknepen en verdwenen,’ zei ik.

‘En deze kerel geeft jou er de schuld van dat zijn vriendje de benen heeft genomen?’

‘Dat denk ik,’ zei ik.

Chutsky keek me aan en weer naar de tekening. ‘Moet je horen, maatje,’ zei hij. ‘Jij kent deze vent, en ik weet dat je je gevoel achterna moet gaan. Negen van de tien keer is dat voor mij goed uitgepakt. Maar dit, ik weet het niet.’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Het is nogal dunnetjes, vind je niet?’ Hij wees met een vinger naar de tekening. ‘Maar hoe dan ook, over één ding had je gelijk. Als hij dit van plan is, heb je mijn hulp nodig. En heel wat meer dan je denkt.’

‘Wat bedoel je?’ vroeg ik beleefd.

Chutsky sloeg met de rug van zijn hand op de tekening. ‘Dit hotel,’ zei hij. ‘Dat is niet The Breakers. Het is Hotel Nacional. In Havana.’ Toen hij zag dat Dexters mond hoogst onbetamelijk openhing, voegde hij eraan toe: ‘Je weet wel, Havana. In Cuba.’

‘Maar dat is onmogelijk,’ zei ik. ‘Ik bedoel, ik ben er geweest. Dat is The Breakers.’

Hij glimlachte naar me, die ergerlijke, superieure soort glimlach waar ik me zelf soms met alle liefde aan te buiten ga, wanneer ik vermomd ben. ‘Jij leest ook je geschiedenis niet, hè?’ zei hij.

‘Ik geloof niet dat ik dat hoofdstuk heb opgekregen. Waar heb je het over?’

‘Hotel Nacional en The Breakers zijn volgens hetzelfde ontwerp gebouwd, om geld te besparen,’ zei hij. ‘Ze zijn nagenoeg identiek.’

‘Waarom weet je dan zo zeker dat dit niet The Breakers is?’

‘Kijk maar eens,’ zei Chutsky. ‘Zie je die oude auto’s? Je reinste Cuba. En zie je dat kleine golfkarretjesgeval, met dat doorzichtige dak? Dat is een Coco Loco en die vind je alleen daar, niet in Palm Beach. En dan de begroeiing. Dat spul daar links? Dat zie je niet bij The Breakers. Absoluut alleen maar in Havana.’ Hij liet het schetsboek vallen en leunde achterover. ‘Dus eigenlijk zou ik zeggen dat je probleem is opgelost, maatje.’

‘Waarom zeg je dat nou?’ zei ik. Ik vond zijn houding irritant en wat hij zei sloeg nergens op.

Chutsky glimlachte. ‘Voor een Amerikaan is het gewoon te lastig om erheen te gaan,’ zei hij. ‘Volgens mij krijgt hij het niet voor elkaar.’

Een klein kwartje viel door de sleuf en er ging een lichtje in Dexters brein branden. ‘Hij is Canadees,’ zei ik.

‘Oké,’ zei hij halsstarrig. ‘Dus hij zóú erheen kunnen gaan.’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Maar, hé, misschien weet je niet meer dat de boel daar nogal kort gehouden wordt? Ik bedoel, er is geen sprake van dat hij met zoiets weg kan komen…’ Hij sloeg weer met de rug van zijn hand op de blocnote. ‘Niet in Cuba. De smerissen zullen boven op hem zitten, als…’ Chutsky fronste zijn voorhoofd en bracht bedachtzaam zijn glanzende zilveren haak naar zijn gezicht. Hij hield hem nog net tegen voordat hij die in zijn oog stak. ‘Tenzij…’ zei hij.

‘Wat?’ zei ik.

Hij schudde even zijn hoofd. ‘Die kerel is behoorlijk slim, hè?’

‘Nou,’ zei ik verbolgen, ‘híj vindt dat in elk geval wel.’

‘Dus weet-ie ’t. Wat misschien betekent…’ zei Chutsky, en hij was zo beleefd de zin niet met een werkwoord af te maken. Hij haalde zijn telefoon tevoorschijn, een van die grotere exemplaren met een flink beeldscherm. Hij legde hem met zijn haak op tafel en begon rap met een vinger op het toetsenbord te tikken, terwijl hij mompelde: ‘Verdomme… oké… Uh-huh,’ en nog wat onduidelijke opmerkingen binnensmonds. Ik zag dat hij Google op zijn scherm had, maar verder was er vanaf de overkant van de tafel niets te lezen. ‘Bingo,’ zei hij ten slotte.

‘Wat?’

Hij glimlachte, er duidelijk mee ingenomen dat hij zo slim was. ‘Ze organiseren daar al die festivals,’ zei hij. ‘Om te bewijzen hoe beschaafd en vrij ze zijn.’ Hij schoof de telefoon over de tafel naar mij. ‘Zoals dit,’ zei hij.

Ik trok de telefoon naar me toe en keek naar het scherm. ‘Festival Internacional de Artes Multimedia,’ las ik, terwijl ik omlaag scrolde.

‘Dat begint over drie dagen,’ zei Chutsky. ‘En wat deze vent ook doet — projecties of filmclips of wat niet al — de smerissen is opdracht gegeven zich gedeisd te houden en hem zijn gang te laten gaan. Vanwege het festival.’

‘En de pers is erbij,’ zei ik. ‘Vanuit de hele wereld.’

Chutsky maakte een gebaar met zijn haak die een opgestoken handpalm had kunnen zijn, als het tenminste een hand was geweest. Haken hebben natuurlijk geen handpalmen, maar de bedoeling was duidelijk. ‘Zoals het er nu naar uitziet,’ zei hij, ‘wordt er in Miami verslag van gedaan alsof het in Miami zelf plaatsvindt.’

En zo was het ook. Miami mocht officieel en onofficieel verslag doen van alles wat er in Havana gebeurde, met meer bijzonderheden dan we te zien zouden krijgen van evenementen in Fort Lauderdale, wat pal naast de deur lag. Dus als ik in Havana verstrikt raakte, zou ik in Miami veroordeeld worden, met de extra bonus dat ik daar niets aan kon doen. ‘Perfect,’ zei ik. En dat was het ook; Weiss kon ongehinderd zijn akelige project doorzetten en vervolgens alle aandacht in ontvangst nemen waar hij zo naar verlangde, allemaal in één vakantiepakket in geschenkverpakking. En het leek er niet op dat dat voor mij goed zou uitpakken. Zeker niet omdat hij wist dat ik niet naar Cuba kon om hem tegen te houden.

‘Oké,’ zei Chutsky. ‘Dit slaat ergens op. Maar waarom weet je zo zeker dat hij daar echt naartoe gaat?’

Dat was, helaas, een spitse vraag. Ik dacht erover na. Was ik er om te beginnen wel zeker van? Ik wilde Chutsky op geen enkele manier alarmeren, dus ik stuurde achteloos, voorzichtig, een vraagteken naar de Zwarte Ruiter. Weten we dit zeker? vroeg ik.

O ja, zei hij met meesmuilend ontblote tanden. Heel zeker.

Goed dan. Dat was dan geregeld. Weiss zou naar Cuba gaan om Dexter aan de schandpaal te nagelen. Maar ik had nog iets overtuigenders nodig dan een stilzwijgende zekerheid. Welk bewijs had ik nu echt, los van de tekeningen, die waarschijnlijk niet in een rechtszaal zouden worden toegelaten? Sommige ervan waren inderdaad heel interessant, het beeld van de vrouw met de zes borsten, bijvoorbeeld, was iets wat je werkelijk bijbleef.

Ik moest aan die tekening denken, en deze keer kon je bijna de klang horen toen er een heel groot kwartje viel.

In de rug van de bladzijde zat een vel papier geklemd.

Daarop stonden de vluchten van Havana naar Mexico vermeld.

Precies het soort dat je graag zou willen weten als je, bijvoorbeeld, haastig uit Havana zou moeten vertrekken. Als je, in het hypothetische geval, zojuist een paar abnormale, verspreid liggende lijken had uitgestald voor het vlaggenschip van de stad dat dit vijfsterrenhotel was.

Ik pakte de blocnote, viste het vluchtschema eruit en gooide het papier op de tafel. ‘Hij zal er zeker zijn,’ zei ik.

Chutsky pakte het papier op en vouwde het open. ‘Cubana de Aviación,’ las hij.

‘Van Havana naar Mexico,’ zei ik. ‘Dus hij doet zijn ding en maakt dat hij wegkomt.’

‘Misschien,’ zei hij. ‘Uh-huh, zou kunnen.’ Hij keek naar me op en hield zijn hoofd schuin. ‘Wat zegt je onderbuik tegen je?’

Eerlijk gezegd was het enige wat mijn onderbuik me zei dat het etenstijd was. Maar het was duidelijk heel belangrijk voor Chutsky en als ik de definitie van onderbuik naar de Ruiter oprekte, vertelde mijn onderbuik me dat er absoluut geen twijfel mogelijk was. ‘Hij zal er zijn,’ zei ik nogmaals.

Chutsky fronste zijn wenkbrauwen en keek weer naar de tekening. Toen knikte hij, eerst langzaam en daarna steeds driftiger. ‘Uh-huh,’ zei hij en hij keek op, gooide het vluchtschema naar me toe en stond op. ‘Laten we met Deborah gaan praten,’ zei hij.

Deborah lag in haar bed, wat niet echt een verrassing was. Ze staarde naar het raam, ook al kon ze vanuit haar bed niet naar buiten kijken, en ondanks het feit dat de televisie aanstond met uitzendingen van griezelig hilarisch geluk. Debs leek echter niet geïnteresseerd in de vrolijke muziek en gelukzalige kreten die uit de luidspreker kwamen. Sterker nog, als je de uitdrukking op haar gezicht aan een streng oordeel onderwierp, zou je zeggen dat ze nog nooit in haar leven geluk had gekend en als het aan haar lag, zou ze dat ook nooit beleven. Ze keek ons zonder belangstelling aan toen we binnenkwamen, net lang genoeg om te zien wie we waren, en keek toen weer in de richting van het raam.

‘Ze heeft een beetje een dipje,’ mompelde Chutsky tegen me. ‘Dat gebeurt soms als er in je gehakt wordt.’ Als je bedacht hoeveel littekens Chutsky over zijn hele lichaam had, moest je wel aannemen dat hij wist waar hij het over had, dus ik knikte alleen maar en liep naar Deborah toe.

‘Hé, zus,’ zei ik, op het soort kunstmatig opgewekte toon, waarvan ik altijd had begrepen dat je die aan een ziekbed moest aanslaan.

Ze draaide zich om en keek me aan, en haar gezicht was zo doods en haar ogen stonden zo leeg, dat ik een echo van haar vader Harry zag; ik had die blik eerder in Harry’s ogen gezien, en uit die blauwe diepten drong zich een herinnering op die me helemaal in beslag nam.

Harry lag op sterven. Dat was vreemd voor ons allemaal, alsof je naar een in cryptoniet in doodsnood verkerende Superman keek. Hij hoorde boven dat soort zwakheid te staan. Maar in de afgelopen anderhalf jaar was hij stervende geweest, langzaam, bij vlagen, en nu was hij heel dicht bij de eindstreep. En terwijl hij daar zo in dat hospicebed lag, had zijn verpleegkundige besloten hem een handje te helpen. Ze had doelbewust en dodelijk de dosis pijnstillers verhoogd en genoot van Harry’s sterfbed, genoot ervan hoe hij wegteerde; en hij had het geweten en het me verteld. En o vreugde en gelukzaligheid, Harry had me toestemming gegeven om van deze verpleegkundige mijn allereerste, echte menselijke speelkameraadje te maken, het eerste dat ik ooit met me meenam naar de Zwarte Speelweide.

En dat had ik gedaan. Eerste Verpleegkundige werd het eerste druppeltje bloed op het eerste glasplaatje van mijn spiksplinternieuwe verzameling. Het had een paar uur vol verwondering, verkenning en extase geduurd voordat Eerste Verpleegkundige de weg van alle vlees ging, en toen ik de volgende ochtend in het hospice bij Harry verslag uitbracht, vervulde de ervaring me nog altijd met schitterende duisternis.

Ik kwam stilletjes Harry’s kamer in en toen Harry zijn ogen opende en in de mijne keek, zag hij dat ik was veranderd en was geworden wat hij van me had gemaakt, en terwijl hij naar me keek, werden zijn ogen doods.

Ik ging popelend naast hem zitten, dacht dat hij misschien in een nieuwe crisis was beland. ‘Gaat het wel?’ zei ik. ‘Zal ik een dokter roepen?’

Hij sloot zijn ogen en schudde langzaam, zwak zijn hoofd.

‘Wat is er aan de hand?’ drong ik aan, terwijl ik dacht dat als ík me beter dan ooit voelde, verder iedereen ook wel wat opgewekter mocht zijn.

‘Niets aan de hand,’ zei hij met zijn zachte, voorzichtige, stervende stem. Hij opende opnieuw zijn ogen en keek me met diezelfde glazige blik vol blauwogige leegte aan. ‘Dus je hebt het gedaan?’

Ik knikte, bloosde bijna, had het gevoel dat het ietwat gênant was om erover te praten.

‘En daarna?’ zei hij.

‘Alles schoongemaakt,’ zei ik. ‘Ik ben echt zorgvuldig geweest.’

‘Geen problemen?’ zei hij.

‘Nee,’ zei ik tegen hem en ik flapte eruit: ‘Het was geweldig.’ En toen zag ik de pijn op zijn gezicht en veronderstelde dat ik kon helpen door eraan toe te voegen: ‘Bedankt, pap.’

Harry sloot zijn ogen weer en wendde zijn hoofd af. Zo bleef hij liggen terwijl hij zes of zeven keer ademde, en toen zei hij, zo zacht dat ik hem amper kon horen: ‘Wat heb ik gedaan… O, jezus, wat heb ik gedaan.’

‘Pap…?’ zei ik. Ik kon me niet herinneren dat hij ooit zo had gepraat, dat hij lelijke woorden zei en zo verschrikkelijk gekweld en onzeker klonk. Het was verontrustend en haalde absoluut de glans van mijn euforie weg. Hij schudde alleen maar zijn hoofd, met zijn ogen dicht, en wilde niets meer zeggen.

‘Pap…?’ zei ik nogmaals.

Maar hij zei niets, schudde alleen een paar pijnlijke keren zijn hoofd en bleef toen stilliggen, in mijn ogen een behoorlijk lange poos, totdat hij ten slotte zijn ogen weer opende en me aankeek. Daar was hij, die doodse blik in die blauwe ogen, die alle hoop en licht voorbij waren en vertoefde op de donkerste plek die er bestaat. ‘Jij bent,’ zei hij, ‘wat ik van je heb gemaakt.’

‘Ja,’ zei ik en ik wilde hem nogmaals bedanken, maar hij praatte verder.

‘Het is niet jouw schuld,’ zei hij, ‘maar die van mij,’ en ik wist toen niet wat hij daarmee bedoelde, hoewel ik geloof dat ik het al die jaren later ben gaan begrijpen. En ik wou nog steeds dat ik toen iets had gezegd of gedaan, iets kleins, waardoor het gemakkelijker voor Harry was geweest om gelukkig in die laatste duisternis weg te glippen; een zorgvuldig geformuleerde zin die zijn twijfel aan zichzelf zou wegnemen en het zonlicht weer in die lege, blauwe ogen zou terugbrengen.

Maar al deze jaren later wist ik ook dat zo’n zin niet bestaat, in geen enkele taal die ik ken. Dexter is wat Dexter moet zijn, voorgoed en altijd, tot in der eeuwigheid, en als Harry dat bij zijn einde zag en uiteindelijk een golf afgrijzen en schuldgevoel door zich heen kreeg, nou ja, dan speet me dat echt, maar wat was er anders? Wanneer iemand doodging, werd hij zwakker, kreeg hij pijnlijke inzichten, en niet altijd een inzicht in een speciaal soort waarheid. Het komt gewoon door het naderende einde, en daardoor willen mensen iets zien wat in lijn is met een grote openbaring. Geloof me, ik ben expert als het gaat om stervende mensen. Als ik alle vreemde dingen zou opschrijven die mijn Speciale Vrienden tegen me zeiden wanneer ik ze over de rand duw, zou dat een heel interessant boek worden.

Dus ik voelde me akelig over Harry. Maar als jonge en onbeholpen nerd van een monster, had ik weinig kunnen zeggen om het hem gemakkelijker te maken.

En nu ik al die jaren later diezelfde blik in Deborahs ogen zag, spoelde diezelfde ongelukkige, hulpeloze gewaarwording weer door me heen. Ik kon haar alleen maar aanstaren terwijl ze zich afwendde en opnieuw naar het raam keek.

‘In godsnaam, zeg,’ zei ze, zonder haar blik van het raam af te wenden. ‘Gaap me niet zo aan.’

Chutsky glipte in de stoel aan de andere kant. ‘Ze is de laatste tijd een beetje bitter,’ zei hij.

‘Sodemieter op,’ zei ze zonder veel nadruk, terwijl ze haar hoofd scheef hield en om Chutsky heen naar het raam staarde.

‘Luister, Deborah,’ zei hij. ‘Dexter weet waar die vent is die je heeft neergestoken.’ Ze keek nog steeds niet, knipperde slechts met haar ogen, twee keer. ‘Eh, en hij dacht dat hij en ik hem misschien te grazen kunnen nemen. Daar wilden we met je over praten,’ zei Chutsky. ‘Horen wat jij ervan denkt.’

‘Wat ik ervan denk,’ zei ze met vlakke, bittere stem, en toen draaide ze haar gezicht met zo’n verschrikkelijke pijn in haar ogen naar ons toe dat zelfs ik het kon voelen. ‘Wil je weten wat ik werkelijk denk?’ zei ze.

‘Hé, het is al goed,’ zei Chutsky.

‘Ze zeiden dat ik op de operatietafel dood ben geweest,’ zei ze. ‘Ik heb het gevoel dat ik nog steeds dood ben. Ik heb het gevoel dat ik niet weet wie ik ben of waarom of wat dan ook, en ik…’ Een traan rolde over haar wang en, opnieuw, was dat heel verontrustend. ‘Ik heb het gevoel alsof hij alles wat ertoe doet uit me heeft gesneden,’ zei ze, ‘en ik weet niet of ik het ooit nog terugkrijg.’ Ze keek weer naar het raam. ‘Ik moet de hele tijd huilen, en dat is niks voor mij. Ik huil niet, dat weet je, Dex. Ik huil niet,’ herhaalde ze zachtjes terwijl er nog een traan over het spoor rolde dat de eerste had getrokken.

‘Het is al goed,’ zei Chutsky nogmaals, ook al was het dat duidelijk niet.

‘Ik heb nu het idee dat alles wat ik ooit heb gedacht verkeerd was,’ vervolgde ze. ‘En als ik dat denk, weet ik niet of ik wel weer een smeris kan zijn.’

‘Je gaat je vast beter voelen,’ zei Chutsky. ‘Dat kost alleen tijd.’

‘Neem ’m te grazen,’ zei ze en ze keek me aan met een spoortje van haar goeie ouwe woede. ‘Neem ’m te grazen, Dexter,’ zei ze. ‘En doe wat je moet doen.’ Ze hield mijn blik even vast, en wendde die toen weer af naar het raam.

‘Pap had gelijk,’ zei ze.

Загрузка...