Drie ellendige dwazen met een leren zak, dacht de koningin toen ze voor haar op hun knieën zonken. Hun aanblik was niet bemoedigend. Maar er is altijd een kans…
‘Uwe genade,’ zei Qyborn zacht, ‘de kleine raad…’
‘…zal wachten zolang het mij behaagt. Het is mogelijk dat we hun de dood van een verrader kunnen melden.’ Aan de andere kant van de stad zongen de klokken van Baelors Sept hun rouwklacht. Voor jou geen klokgelui, Tyrion, dacht Cersei. Ik dompel je hoofd in teer en gooi je mismaakte lijfvoor de honden. ‘Sta op,’ zei ze tegen de mannen die zo graag heer wilden worden. ‘Laat maar zien wat jullie voor me meegebracht hebben.’
Ze stonden op, drie lelijke, haveloze mannen. Eentje had er een zweer op zijn hals, en ze hadden zich alle drie al in geen half jaar gewassen. Het vooruitzicht om dergelijke lieden tot heer te verheffen, amuseerde haar. Ik zou ze bij banketten naast Marjolij kunnen zetten. Toen de voornaamste dwaas het touw om de zak losknoopte en zijn hand erin stak, vulde de geur van ontbinding de audiëntiezaal als een weeë roos. Het hoofd dat hij eruit viste was grijsgroen en krioelde van de maden. Het stinkt net zo erg als vader. Dorcas hapte naar adem en Jocelyn sloeg haar hand voor haar mond en gaf over. De koningin bezag de buit zonder een spier van haar gezicht te vertrekken. Jullie hebben de verkeerde dwerg gedood,’ zei ze ten slotte, en ieder woord kostte haar moeite.
‘Welnee,’ waagde een van de dwazen het te zeggen. ‘Dit moet hem zijn, ser. Een dwerg, ziet u wel? Hij is alleen een beetje verrot.’
‘Hij heeft ook een nieuwe neus gekregen,’ merkte Cersei op. ‘Nogal een knol, zou ik zeggen. Tyrions neus is er in een veldslag afgehakt.’
De drie dwazen wisselden een blik. ‘Dat had niemand ons verteld,’ zei degene met het hoofd in zijn hand. ‘Deze kwam zomaar voorbij wandelen, zo brutaal als de beul, een lelijke dwerg, dus we… we dachten…’
‘Hij zei dat hij een mus was,’ voegde degene met de zweer eraan toe, ‘en jij zei dat hij loog.’ Dat was tegen de derde man gericht.
Toen ze eraan dacht dat ze haar kleine raad voor deze mommersklucht had laten wachten, werd de koningin boos. ‘Jullie hebben mijn tijd verspild en een onschuldig man gedood. Ik zou jullie een kopje kleiner moeten maken.’ Maar als ze dat deed, zou de volgende misschien aarzelen en de Kobold door het net laten glippen. Ze zou de dwergen nog eerder tien voet hoog opstapelen voordat ze dat liet gebeuren. ‘Scheer jullie weg.’
‘Jawel, uwe genade,’ zei de Zweer. ‘Neemt u ons niet kwalijk.’
‘Wilt u het hoofd?’ vroeg de man die het vasthield.
‘Geef maar aan ser Meryn. Nee, in de zak, halve gare. Juist. Ser Osmund, laat ze naar buiten.’
Trant voerde het hoofd af en Ketelzwart de beul, waarna jonkvrouwe Jocelyns ontbijt het enige overgebleven bewijs van hun bezoek was. ‘Meteen opruimen,’ beval de koningin haar. Dit was al het derde hoofd dat ze bezorgd kreeg. Dit was tenminste nog een dwerg. Het vorige was alleen maar een lelijk kind geweest.
‘Iemand zal die dwerg wel vinden, weest u maar niet bang,’ stelde ser Osmund haar gerust. ‘En als het zover is, zullen we voorgoed een eind aan hem maken.’
Oja? Die nacht had Cersei van de oude vrouw gedroomd, met haar bultige halskwabben en haar knarsende stem. Meggie de Kikker, hadden ze haar in Lannispoort genoemd. Als vader had geweten wat ze tegen me zei had hij haar tong laten uitrukken. Maar Cersei had het nooit aan iemand verteld, zelfs niet aan Jaime. Melara zei dat we haar voorspellingen wel zouden vergeten als we er nooit over praatten. Ze zei dat een vergeten voorspelling niet uit kon komen.
‘Ik heb overal informanten die naar de Kobold rondneuzen, uwe genade,’ zei Qyborn. Hij had zich gehuld in iets wat heel erg aan maestersgewaden deed denken, maar dan wit in plaats van grijs, smetteloos als de mantels van de Koningsgarde. De zoom, de mouwen en de stijve hoge kraag waren met gouden spiralen versierd, en om zijn middel had hij een gouden sjerp gewikkeld. ‘Oudstee, Meeuwstede, Dorne, zelfs de Vrijsteden. Waar hij ook naar toe vlucht, mijn fluisteraars zullen hem vinden.’
‘U gaat ervan uit dat hij Koningslanding heeft verlaten. Hoe weten we dat hij zich niet in Baelors Sept heeft verstopt en aan de klokkentouwen bungelt om dat afgrijselijke lawaai te maken?’ Cersei trok een zuur gezicht en liet zich door Dorcas overeind helpen. ‘Kom, heer. Mijn raad wacht.’ Ze nam Qyborn bij de arm en ze daalden de trap af. ‘Hebt u het klusje opgeknapt dat ik u had opgedragen?’
‘Jazeker, uwe genade. Het spijt me dat het zo lang heeft geduurd. Het heeft de kevers uren gekost om het vlees eraf te knagen. Bij wijze van verontschuldiging heb ik een doos van zilver en ebbenhout met vilt bekleed om de schedel op gepaste wijze aan te bieden.’
‘Een juten zak zou ook goed zijn. Vorst Doran wil zijn hoofd. Het zal hem een zorg zijn in wat voor doos het zit.’
Op de binnenplaats klonk het klokgebeier luider. Het was maar een Hoge Septon. Hoe lang moeten we dit nog verdragen? Het gelui was melodieuzer dan het geschreeuw van de Berg was geweest, maar toch…
Qyborn leek aan te voelen wat ze dacht. ‘De klokken houden met zonsondergang op, uwe genade.’
‘Dat zal een grote opluchting zijn. Hoe weet u dat?’
‘Kennis is waarvoor ik dien.’
Varys had ons allemaal in de waan gebracht dat hij onvervangbaar was. Wat waren we een dwazen. Toen de koningin eenmaal bekend had gemaakt dat Qyborn de plaats van de eunuch had ingenomen, had het gebruikelijke ongedierte er geen gras over laten groeien om zich aan hem te presenteren, om hun fluisteringen voor wat geld in te ruilen. Het was al die tijd al het zilver, en niet de Spin. Qyborn zal ons even goede diensten bewijzen. Ze verheugde zich op de blik op het gezicht van Pycelle als Qyborn zijn plaats in zou nemen.
Voor de deuren van de raadzaal stond altijd een ridder van de Koningsgarde op wacht als de kleine raad zitting hield. Vandaag was het ser Boros Both.
‘Ser Boros,’ zei de koningin liefjes, ‘u oogt vanochtend nogal grauw. Hebt u wellicht iets verkeerds gegeten?’ Jaime had hem tot voorproever van de koning benoemd. Een smakelijke taak, zijhet smadelijk voor een ridder. Both vond het vreselijk. Zijn hangwangen trilden toen hij de deur voor hen openhield.
De raadslieden vielen stil toen ze binnentrad. Heer Gyllis hoestte bij wijze van groet, luid genoeg om Pycelle te wekken. De anderen stonden op en mompelden een aardigheidje. Cersei stond zichzelf een heel flauw lachje toe. ‘Heren, u vergeeft het mij vast wel dat ik laat ben.’
‘Wij zijn er om uwe genade te dienen,’ zei ser Harys Vlugh. ‘Het is ons een genoegen uw komst af te wachten.’
‘U bent allen bekend met heer Qyborn, neem ik aan.’
Grootmaester Pycelle stelde haar niet teleur. ‘Heer Qyborn?’ bracht hij uit terwijl hij paars aanliep. ‘Uwe genade, dit… een maester zweert heilige geloften om geen grond of titel te hebben…’
‘Uw Citadel heeft hem zijn keten ontnomen,’ bracht Cersei hem in herinnering. ‘Als hij geen maester is, kan hij ook niet aan zijn maestersgeloften worden gehouden. U zult zich wellicht herinneren dat wij de eunuch ook met heer aanspraken.’
‘Deze man is… hij is ongeschikt…’ sputterde Pycelle.
‘Matigt u zich niet aan tegenover mij van geschiktheid te reppen. Niet nadat u zo’n stinkende aanfluiting hebt gemaakt van mijn vaders lichaam.’
‘Uwe genade denkt toch niet…’ Hij hief een gevlekte hand op als om een klap af te weren. ‘De zwijgende zusters hebben heer Tywins ingewanden en organen verwijderd en zijn bloed laten weglopen… iedere voorzorg was getroffen… zijn lichaam was met zout en welriekende kruiden gevuld…’
‘Bespaart u mij de weerzinwekkende details. Ik heb de resultaten van die zorg van u geroken. Qyborns geneeskunst heeft het leven van mijn broer gered en ik twijfel er niet aan of hij zal de koning bekwamer dienen dan die pluimstrijkende eunuch. U kent uw mederaadsleden, heer?’
‘Ik zou een slechte informant zijn als ik ze niet kende, uwe genade.’ Qyborn ging tussen Orten Blijleven en Gyllis Rooswijck in zitten.
Mijn raadgevers. Cersei had alle rozen uitgerukt, en iedereen die haar oom en haar broers toegedaan waren. Hun plaatsen werden ingenomen door mannen wier trouw háár zou gelden. Ze had ze zelfs van nieuwe titels voorzien, ontleend aan die in de Vrijsteden; de koningin zou geen ‘meesters’ aan het hof dulden behalve zijzelf. Orten Blijleven was haar opperrechter, Gyllis Rooswijck haar schatbewaarder. Auran Wateren, de zwierige jonge bastaard van Driftmark, zou haar groot-admiraal zijn.
En als Hand had ze ser Harys Vlugh.
De slappe, kalende, zalvende Vlugh had een absurd baardplukje waar bij de meeste mannen een kin zat. De blauwe sierhaan van zijn huis was met kralen van lapis lazuli op het voorpand van zijn geelpluchen wambuis gestikt. Daaroverheen droeg hij een blauwfluwelen mantel die met tientallen gouden handen was versierd. Ser Harys was in de wolken geweest over zijn benoeming, te onnozel om te beseffen dat hij eerder gijzelaar dan Hand was. Zijn dochter was de vrouw van Cerseis oom en Kevan was dol op zijn kinloze echtgenote, met haar platte borst en o-benen en al. Zolang zij bij ser Harys aan de touwtjes trok, zou Kevan Lannister wel twee keer nadenken voordat hij haar de voet dwars zette. Natuurlijk, een schoonvader is niet de ideale gijzelaar, maar een flinterdun schild is beter dan geen.
‘Zal de koning zich bij ons voegen?’ vroeg Orten Blijleven.
‘Mijn zoon speelt met zijn koninginnetje. Voorlopig houdt zijn opvatting van het koningschap het hechten van het koninklijk zegel aan documenten in. Zijne genade is nog te jong om benul van staatszaken te hebben.’
‘En onze dappere Opperbevelhebber?’
‘Ser Jaime is bij zijn wapensmid, die hem een hand aanmeet. Ik durf te beweren dat we die lelijke stomp allemaal beu waren. En ik wed dat hij deze zitting even saai zou vinden als Tommen.’ Daar moest Auran Wateren om grinniken. Goed zo, dacht Cersei, hoe meer ze lachen, hoe minder hij een bedreiging is. Laat ze maar lachen. ‘Hebben we wijn?’
‘Zeker, uwe genade.’ Orten Blijleven was geen aantrekkelijke man, met zijn grote knobbelneus en zijn weerbarstige bos oranjerood haar, maar hij was altijd de hoffelijkheid zelve. ‘We hebben een Dornse rode en goud uit het Prieel, en een lekkere zoete hippocras uit Hooggaarde.’
‘De gouden, zou ik zeggen. Ik vind Dornse wijnen net zo zuur als de Dorners.’ Toen Blijleven haar beker vulde, zei Cersei: ‘We kunnen net zo goed met hen beginnen, dunkt me.’
Grootmaester Pycelles lippen trilden nog, maar op de een of andere manier wist hij zijn stem te hervinden. ‘Zoals u beveelt. Vorst Doran heeft de weerspannige bastaarden van zijn broer achter slot en grendel gezet, maar niettemin broeit er nog iets in Zonnespeer. De vorst schrijft dat hij geen hoop koestert om olie op de golven te kunnen gieten voordat hij de gerechtigheid krijgt die hem was beloofd.’
‘Zeker.’ Een lastig geval, die vorst. ‘Zijn lange wachttijd is bijna om. Ik zend heer Balon Swaan naar Zonnespeer om hem het hoofd van Gregor Clegane te overhandigen.’ Ser Balon zou ook nog een andere taak hebben, maar dat gedeelte kon maar beter verzwegen worden.
‘Aha.’ Ser Harys Vlugh plukte met duim en wijsvinger aan zijn merkwaardige baardje. ‘Dus hij is dood? Ser Gregor?’
‘Me dunkt van wel, heer,’ zei Auran Wateren droogjes. ‘Men zegt dat het meestal dodelijk is wanneer het hoofd van het lichaam wordt verwijderd.’
Cersei begunstigde hem met een lachje; ze hield wel van een geestigheidje, zolang zij er maar niet het doelwit van was. ‘Ser Gregor is aan zijn wonden bezweken, precies zoals grootmaester Pycelle had voorspeld.’
Pycelle kuchte en wierp een zure blik op Qyborn. ‘Die speer was vergiftigd. Niemand had hem kunnen redden.’
‘Dat zei u. Ik weet het nog goed.’ De koningin wendde zich tot haar Hand. ‘Wat was u aan het bespreken toen ik kwam, ser Harys?’
‘De mussen, uwe genade. Volgens septon Reynard zijn er misschien wel tweeduizend in de stad, en er komen dagelijks nieuwe bij. Hun leiders preken over verdoemenis en demonenverering…’
Cersei proefde van de wijn. Heel lekker. ‘En dat werd hoog tijd, vindt u ook niet? Hoe wilt u die rode god die Stannis aanbidt dan noemen, als het geen demon is? Het Geloof dient zich tegen een dergelijk kwaad te keren.’ Daar had Qyborn haar op gewezen, slim als hij was. ‘Onze Hoge Septon zaliger heeft te veel door de vingers gezien, vrees ik. De ouderdom had zijn blik vertroebeld en zijn krachten aangetast.’
‘Hij was oud en had zijn tijd gehad, uwe genade.’ Qyborn glimlachte tegen Pycelle. ‘Zijn overlijden had ons niet mogen verrassen. Geen mens kan meer verlangen dan dat hij vredig in de volheid van zijn jaren in zijn slaap overlijdt.’
‘Nee,’ zei Cersei, ‘maar laten we hopen dat zijn opvolger energieker is. Volgens mijn vrienden op de andere heuvel wordt het hoogstwaarschijnlijk Torbert of Reynard.’
Grootmaester Pycelle schraapte zijn keel. ‘Ook ik heb vrienden onder de Allervroomsten, en zij spreken over septon Ollidor.’
‘Vlak die Luceon niet uit,’ zei Qyborn. ‘Gisteravond heeft hij dertien van de Allervroomsten op speenvarken en goud uit het Prieel onthaald, en overdag verdeelt hij hardbrood onder de armen om zijn vroomheid te bewijzen.’
Al dat geneuzel over septons leek Auran Wateren al evenzeer te vervelen als Cersei. Van dichtbij gezien leek zijn haar eerder zilverwit dan witgoud en waren zijn ogen grijsgroen terwijl die van Rhaegar purperrood waren geweest. Niettemin, de gelijkenis… Ze vroeg zich af of Wateren zijn baard voor haar zou afscheren. Ook al was hij tien jaar jonger dan zij, hij begeerde haar. Mannen hadden haar al met dergelijke blikken bezien sinds haar borsten zich begonnen te ontwikkelen. Omdat ik zo mooi was zeiden ze, maar Jaime was ook mooi, en naar hem keken ze nooit op die manier. Toen ze nog klein was, had ze soms voor de grap de kleren van haar broer aangetrokken. Het had haar telkens weer verrast hoe anders mannen haar behandelden als ze dachten dat ze Jaime was. Zelfs heer Tywin…
Pycelle en Blijleven kibbelden nog steeds over de vermoedelijke identiteit van de nieuwe Hoge Septon. ‘De een is net zo goed als de ander,’ verklaarde de koningin abrupt, ‘maar wie de kristallen kroon ook op het hoofd krijgt, hij moet een banvloek over de Kobold uitspreken.’ Deze laatste Hoge Septon had een opvallend stilzwijgen in acht genomen wat Tyrion betrof. ‘Wat die roze mussen betreft, zolang ze geen verraad prediken, zijn ze niet ons probleem maar dat van het Geloof.’
Heer Orten en ser Harys mompelden instemmend. Gyllis Rooswijcks poging om dat ook te doen liep op een hoestbui uit. Cersei keerde zich vol afkeer af toen hij een klodder bloedig slijm ophoestte. ‘Maester, hebt u de brief uit de Vallei meegebracht?’
‘Jawel, uwe genade.’ Pycelle pakte hem van zijn stapel papieren en streek hem glad. ‘Het is eerder een proclamatie dan een brief. Ondertekend bij Runensteen door Bronzen Yan Roys, vrouwe Wagenholt, de heren Jager, Roodfoort en Belmer, en Symond Tempelstee, de Ridder van Negensterren. Ze hebben er allemaal hun zegel aan gehecht. Ze schrijven…’
Een hoop flauwekul. ‘Heren, als u wilt kunt u de brief lezen. Roys en die anderen zijn bezig aan de voet van het Adelaarsnest manschappen op de been te brengen. Ze willen Pinkje afzetten als Beschermheer van de Vallei, desnoods met geweld. De vraag is, staan wij dit toe?’
‘Verzoekt heer Baelish ons om hulp?’ vroeg Harys Vlugh.
‘Nog niet. In feite lijkt hij zich er niet zo druk om te maken. Zijn meest recente brief maakt slechts kort gewag van de rebellen, voordat hij mij nederig verzoekt enkele oude wandtapijten van Robert per schip naar hem toe te sturen.’
Ser Harys plukte aan zijn kinbaardje. ‘En die proclamatieheren, doen zij een appèl op de koning om in te grijpen?’
‘Nee.’
‘Dan… dan hoeven wij wellicht niets te ondernemen.’
‘Een oorlog in de Vallei zou uiterst tragisch zijn,’ zei Pycelle.
‘Oorlog?’ Orten Blijleven lachte. ‘Heer Baelish is een hoogst vermakelijk man, maar je vecht geen oorlog uit met geestigheden. Ik twijfel eraan dat er bloed zal worden vergoten. En doet het er toe wie er namens de kleine heer Robert regeert, zolang de Vallei haar belastingen afdraagt?’
Nee, besloot Cersei. In feite had Pinkje zich aan het hof nuttiger gemaakt. Hij bezat de gave om goud op te duikelen en hij hoestte nooit. ‘Heer Orten heeft mij overtuigd. Maester Pycelle, meldt u deze proclamatieheren dat Petyr niets mag overkomen. Afgezien daarvan is de kroon tevreden met iedere regeling die zij treffen voor het besturen van de Vallei gedurende Robert Arryns minderjarigheid.’
‘Uitstekend, uwe genade.’
‘Kunnen we nu misschien de vloot bespreken?’ vroeg Auran Wateren. ‘Minder dan een dozijn van onze schepen heeft de vuurzee op het Zwartewater overleefd. We moeten onze zeestrijdkrachten weer op sterkte brengen.’
‘Een sterke vloot is van wezenlijk belang,’ zei ser Harys Vlugh. ‘Zouden we de ijzermannen kunnen inzetten?’ vroeg heer Blijleven. ‘De vijand van onze vijand. Wat zou de Zeestenen Zetel willen als prijs voor een alliantie?’
‘Ze willen het noorden,’ zei grootmaester Pycelle, ‘dat door de edele vader van onze koningin aan het huis Bolten is beloofd.’
‘Dat komt ons slecht uit,’ zei Blijleven. ‘Toch, het noorden is groot. Het gebied zou verdeeld kunnen worden. Het hoeft geen blijvende regeling te zijn. Bolten zal er misschien mee instemmen, zolang wij hem verzekeren dat onze krijgsmacht van hem is zodra Stannis vernietigd is.’
‘Balon Grauwvreugd is dood, heb ik gehoord,’ zei ser Harys Vlugh. ‘Weten we wie er nu over de eilanden heerst? Had heer Balon een zoon?’
‘Leo?’ kuchte heer Gyllis. ‘Theo?’
‘Theon Grauwvreugd is in Winterfel opgevoed als pupil van Eddard Stark,’ zei Qyborn. ‘Het is niet waarschijnlijk dat hij ons vriendelijk gezind is.’
‘Ik had gehoord dat hij gesneuveld was,’ zei Blijleven.
‘Was er maar één zoon?’ Ser Harys Vlugh trok aan zijn kinbaardje. ‘Broers. Er waren broers. Ja toch?’
Varys zou het geweten hebben, dacht Cersei geïrriteerd. ‘Ik ben niet van zins die trieste bende inktvissen op te vrijen. Zij komen nog wel aan de beurt als we eenmaal met Stannis hebben afgerekend. Wat wij nodig hebben is een eigen vloot.’
‘Ik stel voor dat we nieuwe oorlogsgaleien bouwen,’ zei Auran Wateren. ‘Tien, om te beginnen.’
‘Waar moet het geld vandaan komen?’ vroeg Pycelle.
Dat vatte heer Gyllis op als een uitnodiging om weer te gaan kuchen. Hij hoestte nog meer roze spuug op en depte het weg met een vierkante lap rode zij. ‘Er is geen…’ bracht hij uit, voordat het gehoest zijn woorden overstemde. ‘…nee, we hebben geen…’
Ser Harys betoonde zich in elk geval wel vlug genoeg om te begrijpen wat er tussen het gehoest in was gezegd. ‘De inkomsten van de kroon zijn nog nooit zo hoog geweest,’ wierp hij tegen. ‘Dat heeft ser Kevan me zelf verteld.’
Heer Gyllis kuchte. ‘…kosten… goudmantels…’
Cersei had zijn bezwaren al eerder gehoord. ‘Onze schatbewaarder probeert te zeggen dat we te veel goudmantels en te weinig goud hebben.’ Ze werd gek van dat gehoest van Rooswijck. Misschien zou Garth de Vette zo erg nog niet zijn geweest. ‘Ook al zijn ze dan ruim, de inkomsten van de kroon zijn niet ruim genoeg om Roberts schulden te voldoen. Dientengevolge heb ik besloten onze terugbetaling van de geldsommen die wij het Heilige Geloof en de IJzerbank van Braavos schuldig zijn, op te schorten tot na de oorlog.’ De nieuwe Hoge Septon zou ongetwijfeld zijn heilige handen wringen en de Braavosi zouden tegen haar piepen en kwetteren, maar wat dan nog? ‘Het daarmee bespaarde geld zal worden besteed aan de bouw van onze nieuwe vloot.’
‘Heel verstandig, uwe genade,’ zei heer Blijleven. ‘Een verstandige maatregel. En noodzakelijk, totdat de oorlog afgelopen is. Ik stem ermee in.’
‘Ik ook,’ zei ser Harys.
‘Uwe genade,’ zei Pycelle met een beverige stem, ‘ik vrees dat dit meer problemen zal veroorzaken dan u beseft. De IJzerbank…’
‘…bevindt zich nog steeds op Braavos, een heel eind overzee. Ze krijgen hun goud wel, maester. Een Lannister betaalt zijn schulden.’
‘De Braavosi hebben ook een gezegde.’ De met juwelen bezette keten van Pycelle rinkelde zacht. ‘’’De IJzerbank krijgt wat haar toekomt,” zeggen ze.’
‘De IJzerbank krijgt wat haar toekomt als ik zeg dat het zover is. Tot die tijd zal de IJzerbank netjes moeten wachten. Heer Wateren, begint u met de bouw van uw oorlogsgaleien.’
‘Uitstekend, uwe genade.’
Ser Harys bladerde wat papieren door. ‘De volgende kwestie… we hebben een brief van heer Frey ontvangen waarin hij wat aanspraken naar voren brengt…’
‘Hoeveel grond en onderscheidingen wil die man wel niet?’ snauwde de koningin. ‘Zijn moeder moet drie tieten hebben gehad.’
‘De heren weten het misschien niet,’ zei Qyborn, ‘maar in de wijnkroegen en eethuizen van deze stad zijn er lieden die suggereren dat de kroon op een of andere manier medeplichtig is geweest aan de misdaden van heer Walder.’
De raadslieden staarden hem onzeker aan. ‘Doelt u op de Rode Bruiloft?’ vroeg Auran Wateren. ‘Misdaad?’ zei ser Harys. Pycelle schraapte luidruchtig zijn keel. Heer Gyllis hoestte.
‘Vooral die mussen nemen geen blad voor de mond,’ zei Qyborn waarschuwend. ‘De Rode Bruiloft was een schending van alle wetten van goden en mensen, zeggen ze, en zij die er de hand in hadden, zijn verdoemd.’
Cersei begreep onmiddellijk wat hij bedoelde. ‘Heer Walder zal spoedig het oordeel van de Vader ondergaan. Hij is stokoud. Laat de mussen gerust op zijn nagedachtenis spuwen. Dat heeft niets met ons te maken.’
‘Nee,’ zei heer Harys. ‘Nee,’ zei heer Blijleven. ‘Niemand die zoiets denkt,’ zei Pycelle. Heer Gyllis hoestte.
‘Wat spuug op heer Walders graftombe zal de grafwormen niet verstoren,’ beaamde Qyborn, ‘maar het zou ook zijn nut hebben wanneer er iemand voor de Rode Bruiloft werd gestraft. Een paar Frey-koppen zouden er veel toe bijdragen om het noorden te pacificeren.’
‘Heer Walder zal de zijnen nooit opofferen,’ zei Pycelle.
‘Nee,’ peinsde Cersei, ‘maar zijn erfgenamen zijn mogelijk minder teergevoelig. Heer Walder zal ons weldra de beleefdheid betonen om te overlijden, mogen we hopen. Is er een betere manier voor de nieuwe Heer van de Oversteek om zich van hinderlijke halfbroers, dwarsliggende neven en intrigerende zusters te ontdoen, dan door hen als de schuldigen aan te wijzen?’
‘Terwijl wij heer Walders dood afwachten, speelt er nog een andere zaak,’ zei Auran Wateren. ‘Het Gouden Gezelschap heeft zijn contract met Myr verbroken. Op de kades heb ik horen zeggen dat heer Stannis hen heeft ingehuurd en hen nu naar deze zijde van de zee haalt.’
‘Waar wil hij ze mee betalen?’ vroeg Blijleven. ‘Met sneeuw? Ze worden het Gouden Gezelschap genoemd. Hoeveel goud heeft Stannis?’
‘Niet al te veel,’ stelde Cersei hem gerust. ‘Heer Qyborn heeft met de bemanning van die Myrische galei in de baai gesproken. Zij beweren dat het Gouden Gezelschap onderweg is naar Volantis. Als ze naar Westeros willen oversteken, trekken ze in de verkeerde richting op.’
‘Misschien zijn ze het beu om aan de verliezende kant te vechten,’ opperde heer Blijleven.
‘Ook dat speelt een rol,’ beaamde de koningin. ‘Slechts een blinde ziet niet dat onze oorlog bijna gewonnen is. Heer Tyrel ligt voor Stormeinde. Stroomvliet wordt belegerd door de Freys en mijn neef Daven, onze nieuwe Landvoogd van het Westen. Heer Roodweijns schepen zijn het Nauw van Tarth gepasseerd en varen snel langs de kust naar het noorden. Op Drakensteen zijn nog slechts een paar vissersboten om verzet te bieden als Roodweijn daar landt. Het kasteel zal het misschien nog een poosje uithouden, maar zodra we de haven in handen hebben, kunnen we het garnizoen van de zee afsnijden. Dan rest alleen Stannis nog om ons dwars te zitten.’
‘Als we heer Janos mogen geloven, probeert hij gemene zaak te maken met de wildlingen,’ zei grootmaester Pycelle waarschuwend.
‘Wilden in beestenvellen,’ zei heer Blijleven. ‘Heer Stannis moet wel ten einde raad zijn, dat hij zulke bondgenoten zoekt.’
‘Ten einde raad en niet goed snik,’ beaamde de koningin. ‘De noorderlingen haten de wildlingen. Het zal Rous Bolten hoogstwaarschijnlijk geen moeite kosten hen voor onze zaak te winnen. Een paar hebben zich al bij zijn bastaardzoon aangesloten om hem te helpen die ellendige ijzermannen uit de Motte van Cailin te verdrijven en de weg voor heer Boltens terugkeer vrij te maken. Omber, Ryswel… de overige namen ben ik vergeten. Zelfs Withaven staat op het punt zich bij ons aan te sluiten. De heer daar heeft ermee ingestemd zijn beide kleindochters aan onze vrienden de Freys uit te huwelijken en zijn poort voor onze schepen te openen.’
‘Ik dacht dat we geen schepen hadden,’ zei ser Harys, in de war gebracht.
‘Weyman Manderling was een trouwe baanderman van Eddard Stark,’ zei grootmaester Pycelle. ‘Is zo’n man te vertrouwen?’
Niemand is te vertrouwen. ‘Het is een dikke oude man, en angstig bovendien. Alleen blijkt hij op één punt heel koppig te zijn. Hij houdt vol dat hij de knie niet zal buigen voordat hij zijn erfgenaam terugkrijgt.’
‘Hebben we zijn erfgenaam?’ vroeg ser Harys.
‘Als hij nog leeft, moet hij in Harrenhal zijn. Gregor Clegane heeft hem gevangengenomen.’ De Berg was niet altijd zachtzinnig met zijn gevangenen omgesprongen, zelfs niet als ze een flinke losprijs waard waren. ‘Als hij dood is, moeten we heer Manderling denk ik maar de hoofden van zijn moordenaars sturen, met onze alleroprechtste verontschuldigingen.’
Als één hoofd genoeg was om een vorst van Dorne tevreden te stellen, moest een hele zak vol toch meer dan toereikend zijn voor een dikke noorderling die in zeehondenvellen liep.
‘Zal heer Stannis niet ook proberen Withaven als bondgenoot te krijgen?’ vroeg grootmaester Pycelle.
‘Dat heeft hij al gedaan. Heer Manderling heeft ons zijn brieven doorgestuurd en ontwijkende antwoorden gegeven. Stannis eist de zwaarden en het zilver van Withaven, en in ruil daarvoor biedt hij… nu ja, niets.’ Ze moest maar eens een kaarsje voor de Vreemdeling aansteken, dat hij Renling had weggenomen en Stannis had laten leven. Als het andersom was geweest, zou haar leven nu moeilijker zijn. ‘Vanmorgen nog hebben we weer een vogel gekregen. Stannis heeft zijn uiensmokkelaar naar Withaven gestuurd om daar namens hem te onderhandelen. Manderling heeft de schooier in een cel gesmeten. Hij vraagt ons wat hij met hem moet doen.’
‘Hierheen sturen, zodat we hem kunnen ondervragen,’ opperde heer Blijleven. ‘De man weet misschien veel dat voor ons van waarde is.’
‘Laat hem sterven,’ zei Qyborn. ‘Zijn dood zal een lesje voor het noorden zijn, om hun duidelijk te maken hoe het verraders vergaat.’
‘Daar ben ik het helemaal mee eens,’ zei de koningin. ‘Ik heb heer Manderling gelast hem onmiddellijk te laten onthoofden. Daarmee zal iedere kans verkeken zijn dat Withaven Stannis ondersteunt.’
‘Stannis zal een andere Hand nodig hebben,’ merkte Auran Wateren grinnikend op. ‘De knollenridder misschien?’
‘Een knollenridder?’ zei ser Harys Vlugh, in verwarring gebracht. ‘Wie is dat? Ik heb nooit van hem gehoord.’
Wateren gaf geen antwoord maar rolde alleen met zijn ogen.
‘En als heer Manderling weigert?’ vroeg Blijleven.
‘Dat waagt hij niet. Het hoofd van de uienridder is het geld dat hij nodig heeft om het leven van zijn zoon te kopen.’ Cersei glimlachte. ‘Die dikke oude dwaas mag dan op zijn manier trouw aan de Starks zijn geweest, nu de wolven van Winterfel zijn uitgeroeid…’
‘Uwe genade vergeet jonkvrouwe Sansa,’ zei Pycelle.
De koningin zette haar stekels op. ‘Ik ben die kleine wolvin zeker niet vergeten.’ Ze weigerde de naam van die meid te noemen. ‘Ik had haar als dochter van een verrader de weg naar de zwarte cellen moeten wijzen, maar in plaats daarvan nam ik haar in mijn hofhouding op. Ik gaf haar toegang tot mijn haardvuur en mijn zaal en ze speelde met mijn bloedeigen kinderen. Ik voedde haar, kleedde haar, trachtte haar iets minder naïef in de wereld te laten staan, en hoe heeft ze mij mijn vriendelijkheid vergolden? Ze heeft geholpen mijn zoon te vermoorden. Als we de Kobold vinden, zullen we ook jonkvrouwe Sansa vinden. Ze is niet dood… maar voordat ik klaar met haar ben, zal ze tot de Vreemdeling zingen en hem smeken om zijn kus.’
Er volgde een pijnlijke stilte. Hebben ze allemaal hun tong ingeslikt? dacht Cersei geërgerd. Het was genoeg om de vraag bij haar te doen rijzen waarom ze er eigenlijk nog een raad op nahield.
‘Hoe dan ook,’ vervolgde ze, ‘heer Eddards jongste dochter is bij heer Bolten en zal aan zijn zoon Rammert worden uitgehuwelijkt zodra de Motte van Cailin gevallen is.’ Zolang het meisje haar rol maar goed genoeg speelde om haar aanspraak op Winterfel kracht bij te zetten, zou het geen van de beide Boltens veel kunnen schelen dat ze eigenlijk de door Pinkje omgetoverde welp van een of andere hofmeester was. ‘Als ze in het noorden een Stark willen, dan kunnen ze er een krijgen.’ Ze liet heer Blijleven haar beker nog eens vullen. ‘Op de Muur is echter nog een probleem gerezen. De broeders van de Nachtwacht hebben hun verstand verloren en Ned Starks bastaard als opperbevelhebber gekozen.’
‘Sneeuw, heet de jongen,’ zei Pycelle, volstrekt overbodig.
‘Ik heb ooit een glimp van hem opgevangen in Winterfel,’ zei de koningin, ‘al deden de Starks hun best hem te verstoppen. Hij lijkt erg op zijn vader.’ De buitenbeentjes van haar echtgenoot hadden ook hetzelfde uiterlijk als hij, al was Robert tenminste nog zo fatsoenlijk geweest ze uit het zicht te houden. Eens, na de treurige affaire met de kat, had hij gepreveld dat hij een van zijn laaggeboren dochters naar het hof wilde halen. ‘Doe wat je goeddunkt,’ had ze tegen hem gezegd, ‘maar dan zul je misschien ontdekken dat de stad geen gezonde plek is voor een opgroeiend meisje.’ De blauwe plek die ze ten gevolge van die woorden had opgelopen, was heel moeilijk te verbergen geweest voor Jaime, maar over die bastaardmeid hadden ze niets meer gehoord. Catelyn Tulling was een muis, anders zou ze die Jon Sneeuw wel in zijn wieg hebben gesmoord Nu heeft ze het vuile werk aan mij overgelaten. ‘Sneeuw is net zo verzot op verraad als zijn vader,’ zei ze. ‘De vader zou het rijk aan Stannis hebben uitgeleverd. De zoon heeft hem grond en kastelen gegeven.’
‘De Nachtwacht heeft een eed afgelegd om part noch deel te hebben aan de oorlogen van de Zeven Koninkrijken,’ bracht Pycelle hen in herinnering. ‘Duizenden jaren lang hebben de zwarte broeders die traditie in ere gehouden.’
‘Tot nog toe,’ zei Cersei. ‘Die bastaardjongen heeft ons in een brief bezworen dat de Nachtwacht geen partij kiest, maar zijn daden spreken zijn woorden tegen. Hij heeft Stannis voedsel en onderdak gegeven, maar toch heeft hij de brutaliteit ons om wapens en mannen te smeken.’
‘Schandalig,’ verklaarde heer Blijleven. ‘We kunnen niet toestaan dat de Nachtwacht de troepen van heer Stannis versterkt.’
‘We moeten die Sneeuw tot verrader en rebel verklaren,’ stemde ser Harys Vlugh met hem in. ‘De zwarte broeders moeten hem afzetten.’
Grootmaester Pycelle knikte gewichtig. ‘Ik stel voor dat we Slot Zwart mededelen dat we daar geen mannen meer naar toe zenden voordat Sneeuw weg is.’
‘Onze nieuwe oorlogsgaleien zullen roeiers nodig hebben,’ zei Auran Wateren. ‘Laten we de heren opdragen hun stropers en dieven voortaan naar mij te zenden, in plaats van naar de Muur.’
Qyborn boog zich glimlachend naar voren. ‘De Nachtwacht verdedigt ons allemaal tegen snaaien en gnurkers. Heren, volgens mij moeten we die brave zwarte broeders hélpen.’
Cersei wierp hem een scherpe blik toe. ‘Wat zegt u nu?’
‘Dit,’ zei Qyborn. ‘De Nachtwacht smeekt nu al jaren om mannen. Heer Stannis heeft hun smeekbede beantwoord. Kan koning Tommen ook maar iets minder doen? Zijne genade moet de Muur honderd mannen sturen. Ogenschijnlijk om het zwart aan te nemen, maar in werkelijkheid…’
‘…om Jon Sneeuw het bevel te ontnemen,’ voltooide Cersei verrukt Ik wist dat ik gelijk had toen ik hem in mijn raad wilde. ‘Dat is precies wat we zullen doen.’ Ze lachte. Als die bastaardjongen echt de zoon van zijn vader is, zal hij niets in de gaten hebben. Misschien zal hij me zelfs bedanken voordat het mes tussen zijn ribben glijdt. ‘Het moet natuurlijk heel voorzichtig worden uitgevoerd. Laat de rest maar aan mij over, heren.’ Zo moest je met een vijand afrekenen: met een dolk, niet met een proclamatie. ‘We hebben vandaag goed werk gedaan, heren. Ik dank u. Is er verder nog iets?’
‘Nog één ding, uwe genade,’ zei Auran Wateren verontschuldigend. ‘Ik aarzel om de tijd van de raad voor beuzelarijen in beslag te nemen, maar er vallen de laatste tijd in de havens wat vreemde verhalen te beluisteren. Zeelui uit het oosten. Ze praten over draken…’
‘…en vast ook over manticora’s en snaaien met baarden?’ Cersei giechelde. ‘Kom nog maar eens terug als u verhalen over dwérgen hoort, heer.’ Ze stond op om aan te geven dat de bijeenkomst ten einde was.
Er stond een krachtige herfstwind toen Cersei de raadzaal verliet, en de klokken van Baelor de Gezegende zongen nog steeds hun rouwklacht uit over de stad. Op de binnenplaats waren een stuk of veertig ridders op elkaar aan het inhakken, gewapend met zwaard en schild, hetgeen de herrie nog vergrootte. Ser Boros Both bracht de koningin naar haar vertrekken terug, waar ze vrouwe Blijleven aantrof, die met Jocelyn en Dorcas zat te giechelen. ‘Wat is er zo amusant, dames?’
‘De tweeling van Roodweijn,’ zei vrouwe Taena. ‘Ze zijn allebei verliefd geworden op jonkvrouwe Marjolij. Ze vochten er vroeger altijd om wie de volgende heer van het Prieel zou worden. Nu willen ze allebei lid van de Koningsgarde worden, alleen maar om dicht bij de kleine koningin te zijn.’
‘De Roodweijns hebben altijd al meer sproeten dan hersens gehad.’ Niettemin was dit nuttig om te weten. Als Hoor ‘es ofHobbel met Marjolij in bed zou worden aangetroffen… Cersei vroeg zich af of de kleine koningin van sproeten hield. ‘Dorcas, ga ser Osny Ketelzwart halen.’
Dorcas bloosde. ‘Zoals u beveelt.’
Toen het meisje weg was, wierp Taena Blijleven de koningin een vragende blik toe. ‘Waarom werd ze zo rood?’
‘De liefde.’ Nu was het Cerseis beurt om te lachen. ‘Ze valt op onze ser Osny.’ Hij was de jongste van de Ketelzwarts, die met het gladgeschoren gezicht. Hoewel hij net zulk zwart haar, net zo’n haakneus en net zo’n vlotte lach als zijn broer Osmund had, liepen er drie lange krassen over zijn ene wang. Die had hij aan een van Tyrions hoeren te danken. ‘Ik denk dat ze zijn littekens mooi vindt.’
De donkere ogen van vrouwe Blijleven fonkelden ondeugend. ‘Juist ja. Met littekens ziet een man er gevaarlijk uit, en gevaar is opwindend.’
‘Ik ben geschokt, vrouwe,’ zei de koningin plagerig. ‘Als u zo opgewonden raakt van gevaar, waarom bent u dan met heer Orten getrouwd? Hij is ons allemaal dierbaar, dat wel, maar toch…’ Petyr had eens opgemerkt dat de hoorn des overvloeds die de wapens van het huis Blijleven tooiden, prachtig bij heer Orten pasten, omdat hij haar met de kleur van worteltjes had, een neus zo bol als een biet en erwtensoep bij wijze van hersens.
Taena lachte. ‘Mijn heer-gemaal is eerder milddadig dan gevaarlijk, dat is waar. Maar toch… Ik hoop dat uwe genade mij er niet minder om acht, maar ik ben niet als ongerepte maagd naar Ortens bed gekomen.’
Jullie zijn allemaal hoeren in de Vrijsteden, hè? Dat was goed om te weten; op een dag zou ze dat misschien kunnen gebruiken. ‘En wie was die minnaar die zo… vol gevaar zat, als ik zo vrij mag zijn?’
Taena’s olijfbruine huid werd zelfs nog donkerder toen ze bloosde. ‘O jee, ik had niets moeten zeggen. Uwe genade zal mijn geheim toch wel bewaren, ja?’
‘Mannen hebben littekens, vrouwen geheimen.’ Cersei kuste haar op de wang. Ik zal zijn naam gauw genoeg uit je weten te krijgen.
Toen Dorcas terugkwam met ser Osny Ketelzwart, zond de koningin haar dames weg. ‘Kom met me bij het raam zitten, ser Osny. Wilt u een beker wijn?’ Ze schonk hem zelf in. ‘Uw mantel is tot op de draad versleten. Ik heb wel zin om u in een nieuwe te steken.’
‘Wat, een witte? Wie is er dood?’
‘Nog niemand,’ zei de koningin. ‘Is dat wat u wenst, om net als uw broer Osmund bij onze Koningsgarde te gaan?’
‘Ik zou liever de gardist van de koningin zijn, als het uwe genade behaagt.’ Als Osny grijnsde, werden de littekens op zijn wang felrood.
Cerseis vingers trokken een spoor over zijn wang. ‘U hebt een vermetele tong, ser. Straks vergeet ik mijzelf nog eens.’
‘Goed.’ Ser Osny greep haar hand en kuste ruw haar vingers. ‘Mijn lieve koningin.’
‘U bent een verdorven man,’ fluisterde de koningin, ‘en volgens mij geen waarachtig ridder.’ Ze liet hem door de zijde van haar japon heen haar borsten aanraken. ‘Genoeg.’
‘Niet genoeg. Ik begeer u.’
‘U hebt mij al gehad.’
‘Eén keer maar.’ Hij greep opnieuw haar linkerborst en kneep er onhandig in, wat haar aan Robert deed denken.
‘Eén volwaardige keer voor een waardevol heer. U hebt mij uitstekend gediend, en u bent daarvoor beloond.’ Cersei liet haar vingers over de koorden van zijn hozen trippelen. Ze kon door de stof heen voelen dat hij stijf werd. ‘Was dat een nieuw paard, dat u gisterochtend op de binnenplaats bereed?’
‘Die zwarte hengst? Ja. Een gift van mijn broer Osfried. Ik noem hem Middernacht.’
Wat geweldig origineel. ‘Een fraai rijdier voor in de strijd. Maar als het om genot gaat, haalt niets het bij een galop op een temperamentvolle jonge merrie.’ Ze schonk hem een glimlach en gaf hem een kneepje. ‘Vertelt u mij naar waarheid. Vindt u onze kleine koningin knap?’
Ser Osny week achteruit, op zijn hoede. ‘Ach ja. Voor een meisje. Ik heb liever een vrouw;’
‘Waarom niet allebei?’ fluisterde ze. ‘Pluk het roosje voor me, en u zult merken dat ik niet ondankbaar ben.’
‘Het roosje… u bedoelt, Marjolij?’ De hartstocht in ser Osny’s hozen begon te slinken. ‘Ze is met de koning getrouwd! Was er niet ooit een lid van de Koningsgarde dat zijn hoofd kwijtraakte omdat hij het bed deelde met de vrouw van de koning?’
‘Eeuwen geleden.’ Ze was de maîtresse van zijn koning, niet zijn echtgenote en het enige wat hij niet kwijtraakte was zijn hoofd. Aegon liet hem een voor een zijn ledematen afbakken, en hij dwong de vrouw om toe te kijken. Maar Cersei wilde niet dat Osny al te lang bij die onaangename affaire uit het verleden stilstond. ‘Tommen is Aegon de Onwaardige niet. Weest u niet bang, hij zal doen wat ik hem opdraag. Het is mijn bedoeling dat Marjolij iets kwijtraakt, niet u.’
Dat zette hem aan het denken. ‘Haar maagdelijkheid, bedoelt u?’
‘Ook dat. Aangenomen dat ze die nog heeft.’ Haar vinger gleed weer over zijn littekens. ‘Tenzij u denkt dat Marjolij ongevoelig is voor uw… charmes?’
Osny wierp haar een gekwetste blik toe. ‘Ze mag me best graag. Die nichten van haar plagen me altijd om mijn neus. Hoe groot die is en zo. De vorige keer dat Megga dat deed, zei Marjolij dat ze moesten ophouden, en dat ik een aantrekkelijk gezicht had.’
‘Mooi zo.’
‘Dat is mooi, ja,’ beaamde de man weifelend, ‘maar hoe mooi blijft het als ze… als ik… nadat we…’
‘…het gedaan hebben?’ Cersei zond hem een vlijmscherp lachje toe. ‘Het is verraad om met een koningin het bed te delen. Tommen zou geen andere keus hebben dan u naar de Muur te zenden.’
‘De Muur?’ zei hij ontdaan.
Ze schoot bijna in de lach. Nee, beter van niet. Mannen hebben er een hekel aan om te worden uitgelachen. ‘Een zwarte mantel zou goed bij uw ogen en dat zwarte haar van u passen.’
‘Niemand keert terug van de Muur.’
‘U wel. Het enige wat u hoeft te doen, is een jongen te doden.’
‘Welke jongen?’
‘Een bastaardjongen die met Stannis onder één hoedje speelt. Hij is jong en onervaren en u krijgt honderd man.’
Ketelzwart was bang, dat kon ze aan hem ruiken, maar hij was te trots om het toe te geven. Mannen zijn allemaal hetzelfde. ‘Ik heb meer jongens gedood dan ik kan tellen,’ zei hij nadrukkelijk. ‘Als die jongen eenmaal dood is, word ik dan door de koning begenadigd?’
‘Ja, en u wordt tot heer verheven.’ Tenzij Sneeuws broeders je voor die tijd opknopen. ‘Een koningin heeft een gemaal nodig. Een die geen vrees kent.’
‘Heer Ketelzwart?’ Een trage glimlach verbreedde zich op zijn gezicht en zijn littekens vlamden rood op. ‘Ja, dat klinkt goed. Een heer van stand…’
‘…geschikt om het bed met een koningin te delen.’
Hij fronste zijn wenkbrauwen. ‘Het is koud op de Muur.’
‘En bij mij is het warm.’ Cersei sloeg haar armen om zijn nek. ‘Slaap met een meisje en dood een jongen en ik ben de uwe. Durft u dat aan?’
Osny dacht even na voordat hij knikte. ‘Ik ben uw man.’
‘Dat bent u, ser.’ Ze kuste hem en liet hem iets van haar tong proeven voordat ze haar mond wegtrok. ‘Genoeg voor nu. De rest moet wachten. Zult u vannacht van mij dromen?’
‘Ja.’ Zijn stem was schor.
‘En als u met onze Maagd Marjolij in bed ligt?’ vroeg ze hem plagerig. ‘Als u in haar bent, zult dan van mij dromen?’
‘Jazeker,’ zwoer Osny Ketelzwart.
‘Goed.’
Toen hij weg was, liet Cersei Jocelyn komen om haar haar uit te borstelen terwijl ze haar schoenen uitdeed en zich uitrekte als een kat. Ik ben hiervoor geschapen, zei ze bij zichzelf. Het was vooral de pure elegantie ervan die haar zo’n plezier deed. Zelfs Hamer Tyrel zou zijn dierbare dochter niet verdedigen als ze op heterdaad betrapt werd met een man als Osny Ketelzwart, en noch Stannis Baratheon, noch Jan Sneeuw zou reden hebben om zich af te vragen waarom Osny naar de Muur werd gestuurd. Ze zou ervoor zorgen dat ser Osmund degene was die zijn broer met de kleine koningin ontdekte; op die manier hoefde de trouw van de andere twee Ketelzwarts niet in twijfel getrokken te worden. Kon vader me nu maar zien, dan zou hij niet zo snel zijn om te zeggen dat ik moest hertrouwen. Jammer dat hij dood is. Hij en Jon Robert, Jon Arryn, Ned Stark, Renling Baratheon, allemaal dood Alleen Tyrion is nog over, en niet lang meer.
Die avond ontbood de koningin vrouwe Blijleven naar haar slaapvertrek. ‘Wilt u een beker wijn?’ vroeg ze haar.
‘Een kleintje.’ De vrouw uit Myr lachte. ‘Een grote.’
‘Ik wil dat u morgen mijn schoondochter een bezoekje brengt,’ zei Cersei terwijl Dorcas haar kleedde voor de nacht.
‘Jonkvrouwe Marjolij is altijd blij om mij te zien.’
‘Dat weet ik’ De manier waarop Taena aan Tommens vrouwtje refereerde, ontging de koningin niet. ‘Zeg tegen haar dat ik zeven kaarsen van bijenwas bij de Sept van Baelor heb laten bezorgen ter nagedachtenis aan onze geliefde Hoge Septon.’
Taena lachte. ‘Als ik dat doe, laat zij zevenenzeventig kaarsen brengen om niet in rouw overtroffen te worden.’
‘Ik zal heel boos worden als ze dat niet doet,’ zei de koningin glimlachend. ‘Zeg haar ook dat ze een stille aanbidder heeft, een ridder die zo diep getroffen is door haar schoonheid dat hij er ’s nachts niet van kan slapen.’
‘Mag ik uwe genade vragen welke ridder?’ Taena’s grote, donkere ogen fonkelden ondeugend. ‘Is het misschien ser Osny?’
‘Dat zou kunnen,’ zei de koningin, ‘maar noemt u die naam niet uit eigen beweging. Zorg dat ze hem u ontfutselt. Wilt u dat doen?’
‘Als het u behaagt. Dat is alles wat ik wens, uwe genade.’
Buiten stak een kille wind op. Ze bleven tot laat in de nacht op terwijl ze goud uit het Prieel dronken en elkaar verhalen vertelden. Taena werd behoorlijk dronken en Cersei wist haar de naam van haar geheime minnaar te ontlokken. Het was een zeekapitein uit Myr, een halve piraat, met zwart haar tot op zijn schouders en een litteken van zijn kin tot zijn oor. ‘Ik zei wel honderd keer nee tegen hem en dan zei hij ja,’ vertelde de vrouw haar, ‘totdat ik ten langen leste ook ja zei. Hij was er de man niet naar om zich te laten afwijzen.’
‘Ik ken dat type,’ zei de koningin met een wrang lachje.
‘Heeft uwe genade ooit zo’n man meegemaakt, vraag ik me af?’
‘Robert,’ loog ze terwijl ze aan Jaime dacht.
Maar toen ze haar ogen sloot, was het die andere broer van wie ze droomde, en van de drie ellendige dwazen met wie ze haar dag was begonnen. In haar droom was het Tyrions hoofd dat in de zak zat die ze bij haar brachten. Ze liet het bruin worden en bewaarde het in haar kamerpot.