1

Pardonnez-moi, monsieur. Où est la lune? Alors, mon ancien, la lune est ici, ouvre la Seine, énorme, rouge, et humide. Merci, mon ami. Nu zie ik hem. Et actualment, het is bij uitstek een nacht voor de maan, een nacht die is gemaakt voor het begerige genot van het maanlicht, de dance macabre van Duistere Dexter met een bijzondere vriend.

Maar merde alors! De maan staat boven de Seine? Dexter is in Parijs! Quelle tragédie! Er kan geen Dans zijn, niet in Parijs! Hier is geen sprake van op zoek gaan naar die speciale vriend, hier is geen veilig, nachtelijk Miami, geen vriendelijk, verwelkomend oceaanwater voor de kliekjes. Hier zijn alleen de taxi’s, de toeristen en die reusachtige en eenzame maan.

En Rita natuurlijk. Overal Rita, die met haar woordenboek frutselt, en tientallen plattegronden, gidsen en folders dicht- en openvouwt, die allemaal volmaakt geluk beloven en dat wonder boven wonder nog waarmaken ook, voor haar. Alleen voor haar. Want haar pasgetrouwde, Parijse gelukzaligheid is een pure eenmansactie, en haar pas verworven echtgenoot, voormalig hogepriester van de grillige maan, de nu Drastisch Dralende Dexter, kan de maan alleen maar bewonderen en zich stevig vasthouden aan de ongeduldig trekkende Zwarte Ruiter, hopen dat er snel een einde komt aan al deze gelukkige waanzin en dat we snel weer teruggestuurd worden naar het goed geordende, normale bestaan van snappen en slachten van andere monsters.

Want Dexter weet niet anders dan dat hij vrijelijk kan snijden, met nette en gelukkige hand, die nu voornamelijk die van Rita vasthoudt, terwijl hij zich over de maan verwondert, zich wentelt in de ironie dat hij weliswaar op huwelijksreis is, maar dat de zoete genoegens van de maan verboden vruchten voor hem zijn.

Parijs dus. Dexter hobbelt gedwee in het kielzog van de in Luilekkerland verkerende Rita mee, staart en knikt waar dat nodig is en komt zo nu en dan met scherp en gevat commentaar, zoals ‘wow’ en ‘uh-huh’, terwijl Rita aan al haar opgekropte verlangens naar Parijs toegeeft, die al die jaren in haar hebben gewoed en nu eindelijk worden vervuld.

Maar zelfs Dexter is toch zeker niet immuun voor de legendarische betoveringen van de Lichtstad? Zelfs hij moet toch de glorie ervan aanschouwen en met een kleine synthetische stuiptrekking reageren, ergens in de donkere en lege diepte, waar een ziel zich zou moeten nestelen? Kan Dexter werkelijk in Parijs zijn en helemaal niets voelen?

Natuurlijk niet. Dexter voelt van alles en nog wat; Dexter is moe en verveelt zich. En Dexter staat te popelen om een speelkameraadje te vinden. Hoe eerder hoe beter, om heel eerlijk te zijn, want om de een of andere reden lijkt Getrouwd Zijn de lekkere trek ietwat aan te scherpen.

Maar dat hoort helemaal bij de deal, maakt allemaal deel uit van wat Dexter moet doen om te kunnen doen wat Dexter doet. In Parijs moet Dexter net als thuis maintenez le disguisement. Zelfs de wereldwijze Fransen zouden wel eens met gefronste wenkbrauwen kunnen stilstaan bij de gedachte dat er een monster in hun midden is, een onmenselijke vijand die alleen leeft om andere monsters over de rand naar een welverdiende dood te stoten. En Rita is in haar nieuwe rol van blozende bruid de perfecte dekmantel voor alles wat ik in werkelijkheid ben. Niemand kan zich ook maar voorstellen dat een kille en lege moordenaar gedwee achter zo’n toonbeeld van Amerikaans toerisme aan strompelt. Zeer zeker niet, mon frère. C’est impossible.

Helaas, momenteel zelfs très impossible. Onmogelijk om stilletjes een paar uurtjes weg te glippen om welverdiend een beetje plezier te maken. Hier niet, waar Dexter op onbekend terrein is en de werkwijze van de politie niet kent. Nooit op een vreemde plek of in het buitenland, waar de strikte regels van de Wet van Harry niet van toepassing zijn. Harry was een politieman uit Miami en in Miami was alles wat hij zei precies zoals hij het had beschikt. Maar Harry sprak geen Frans en dus is hier het risico veel te groot, hoe krachtig de pulserende duisternis op de donkere achterbank ook aan me trekt.

Eigenlijk jammer, want de straten van Parijs zijn ervoor gemaakt om met sinistere bedoelingen in een hinderlaag te liggen. Ze zijn smal, donker en er valt voor een redelijk denkend mens geen logische orde in te ontdekken. Hoe gemakkelijk is het niet om je Dexter voor te stellen, gehuld in een cape en met in de hand een glanzend lemmet geklemd, die door deze schimmige steegjes naar een dringende afspraak glipt, ergens in de buurt, in een van deze zelfde oude gebouwen die zich over je heen lijken te buigen en eisen dat je stout bent.

En de straten zelf zijn zo volmaakt om amok te maken: gemaakt van grote blokken steen die in Miami al lang geleden onder de sloophamer terecht zouden zijn gekomen en door de voorruit van langsrijdende auto’s waren geslingerd, of aan een bouwondernemer zouden zijn verkocht om nieuwe wegen aan te leggen.

Maar helaas is dit Miami niet. Dit is Parijs. En dus beid ik mijn tijd, consolideer deze cruciale, nieuwe fase van Dexters denkmantel, in de hoop dat ik deze ene week van Rita’s droomhuwelijksreis weet door te komen. Ik drink de Franse koffie, die naar Miami-maatstaven slap is, en de vin de table, zo rood dat die me verontrustend veel aan bloed doet denken, en verwonder me erover dat mijn nieuwe vrouw zo goed is in het opzuigen van alles wat Frans is. Ze heeft heel lief leren blozen wanneer ze table pour deux, s’il vous plaît zegt, en de Franse obers hebben onmiddellijk in de gaten dat dit een spiksplinternieuw echtpaar is en, bijna alsof ze allemaal op de tijd vooruitlopen en samenspannen om Rita’s romantische fantasieën aan te moedigen, glimlachen ze opgetogen, brengen ons buigend naar een tafel en barsten in een koor van ‘La Vie en rose’ uit.

Ah, Parijs. Ah, l’amour.

We vullen onze dagen met de straten afstruinen, en blijven staan wanneer op de kaart weer zo’n verschrikkelijk belangrijke verwijzing staat aangegeven. De avonden brengen we door in schilderachtige eettentjes, veelal met een extra bonus in de vorm van Franse livemuziek. We bezoeken zelfs een voorstelling van De ingebeelde zieke in de Comédie Française. Om de een of andere reden wordt die in zijn geheel in het Frans gespeeld, maar Rita lijkt ervan te genieten.

Twee avonden later lijkt ze de show in de Moulin Rouge net zo geweldig te vinden. Sterker nog, ze lijkt in Parijs bijna overal van te genieten, zelfs van een boottochtje, heen en terug over de rivier. Ik wijs haar er maar niet op dat er in Miami veel leukere boottochtjes te maken zijn, boottochtjes waar zij nooit belangstelling voor heeft getoond, maar nu begin ik me toch ernstig af te vragen wat ze daarvan zou vinden.

Met Dexter als weerspannige stoottroep bestormt ze elk monument in de stad, en niets staat haar daarbij in de weg. De Eiffeltoren, Arc de Triomphe, Sacré-Coeur, Notre-Dame, ze vallen allemaal ten prooi aan haar felle, blonde blik en meedogenloze reisgids.

Het begint erop te lijken dat het een ietwat hoge prijs is voor een vermomming, maar Dexter is de perfecte soldaat. Hij ploetert voort onder de zware bepakking van plicht en waterflessen. Hij klaagt niet over de hitte, zijn zere voeten, de enorme, afstotelijke mensenmassa’s in hun te strak zittende korte broeken, toeristen-T-shirts en teenslippers.

Eén keer doet hij echter een poging om bij de les te blijven. Tijdens de stap-op-stap-af-bustour door Parijs dreunt het voorgeprogrammeerde bandje in acht talen de verschillende fascinerende, historisch reusachtig belangrijke locaties op, en er komt spontaan een gedachte in Dexters langzaam versmachtende brein op. Het lijkt niet meer dan rechtvaardig dat er in de Stad van de Eeuwige Accordeonmuziek een klein, cultureel bedevaartsoord moet zijn voor een lankmoedig monster, en ik weet nu wat dat is. Bij de volgende halte blijf ik bij het portier van de bus staan en stel aan de chauffeur een eenvoudige en onschuldige vraag.

‘Neemt u me niet kwalijk,’ zeg ik. ‘Komen we ook in de buurt van de Rue Morgue?’

De chauffeur luistert naar een iPod. Met een geërgerd gebaar haalt hij één oortje los, neemt me van top tot teen op en trekt een wenkbrauw op.

‘De Rue Morgue,’ zeg ik nogmaals. ‘Komen we langs de Rue Morgue?’

Ik merk dat ik te hard praat, op die luide toon van de Amerikaan die de taal niet kent, en hakkelend houd ik op. De chauffeur staart me aan. Uit het bungelende oortje hoor ik blikkerige hiphopmuziek. Dan haalt hij zijn schouders op. In razendsnel Frans lanceert hij een korte toespraak in hartstochtelijk staccato over mijn volslagen onwetendheid, stopt het oortje weer terug en maakt de deur van de bus open.

Ik loop achter Rita de bus uit, gedwee, nederig en ietwat teleurgesteld. Het had zo eenvoudig geleken om een plechtige stop te maken in de Rue Morgue, om mijn eer te bewijzen aan een belangrijk cultureel monument in de wereld der Monsters, maar het mocht niet zo zijn. Later vraag ik het ook nog eens aan een taxichauffeur en krijg hetzelfde antwoord, wat Rita met een enigszins beschaamde glimlach vertaalt.

‘Dexter,’ zegt ze. ‘Je uitspraak is verschrikkelijk.’

‘Misschien gaat het me in het Spaans beter af,’ zeg ik.

‘Dat maakt niets uit,’ zegt ze. ‘De Rue Morgue bestaat niet.’

‘Wat?’

‘Hij is denkbeeldig,’ zegt ze. ‘Edgar Allen Poe heeft hem verzonnen. Er bestaat geen échte Rue Morgue.’

Ik heb het gevoel alsof ze zojuist zei dat de Kerstman niet bestaat. Geen Rue Morgue? Geen mooie historische berg Parijse lijken? Hoe kan dat nou? Maar het moet wel waar zijn. Rita kent Parijs op haar duimpje, daar is geen twijfel over mogelijk. Ze heeft te veel jaren te veel reisgidsen uitgevlooid, dus denk maar niet dat ze zich vergist.

En ik glijd terug in mijn zwijgzame, volgzame omhulsel, de kleine, opflakkerende belangstelling net zo morsdood als Dexters geweten.

Met nog drie dagen te gaan voor we weer naar huis terugvliegen, naar het gezegende kwaadaardige en chaotische Miami, breekt nu voor ons een Hele Dag in het Louvre aan. Dit nu heeft zelfs bij mij enige interesse gewekt. Ik heb weliswaar geen ziel, maar dat betekent nog niet dat ik kunst niet kan waarderen. Integendeel zelfs. Per slot van rekening draait het bij kunst helemaal om het creëren van patronen om daarmee betekenisvol de zintuigen te prikkelen. En is dat nu niet precies wat Dexter doet? Uiteraard kun je in mijn geval ‘prikkelen’ iets letterlijker opvatten, maar toch, andere kunstvormen kan ik ook appreciëren.

Dus liep ik met ten minste een milde belangstelling achter Rita aan over het enorme plein van het Louvre en de trap af de glazen piramide in. Ze had ervoor gekozen de groepsrondleidingen links te laten liggen en dit alleen te doen, niet omdat ze een hekel heeft aan de kleffe menigten gapende, kwijlende en jammerlijk onwetende schapen die zich rondom elke tourgids lijken te verzamelen, maar omdat Rita vastbesloten was te bewijzen dat ze elk museum aankon, zelfs een Frans museum.

Ze nam me al marcherend regelrecht mee naar de rij voor de kaartjes, waar we een paar minuten wachtten alvorens ze ten slotte onze kaartjes kocht en we op weg waren naar de wonderen van het Louvre.

Het eerste wonder werd onmiddellijk duidelijk toen we de ontvangstruimte verlieten en het museum zelf betraden. In een van de eerste galerijen stond een enorme mensenmassa van misschien wel vijf grote tourgroepen rondom een met rood fluweel koord afgezette ruimte. Rita slaakte een geluid dat ongeveer klonk als ‘mrmf’, pakte me bij de hand en sleurde me erlangs. Terwijl we snel langs de menigte liepen, draaide ik me om om te kijken. Het was de Mona Lisa. ‘Wat is ze klein,’ flapte ik eruit.

‘En zwaar overschat,’ zei Rita nuffig.

Ik weet dat een huwelijksreis bedoeld is om je nieuwe partner beter te leren kennen, maar deze Rita was ik nooit eerder tegengekomen. Degene die ik dacht te kennen, had voor zover ik wist nooit eerder een sterke mening geventileerd, en zeker geen mening die inging tegen de heersende wijsheid. En toch stond ze hier te roepen dat het beroemdste schilderij ter wereld overschat werd. Daar kon het verstand niet bij, althans niet dat van mij.

‘Het is de Mona Lisa,’ zei ik. ‘Hoezo overschat?’

Ze maakte weer een geluid van alleen maar medeklinkers en trok me nog wat steviger mee. ‘Kom mee naar de werken van Titiaan,’ zei ze. ‘Die zijn veel mooier.’

De werken van Titiaan waren heel mooi. En die van Rubens ook, hoewel ik niet begreep waarom er een sandwich naar hem is genoemd. Maar daardoor realiseerde ik me wel dat ik honger had en ik wist Rita door nog drie lange zalen met heel mooie schilderijen te dirigeren, naar een café op een van de hogere verdiepingen.

Na een snack, die duurder was dan luchthavenvoedsel en niet veel lekkerder, brachten we de rest van de dag dwalend door het museum door, waar we zaal na zaal schilderijen en sculpturen bekeken. Er waren er echt vreselijk veel, en toen we eindelijk weer op het nu schemerige plein stonden, was mijn ooit zo briljante brein weer tot lijdzaamheid verpulverd.

‘Nou,’ zei ik terwijl we over het plein kuierden, ‘dat was zonder meer een volle dag.’

‘Ooo,’ zei ze, met de nog altijd grote en schitterende ogen die ze ongeveer de hele dag al had gehad. ‘Dat was absoluut ongelooflijk!’ En ze sloeg een arm om me heen en nestelde zich dicht tegen me aan, alsof ik persoonlijk de creatie van het complete museum voor mijn rekening had genomen. Lopen werd daardoor wat moeilijker, maar tenslotte doe je dit soort dingen op een huwelijksreis in Parijs, dus ik liet haar begaan en strompelde het plein over, het hek door en de straat op.

Toen we de hoek omsloegen, versperde een jonge vrouw met meer gezichtspiercings dan ik voor mogelijk had gehouden ons de weg en duwde een vel papier in Rita’s handen. ‘Hier kun je echte kunst bekijken,’ zei ze. ‘Morgenavond, oké?’

Merci,’ zei Rita beduusd en de vrouw liep langs ons heen om de rest van haar folders aan de avondmenigte uit te delen.

‘Ze had links volgens mij nog wel wat meer oorbellen kwijt gekund,’ zei ik, terwijl Rita met gefronst voorhoofd de folder bekeek. ‘En op haar voorhoofd heeft ze een plekje over het hoofd gezien.’

‘O,’ zei Rita. ‘Het is een performance.’

Nu was het mijn beurt om beduusd te kijken, en dat deed ik dan ook. ‘Wat dan?’

‘O, dit is zo opwindend,’ zei ze. ‘En morgen hebben we toch niets te doen. We gaan erheen!’

‘Waarheen?’

‘Dit is gewoon volmaakt,’ zei ze.

En misschien is Parijs dan toch een magische plek. Want Rita had gelijk.

Загрузка...