De Dochter van de Kraken

De hal was vol lawaai van dronken Harlangs, allemaal verre neven. Iedere heer had zijn banier opgehangen achter de banken waarop zijn mannen zaten. Te weinig, dacht Asha Grauwvreugd, veel te weinig. De banken waren voor driekwart leeg.

Qarl de Maagd had het met zoveel woorden gezegd toen de Zwarte Wind de kust was genaderd. Hij had de langschepen geteld die onder aan het kasteel van haar oom aangemeerd lagen en zijn mond was strak geworden. ‘Ze zijn niet gekomen,’ merkte hij op, ‘of althans niet met genoeg.’ Hij had gelijk, maar Asha had het niet durven beamen terwijl haar bemanning het kon horen. Ze twijfelde niet aan hun toewijding, hun bereidheid om voor haar te sterven, maar zelfs ijzergeborenen aarzelen om hun leven te vergooien voor een zaak die duidelijk hopeloos is.

Heb ik dan zo weinig vrienden? Onder de banieren zag ze de zilvervis van Bottelaar, de stenen boom van de Steenbooms, de zwarte leviathan van Volmark, de stroppen van de Moers. De overige waren allemaal Harlangzeisen. Boremund had de zijne op een lichtblauw veld geplaatst, die van Hotho was door een gekanteeld boord omzoomd en de Ridder had de zijne gekwartierd met de bonte pauw van zijn moeders geslacht. Zelfs Sigfryd Zilverhaar had twee van kleur verwisselende zeisen op een geschuind veld. Alleen het hoofd van het geslacht Harlang voerde gewoon de zilveren zeis op een nachtzwart veld, zoals hij had gewapperd in de dageraad der dagen: Rodrik, bijgenaamd de Lezer, heer van Tientorens, heer van Harlang, Harlang van Harlang… haar lievelingsoom.

Heer Rodriks hoge zetel was onbezet. Twee zeisen van gedreven zilver hingen er kruislings boven, zo groot dat zelfs een reus moeite zou hebben gehad ze te hanteren, maar daaronder lagen slechts lege kussens. Asha was niet verbaasd. Het feest was allang afgelopen. Op de schragentafels waren alleen nog botten en vettige schalen te vinden. De rest zat te drinken, en haar oom Rodrik had nooit veel op gehad met ruziezoekende dronkelappen als gezelschap.

Ze wendde zich tot Drietand, een griezelig oude vrouw die oom al als hofmeesteres had gediend toen ze nog als Twaalf tand bekend stond. ‘Zit mijn oom tussen zijn boeken?’

‘Jawel, waar anders?’ Drietand was zo oud dat een septon eens had gezegd dat ze de Oude Vrouw nog gezoogd moest hebben. Dat was toen het Geloof nog getolereerd werd op de eilanden. Heer Rodrik had er in Tientorens ook septons op nagehouden, niet omwille van zijn zielenheil, maar vanwege zijn boeken. ‘Tussen zijn boeken, met Bottelaar. Die was ook bij hem.’

Bottelaars standaard hing in de zaal, een school zilveren vissen op een lichtgroen veld, al had Asha zijn Snelvin niet tussen de andere langschepen gezien. ‘Ik had gehoord dat mijn nonkel Kraaienoog de oude Sawein Bottelaar had laten verdrinken.’

‘Dit is Tristifer Bottelaar.’

Tris. Ze vroeg zich af wat er met Saweins oudste zoon Harren was gebeurd. Daar zal ik ongetwijfeld snel genoeg achter komen. Dit zal wei moeizaam gaan. Ze had Tris Bottelaar al niet meer gezien sinds… nee, daar kon ze beter niet bij stilstaan. ‘En mijn moeder?’

‘In bed,’ zei Drietand, ‘in de Weduwentoren.’

Ach ja, waar anders? De weduwe naar wie de toren was genoemd was haar tante. Vrouwe Gwynesse was thuisgekomen om te rouwen nadat haar echtgenoot tijdens de eerste opstand van Balon Grauwvreugd voor de kust van Schooneiland om het leven was gekomen. ‘Ik blijf slechts totdat mijn verdriet voorbij is,’ had ze tegen haar broer gezegd, een gevleugeld woord, ‘al behoort Tientorens mij rechtens toe, omdat ik zeven jaar ouder ben dan jij.’ Lange jaren waren sindsdien verstreken, maar de weduwe was er nog steeds, treurend, en zo nu en dan mompelend dat het kasteel eigenlijk van haar zou moeten zijn. En nu heeft heer Rodrik nog een half krankzinnige, verweduwde zuster onder zijn dak, peinsde Asha. Geen wonder dat hij troost bij zijn boeken zoekt.

Zelfs nu was het moeilijk te geloven dat de kwetsbare, ziekelijke vrouwe Alannys haar echtgenoot heer Balon had overleefd terwijl die zo hard en sterk had geleken. Toen Asha ten strijde was gevaren, was het met een zwaar hart geweest, in de vrees dat haar moeder wel eens zou kunnen sterven voordat zij terug kon keren. Niet een keer had ze gedacht dat het ook haar vader kon zijn die omkwam. De Verdronken God haalt harde grappen met ons allemaal uit, maar de mens is altijd nog wreder. Een plotselinge storm en een gebroken touw waren Balon Grauwvreugds dood geworden. Of dat beweren ze althans. Asha had haar moeder voor het laatst gezien toen ze bij Tientorens had aangelegd om vers water in te nemen, op weg naar het noorden om de Motte van Diephout aan te vallen. Alannys Harlang had nooit het soort schoonheid bezeten waar zangers zo dol op waren, maar haar dochter hield van haar felle, krachtige gezicht en de lach in haar ogen. Maar bij dat laatste bezoek had ze vrouwe Alannys op een vensterbank ineengedoken onder een stapel bontvellen aangetroffen, starend over de zee. Ze wist nog dat ze had gedacht: Is dit mijn moeder, of haar geest? toen ze haar op de wang kuste. Haar moeders huid was dun als perkament geweest, haar lange haar wit. In de houding van haar hoofd school nog enige trots, maar haar ogen waren wazig en dof, en haar mond had getrild toen ze naar Theon vroeg. ‘Heb je mijn kleine jongetje meegebracht?’ had ze gevraagd. Theon was tien jaar geweest toen hij als gijzelaar naar Winterfel was weggevoerd, en wat vrouwe Alannys betrof zou hij kennelijk altijd tien blijven. ‘Theon kon niet komen,’ had Asha haar moeten vertellen. ‘Vader heeft hem op rooftocht langs de Stenige Kust gezonden.’ Daar had vrouwe Alannys niets op te zeggen. Ze knikte slechts, maar toch was duidelijk te zien hoe diep haar dochters woorden haar hadden getroffen.

En nu moet ik haar vertellen dat Theon dood is en haar weer een dolk in het hart steken. Er staken al twee messen in. Op de lemmeten stond Rodrik en Maron, en ze waren ’s nachts menigmaal wreed omgedraaid. Ik zoek haar morgen wel op, bezwoer Asha zichzelf. Haar reis was lang en vermoeiend geweest; ze was nu niet in staat haar moeder onder ogen te zien.

‘Ik moet heer Rodrik spreken,’ zei ze tegen Drietand. ‘Ontferm je over mijn bemanning, als ze klaar zijn met het uitladen van de Zwarte Wind. Ze brengen gevangenen mee. Ik wil dat ze warme bedden en een warme maaltijd krijgen.’

‘In de keuken is koud vlees. En mosterd in een grote stenen kruik, uit Ouds tee.’ Bij de gedachte aan die mosterd moest de oude vrouw glimlachen. Een enkele lange, bruine tand stak uit haar tandvlees op.

‘Dat is niet genoeg. We hebben een ruwe overtocht gehad. Ik wil dat ze iets warms in hun maag hebben.’ Asha haakte een duim door de met ijzer beslagen riem om haar heupen. ‘Het mag vrouwe Hanscoe en de kinderen aan hout noch warmte ontbreken. Breng ze in een toren onder, niet in de kerkers. De baby is ziek.’

‘Baby’s zijn vaak ziek. De meeste gaan dood, en dat is dan jammer voor de mensen. Ik zal mijn heer vragen waar ik dat wolvenvolk moet onderbrengen.’

Ze greep de neus van de vrouw tussen duim en wijsvinger en kneep. ‘Je zult doen wat ik zeg. En als déze baby doodgaat, zal dat niemand meer berouwen dan jij.’ Drietand piepte en beloofde te gehoorzamen, totdat Asha haar losliet en haar oom ging opzoeken.

Het was goed om weer door deze zalen te lopen. In Tientorens voelde Asha zich altijd thuis, veel meer dan in Piek. Niet één kasteel, maar tien op elkaar geperste kastelen, had ze gedacht toen ze het voor het eerst zag. Ze herinnerde zich ademloze renpartijen, de trappen op en neer en over weergangen en overdekte bruggen; vissen vangen aan het uiteinde van de Lange Steenkade, verloren dagen en nachten te midden van de boekenweelde van haar oom. De grootvader van zijn grootvader had het kasteel laten bouwen, het nieuwste op de eilanden. Heer Theomor Harlang had drie zonen in de wieg verloren en dat geweten aan de overstroomde kelders, de vochtige stenen en de steeds erger uitgeslagen muren van het oude Harlang. Tientorens was luchtiger, comfortabeler en beter gelegen… maar heer Theomor was een veranderlijk man, zoals elk van zijn vrouwen had kunnen beamen. Hij had er zes gehad, allemaal even verschillend als zijn tien torens.

De Boekentoren was de omvangrijkste van de tien, achthoekig en gemaakt van grote blokken gehouwen steen. De trap was in de dikke muren gebouwd. Asha klom snel naar de vijfde verdieping en het vertrek waar haar oom placht te lezen. Niet dat er ergens kamers zijn waar hij niet leest. Heer Rodrik was zelden te zien zonder een boek in zijn hand, zij het op het privaat, of op het dek van zijn Zeezang, of terwijl hij audiëntie hield. Asha had hem vaak zien lezen op zijn hoge zetel onder de zilveren zeisen. Hij luisterde naar elk geval dat hem werd voorgelegd, velde zijn oordeel… en las nog een stukje terwijl de hoofdman van zijn wacht de volgende smekeling ging halen.

Ze trof hem bij het raam aan, gebogen over een tafel, omringd door perkamentrollen die nog uit het Valyria van voor de Doem afkomstig zouden kunnen zijn, en zware, in leer gebonden boeken met bronzen en ijzeren sloten. Waskaarsen zo dik en lang als de arm van een man brandden aan weerskanten van zijn zitplaats in ijzeren sierhouders. Heer Rodrik Harlang was dik noch dun, lang noch kort, knap noch lelijk. Zijn haar was bruin, net als zijn ogen, al was de korte, keurige baard waarmee hij zich het liefst vertoonde, grijs geworden. Al met al was hij een doodgewone man die slechts opviel door zijn liefde voor het geschreven woord, die door zoveel ijzergeborenen als onmannelijk en tegennatuurlijk werd beschouwd.

‘Nonkel.’ Ze sloot de deur achter zich. ‘Wat moest u zo dringend lezen dat u uw gasten zonder gastheer hebt achtergelaten?’

‘Aartsmaester Marwyns Boek der Verloren Boeken.’ Hij sloeg zijn ogen van de bladzijde op om haar op te nemen. ‘Hotho heeft een exemplaar voor me meegebracht uit Oudstee. Hij heeft een dochter met wie hij me graag zou zien trouwen.’ Heer Rodrik tikte met een lange nagel op het boek. ‘Zie je dit? Marwyn beweert dat hij drie pagina’s van Voortekens en omens heeft gevonden, visioenen die zijn opgeschreven door de maagdelijke dochter van Aenar Targaryen voordat de Doem Valyria trof. Weet Lanny dat je hier bent?’

‘Nog niet.’ Lanny was zijn koosnaampje voor haar moeder; alleen de Lezer noemde haar zo. ‘Laat haar maar rusten.’ Asha verwijderde een stapel boeken van een krukje en ging zitten. ‘Drietand is zo te zien nog twee tanden kwijt. Is haar roepnaam nu Eéntand?’

‘Ik roep haar bijna nooit. Die vrouw jaagt me angst aan. Hoe laat is het?’ Heer Rodrik wierp een blik uit het raam naar de maanovergoten zee. ‘Nu al donker? Dat was me nog niet opgevallen. Je bent laat. We hadden je een paar dagen geleden al verwacht.’

‘We hadden tegenwind, en ik moest om mijn gevangenen denken. De vrouw en de kinderen van Robet Hanscoe. De jongste is nog een zuigeling, en vrouwe Hanscoes melk is tijdens de oversteek opgedroogd. Ik was gedwongen om met de Zwarte Wind bijde Stenige Kust aan te leggen en mijn mannen erop uit te sturen om een min te zoeken. In plaats daarvan vonden ze een geit. Het gaat niet goed met het meisje. Is er een zogende moeder in het dorp? Diephout is belangrijk voor mijn plannen.’

‘Die plannen moeten veranderen. Je komt te laat.’

‘Laat, en hongerig.’ Ze strekte haar lange benen onder de tafel uit en sloeg de pagina’s van het dichtstbijzijnde boek om, de verhandeling van een septon over de oorlog van Maegor de Wrede tegen de Arme Gezellen. ‘En dorstig ook, trouwens. Een hoorn bier zou er goed in gaan, nonkel.’

Heer Rodrik tuitte zijn lippen. ‘Je weet dat ik geen eten of drinken in mijn bibliotheek toelaat. De boeken…’

‘…zouden schade kunnen oplopen.’ Asha lachte.

Haar oom fronste. ‘Je vindt het leuk om mij te provoceren.’

‘Ach, kijk niet zo gekwetst. Ik moet de man nog ontmoeten die ik niet provoceer, dat had u nu inmiddels wel kunnen weten. Maar genoeg over mij. Is alles goed met u?’

Hij haalde zijn schouders op. ‘Redelijk. Mijn ogen worden slechter. Ik heb in Myr een lens besteld om me te helpen lezen.’

‘En hoe vaart mijn tante?’

Heer Rodrik zuchtte. ‘Nog steeds zeven jaar ouder dan ik en ervan overtuigd dat Tientorens van haar zou moeten zijn. Gwynesse wordt vergeetachtig, maar dát vergeet ze niet. Ze rouwt nog even intens om haar dode echtgenoot als op de dag van zijn dood, al herinnert ze zich niet altijd meer hoe hij heette.’

‘Ik ben er niet zeker van dat ze zijn naam ooit geweten heeft.’ Asha sloeg het boek van de septon met een klap dicht. ‘Is mijn vader vermoord?’

‘Je moeder denkt van wel.’

Er zijn tijden geweest dat ze hem zelf graag vermoord had, dacht ze. ‘En wat denkt mijn nonkel?’

‘Balon is omgekomen toen er een touwbrug onder hem brak. Er stak een storm op, en de brug zwaaide en zwiepte met iedere windvlaag.’ Rodrik haalde zijn schouders op. ‘Of dat is ons althans verteld. Je moeder heeft een vogel van maester Wendamyr gekregen.’

Asha trok haar ponjaard uit de schede en begon haar nagels schoon te maken. ‘Drie jaar weg, en precies op de dag dat mijn vader sterft, komt Kraaienoog terug.’

‘De dag erna, hebben wij gehoord. De Stilte was nog buitengaats toen Balon stierf, dat beweren ze althans. Toch moet ik beamen dat Eurons terugkeer… zullen we zeggen, op het juiste moment kwam?’

‘Dat is niet wat ik zou zeggen.’ Asha boorde de punt van de ponjaard met kracht in de tafel. ‘Waar zijn mijn schepen? Ik telde beneden veertig aangemeerde langschepen, op geen stukken na genoeg om Kraaienoog van mijn vaders zetel te gooien.’

‘Ik heb de oproep uit laten gaan. In jouw naam, omwille van de liefde die ik jou en je moeder toedraag. Het huis Harlang is gekomen. Steenboom ook, en Volmark. Een paar Moers…’

‘Allemaal van het eiland Harlang… één eiland van de zeven. Ik zag een eenzame banier van Bottelaar in de hal, van Piek. Waar zijn de schepen van Zoutklif, van Orkhout, van de Wyks?’

‘Baelor Zwartgetij is uit Zwartgetij gekomen om me te raadplegen en net zo hard weer weggevaren.’ Heer Rodrik sloot Het boek der Verloren Boeken. ‘Hij is inmiddels op Oud Wyk.’

‘Oud Wyk?’ Asha had gevreesd dat hij zou zeggen dat ze allemaal naar Piek waren gegaan om Kraaienoog eer te bewijzen. ‘Waarom Oud Wyk?’

‘Ik dacht dat je dat wel gehoord zou hebben. Aeron Vochthaar heeft een koningsmoet bijeengeroepen.’

Asha wierp haar hoofd in haar nek en lachte. ‘De Verdronken God moet oom Aeron een stekelvis in zijn reet gestoken hebben. Een koningsmoet? Is dat een grap, of meent hij het echt?’

‘Vochthaar maakt al sinds zijn verdrinking geen grappen meer. En de overige priesters hebben de oproep overgenomen. Blinde Beron Zwartgetij, Tarl de Driemaal Verdronkene… zelfs de Oude Grijze Meeuw heeft zijn rots verlaten om overal op Harlang de koningsmoet te preken. Terwijl wij hier praten verzamelen de kapiteins zich op Oud Wyk.’

Asha was stomverbaasd. ‘Heeft Kraaienoog ermee ingestemd die vrome klucht bij te wonen en het eindresultaat te respecteren?’

‘Ik ben geen vertrouweling van Kraaienoog. Sinds hij me naar Piek ontboden heeft om hem eer te bewijzen heb ik geen woord meer van Euron vernomen.’

Een koningsmoet. Dat is iets nieuws… of liever gezegd, iets heel ouds.

‘En mijn oom Victarion? Hoe reageert hij op dat idee van Vochthaar?’

‘Victarion is op de hoogte gesteld van je vaders dood. En ongetwijfeld ook van die koningsmoet. Meer weet ik niet.’

Beter een koningsmoet dan een oorlog. ‘Ik geloof dat ik Vochthaars onwelriekendevoeten maar moet kussen en het zeewier tussen zijn tenen uit moet plukken.’ Asha wrikte haar ponjaard los en stak hem weer in de schede. ‘Bloed en tranen, een koningsmoet!’

‘Op Oud Wyk,’ bevestigde heer Rodrik. ‘Al hoop ik dat er geen bloed en tranen aan te pas zullen komen. Ik heb Haeregs Geschiedenis van de IJzergeborenen er eens op nageslagen. Toen de zoutkoningen en de rotskoningen voor het laatst een koningsmoet hielden liet Urron van Orkmont zijn bijlhouwers onder hen los, en Nagga’s ribben kleurden rood van het bloed. Vanaf die duistere dag heerste het huis Grauwijzer duizend jaar lang, totdat de Andalen kwamen.’

‘U moet mij dat boek van Haereg maar eens lenen, nonkel.’ Voordat ze Oud Wyk bereikte zou ze zoveel mogelijk te weten moeten komen over koningsmoeten.

‘Je mag het hier lezen. Het is oud en kwetsbaar.’ Hij bezag haar met een frons. ‘Aartsmaester Rigny heeft eens geschreven dat de geschiedenis een wiel is, omdat de aard van de mens in wezen onveranderlijk is. Wat gebeurd is, zal onvermijdelijk opnieuw gebeuren. Daar moet ik aan denken zodra ik mij in Kraaienoog verdiep. Euron Grauwvreugd klinkt in deze oude oren opvallend veel als Urron Grauwijzer. Ik ga niet naar Oud Wyk. En dat kun jij beter ook niet doen.’

Asha glimlachte. ‘En de eerste koningsmoet missen sinds… hoe lang geleden was het eigenlijk, nonkel?’

‘Vierduizend jaar, als we Haereg mogen geloven. De helft, als je maester Denestans argumenten in vragen accepteert. Het dient nergens toe om naar Oud Wyk te gaan. Die droom over het koningschap heeft je bloed aan de kook gebracht. Dat heb ik al tegen je vader gezegd toen hij voor het eerst in opstand kwam, en nu schuilt er nog meer waarheid in dan toen. We hebben grond nodig, geen kronen. Nu Stannis Baratheon en Tywin Lannister om de IJzeren Troon strijden, hebben wij een zeldzame kans om ons lot te verbeteren. Laten we een kartt kiezen, die met onze vloten aan de overwinning helpen, en van een dankbare koning de gebieden opeisen die we nodig hebben.’

‘Dat is misschien het overwegen waard, als ik eenmaal op de Zeestenen Zetel zit,’ zei Asha.

‘Je zult dit vast en zeker niet willen horen, Asha, maar jij zult niet gekozen worden. Geen vrouw heeft ooit over de ijzergeborenen geheerst. Gwynesse is zeven jaar ouder dan ik, maar toen onze vader stierf is Tientorens aan mij toegevallen. Voor jou zal hetzelfde gelden. Je bent Balons dochter, niet zijn zoon. En je hebt drie ooms.’

‘Vier.’

‘Drie krakenooms. Ik tel niet mee.’

‘Voor mij wel. Zolang ik mijn nonkel van Tientorens heb, heb ik Harlang.’ Harlang was niet het grootste van de ijzereilanden, maar wel het rijkste en dichtbevolkste, en heer Rodriks macht was niet mis. Op Harlang had Harlang geen rivaal. De Volmarks en Steenbooms hadden grote landerijen op het eiland en beroemden zich erop vermaarde kapiteins en felle krijgslieden in de eigen gelederen te hebben, maar zelfs de felsten bogen zich onder de zeis. De Kennings en de Moers, eens verbitterde tegenstanders, waren lang geleden met harde hand tot vazallen gemaakt.

‘Mijn neven zweren mij trouw, en in tijden van oorlog hoor ik over hun zwaarden en zeilen te beschikken. Maar ten tijde van een koningsmoet…’ Heer Rodrik schudde zijn hoofd. ‘Onder de beenderen van Nagga zijn alle kapiteins gelijk. Sommigen zullen misschien jouw naam roepen, daar twijfel ik niet aan. Maar niet genoeg. En als het geschreeuw weerklinkt voor Victarion of Kraaienoog, zullen sommigen die nu in mijn zaal drinken zich bij de overigen aansluiten. Ik zeg je nogmaals, vaar bij deze storm niet uit. Dat is een hopeloze strijd.’

‘Geen strijd is hopeloos voordat hij gestreden is. Ik heb de beste aanspraken. Ik ben heer Balons erfgenaam, uit hemzelf voortgekomen.’

‘Je bent nog steeds een koppig kind. Denk aan je arme moeder. Jij bent alles wat Lanny nog heeft. Als het moet steek ik de brand in Zwarte Wind om je hier te houden.’

‘Wat, en mij naar Oud Wyk laten zwemmen?’

‘Een lange, koude zwempartij voor een kroon die je nooit zult houden. Je vader had meer moed dan verstand. De Oude Weg bewees de eilanden goede diensten toen we nog één koninkrijk onder vele waren, maar de Verovering van Aegon heeft er een einde aan gemaakt. Balon weigerde te zien wat zonneklaar was. De Oude Weg is met zwarte Harren en zijn zonen ten onder gegaan.’

‘Dat weet ik.’ Asha had van haar vader gehouden, maar ze hield zichzelf niet voor de gek. Balon was in sommige opzichten blind geweest. Ben moedig man, maar een slechte heer. ‘Houdt dat in dat we als horigen van de IJzeren Troon moeten leven en sterven? Met rotsen aan bakboord en een storm aan stuurboord vaart een wijs kapitein een derde koers.’

‘Toon me die derde koers.’

‘Dat zal ik doen… op mijn koninginnenmoet. Nonkel, hoe kan het zelfs maar bij u opkomen om er niet heen te gaan? Dit wordt levende geschiedenis.’

‘Ik heb mijn geschiedenis liever dood. Dode geschiedenis wordt met inkt geschreven, de levende met bloed.’

‘Wilt u oud en laf in uw bed sterven?’

‘Hoe anders? Maar pas als ik uitgelezen ben.’ Heer Rodrik liep naar het raam. je hebt niet naar je moeder gevraagd.’

Daar was ik al bang voor. ‘Hoe is het met haar?’

‘Sterker. Straks overleeft ze ons allemaal nog. Jou zal ze zeker overleven, als je in deze dwaasheid volhardt. Ze eet meer dan ze deed toen ze pas hier was en slaapt vaak de hele nacht door.’

‘Goed.’ Tijdens haar laatste jaren op Piek had vrouwe Alannys niet kunnen slapen. Dan zwierf ze ’s nachts door de zalen met een kaars, op zoek naar haar zonen. ‘Maron?’ placht ze op schrille toon te roepen. ‘Rodrik, waar ben je? Theon, kleintje, kom bij mama.’ Menigmaal had Asha de maester ’s ochtends de splinters uit haar moeders hielen zien trekken nadat ze op blote voeten de zwaaiende planken brug naar de Zeetoren overgestoken was. ‘Ik zoek haar morgen wel op.’

‘Ze zal naar nieuws over Theon vragen.’

De vorst van Winterfel. ‘Wat hebt u haar verteld?’

‘Minder dan niets. Er viel niets te vertellen.’ Hij aarzelde. ‘Weet je zeker dat hij dood is?’

‘Ik ben nergens zeker van.’

‘Heb je een lijk gevonden?’

‘We hebben onderdelen van een heleboel lijken gevonden. De wolven waren ons voor geweest… die op vier poten, maar ze hadden weinig eerbied voor hun tweebenige verwanten aan de dag gelegd. De beenderen van de doden lagen overal verspreid, gekraakt om bij het merg te komen. Ik moet bekennen dat het moeilijk was om te ontdekken wat daar precies was gebeurd. Het leek wel of de noorderlingen onderling gevochten hadden.’

‘Kraaien vechten altijd om het vlees van een dode, en ze vermoorden elkaar om zijn ogen.’ Heer Rodrik staarde uit over zee, kijkend naar het spel van het maanlicht op de golven. ‘Eerst hadden we één koning, en toen vijf. Nu zie ik alleen nog kraaien die over het lijk van Westeros bakkeleien.’ Hij sloot de luiken. ‘Ga niet naar Oud Wyk, Asha. Blijf bij je moeder. We zullen haar niet lang meer bij ons hebben, vrees ik.’

Asha ging verzitten. ‘Mijn moeder heeft me geleerd stoutmoedig te zijn. Als ik niet ga, zal ik me de rest van mijn leven afvragen wat er gebeurd zou zijn als ik wel was gegaan.’

‘Als je gaat, is de rest van je leven misschien te kort om jezelf die vraag te stellen.’

‘Dat is beter dan mijn dagen te slijten met klagen tegen iedereen die het horen wil dat de Zeestenen Zetel rechtens mij toekwam. Ik ben Gwynesse niet.’

Heer Rodrik kromp ineen. ‘Asha, mijn twee rijzige zonen hebben bij Schooneiland de krabben gevoerd. Het is onwaarschijnlijk dat ik nog eens tromv. Blijf, en ik wijs je als erfgename van Tientorens aan. Neem daar genoegen mee.’

‘Tientorens?’ Kon ik dat maar. ‘Dat zal uw neven niets bevallen. De Ridder, ouwe Sigfryd, Hotho de Bultenaar…’

‘Die hebben hun eigen landerijen en zetels.’

Dat is zo. Het vochtige, verbrokkelende Harlanghal was van de oude Sigfryd Harlang, Zilverhaar; de gebochelde Hotho Harlang zetelde in de Toren van Glimmering op een rots piek boven de westkust. De Ridder, ser Harras Harlang, had zijn hof in Grijsgaard; Boremund de Blauwe heerste op Helleveegsheuvel. Maar ze waren allemaal onderworpen aan heer Rodrik. ‘Boremund heeft drie zonen, Sigfryd Zilverhaar heeft kleinzonen, en Hotho is eerzuchtig,’ zei Asha. ‘Ze willen u allemaal opvolgen, zelfs Sigfryd. Die is voornemens om eeuwig te leven.’

‘De Ridder wordt na mij heer van Harlang,’ zei haar oom, ‘maar hij kan net zo goed vanuit Grijsgaard als van hieruit heersen. Zweer hem de leeneed voor dit kasteel en ser Harras zal je beschermen.’

‘Ik kan mezelf wel beschermen. Nonkel, ik ben een kraken. Asha van het huis Grauwvreugd.’ Ze duwde zich overeind. ‘Ik wil mijn vaders zetel, niet de uwe. Die zeisen van u zien er gevaarlijk uit. Er zou er een kunnen vallen en mij de kop afsnijden. Nee. Ik ga op de Zetel van Zeesteen zitten.’

‘Dan ben je alleen maar de zoveelste kraai die om aas krijst.’ Rodrik ging weer achter zijn tafel zitten. ‘Ga. Ik wil weer doorgaan met aartsmaester Marwyn en zijn speurtocht.’

‘Laat het me weten als hij nog een bladzij vindt.’ Haar oom was haar oom. Hij zou nooit veranderen. Maar hij zal naar Oud Wyk gaan, wat hij ook zegt.

Inmiddels zou haar bemanning wel in de zaal aan de maaltijd zitten.

Asha wist dat ze zich bij hen zou moeten voegen om over die samenkomst op Oud Wyk te spreken, en wat dat voor hen betekende. Haar eigen mannen zouden vierkant achter haar staan, maar Ze zou de rest ook nodig hebben, haar neven van Harlang, de Volmarks en de Steenbooms. Dat zijn degenen die ik voor me moet winnen. Haar zege bij de Motte van Diephout zou haar goede diensten bewijzen als haar mannen er eenmaal over begonnen te pochen, zoals ze wist dat ze zouden doen. De bemanning van haar Zwarte Wind schepte een perverse trots in de daden van hun vrouwelijke kapitein. De ene helft hield van haar als van een dochter, en de andere helft wilde haar benen spreiden, maar allemaal zouden ze hun leven voor haar geven. En ik voor hen, dacht ze terwijl ze met haar schouder de deur onder aan de trap openduwde en de maanovergoten binnenplaats op stapte.

‘Asha?’ Van achter de put kwam een schaduw te voorschijn.

Haar hand ging onmiddellijk naar haar ponjaard… totdat het maanlicht de donkere gestalte in een man in zeehondenvel veranderde. Nog een spook. ‘Tris. Ik had gedacht dat ik je in de zaal zou aantreffen.’

‘Ik wilde je zien.’

‘Ik zou wel eens willen weten welk onderdeel.’ Ze grijsde. ‘Welnu, hier sta ik, helemaal groot gegroeid. Kijk maar zoveel je wilt.’

‘Een vrouw:’ Hij kwam dichterbij. ‘En nog mooi ook.’

Tristifer Bottelaar was breder geworden sinds ze hem voor het laatst had gezien, maar hij had nog steeds datzelfde wilde haar als in haar herinnering en zijn ogen waren groot en vol vertrouwen als die van een zeehond. Echt lieve ogen. Dat was het probleem met die arme Tristifer: hij was te lief voor de ijzereilanden. Hij heeft een knap gezicht gekregen, dacht ze. Als jongen had Tris veel last gehad van puistjes. Asha had aan dezelfde kwaal geleden en misschien had dat hen wel bij elkaar gebracht.

‘Het spijt me van je vader,’ zei ze tegen hem.

‘Ik rouw om die van jou.’

Waarom? had Asha bijna gevraagd. Balon was degene geweest die de jongen van Piek had weggestuurd om de pupil van Balon Zwartgetij te worden. ‘Is het waar dat jij nu heer Bottelaar bent?’

‘In elk geval in naam. Harren heeft de dood gevonden bij de Motte van Cailin. Een van die moerasduivels heeft hem met een gifpijl doodgeschoten. Maar ik ben een heer van niks. Toen mijn vader zijn aanspraak op de Zeestenen Zetel weigerde te erkennen, heeft Kraaienoog hem verdronken en mijn oom gedwongen hem de leeneed te zweren. Maar zelfs daarna gaf hij nog de helft van mijn vaders grondgebied aan IJzerholt. Heer Windasch was de eerste die zijn knie voor hem boog en hem koning noemde.’

Het huis Windasch nam een sterke positie in op Piek, maar Asha zorgde ervoor haar ontsteltenis niet te laten blijken. ‘Windasch heeft nooit jouw vaders moed gehad.’

‘Je oom heeft hem omgekocht,’ zei Tris. ‘De Stilte kwam terug met ruimen vol schatten. Staal en parels, smaragden en robijnen, saffieren als eieren zo groot, geldzakken, zo zwaar dat geen mens ze kan optillen… Kraaienoog heeft aan alle kanten vrienden gekocht. Mijn oom Germond noemt zich nu heer Bottelaar en heerst in ‘s-Herenpoort als volgeling van je oom.’

‘Jij bent de rechtmatige heer Bottelaar,’ verzekerde ze hem. ‘Als ik eenmaal de Zeestenen Zetel in handen heb zul je je vaders grondgebied terugkrijgen.’

‘Wat je wilt. Mij kan het niets schelen. Je ziet er zo lieftallig uit in het maanlicht, Asha. Een volwassen vrouw nu, maar ik zie je nog voor me als een mager meisje met een gezicht vol puistjes.’

Waarom hebben ze het nou altijd over die puistjes? ‘Dat weet ik ook nog.’ Zij het dat het een minder tedere herinnering is dan voor jou.

Van de vijf jongens die haar moeder naar Piek had gehaald om groot te brengen nadat Ned Stark haar laatste levende zoon als gijzelaar had meegevoerd, was Tris qua leeftijd het dichtst bij Asha geweest. Hij was niet de eerste jongen die ze ooit had gekust, maar wel de eerste die de snoeren van haar wambuis had losgetrokken en er een zweterig handje onder had gestoken om haar zwellende borstjes te betasten.

Ik zou hem nog meer hebben laten betasten, als hij maar had gedurfd. Ze was voor het eerst ontbloeid tijdens de oorlog, wat haar lust had aangewakkerd, maar zelfs voor die tijd was Asha al nieuwsgierig geweest. Hij was aanwezig, hij was van mijn eigen leeftijd, en hij wilde wel, meer was het niet… dat, en het maandbloed. Toch had ze het liefde genoemd, totdat Tris begonnen was over de kinderen die ze hem zou baren: minstens tien zonen, en toch ook wel een paar dochters. ‘Ik wil geen tien zonen,’ had ze vol weerzin tegen hem gezegd. ‘Ik wil op avontuur uit.’ Niet lang daarna had maester Qalen hen bij hun spelletjes aangetroffen en was de jonge Tristifer Bottelaar weggestuurd naar Zwartgetij.

‘Ik heb je brieven geschreven,’ zei hij, ‘maar maester Joseran weigerde ze te versturen. Een keer heb ik een hertenbok gegeven aan een roeier op een koopvaarder die s’-Herenpoort als bestemming had. Die beloofde je mijn brief in handen te geven.’

‘Die roeier van je heeft je belazerd en je brief in zee gesmeten.’

‘Daar was ik al bang voor. Ze wilden me de jouwe ook niet geven.’

Ik heb er ook geen geschreven. De waarheid was dat ze opgelucht was geweest toen Tris weggestuurd werd. Zijn gefrummel was haar inmiddels de keel uit gaan hangen. Maar dat zou hij vast niet willen horen. ‘Aeron Vochthaar heeft een koningsmoet bijeengeroepen. Kom je mee om je voor mij uit te spreken?’

‘Ik ga overal met je naar toe, maar… volgens heer Zwartgetij is die koningsmoet een gevaarlijke dwaasheid. Hij denkt dat je oom een overval zal plegen en iedereen zal doden, net als Urron destijds. Kraaienoog heeft op Piek manschappen verzameld. Orkhout van Orkmont heeft hem twintig langschepen gebracht en Jon Moer de Zuurpruim een dozijn. Linkshandige Lucas Cabeljau staat aan hun kant. En Harren Halfberijpt, de Rode Roeier, Kemmet Piek de Bastaard, Rodrik Vrijgeboren, Torwold Bruintand…’

‘Onbeduidende lieden.’ Asha kende ze allemaal en mocht ze geen van allen. ‘Zonen van zoutvrouwen, kleinzonen van horigen. De Cabeljaus… weet je wat hun woorden zijn?’

‘Al Zien Allen Op Ons Neer,’ zei Tris, ‘maar als ze je in hun netten vangen ben je net zo dood als wanneer het drakenheren waren geweest. En het kan nog erger. Kraaienoog heeft monsters uit het oosten meegebracht… jawel, en tovenaars bovendien.’

‘Nonkel is altijd al dol geweest op gekken en dwazen,’ zei Asha. ‘Mijn vader placht daar altijd met hem over te ruziën. Laat die tovenaars hun goden maar aanroepen. Dan roept Vochthaar die van ons aan en verdrinkt ze. Heb ik jouw stem op de koninginnenmoet, Tris?’

‘Je krijgt alles van me. Ik ben jouw man, voor altijd, Asha. Ik wil graag met je trouwen. Je moeder heeft haar toestemming gegeven.’

Ze onderdrukte een gekreun. Dat had je eerst wel eens aan mij mogen vragen… al zou het antwoord je waarschijnlijk niet half zo goed bevallen zijn.

‘Ik ben nu geen tweede zoon meer,’ vervolgde hij. ‘Ik ben de rechtmatige heer Bottelaar, zoals je zelf zei. En jij bent…’

‘Wat ik ben zal op Oud Wyk bepaald worden. Tris, we zijn geen kinderen meer die aan elkaar liggen te plukken en erachter proberen te komen wat waarin past. Je denkt dat je met me wilt trouwen, maar dat is niet zo.’

‘Het is wel zo. Ik droom alleen maar van jou, Asha. Ik zweer bij het gebeente van Nagga dat ik nooit een andere vrouw heb aangeraakt.’

‘Ga er dan gauw een aanraken… of twee, of tien. Ik heb zoveel mannen aangeraakt dat ik de tel kwijtgeraakt ben. Sommigen met mijn lippen en nog meer met mijn bijl.’ Met zestien had ze haar deugd prijsgegeven aan een mooie, blonde zeeman op een handelsgalei uit Lys. Hij kende maar zes woorden in de Gemeenschappelijke Spreektaal, maar ‘neuken’ was er een van, precies het woord dat ze wilde horen. Na afloop was Asha zo verstandig geweest een woudheks op te zoeken die haar bijbracht hoe ze maanthee moest zetten om haar buik plat te houden.

Bottelaar knipperde met zijn ogen alsof hij niet goed begreep wat ze zei. ‘Je… ik dacht dat je zou wachten. Waarom…’ Hij wreef over zijn mond. ‘Asha, ben je gedwongen?’

‘Zo erg dat ik hem zijn tuniek van het lijf scheurde. Je wilt niet met me trouwen, neem dat maar van mij aan. Je bent een lieve jongen, altijd geweest, maar ik ben geen lief meisje. Als we trouwden zou je me snel genoeg gaan haten.’

‘Nooit, Asha ik… ik heb naar je gesmacht.’

Nu had ze wel genoeg gehoord. Een ziekelijke moeder, een vermoorde vader en een pestilentie van ooms, dat was al bijna meer dan een vrouw kon verdragen; ze had niet ook nog een smoorverliefd jong hondje nodig. ‘Zoek een bordeel op, Tris. Daar word je wel van dat gesmacht genezen.’

‘Ik zou nooit…’ Tristifer schudde zijn hoofd. ‘Jij en ik zijn voor elkaar bestemd, Asha. Ik heb altijd geweten dat je mijn vrouw zou worden, en de moeder van mijn zonen.’ Hij greep haar bij haar bovenarm.

In een oogwenk rustte haar ponjaard op zijn keel. ‘Haal je hand weg, of je leeft niet eens lang genoeg om een zoon te verwekken. Nu.’ Toen hij het deed liet ze het wapen zakken. ‘Je wilt een vrouw; welnu, uitstekend. Ik zal er vannacht een bij je in bed leggen. Doe maar alsof ik het ben, als je daar genoegen aan beleeft, maar waag het niet nog eens naar mij te graaien. Ik ben je koningin, niet je vrouw. Knoop dat goed in je oren.’

Asha stak haar ponjaard op en liet hem staan. Een dikke bloeddruppel kroop langzaam over zijn hals omlaag, donker in het fletse maanlicht.

Загрузка...