Cersei

De dag was koud, grijs en nat geweest. Het had de hele ochtend gegoten, en zelfs toen het ’s middags ophield met regenen, was het wolkendek niet gebroken. Ze kregen de zon niet te zien. Dat ellendige weer was voldoende om zelfs de kleine koningin de moed te benemen. In plaats van met haar kakelkippen en hun gevolg van wachters en bewonderaars uit rijden te gaan, bracht ze de hele dag met haar kippen in het Maagdengewelf door, luisterend naar het gezang van de Blauwe Bard.

Cerseis dag was weinig beter, totdat de avond viel. Toen de grijze lucht in zwart overging, werd haar verteld dat de Lieftallige Cersei op het avondtij was binnengelopen en dat Auran Wateren voor de deur stond en om een onderhoud verzocht.

De koningin liet hem onmiddellijk komen. Zodra hij haar kemenade binnenschreed, wist ze dat hij goed nieuws had. ‘Uwe genade,’ zei hij met een brede glimlach. ‘Drakensteen behoort u toe.’

‘Prachtig.’ Ze greep zijn handen en kuste hem op de wangen. ‘Ik weet dat Tommen dat ook fijn zal vinden. Dit betekent dat we heer Roodweijns vloot kunnen laten vertrekken en de ijzermannen van de Schilden kunnen verdrijven.’

Het nieuws uit het Bereik leek met iedere raaf schrikbarender te worden. De ijzermannen waren kennelijk niet tevreden met hun nieuwe rotsen. Ze ondernamen op volle sterkte rooftochten op de Mander en waren zelfs zover gegaan het Prieel en de kleinere eilandjes eromheen aan te vallen. De Roodweijns hadden in hun eigen kustwateren slechts een dozijn schepen achtergelaten, en die waren stuk voor stuk overmeesterd, in bezit genomen of tot zinken gebracht. En nu kwamen er berichten dat die dolleman die zich Euron Kraaienoog noemde zelfs langschepen de Fluistersont instuurde, in de richting van Oudstee.

‘Toen de Lieftallige Cersei de zeilen hees, was heer Paxter bezig voorraden voor zijn thuisreis in te nemen,’ meldde heer Wateren. ‘Ik heb zo het vermoeden dat zijn hoofdvloot inmiddels is uitgevaren.’

‘Laten we hopen dat ze een voorspoedige reis hebben en beter weer dan vandaag.’ De koningin trok Wateren naast zich op de vensterbank. ‘Hebben we deze triomf aan ser Loras te danken?’

Zijn glimlach verdween. ‘Somrnigen zullen zeggen van wel, uwe genade.’

‘Sommigen?’ Ze keek hem guitig aan. ‘Jij niet?’

‘Ik heb nooit een dapperder ridder gezien,’ zei Wateren, ‘maar hij heeft een slachtpartij gemaakt van wat een overwinning zonder bloedvergieten had kunnen zijn. Zo’n duizend man zijn dood, of zo goed als dood. De meesten aan onze kant. En niet alleen mannen uit het volk, uwe genade, maar ook ridders en jeugdige heren, de besten en moedigsten.’

‘En ser Loras zelf?’

‘Wordt nummer duizend-en-een. Ze hebben hem na de strijd het kasteel ingedragen, maar hij is zwaar gewond. Hij heeft zoveel bloed verloren dat de maesters hem niet eens willen aderlaten.’

‘Ach, wat triest. Dat zal Tommen vreselijk vinden. Hij bewonderde onze dappere Bloemenridder zo.’

‘De kleine luiden ook,’ zei haar admiraal. ‘Als Loras sterft, krijgen we straks overal in het rijk maagden die tranen plengen in hun wijn.’

Daarin had hij geen ongelijk, wist de koningin. Drieduizend kleine luiden waren door de Modderpoort gedromd om ser Loras uit te wuiven op de dag dat hij was scheep gegaan, en drie op de vier waren vrouwen geweest. De aanblik had haar slechts van minachting vervuld. Ze had het liefst tegen hen geschreeuwd dat ze schapen waren, hun verteld dat ze van Loras Tyrel nooit meer dan een glimlach en een bloem te verwachten hadden. In plaats daarvan had ze hem tot de stoutmoedigste ridder van de Zeven Koninkrijken uitgeroepen en vriendelijk gelachen toen Tommen hem een met juwelen bezet zwaard had overhandigd om mee ten strijde te trekken. De koning had hem ook omhelsd, wat geen deel had uitgemaakt van Cerseis plannen, maar dat deed er nu niet meer toe. Ze kon het zich veroorloven om genereus te zijn. Loras Tyrellag op sterven.

‘Vertel,’ beval Cersei. ‘Ik wil alles weten, van het begin tot het eind.’

Het was donker geworden in de kamer tegen de tijd dat hij uitverteld was. De koningin stak een paar kaarsen aan en stuurde Dorcas naar de keukens om wat brood en kaas en een stuk gekookt rundvlees met mierikswortelsaus voor hen te halen. Onder het eten verzocht ze Auran het verhaal nog eens te vertellen, zodat ze zich alle details correct zou herinneren. ‘Ik wil per slot van rekening niet dat onze dierbare Marjolij dit nieuws van een vreemde hoort,’ zei ze. ‘Ik zal het haar zelf vertellen.’

‘Heel vriendelijk van uwe genade,’ zei Wateren met een lachje. Een boosaardig lachje, dacht de koningin. Auran leek niet zo veel op Rhaegar als ze had gedacht. Hij heeft net zulk haar, maar dat geldt ook voor de helft van de hoeren uit Lys, als de verhalen waar zijn. Rhaegar was een man. Dit is een slimme jongen, meer niet. Toch is hij op zijn manier nuttig.

Marjolij bevond zich in het Maagdengewelf, waar ze met haar drie nichten wijn nipte en een of ander nieuw spelletje uit Volantis uitknobbelde. Ondanks het late uur lieten de wachters Cersei direct binnen. ‘Uwe genade,’ begon ze, ‘u kunt het nieuws maar beter van mij te horen krijgen. Auran is terug van Drakensteen. Uw broer is een held.’

‘Dat heb ik altijd wel geweten.’ Marjolij leek niet verrast. Waarom zou ze ook? Ze verwachtte zoiets vanaf het ogenblik dat Loras om het opperbevel smeekte. Maar tegen de tijd dat Cersei haar relaas besloot, blonken er tranen op de wangen van de jongere koningin. ‘Roodweijn had sappeurs aan het werk gezet om een tunnel onder de kasteelmuren door te graven, maar dat ging de Bloemenridder te traag. Hij dacht ongetwijfeld aan het lijden van uw vaders volk op de Schilden. Volgens heer Wateren heeft hij nog geen halve dag nadat hij het bevel had overgenomen, opdracht gegeven tot de aanval, nadat heer Stannis’ kastelein zijn aanbod om het beleg door een onderling tweegevecht te beslechten had afgeslagen. Hij reed recht op de muil van de draak af, zeggen ze, geheel in het wit. Hij zwaaide zijn morgenster boven zijn hoofd en zaaide links en rechts de dood.’

Inmiddels zat Megga Tyrel openlijk te snikken. ‘Hoe is hij gestorven?’ vroeg ze. ‘Wie heeft hem gedood?’

‘Die eer is niet aan één enkele man te beurt gevallen,’ zei Cersei. ‘Ser Loras kreeg een kruisboogbout door zijn dijbeen en nog een door zijn schouder, maar hij vocht dapper door, hoewel het bloed over zijn lichaam liep. Later kreeg hij een klap met een strijdhamer die een paar van zijn ribben brak. Daarna… maar nee, het ergste bespaar ik u liever.’

‘Vertel het,’ zei Marjolij. ‘Dat is een bevel.’

Bevel? Cersei zweeg even en besloot toen dat maar te laten passeren. ‘De verdedigers trokken zich terug in een binnenburcht zodra de courtine was ingenomen. Loras leidde ook die aanval. Hij werd met kokende olie overgoten.’

Jonkvrouwe Alla werd krijtwit en rende het vertrek uit.

‘Heer Wateren verzekert me dat de maesters alles doen wat ze kunnen, maar ik vrees dat uw broer te ernstig verbrand is.’ Cersei sloot Marjolij in haar armen om haar te troosten. ‘Hij heeft het rijk gered.’ Toen ze de kleine koningin op de wang kuste, kon ze het zout van haar tranen proeven. Jaime zal al zijn daden in het Witte Boek optekenen, en de zangers zullen hem duizend jaar lang bezingen.’

Marjolij rukte zich zo heftig uit haar omhelzing los dat Cersei bijna omviel. ‘Stervend is nog niet dood,’ zei ze.

‘Nee, maar de maesters zeggen…’

‘Stervend ir niet dood!’

‘Ik wil u slechts behoeden voor…’

‘Ik weet wat u wilt. Eruit.’

Nu weet je hoe ik mij voelde in de nacht dat mijn Joffry stierf. Ze boog, haar gezicht een kil en hoffelijk masker. ‘Lieve dochter. Het spijt me zo voor je. Ik zal je alleen laten met je verdriet.’

Vrouwe Blijleven liet zich die nacht niet zien en Cersei merkte dat ze te rusteloos was om te slapen. Als heer Tywin me nu zag, zou hij weten dat hij zijn opvolger had gekregen, een opvolger die de Rots waardig is, dacht ze in bed naast Jocelyn Vlugh, die zacht lag te snurken in het andere kussen. Marjolij zou weldra de bittere tranen vergieten die ze om Joffry had moeten huilen. Hamer Tyrel zou misschien ook huilen, maar ze had hem geen reden verschaft om met haar te breken. Wat had ze uiteindelijk meer gedaan dan Loras met haar vertrouwen te vereren? Hij had haar voor het oog van het halve hof op zijn knieën gesmeekt om het bevel te krijgen.

Als hij sterft moet ik ergens een standbeeld voor hem oprichten en hem een begrafenis geven zoals Koningslanding die nog nooit heeft meegemaakt. Dat zouden de kleine luiden mooi vinden. Tommen ook. Hamer zal me er misschien zelfs voor bedanken, de arme kerel. Wat zijn moeder betreft, als de goden goed zijn overleeft ze dit nieuws niet.

De zonsopgang was de mooiste die Cersei in jaren had gezien. Taena verscheen kort daarop en bekende dat ze de nacht met Marjolij en haar dames had doorgebracht om te troosten, wijn te drinken, te huilen en verhalen over Loras te vertellen. ‘Marjolij is er nog steeds van overtuigd dat hij niet zal sterven,’ berichtte ze terwijl de koningin werd aangekleed voor de hofdag. ‘Ze is van plan haar eigen maester te sturen om naar hem te kijken. De nichten bidden om de genade van de Moeder.’

‘Ik zal ook bidden. Kom morgenochtend mee naar Baelors Sept, dan steken we honderd kaarsen aan voor onze dappere Bloemenridder.’ Ze keerde zich naar haar dienstmaagd toe. ‘Dorcas, breng me mijn kroon. De nieuwe, alsjeblieft.’ Die was lichter dan de oude, van licht, gesponnen goud, versierd met smaragden die fonkelden als ze haar hoofd bewoog.

‘Er zijn er vanochtend vier die voor de Kobold komen,’ zei ser Osmund, toen Jocelyn hem binnenliet.

‘Vier?’ De koningin was aangenaam verrast. Naar de Rode Burcht kwam een gestage stroom informanten die beweerden dat ze iets over Tyrion te melden hadden, maar vier op één dag was ongebruikelijk.

‘Jawel,’ zei Osmund. ‘Eentje heeft een hoofd voor u meegebracht.’

‘Die ontvang ik als eerste. Breng hem naar mijn kemenade.’ En moge er ditmaal geen vergissingen in het spel zijn. Moge ik eindelijk gewroken worden, zodat Joffryin vrede kan rusten. De septons zeiden dat het getal zeven aan de goden gewijd was. Als dat zo was, zou dit zevende hoofd misschien de balsem zijn waarnaar haar ziel verlangde.

De man bleek uit Tyrosh te komen; hij was kort, gezet en zweterig, met een zalvende glimlach die haar aan Varys deed denken, en een gevorkte baard die groen en roze geverfd was. Cersei had op het eerste gezicht al een hekel aan hem, maar was bereid zijn gebreken door de vingers te zien als Tyrions hoofd daadwerkelijk in de kist zat die hij bij zich had. Het was een cederhouten kist, ingelegd met ivoor in een patroon van wijnranken en bloemen, met scharnieren en sluitingen van wit goud. Een prachtig ding, maar de koningin had uitsluitend belangstelling voor wat er misschien in zat. Hij is in elk geval groot genoeg. Voor iemand die zo klein en onvolgroeid was, had Tyrion een grotesk groot hoofd.

‘Uwe genade,’ mompelde de Tyroshi terwijl hij een buiging maakte. ‘Ik zie dat u even lieftallig bent als uw roep. Zelfs aan de overkant van de zee-engte hebben wij van uw grote schoonheid vernomen, en van het verdriet dat uw zachtmoedige hart verscheurt. Geen man kan u uw dappere jonge zoon teruggeven, maar ik hoop dat ik u tenminste wat balsem op uw wond kan bieden.’ Hij plaatste zijn hand op zijn borst. ‘Ik breng u gerechtigheid. Ik breng u het hoofd van uw valonqar.’

Er ging een huivering door haar heen toen ze het oude Valyrische woord hoorde, al schonk het haar ook een zweempje hoop. ‘De Kobold is niet langer mijn broer, als hij dat al ooit geweest is,’ verklaarde ze. ‘Noch zal ik zijn naam noemen. Eens was het een trotse naam, voordat hij hem onteerde.’

‘In Tyrosh noemen wij hem Rodehanden, vanwege al het bloed dat van zijn vingers druipt. Het bloed van een koning en dat van een vader. Sommigen zeggen dat hij ook zijn moeder heeft gedood, doordat hij zich met wrede klauwen een weg uit haar schoot heeft gereten.’

Wat een flauwekul, dacht Cersei. ‘Dat is zo. Als het hoofd van de Kobold in die kist zit, zal ik je tot heer verheffen en je welvarende landerijen en burchten schenken.’ Titels waren goedkoper dan vuil en het rivierengebied barstte van de kasteel-ruïnes die troosteloos tussen de onbewerkte velden en de afgebrande dorpen stonden. ‘Mijn hof wacht op mij. Open die kist en laten we eens kijken.’

De Tyroshi wierp met een zwierig gebaar het deksel open en deed glimlachend een stap naar achteren. In de kist lag het hoofd van een dwerg op een onderlaag van zacht blauw fluweel naar haar omhoog te staren.

Cersei keek er langdurig naar. ‘Dit is mijn broer niet.’ Ze had een zure smaak in haar mond. Dat was waarschijnlijk te veel gevraagd vooral na Loras. Zo goed zijn de goden nooit. ‘Deze man heeft bruine ogen. Tyrion had een zwart oog en een groen oog.’

‘De ogen, juist ja… uwe genade, de ogen van uw broer verkeerden enigszins… in ontbinding. Ik ben zo vrij geweest ze door glas te vervangen… maar van de verkeerde kleur, zoals u zegt.’

Daardoor raakte ze alleen maar nog meer geprikkeld. ‘Dat hoofd van jou mag dan glazen ogen hebben, dat geldt niet voor mij. Sommige gargouilles op Drakensteen lijken meer op de Kobold dan dit schepsel. Hij is kaal en twee keer zo oud als mijn broer. Wat is er met zijn tanden gebeurd?’

De man deinsde achteruit toen hij de woede in haar stem hoorde. ‘Hij had een fraaie reeks gouden tanden, uwe genade, maar we… het spijt me…’

‘O, nu nog niet. Dat komt nog wel.’ Ik zou hem moeten laten wurgen. Hem naar adem laten happen totdat zijn gezicht blauw aanloopt net als dat van mijn lieve zoon. De woorden lagen haar op de tong.

‘Een vergissing, eerlijk waar. Dwergen lijken zo op elkaar en… uwe genade zal gemerkt hebben dat hij geen neus heeft…’

‘Hij heeft geen neus omdat jij die hebt afgesneden!’

‘Nee!’ Het zweet op zijn voorhoofd sprak zijn ontkenning tegen.

‘Zeker wel.’ Cerseis toon werd venijnig lief. ‘Zo slim ben je in ieder geval nog geweest. De vorige idioot probeerde me wijs te maken dat een hagentovenaar hem had laten aangroeien. Toch komt het me voor dat je deze dwerg een neus schuldig bent. Het huis Lannister betaalt zijn schulden en dat geldt ook voor jou. Ser Meryn, breng deze bedrieger bij Qyborn.’

Ser Meryn Trant greep de Tyroshi bij zijn arm en sleurde hem al protesterend mee. Toen ze weg waren, wendde Cersei zich tot Osmund Ketelzwart. ‘Ser Osmund, uit mijn ogen met dat ding, en laat die andere drie binnen die beweren dat ze iets over de Kobold te melden hebben.’

‘Jawel, uwe genade.’

Helaas bleken de drie zogenaamde informanten van even weinig nut als de Tyroshi. Eentje zei dat de Kobold zich in een bordeel in Oudstee verborgen hield en daar mannen met zijn mond bevredigde. Dat riep een mal beeld bij haar op, maar Cersei geloofde het geen ogenblik. De tweede beweerde dat hij de dwerg in een mommersvoorstelling in Braavos had gezien. De derde wist zeker dat Tyrion een kluizenaarsbestaan in het rivierengebied was gaan leiden en op een heuvel woonde waar het spookte.

De koningin gaf ze alle drie hetzelfde antwoord. ‘Weest u zo goed een van mijn dappere ridders naar die dwerg te leiden, dan zult u rijkelijk beloond worden,’ beloofde ze. ‘Vooropgesteld dat het inderdaad de Kobold is. Zo niet… tja, mijn ridders hebben weinig geduld met bedriegers, of met dwazen die hen achter een schim aan sturen. Zoiets kan iemand zijn tong kosten.’ Meer was er niet nodig om alle drie de informanten aan het twijfelen te brengen en ze te laten toegeven dat ze misschien een andere dwerg hadden gezien.

Cersei had nooit geweten dat er zoveel dwergen waren. ‘Wordt de wereld overspoeld door die perverse kleine monsters?’ klaagde ze terwijl de laatste informant naar buiten werd geleid. ‘Hoeveel zijn er wel niet?’

‘Minder dan vroeger,’ zei vrouwe Blijleven. ‘Vergunt u mij de eer, uwe genade naar het hof te begeleiden?’

‘Als je de verveling aankunt,’ zei Cersei. ‘Robert was in vele opzichten een dwaas, maar in één ding had hij gelijk. Een koninkrijk regeren is vermoeiend werk.’

‘Het doet mij verdriet, uwe genade zo afgetobd te zien. Ik zou zeggen, gaat u er eens tussenuit om plezier te maken en laat het aan de Hand des konings over om die langdradige petities aan te horen. We zouden ons als dienstmeisjes kunnen verkleden en de dag tussen de kleine luiden kunnen doorbrengen om te horen wat zij over de val van Drakensteen zeggen. Ik weet in welke herberg de Blauwe Bard speelt als hij niet voor de kleine koningin zingt, en ik ken een bepaalde kelder waar een goochelaar lood in goud, water in wijn en meisjes in jongens verandert. Zou uwe genade het leuk vinden om een nacht lang een man te zijn?’

Als ik een man was, dan was ik Jaime, dacht de koningin. Als ik een man was, kon ik dit rijk uit naam van mezelf regeren in plaats van in Tommens naam.’Alleen als jij een vrouw zou blijven,’ zei ze, wetend dat dit was wat Taena wilde horen. ‘Heel verdorven van je om me zo in de verleiding te brengen, maar wat voor koningin zou ik zijn als ik het lot van mijn rijk in de beverige handjes van Harys Vlugh legde?’

Taena trok een pruillip. ‘Uwe genade is te ijverig.’

‘Inderdaad,’ gaf Cersei toe, ‘en als de dag om is, zal me dat rouwen.’ Ze haakte haar arm door die van vrouwe Blijleven. ‘Kom mee.’

Jalabhar Xho was die dag de eerste die zijn verzoek indiende, zoals dat een verbannen vorst betaamde. Hoe schitterend hij er in zijn felgekleurde, gevederde mantel ook uitzag, hij kwam alleen maar bedelen. Cersei liet hem zijn gebruikelijke pleidooi om mannen en wapens ter herovering van de Roodbloemvallei houden en zei toen: ‘Zijne genade is zelf ook in oorlog, vorst Jalabhar. Hij kan op dit moment geen manschappen voor u missen. Volgend jaar misschien.’ Dat had Robert ook altijd tegen hem gezegd. Volgend jaar zou ze normaal gesproken nooitzeggen, maar vandaag niet. Drakensteen was van haar.

Heer Hallyn van het Alchemistengilde diende zich aan met het verzoek of zijn vuurbezweerders ieder ei dat eventueel op Drakensteen zou opduiken, mochten uitbroeden. ‘Als er nog zulke eieren waren geweest, had Stannis ze wel verkocht om zijn opstand te financieren,’ zei de koningin tegen hem. Ze zei maar niet dat het een krankzinnig plan was. Sinds de dood van de laatste Targaryen-draak waren dergelijke pogingen altijd op dood, verderf en schande uitgedraaid.

Een groep kooplieden verscheen voor haar om de troon te smeken, namens hen te bemiddelen bij de IJzerbank van Braavos. Naar het scheen eisten de Braavosi terugbetaling van hun nog uitstaande schulden en weigerden ze alle nieuwe leningen. We hebben een eigen bank nodig, besloot Cersei, de Gouden Bank van Lannispoort. Als Tommens troon eenmaal veilig gesteld was, kon ze daar misschien voor zorgen. Vooralsnog kon ze alleen maar tegen de kooplieden zeggen dat ze de woekeraars uit Braavos moesten betalen waar ze recht op hadden.

De delegatie van het Geloof werd aangevoerd door haar oude vriend, septon Reynard. Zes van de Zonen van de Krijgsman hadden hem door de stad vergezeld; samen waren ze met z’n zevenen, een heilig geluksgetal. De nieuwe Hoge Septon — of Hoge Mus, zoals Uilebol hem noemde — deed alles in zevenen. De ridders droegen gestreepte zwaardriemen in de zeven kleuren van het Geloof. De knop van hun langzwaard en de bovenkant van hun grote helmen was met kristallen versierd. Ze droegen schilden in een langgerekte ruitvorm, een vorm die na de Verovering in onbruik was geraakt, met daarop een devies dat eeuwenlang niet te zien was geweest in de Zeven Koninkrijken: een blinkend, regenboogkleurig zwaard op een donker veld. Al tegen de honderd ridders hadden zich aangediend om hun leven en zwaard aan de Zonen van de Krijgsman toe te wijden, beweerde Qyborn, en er kwamen dagelijks nieuwe bij. Dronken van de goden, de hele bende. Wie zou gedacht hebben dat er zoveel waren in het rijk?

De meesten waren huisridders en hagenridders geweest, maar een handjevol was van edele geboorte; jongere zonen, mindere heren, oude mannen die boete wilden doen voor de aloude zonden. En dan was Lancel er nog. Ze had gedacht dat Qyborn een grap maakte toen hij haar had verteld dat haar uilskuiken van een neef zijn kasteel, grondgebied en vrouw had verlaten en weer in de stad was komen aanzakken om zich aan te sluiten bij de Edele en Grootmachtige Orde van de Krijgsmanszonen, maar daar stond hij, samen met die andere vrome dwazen.

Dat zat Cersei helemaal niet lekker. De eindeloze agressiviteit en ondankbaarheid van de Hoge Mus bevielen haar ook niet. ‘Waar is de Hoge Septon?’ vroeg ze bevelend aan Reynard. ‘Hij is degene die ik had ontboden.’

Septon Reynard sloeg een spijtige toon aan. ‘Zijne Hoge Heiligheid zendt mij in zijn plaats en gelast mij tegen uwe genade te zeggen dat de Zeven hem hebben uitgezonden om tegen de verdorvenheid te strijden.’

‘Hoe? Door overal in de Zijdestraat kuisheid te preken? Denkt hij dat hij hoeren weer in maagden kan veranderen door voor hen te bidden?’

‘Ons lichaam is door de Vader en Moeder geschapen opdat man en vrouw zich zouden verenigen en wettige kinderen zouden verwekken,’ antwoordde Reynard. ‘Het is verachtelijk en zondig als vrouwen hun heilige delen voor geld verkopen.’

Dat vrome sentiment zou overtuigender zijn geweest als de koningin niet had geweten dat septon Reynard in ieder bordeel aan de Zijdestraat speciale vriendinnetjes had. Hij had ongetwijfeld besloten dat het verkieslijker was om het getjilp van de Hoge Mus na te bauwen dan om vloeren te schrobben. ‘Matigt u zich niet aan tegen mij te preken,’ zei ze. ‘De bordeelhouders hebben geklaagd, en terecht.’

‘Waarom zouden de rechtvaardigen luisteren wanneer zondaars spreken?’

‘Die zondaars voeden de koninklijke schatkist,’ zei de koningin botweg, ‘en met hun penningen wordt het loon van mijn goudmantels uitbetaald en worden galeien gebouwd om onze kusten te verdedigen. We moeten bovendien aan de handel denken. Als Koningslanding geen bordelen had, zouden de schepen naar Schemerdel of Meeuwstede gaan. Zijne Hoge Heiligheid heeft mij vrede op straat beloofd. Als gewone mannen het zonder hoeren moeten stellen, zijn ze geneigd zich tot verkrachting te verlagen. Laat Zijne Hoge Heiligheid zijn gebeden voortaan in de sept uitspreken. Die is daarvoor.’

De koningin had ook verwacht iets van heer Gyllis te horen, maar in plaats daarvan verscheen grootmaester Pycelle, met een grauw gezicht en een en al verontschuldigingen, om haar te melden dat Rooswijck te zwak was om zijn bed uit te komen. ‘Helaas vrees ik dat heer Gyllis zich weldra bij zijn edele voorvaderen zal voegen. Moge de Vader rechtvaardig over hem oordelen.’

Als Rooswijck sterft zullen Hamer Tyrel en de kleine koningin opnieuw proberen om me Garth de vette op te dringen. ‘Heer Gyllis hoest al jaren zo, en hij is er nog nooit aan doodgegaan,’ klaagde ze. ‘Hij heeft Joffry’s hele regering lang gehoest en daarvoor ook al de halve regering van Robert. Als hij nu op sterven ligt, kan dat alleen maar komen doordat iemand op zijn dood uit is.’

Grootmaester Pycelle knipperde ongelovig met zijn ogen. ‘Uwe genade? W-wie zou er op de dood van heer Gyllis uit zijn?’

‘Zijn erfgenaam, misschien.’ Of de kleine koningin. ‘Een vrouw die hij ooit eens heeft afgewezen.’ Marjolij, Hamer en de Doornenkoningin, waarom niet? Gyllis staat hen in de weg. ‘Een oude vijand. Een nieuwe. U.’

De oude man trok wit weg. ‘Uwe genade schertst. Ik… ik heb heer Gyllis gepurgeerd, hem adergelaten, hem met kompressen en aftreksels behandeld… de dampen geven hem wat verlichting en zoetslaap helpt tegen de ergste hoestbuien, maar ik vrees dat hij nu behalve bloed ook stukjes long ophoest.’

‘Dat kan wel wezen, maar u gaat naar heer Gyllis terug en deelt hem mee dat hij van mij geen verlof krijgt om te sterven.’

‘Zoals het uwe genade behaagt.’ Pycelle boog stijfjes.

Er was nog meer, en nog meer, en nog meer, en iedere petitionaris was nog saaier dan de vorige. En die avond, toen de laatste eindelijk weg was en ze een eenvoudige maaltijd met haar zoon at, zei ze tegen hem: ‘Tommen, als je voor het slapengaan je gebeden zegt, vertel de Moeder en de Vader dan dat je blij bent dat je nog een kind bent. Het koningschap is hard werken. Ik verzeker je dat je het niet leuk zult vinden. Ze pikken aan je als moordlustige kraaien. Iedereen wil een stukje van je vlees.’

‘Ja, moeder,’ zei Tommen met een treurige stem. De kleine koningin had hem van ser Loras verteld, begreep ze. Volgens ser Osmund had de jongen gehuild. Hij is nog jong. Tegen de tijd dat hij zo oud is als Joffry zal hij niet meer weten hoe ser Loras eruitzag. ‘Maar ik zou het gepik niet erg vinden,’ ging haar zoon verder. ‘Eigenlijk zou ik iedere dag met u naar de zitting van het hof moeten gaan, om te luisteren. Marjolij zegt…’

‘…veel te veel,’ snauwde Cersei. ‘Ik zou haar met liefde haar tong laten uitrukken.’

‘Dat mag je niet zeggen!’ schreeuwde Tommen plotseling en zijn ronde gezichtje liep rood aan. ‘Laat haar tong met rust. Raak haar niet aan. Ik ben de koning, niet jij.’

Ze staarde hem ongelovig aan. ‘Wát zeg je?’

‘Ik ben de koning. Ik mag zeggen wie zijn tong er uitgerukt wordt, niet jij. Je mag Marjolij geen pijn doen. Dat vind ik niet goed. Ik verbied het.’

Cersei greep hem bij zijn oor en sleepte hem krijsend naar de deur, waar ze ser Boros Both op wacht aantrof. ‘Ser Boros, zijne genade is te ver gegaan. Weest u zo goed hem naar zijn slaapvertrek te begeleiden en Koppie te halen. Ditmaal wil ik dat Tommen de jongen zelf met de zweep geeft. Hij moet doorgaan tot beide billen van de jongen bloeden. Als zijne genade weigert of ook maar een enkel woord van protest uit, ontbiedt u Qyborn en draagt u hem op Koppies tong te verwijderen, opdat zijne genade de prijs van zijn brutaliteit leert kennen.’

‘Zoals u beveelt,’ pufte ser Boros met een ongeruste blik op de koning. ‘Uwe genade, komt u mee, alstublieft.’

Toen de nacht over de Rode Burcht daalde, maakte Jocelyn vuur in de haard van de koningin aan terwijl Dorcas de kaarsen naast het bed aanstak. Cersei opende het raam om een luchtje te scheppen en merkte dat de wolken weer waren komen opzetten om de sterren te verduisteren. ‘Wat een donkere nacht, uwe genade,’ mompelde Dorcas.

Jazeker, dacht ze, maar niet zo donker als in het Maagdengewelf of op Drakensteen, waar Loras Tyrel ligt, verbrand en bloedend, of in de zwarte cellen onder het kasteel. De koningin wist niet waarom dat bij haar opkwam. Ze had juist besloten geen gedachten meer aan Falyse vuil te maken. Een tweegevecht. Falyse had beter moeten weten dan met zo’n dwaas te trouwen. Het nieuws uit Stookewaard luidde dat vrouwe Tanda was gestorven aan een kou op de borst, die ze had gevat vanwege haar gebroken heup. Achterlijke Lollys was tot vrouwe Stookewaard uitgeroepen, met ser Bronn als haar heer. Tanda dood en Gyllis op sterven. Het is goed dat we Uilebol hebben, anders zou het hof het helemaal zonder zotten moeten doen. Met een glimlach vlijde de koningin haar hoofd op het kussen. Toen ik haar wang kuste, kon ik het zout van haar tranen proeven.

Ze droomde een oude droom, over drie meisjes in bruine mantels, een kwabbig oud wijf en een tent die naar de dood rook.

De tent van het oudje was donker en had een hoog puntdak. Ze wilde niet naar binnen, net zomin als toen ze tien was, maar de andere meisjes hielden haar in het oog, dus kon ze niet weggaan. In de droom waren ze met z’n drieën, net zoals in het echt. Dikke Jeane Verman hield zich zoals altijd op de achtergrond. Het was een wonder dat ze tot hier was gekomen. Melara Heyspaan was stoutmoediger, ouder en knapper om te zien, op een sproetige manier. Gehuld in ruw geweven mantels met de kap omhoog waren ze stiekem hun bed uit gekomen en het toernooiveld overgestoken om de tovenares op te zoeken. Melara had de dienstmeiden horen fluisteren dat ze iemand kon vervloeken of verliefd kon maken, demonen kon oproepen en de toekomst kon voorspellen.

In het echt waren de meisjes ademloos en duizelig van de spanning geweest. Ze hadden onderweg tegen elkaar lopen fluisteren, even opgewonden als bang. In de droom was het anders. In de droom stonden de paviljoens in de schaduw en waren de ridders en knechten die ze passeerden mistige schimmen. De meisjes zwierven lange tijd rond voordat ze de tent van het oude wijf hadden gevonden. Tegen die tijd waren alle toortsen sputterend aan het doven. Cersei keek toe hoe de meisjes fluisterend op elkaar drongen. Ga terug, wilde ze tegen hen zeggen. Keer je om. Jullie hebben daar niets te zoeken. Maar al bewoog ze haar mond, er kwamen geen woorden uit.

Heer Tywins dochter dook als eerste onder de tentflap door, met Melara vlak achter zich aan. Jeane Verman was de laatste en probeerde zich achter de andere twee te verschuilen, zoals ze altijd deed.

Binnen hing de tent vol luchtjes. Kaneel en nootmuskaat, peper, rood, wit en zwart. Amandelmelk en uien. Kruidnagelen, citroengras en kostbare saffraan en nog vreemdere kruiden, nog zeldzamer. Het enige licht was afkomstig van een vuurkorf in de vorm van een basiliskenkop, een flauw; groen licht dat de wanden van de tent koud, doods en rot deed lijken. Was het in het echt ook zo geweest? Cersei kon het zich niet goed herinneren.

In de droom sliep de tovenares, zoals ze eens in het echt had gedaan. Laat haar met rust, wilde de koningin uitroepen. Dwaze kinderen, nooit een slapende tovenares wakker maken. Zonder tong kon ze alleen maar toekijken hoe het meisje haar mantel afwierp, een schop tegen het bed van de heks gaf en zei: ‘Wakker worden, je moet ons de toekomst voorspellen.’

Toen Meggie de Kikker haar ogen opende, piepte Jeane Verman het uit van schrik, en ze vluchtte de tent uit om halsoverkop de nacht in te stormen. Mollige, domme, bangelijke kleine Jeane, flets, dik en bang voor haar eigen schaduw. Maar zijwas verstandig. Jeane woonde nog steeds op Schooneiland. Ze was met een van de baandermannen van haar broer getrouwd en had een dozijn kinderen geworpen.

De ogen van de oude vrouw waren geel en er zat een of andere smerige korst omheen. In Lannispoort zeiden de mensen dat ze jong en mooi was geweest toen haar man haar samen met een lading specerijen mee terug had gebracht uit het oosten, maar de tijd en het kwaad hadden hun stempel op haar gedrukt. Ze was kort, gezet en zat onder de wratten, en haar hangwangen waren grauw en knobbelig. Haar tanden waren uitgevallen en haar spenen hingen tot op haar knieën. Als je te dichtbij stond, kon je ruiken dat ze ziek was, en als ze sprak was haar adem vreemd, penetrant en vies. ‘Verdwijn,’ zei ze op schorre fluistertoon tegen de meisjes.

‘We komen voor een voorspelling,’ zei de jonge Cersei tegen haar.

‘Verdwijn,’ kraste de oude vrouw voor de tweede keer.

‘We hebben gezien dat u de dag van morgen kunt zien,’ zei Melara. ‘We willen alleen maar weten met wie we gaan trouwen.’

‘Verdwijn,’ kraste Meggie voor de derde keer.

Doe wat ze zegt, zou de koningin geroepen hebben als ze haar tong had gehad. Jullie hebben de tijd nog om te vluchten. Ervandoor, dwaze kinderen!

Het meisje met de gouden krullen zette haar handen op haar heupen. ‘Geef ons onze voorspelling, of ik ga naar mijn edele vader en laat je vanwege je brutaliteit afranselen.’

‘Alstublieft,’ smeekte Melara. ‘Alleen maar onze toekomst, dan gaan we weg.’

‘Sommigen hier hebben geen toekomst,’ prevelde Meggie met haar verschrikkelijke, diepe stem. Ze sloeg haar gewaad om haar schouders en wenkte de meisjes naderbij. ‘Kom dan, als jullie niet willen gaan. Dwazen. Kom, ja. Ik moet jullie bloed proeven.’

Melara verbleekte, maar Cersei niet. Een leeuwin vreest geen kikker, hoe oud en lelijk ook. Ze had weg moeten gaan, ze had moeten luisteren, ze had ervandoor moeten gaan. In plaats daarvan pakte ze de dolk aan die Meggie haar voorhield en haalde het gedraaide ijzeren lemmet over de muis van haar duim. Vervolgens deed ze hetzelfde bij Melara.

In de schemerdonkere, groene tent leek het bloed eerder zwart dan rood. Meggies tandeloze mond trilde bij de aanblik ervan. ‘Hier,’ fluisterde ze, ‘geef hier.’ Toen Cersei haar hand uitstak, zoog ze het bloed op met tandwallen zo zacht als die van een pasgeboren kind. De koningin wist nog hoe raar en koud haar mond had aangevoeld.

‘Drie vragen mag je stellen,’ zei het oude wijf zodra ze had gedronken. ‘Mijn antwoorden zullen je niet bevallen. Vraag, of verdwijn.’

Ga weg, dacht de dromende koningin. Hou je mond en vlucht. Maar het meisje had het benul niet om bang te zijn.

‘Wanneer trouw ik met de prins?’ vroeg ze.

‘Nooit. Je zult met de koning trouwen.’

Onder de gouden krullen verscheen er een verwonderde frons op het gezicht van het meisje. Ze had nog jarenlang gedacht dat die woorden inhielden dat ze pas met Rhaegar zou trouwen nadat diens vader Aerys gestorven was. ‘Maar ik word wel koningin?’ vroeg haar jongere ik.

‘Jawel.’ De gele ogen van Meggie glommen kwaadaardig. ‘Koningin zul je zijn, totdat er een andere komt, jonger en mooier dan jij, die je van de troon zal stoten en je alles zal ontnemen wat je dierbaar is.’

Woede flitste over het gezicht van het kind. ‘Als ze dat probeert, laat ik haar door mijn broer doden.’ Zelfs toen hield ze nog niet op, eigenwijs kind dat ze was. Ze had recht op nog een vraag, nog een glimp van haar toekomstige leven. ‘Krijgen de koning en ik kinderen?’ vroeg ze.

‘O, jawel. Zestien voor hem en drie voor jou.’

Daar snapte Cersei niets van. De snee in haar duim bonsde en haar bloed drupte op het kleed. Hoe kan dat nou? wilde ze vragen, maar ze had geen vragen meer over.

Maar de oude vrouw was nog niet klaar met haar. ‘Van goud zullen hun kronen zijn, en van goud hun lijkwaden,’ zei ze. ‘En als je in je tranen verdronken bent, zal de valonqar zijn handen om je bleke witte nek slaan en het leven uit je knijpen.’

‘Wat is een valonqar? Een of ander monster?’ Die voorspelling beviel het goudharige meisje niet. ‘Je bent een liegbeest en een kikker met wratten en een stinkende ouwe wilde en ik geloof geen woord van wat je zegt. Kom mee, Melara. Ze is het niet waard om naar te luisteren.’

‘Ik krijg ook nog drie vragen,’ zei haar vriendin koppig. En toen Cersei aan haar arm trok, rukte ze zich los en keerde zich weer naar het oude wijf toe. ‘Trouw ik met Jaime?’ flapte ze eruit.

Stom kind, dacht de koningin, zelfs nu nog boos. Jaime weet niet eens dat je bestaat. Destijds leefde haar broer uitsluitend voor zwaarden, honden en paarden… en voor haar, zijn tweelingzuster.

‘Noch met Jaime, noch met enige andere man,’ zei Meggie. ‘Jouw maagdelijkheid is voor de wormen. Je dood wacht hier vannacht, kleintje. Kun je haar adem ruiken? Ze is heel dichtbij.’

‘De enige adem die we ruiken is de jouwe,’ zei Cersei. Bij haar elleboog stond een kruik met een of ander dik brouwsel op een tafel. Ze griste het er vanaf en smeet het in de ogen van de oude vrouw. In het echt had het wijf in een of andere rare vreemde taal tegen hen geschreeuwd en hen vervloekt toen ze haar tent uit vluchtten. Maar in de droom loste haar gezicht op en smolt weg tot grauwe nevelslierten, totdat er nog slechts twee scheefstaande gele ogen overbleven, de ogen des doods.

De valonqar zal zijn handen om je keel slaan, hoorde de koningin, maar de stem was die van de Oude Vrouw. De handen doken op uit de nevels van haar droom en kronkelden om haar nek, dikke, sterke handen. Daarboven zweefde zijn gezicht, dat met zijn twee ongelijke ogen honend op haar neerkeek. Nee, probeerde de koningin te roepen, maar de vingers van de dwerg drongen diep in haar hals en knepen haar protesten af. Vruchteloos trappelde en gilde ze. Het duurde niet lang of ze maakte net zo’n geluid als haar zoon, dat verschrikkelijke, dunne, zuigende geluid dat Jofs laatste ademhaling op aarde was geweest.

Naar adem happend werd ze in het donker wakker, met haar deken om haar hals gedraaid. Cersei rukte hem zo heftig weg dat hij scheurde, en ging met zwoegende boezem rechtop zitten. Een droom, hield ze zichzelf voor, een oude droom en een verwarde deken, dat is alles.

Taena bracht de nacht weer bij de kleine koningin door, dus was Dorcas degene die naast haar sliep. De koningin schudde het meisje ruw bij de schouder. ‘Wakker worden. Ga Pycelle zoeken. Ik vermoed dat hij bij heer Gyllis is. Breng hem onmiddellijk hier.’ Nog half in slaap, struikelde Dorcas het bed uit en trippelde de kamer door om haar kleren te pakken, waarbij haar blote voeten over de biezen ritselden.

Een eeuwigheid later kwam maester Pycelle binnenschuifelen. Met gebogen hoofd bleef hij voor haar staan, knipperend met zijn zware oogleden terwijl hij zijn best deed om niet te gapen. Hij keek alsof het gewicht van de enorme maestersketen om zijn kwabbige nek hem omlaag trok naar de vloer. Cersei kon zich Pycelle niet anders dan oud herinneren, maar er was een tijd geweest dat hij ook luisterrijk was: rijk gekleed, waardig, uitzonderlijk hoofs. Zijn enorme witte baard had hem een uitstraling van wijsheid gegeven. Maar Tyrion had hem die baard afgeschoren en wat ervoor in de plaats was gegroeid, was deerniswekkend, een paar losse plukken dun, bros haar die het slappe, roze vel onder zijn wijkende kin nauwelijks verborgen. Dit is geen man, dacht ze, dit is enkel nog een menselijke bouwval. De zwarte cellen hebben hem beroofd van alle kracht die nog in hem was. En het scheermes van de Kobold.

‘Hoe oud bent u?’ vroeg Cersei abrupt.

‘Vierentachtig, als het uwe genade behaagt.’

‘Een jongere man zou me beter behagen.’

Zijn tong fladderde over zijn lippen. ‘Ik was slechts tweeënveertig toen ik door het Conclaaf werd beroepen. Kaeth was tachtig toen hij werd verkozen, en Ellendor nabij de negentig. De zorgen van het ambt drukten hen terneer, en beiden waren binnen een jaar na hun verheffing gestorven. Na hen kwam Merion, slechts zesenzestig, maar hij overleed aan een kou op weg naar Koningslanding. Daarna vroeg koning Aegon de Citadel om een jongere man te zenden. Hij was de eerste koning die ik diende.’

En Tommen wordt de laatste. ‘Ik heb een drankje van u nodig. Iets om me te helpen inslapen.’

‘Een beker wijn voor het slapengaan doet vaak…’

‘Ik drink al wijn, stom stuk onbenul. Ik heb iets sterkers nodig. Iets dat voorkomt dat ik ga dromen.’

‘U… uwe genade wenst niet te dromen?’

‘Wat zei ik nou net? Zijn uw oren net zo zwak geworden als uw pik? Kunt u zo’n drankje voor me maken, of moet ik heer Qyborn roepen om uw feilen voor de zoveelste keer te corrigeren?’

‘Nee, nee. Het is niet nodig om die… om Qyborn erbij te betrekken. Droomloze slaap. U krijgt uw drankje.’

‘Goed. U kunt gaan.’ Toen hij zich naar de deur omdraaide, riep ze hem echter terug. ‘Nog één ding. Hoe luidt de leer van de Citadel inzake profetieën? Kan de dag van morgen worden voorspeld?’

De oude man aarzelde. Een gerimpelde hand tastte blindelings naar zijn borst, als om de baard te strelen die er niet was. ‘Kan de dag van morgen worden voorspeld?’ herhaalde hij langzaam. ‘Wellicht. Er staan bepaalde spreuken in de oude boeken… maar uwe genade zou beter kunnen vragen: “Hoort de dag van morgen voorspeld te worden?” En daarop zou mijn antwoord luiden: “Nee. Sommige deuren kunnen beter gesloten blijven.” ’

‘Zie toe dat u de mijne sluit als u weggaat.’ Ze had kunnen weten dat zijn antwoord even nutteloos zou zijn als hijzelf.

De volgende ochtend ontbeet ze met Tommen. De jongen leek erg terneergeslagen; de behandeling van Koppie had kennelijk het beoogde doel gediend. Ze aten gebakken eieren, geroosterd brood, spek en een paar bloedsinaasappels die zojuist per schip uit Dorne waren gearriveerd. Haar zoon was in gezelschap van zijn poesjes. Toen ze de katten om zijn voeten heen zag dartelden, voelde Cersei zich iets beter. Zolang ik leef zal Tommen geen kwaad overkomen. Ze zou de helft van de heren in Westeros vermoorden om hem te beschermen, als het erop aankwam. ‘Ga met Jocelyn mee,’ zei ze tegen de jongen toen ze gegeten hadden.

Daarna liet ze Qyborn komen. ‘Leeft vrouwe Falyse nog?’

‘Dat wel, ja. Wellicht niet geheel… op haar gemak.’

‘Ik begrijp het.’ Cersei dacht even na. ‘Die man, Bronn… ik kan niet zeggen dat het een prettig idee is om een vijand zo dichtbij te hebben. Zijn macht berust volledig op Lollys. Als we haar oudere zuster te voorschijn konden halen…’

‘Helaas,’ zei Qyborn. ‘Vrouwe Falyse is niet meer in staat Stookewaard te beheren vrees ik. Of zelfs maar om zichzelf te voeden. Het doet me genoegen te kunnen zeggen dat ik heel veel van haar heb opgestoken, maar dat is toch wel tegen een zekere prijs gebeurd. Ik hoop dat ik de instructies van uwe genade niet te buiten ben gegaan.’

‘Nee.’ Wat ze ook van plan was geweest, het was nu te laat. Het had geen zin om te lang bij zulke dingen stil te staan. Ze kan maar beter doodgaan, zei ze bij zichzelf. Ze zou toch niet verder willen leven zonder haar echtgenoot. Al was het nog zo’n lummel, het dwaze mens leek erg op hem gesteld ‘Er is nog iets. Ik heb vannacht afschuwelijk gedroomd.’

‘Die kwaal treft alle mensen van tijd tot tijd.’

‘Deze droom ging over een heks die ik als kind heb bezocht.’

‘Een woudheks? Dat zijn meestal onschadelijke schepsels. Ze weten iets af van kruidkunde en verloskunde, maar verder…’

‘Zij was meer dan dat. Half Lannispoort ging naar haar toe voor bezweringen en drankjes. Ze was de moeder van een mindere heer, een rijke koopman die door mijn grootvader boven zijn stand verheven was. De vader van die heer had haar gevonden op zijn reizen in het oosten. Volgens sommigen had ze hem met een bezwering in haar ban gebracht, maar waarschijnlijk was hij uitsluitend in de ban van wat ze tussen haar benen had. Ze was niet altijd foeilelijk geweest, of dat zei men althans. Ik herinner me de naam van de vrouw niet. Iets langs, oostelijks en uitheems. De kleine luiden noemden haar altijd Meggie.’

‘Maegi?’

‘Is dat hoe je het uitspreekt? Ze placht een druppel bloed uit je vinger te zuigen en je dan te vertellen wat de dag van morgen zou brengen.’

‘Bloedmagie is de meest duistere vorm van hekserij. Volgens sommigen is het ook de krachtigste.’

Dat wilde Cersei niet horen. ‘Die maegi deed bepaalde voorspellingen. Eerst lachte ik erom, maar… ze voorzegde de dood van een van mijn bedmaagden. Op het moment dat ze die voorspelling deed was het meisje elf, zo gezond als een klein paard en veilig op de Rots. Maar het duurde niet lang of ze viel in een put en verdronk.’ Melara had haar gesmeekt om nooit te reppen over de dingen die ze die nacht in de tent van de maegi hadden gehoord. Als we er nooit overpraten, zijn we het gauw vergeten en is het alsof we alleen maar een boze droom hebben gehad, had Melara gezegd. Boze dromen komen nooit uit. Ze waren allebei zo jong geweest, dat het bijna wijs had geklonken.

‘Treurt u nog steeds om die vriendin uit uw kindertijd?’ vroeg Qyborn. ‘Is dat wat u dwarszit, uwe genade?’

‘Melara? Nee. Ik herinner me nauwelijks meer hoe ze eruitzag. Het is alleen… die maegi wist hoeveel kinderen ik zou krijgen, en ze wist ook van Roberts bastaards. Jaren voordat hij de eerste ervan zelfs maar had verwekt, wist zij het al. Ze beloofde me dat ik koningin zou worden, maar ze zei ook dat er een andere koningin zou komen…’Jonger en mooier, zei ze. ‘…een andere koningin, die mij alles zou ontnemen wat mij dierbaar was.’

‘En u wenst te voorkomen dat die profetie uitkomt?’

Meer dan wat ook, dacht ze. ‘Kan dat voorkomen worden?’

‘O ja. Twijfelt u daar maar niet aan.’

‘Hoe?’

‘Ik denk dat uwe genade wel weet hoe.’

Dat was zo. Ik heb het al die tijd geweten, dacht ze. Zelfs in die tent. ‘Als ze dat probeert, laat ik haar door mijn broer doden.’

Maar weten wat haar te doen stond was één ding; weten hoe ze het moest doen was iets heel anders. Van Jaime kon ze niet langer op aan. Een plotselinge ziekte zou het beste zijn, maar zo welwillend waren de goden zelden. Hoe dan? Met een mes, een kussen, een beker hartsverderf? Al die dingen leverden problemen op. Als een oude man in zijn slaap overleed, dacht niemand daar iets bij, maar een jong meisje van zestien dat dood in haar bed werd aangetroffen, zou beslist lastige vragen doen rijzen. Bovendien sliep Marjolij nooit alleen. Zelfs nu ser Loras op sterven lag, had ze dag en nacht zwaarden om zich heen.

Maar zwaarden zijn tweesnijdend. Dezelfde mannen die haar bewaken, kunnen ook worden gebruikt om haar ten val te brengen. De bewijzen zouden zo overweldigend moeten zijn dat zelfs Marjolijs eigen vader geen andere keus zou hebben dan met haar terechtstelling in te stemmen. Dat zou niet eenvoudig zijn. Het ligt niet voor de hand dat haar minnaars een bekentenis zullen afleggen, wetend dat hun dat evengoed de kop zal kosten als haar. Tenzij…

De volgende dag stuitte de koningin op de binnenplaats op Osmund Ketelzwart, die daar een oefengevecht hield met een van de tweelingbroers Roodweijn. Ze had er geen idee van wie; ze had die twee nooit uit elkaar kunnen houden. Ze sloeg hun slagenwisseling een poosje gade, waarna ze ser Osmund terzijde nam. ‘Loopt u een eindje met me op,’ zei ze, ‘en vertel me de waarheid. Ik wil geen loos gepoch, geen praatjes over hoe een Ketelzwart drie keer zo goed is als alle andere ridders. Van uw antwoord kan veel afhangen. Uw broer Osny. Hoe goed kan die zijn zwaard hanteren?’

‘Goed. U hebt hem gezien. Hij is minder sterk dan ik of Osfried, maar hij is in staat iemand snel te doden.’

‘Als het erop aankwam, zou hij dan ser Boros Both kunnen verslaan?’

‘Boros de Buik?’ Ser Osmund grinnikte. ‘Die is, hoe oud, veertig? Vijftig? De helft van de tijd half zat en nog steeds dik als hij nuchter is. Als hij ooit graag heeft gevochten, dan is de lust daartoe hem inmiddels vergaan. Jawel, uwe genade, als het nodig is dat ser Boros gedood wordt, zou Osny daar zonder moeite toe in staat zijn. Hoezo? Heeft Boros verraad gepleegd?’

‘Nee,’ zei ze. Maar Osny wel.

Загрузка...