Septa Moëlle was een helleveeg met wit haar, een vlijmscherp gezicht en lippen die constant vol afkeuring getuit waren. Deze heeft haar maagdenvlies nog, wed ik, dacht Cersei, hoewel het inmiddels wel even taai en stijf zal zijn als verhard leer. Ze werd begeleid door zes ridders van de Hoge Mus, die het regenboogzwaard van hun wedergeboren orde als devies op hun ruitvormige schild droegen.
‘Septa.’ Cersei zat onder aan de IJzeren Troon, gekleed in groene zijde en gouden kant. ‘Zeg tegen Zijne Hoge Heiligheid dat hij ons misnoegen heeft gewekt. Hij matigt zich te veel aan.’ Smaragden fonkelden aan haar vingers en in haar gouden haar. De ogen van hof en stad waren op haar gericht en het lag in haar bedoeling ze heer Tywins dochter te tonen. Zodra deze mommersklucht afgelopen was, zouden ze weten dat ze maar één echte koningin hadden. Maar eerst moeten we de dans treden en geen enkele misstap maken. ‘Jonkvrouwe Marjolij is de waarachtige en zachtmoedige echtgenote van mijn zoon, zijn hulp en gemalin. Zijne Hoge Heiligheid had geen reden om haar persoon te na te komen, of om haar en haar nichtjes, die ons allen zo dierbaar zijn, in hechtenis te nemen. Ik eis dat hij hen vrijlaat.’
Septa Moëlle vertrok geen spier van haar strenge gezicht. ‘Ik zal de woorden van uwe genade aan Zijne Hoge Heiligheid overbrengen, maar het doet mij verdriet te moeten zeggen dat de jonge koningin en haar dames niet kunnen worden vrijgelaten voordat, en mits, hun onschuld bewezen is.’
‘Onschuld? Waarachtig,één blik op hun lieve jonge gezichtjes moet toch voldoende zijn om te zien hoe onschuldig ze zijn.’
‘Een lief gezicht verbergt dikwijls een zondaarshart.’
Aan de raadstafel verhief heer Blijleven zijn stem. ‘Van welke overtreding zijn deze jonge maagden beschuldigd, en door wie?’
De septa zei: ‘Megga Tyrel en Elinor Tyrel worden beschuldigd van losbandigheid, hoererij en samenzwering met hoogverraad als doel. Alla Tyrel wordt ervan beticht getuige te zijn geweest van hun schande en hen te hebben geholpen die te verbergen. Van al deze dingen wordt ook koningin Marjolij beschuldigd, en bovendien van overspel en hoogverraad.’
Cersei bracht een hand naar haar borst. ‘Vertel me wie er dergelijke laster over mijn schoondochter verspreidt! Ik geloof hier geen woord van. Mijn lieve zoon houdt met heel zijn hart van jonkvrouwe Marjolij. Ze kan nooit zo wreed zijn geweest om hem te bedriegen.’
‘De aanklager is een ridder van uw eigen hofhouding. Ser Osny Ketelzwart heeft voor het altaar van de Vader aan de Hoge Septon zelf bekend vleselijke omgang te hebben gehad met de koningin.’
Aan de raadstafel hapte Harys Vlugh naar adem en grootmaester Pycelle wendde zijn gezicht af De lucht vulde zich met gezoem, alsof er honderden wespen in de troonzaal waren losgelaten. Sommige dames op de galerij begonnen weg te glippen, gevolgd door een stroom jonkertjes en ridders achter in de zaal. De goudmantels lieten hen gaan, maar de koningin had ser Osfried opgedragen om te noteren wie er zoal de benen nam. Plotseling geurt de roos van Tyrel niet zo zoet meer.
‘Ser Osny is jong en wellustig, dat moet ik toegeven,’ zei de koningin, ‘maar niettemin een trouw ridder. Als hij zegt dat hij hieraan deelgenomen heeft… nee, dat is niet mogelijk. Marjolij is nog maagd!’
‘Dat is ze niet. Ik heb haar zelf onderzocht, op last van Zijne Hoge Heiligheid. Haar maagdenvlies is niet intact. Septa Aglantine en septa Melicent zullen hetzelfde vertellen, evenals koningin Marjolijs eigen septa, Nysterica, die wegens haar aandeel aan de schande van de koningin in een boetelingencel is opgesloten. Jonkvrouwe Megga en jonkvrouwe Elinor zijn eveneens onderzocht. Beiden bleken bereden te zijn.’
De wespen werden zo luid dat de koningin zichzelf nauwelijks kon horen denken. Ik hoop wel dat de kleine koningin en haar nichtjes van hun ritjes genoten hebben.
Heer Blijleven sloeg met zijn vuist op tafel. ‘Jonkvrouwe Marjolij heeft hare genade de koningin en wijlen de koningin-vader plechtige eden gezworen ter bevestiging van haar maagdelijkheid. Velen hier zijn daarvan getuigen geweest. Heer Tyrel heeft eveneens haar onschuld bevestigd, evenals vrouwe Olenna, van wie wij allen weten dat zij boven alle blaam verheven is. Wilt u ons doen geloven dat al deze edele lieden ons voorgelogen hebben?’
‘Wellicht zijn ook zij misleid, heer,’ zei septa Moëlle. ‘Hierover kan ik niets zeggen. Ik kan slechts zweren dat het waar is wat ik zelf heb ontdekt, toen ik de koningin onderzocht.’
Cersei zag voor zich hoe dit verzuurde oude wijf haar gerimpelde vingers in Marjolijs kleine roze kutje stak. Dat was zo gek, dat ze bijna in de lach schoot. ‘Wij staan erop dat Zijne Hoge Heiligheid onze eigen maesters toestaat mijn schoondochter te onderzoeken, om vast te stellen of er in deze lasterpraatjes enig spoor van waarheid schuilt. Grootmaester Pycelle, u begeleidt septa Moëlle terug naar de sept van Baelor de Gezegende en keert bij ons terug met de waarheid omtrent de maagdelijkheid van onze Marjolij.’
Pycelle was vuilwit weggetrokken. Tijdens raadsvergaderingen kan die ellendige ouwe dwaas niet ophouden met praten, maar nu ik een paar woorden van hem nodig heb, heeft hij zijn tong verloren, dacht de koningin, voordat de oude man ten slotte uitbracht: ‘Het is niet nodig dat ik haar… haar edele delen onderzoek.’ Zijn stem was dun en beverig. ‘Het doet mij verdriet om te zeggen… dat koningin Marjolij geen maagd is. Ze heeft mij gevraagd om maanthee voor haar te maken, niet eenmaal, maar vele malen.’
Op meer beroering dan daar op volgde, had Cersei Lannister niet kunnen hopen.
Zelfs de koninklijke heraut droeg weinig bij tot het dempen van het lawaai door met zijn staf op de vloer te bonken. De koningin liet het enkele hartslagen lang over zich komen, genietend van de schande die luidkeels over de kleine koningin werd afgeroepen. Toen het lang genoeg had geduurd, stond ze met een stalen gezicht op en beval de goudmantels de zaal te ontruimen. Het is uit met Marjolij Tyrel, dacht ze opgetogen. Haar witte ridders voegden zich bij haar toen ze vertrok via de konings deur achter de IJzeren Troon: Boros Both, Meryn Trant en Osmund Ketelzwart, de enige leden van de Koningsgarde die nog in de stad waren.
Uilebol stond naast de deur met zijn ratel in zijn hand en staarde met openhangende mond en opengesperde ronde ogen naar de verwarring. Hij mag dan een dwaas zijn, maar hij is een dwaas met ere. Meggie de Kikker had ook een narrenpak moeten dragen, zo goed was ze op de hoogte van de dag van morgen. Cersei bad dat de oude bedriegster krijsend onder in de hel mocht zitten. Met de jongere koningin wier komst ze had voorzegd was het afgelopen, en als die profetie vals kon blijken, gold dat ook voor de rest. Geen gouden lijkwaden, geen valonqar, ik ben eindelijk van je krassende kwaadaardigheid af.
De restanten van haar kleine raad volgden haar naar buiten. Harys Vlugh maakte een verdwaasde indruk. Hij struikelde bij de deur en zou allicht gevallen zijn als Auran Wateren hem niet bij zijn arm had gegrepen. Zelfs Orten Blijleven leek ongerust. ‘Het gewone volk is dol op de kleine koningin,’ zei hij. ‘Ze zullen dit niet goed opnemen. Ik ben bang voor wat er nu zou kunnen gebeuren, uwe genade.’
‘Heer Blijleven heeft gelijk,’ zei heer Wateren. ‘Als het uwe genade behaagt, zal ik de rest van onze nieuwe oorlogsgaleien te water laten. De aanblik daarvan op het Zwartewater, met koning Tommens banier wapperend aan de mast, zal de stad eraan herinneren wie het hier voor het zeggen hebben en wie hen bewaken voor het geval de meute tot nieuwe opstootjes besluit.’ Hij liet de rest onuitgesproken: eenmaal op het Zwartewater zouden zijn oorlogsgaleien kunnen voorkomen dat Hamer Tyrel zijn leger weer de rivier overzette, net zoals Tyrion destijds Stannis had gestuit. Hooggaarde had aan deze kant van Westeros geen zeestrijdkrachten. Ze vertrouwden op Roodweijns vloot, die op dit moment op de terugweg naar het Prieel was.
‘Een verstandige maatregel,’ zei de koningin. ‘Totdat deze storm gaat liggen, wil ik dat uw schepen bemand en te water zijn.’
Ser Harys Vlugh was zo bleek en klam dat hij op het punt leek van zijn stokje te gaan. ‘Als dit nieuws heer Tyrel ter ore komt, zal zijn woede grenzeloos zijn. Er zal bloed vloeien op straat…’
De ridder met de gele haan, peinsde Cersei, maar je wapenteken had beter een haas kunnen zijn, ser. Een angsthaas. Als Hamer Tyrel Stormeinde niet eens durft te bestormen, denk je dan dat hij ooit de goden zou durven aanvallen? Toen hij uitgezeverd was, zei ze: ‘Het mag niet tot bloedvergieten komen en ik ben ook van plan dat te voorkomen. Ik zal zelf naar Baelors Sept gaan om met koningin Marjolij en de Hoge Septon te spreken. Ik weet dat Tommen dol op allebei is en graag zou willen dat ik vrede tussen hen sluit.’
‘Vrede?’ Ser Harys depte met een fluwelen mouw zijn voorhoofd af. ‘Als er vrede mogelijk is… dat is heel dapper van u.’
‘Enigerlei vorm van proces is misschien nodig,’ zei de koningin, ‘om die laaghartige lasterpraatjes en leugens te ontzenuwen en de wereld te laten zien dat onze lieve Marjolij zo onschuldig is als wij allemaal weten.’
‘Jawel,’ zei Blijleven, ‘maar deze Hoge Septon zal de koningin misschien zelf willen berechten, zoals het Geloof vroeger recht placht te spreken over de mensen.’
Ik hoop het, dacht Cersei. Een dergelijk gerechtshof zou verraderlijke koninginnen die hun benen voor zangers spreidden en de heilige riten van de Maagd bezoedelden teneinde hun schande te verhullen, niet snel in een gunstig licht bezien. ‘Het gaat erom dat de waarheid aan het licht komt, daar zijn we het ongetwijfeld allemaal over eens,’ zei ze. ‘En nu, heren, moet u mij verontschuldigen. Ik moet naar de koning toe. Op een ogenblik als dit mag hij niet alleen zijn.’
Tommen was katten aan het vissen toen zijn moeder bij hem terugkwam. Dorcas had van reepjes bont een muis gemaakt en die aan een lang touw aan het uiteinde van een hengel gebonden. De poesjes maakten er dolgraag jacht op en de jongen deed niets liever dan het ding met rukjes over de vloer trekken terwijl zij het besprongen. Hij leek verrast toen Cersei haar armen om hem heen sloeg en hem op zijn voorhoofd kuste. ‘Waar is dat voor, moeder? Waarom huilt u?’
Omdat jij veilig bent, wilde ze tegen hem zeggen. Omdat jou nooit enig kwaad zal overkomen. ‘Dat heb je mis. Een leeuw huilt nooit.’ Er zou later wel tijd zijn om hem over Marjolij en haar nichten te vertellen. ‘Ik heb je handtekening op een paar volmachten nodig.’
Omwille van de koning had de koningin de namen op de arrestatiebevelen weggelaten. Tommen ondertekende ze blanco en drukte blijmoedig zijn zegel in de warme was, zoals hij altijd deed. Naderhand stuurde ze hem met Jocelyn Vlugh mee. Ser Osfried Ketelzwart arriveerde terwijl de inkt nog aan het drogen was. Cersei had de namen zelf ingevuld: ser Langknaap de Lange, Jalabhar Xho, Hamis de Harpspeler, Hugo Klip, Mark Muildoor, Beyaart Noorcruis, Lambert Klapbes, Hobber Roodweijn, Horas Roodweijn, en een zekere pummel genaamd Wout, die zichzelf de Blauwe Bard noemde.
‘Wat veel.’ Ser Osfried bladerde de bevelschriften door en bekeek de woorden vol argwaan, alsof het evenzovele kakkerlakken waren die over het perkament kropen. Geen van de Ketelzwarts kon lezen.
‘Tien. U hebt zesduizend goudmantels. Dat is wel voldoende voor tien man, zou ik denken. Een paar van de slimmere kerels zijn misschien al gevlucht, als de geruchten hun op tijd ter ore zijn gekomen. Zo ja, dan geeft dat niets: door hun afwezigheid zullen ze er alleen maar schuldiger op lijken. Ser Langknaap is een beetje onnozel en zal wellicht proberen zich te verzetten. Zorg dat hij niet sterft voordat hij heeft bekend, en breng geen van de overigen enige schade toe. Een paar van hen zijn misschien onschuldig.’ Het was belangrijk dat de beschuldiging tegen de tweeling Roodweijn vals zou blijken. Dat zou de rechtvaardigheid van het oordeel over de anderen aantonen.
‘We hebben ze allemaal voor zonsopgang ingerekend, uwe genade.’ Ser Osfried aarzelde. ‘Voor de deur van Baelors Sept verzamelt zich een menigte.’
‘Wat voor soort menigte?’ Alles wat onverwacht kwam, maakte dat ze op haar hoede was. Ze herinnerde zich wat heer Wateren over de opstootjes had gezegd. Ik had er niet bij stilgestaan hoe de kleine luiden hierop zouden kunnen reageren. Marjolij was hun oogappel. ‘Hoeveel?’
‘Omstreeks honderd. Ze roepen dat de Hoge Septon de kleine koningin moet vrijlaten. We kunnen ze wel uiteenslaan, als u dat wilt.’
‘Nee. Laat ze zich maar schor schreeuwen, dat brengt de Mus toch niet op andere gedachten. Hij luistert alleen naar de goden.’ Er school een zekere ironie in dat Zijne Hoge Heiligheid een boze menigte op de stoep had zitten, aangezien hij door precies zo’n menigte aan zijn kristallen kroon was geholpen. Die hij prompt heeft verkocht. ‘Het geloof heeft nu zijn eigen ridders. Laat die de sept maar verdedigen. O, en sluit ook de stadspoorten. Niemand mag Koningslanding in of uit zonder mijn toestemming, totdat alles achter de rug en op orde is.’
‘Zoals u beveelt, uwe genade.’ Ser Osfried boog en vertrok om iemand te zoeken die hem de arrestatiebevelen kon voorlezen.
Toen de zon die dag onderging, was iedereen die van verraad werd beschuldigd in hechtenis genomen. Hamis de Harpspeler was in elkaar gezakt toen ze hem kwamen halen en ser Langknaap de Lange had drie goudmantels verwond, voordat de anderen hem hadden overmeesterd. Cersei beval de tweeling Roodweijn comfortabele vertrekken in een toren te geven. De rest ging naar de kerkers.
‘Hamis heeft moeite met ademhalen,’ meldde Qyborn toen hij haar die avond kwam opzoeken. ‘Hij roept om een maester.’
‘Zeg tegen hem dat hij die kan krijgen zodra hij bekent.’ Ze dacht even na. ‘Hij is te oud om een van de minnaars te zijn, maar hij heeft ongetwijfeld voor Marjolij moeten zingen en spelen terwijl zij andere mannen vermaakte. We zullen details nodig hebben.’
‘Ik zal ze er wel aan helpen herinneren, uwe genade.’
De volgende dag hielp vrouwe Blijleven Cersei met aankleden voor hun bezoek aan de kleine koningin. ‘Niets al te rijks of al te kleurigs,’ zei ze. ‘Iets dat vroom en saai genoeg is voor de Hoge Septon. Hij zal waarschijnlijk willen dat ik met hem bid.’
Uiteindelijk koos ze een zachte wollen japon die haar van keel tot enkels bedekte, met slechts een paar kleine wingerdranken in gouddraad op het lijfje en de mouwen geborduurd om de strenge lijnen te verzachten. En nog beter: op bruin zou geen vuil te zien zijn, voor het geval ze zou moeten knielen.
‘Terwijl ik mijn schoondochter troost, moet jij met de drie nichtjes spreken,’ zei ze tegen Taena. ‘Praat Alla om als je kunt, maar wees voorzichtig met wat je zegt. De goden zijn misschien niet de enige luisteraars.’
Jaime zei altijd dat het moeilijkste deel van een veldslag vlak ervoor kwam, tijdens het wachten op het begin van het bloedbad. Toen ze naar buiten stapte, zag Cersei dat de lucht grauw en naargeestig was. Ze kon niet het risico lopen om door een stortbui te worden overvallen en drijfnat en verzopen bij Baelors Sept te arriveren. Dat werd dus de draagkoets. Als escorte nam ze tien Lannister-huiswachten en Boros Both mee. ‘Marjolijs meute heeft misschien niet het benul om de ene Ketelzwart van de andere te onderscheiden,’ zei ze tegen ser Osmund, ‘en ik kan niet hebben dat u zich een weg hakt door het volk. We kunnen u het beste een poosje uit het zicht houden.’
Terwijl ze door Koningslanding werden gedragen, werd Taena opeens door twijfel overvallen. ‘Dat proces,’ zei ze zachtjes. ‘Stel dat Marjolij eist dat haar schuld of onschuld door middel van een tweegevecht wordt vastgesteld?’
Een lachje flikkerde over Cerseis lippen. ‘Als koningin dient ze haar eer te laten verdedigen door een ridder van de Koningsgarde. Ieder kind in Westeros weet hoe prins Aemon de Drakenridder zich tegen de beschuldigingen van ser Morghil als kampvechter voor zijn zuster koningin Naerys opwierp. Nu ser Loras echter zo zwaar gewond is, vrees ik dat de rol van prins Aemon aan een van zijn gezworen broeders zal moeten toevallen.’ Ze haalde haar schouders op. ‘Maar aan wie? Ser Arys en ser Balon zijn ver weg in Dorne, Jaime is naar Stroomvliet toe en ser Osmund is de broer van de man die haar beschuldigt, dus de enige die overblijven… O, jeetje…’
‘Boros Both en Meryn Trant.’ Vrouwe Taena lachte.
‘Ja, en ser Meryn voelt zich de laatste tijd onwel. Herinner me eraan dat ik dat tegen hem zeg als we in het kasteel terug zijn.’
‘Dat zal ik doen, lieve.’ Taena greep haar hand en kuste die. ‘Ik hoop dat ik u nooit te na zal komen. U bent vreselijk in uw toorn.’
‘Iedere moeder zou hetzelfde doen om haar kinderen te beschermen’ zei Cersei. ‘Wanneer ben je van plan jouw zoon naar het hof te halen? Rosseel, heette hij zo niet? Hij zou samen met Tommen kunnen oefenen.’
‘Ik weet dat het jochie dat fantastisch zou vinden… maar de situatie is op dit moment zo onzeker, het leek met het beste om te wachten tot het gevaar geweken is.’
‘Dat duurt niet lang meer,’ beloofde Cersei. ‘Stuur maar bericht naar Langetafel en laat Rosseel zijn beste wambuis en zijn houten zwaard inpakken. Een nieuw vriendje is net wat Tommen nodig heeft om hem zijn verlies te helpen vergeten, nadat Marjolijs kop gerold is.’
Onder aan het standbeeld van Baelor de Gezegende stapten ze uit de draagkoets. Het verheugde de koningin om te zien dat de botten en het vuil opgeruimd waren. Ser Osfried had de waarheid gesproken: de menigte was minder talrijk en ook minder roerig dan de mussen geweest waren. De mensen stonden op kluitjes gemelijk naar de deuren van de Grote Sept te staren, waar een rij septon-novicen met vechtstokken in de hand opgesteld stond. Geen staal, stelde Cersei vast. Dat was of heel wijs of heel dom, ze was er niet zeker van wat.
Niemand deed enige poging haar de weg te versperren. Zowel de kleine luiden als de novicen weken opzij toen ze langskwamen. Toen ze eenmaal binnen waren, kwamen drie ridders hen in de Lampenzaal tegemoet, alle drie gehuld in de regenboogkleurige gewaden van de Krijgsmanszonen. ‘Ik ben hier om mijn schoondochter op te zoeken,’ zei Cersei tegen hen.
‘Zijne Hoge Heiligheid verwachtte u al. Ik ben ser Theodan de Waarachtige, eertijds ser Theodan Welle. Als uwe genade mij wil volgen?’
De Hoge Mus lag zoals altijd op zijn knieën. Ditmaal bad hij voor het altaar van de Vader. Hij onderbrak zijn gebed ook niet toen de koningin naderbij kwam, maar liet haar vol ongeduld wachten totdat hij klaar was. Pas toen stond hij op en maakte een buiging voor haar. ‘Uwe genade. Dit is een trieste dag.’
‘Uiterst triest. Hebben wij uw verlof om met Marjolij en haar nichtjes te spreken?’ Ze koos voor een gedwee en nederig optreden; bij deze man zou dat waarschijnlijk het beste werken.
‘Als u dat wenst. Kom naderhand bij mij, mijn kind. Wij moeten samen bidden, u en ik.’
De kleine koningin zat boven in een van de slanke torens van de Grote Sept opgesloten. Haar cel was acht voet lang en zes voet breed, zonder ander meubilair dan een stromatras en een bidbankje, een emmer water, een exemplaar van de Zevenpuntige Ster en een kaars om bij te lezen. Het enige raampje was nauwelijks breder dan een schietgat.
Cersei trof Marjolij barrevoets en huiverend aan, gekleed in het baaien hemd van een novicezuster. Haar haar zat volledig in de klit en ze had vuile voeten. ‘Ze hebben me al mijn kleren afgenomen,’ vertelde de kleine koningin haar toen ze alleen waren. ‘Ik droeg een japon van ivoorwit kant, met rivierparels op het lijfje, maar de septa’s grepen me vast en kleedden me uit tot op mijn huid. Mijn nichten ook. Megga smeet een septa keihard tegen de kaarsen aan, zodat haar gewaden in brand vlogen. Maar ik vrees voor Alla. Die werd zo wit als een doek en was zelfs te bang om te huilen.’
‘Het arme kind.’ Er waren geen stoelen, dus ging Cersei naast de kleine koningin op haar matras zitten. ‘Vrouwe Taena is haar gaan opzoeken, om haar te laten weten dat ze niet vergeten wordt.’
‘Ik mag ze niet eens opzoeken!’ tierde Marjolij. ‘Hij houdt ons allemaal bij elkaar vandaan. Voordat u kwam, mocht ik geen andere bezoekers ontvangen dan septa’s. Er komt er ieder uur een om te vragen of ik mijn hoererij en wil bekennen. Ze laten me niet eens slapen. Ze maken me wakker om bekentenissen te eisen. Vannacht heb ik septa Unella bekend dat ik haar de ogen uit wilde krabben.’
Jammer dat je dat niet hebt gedaan, dacht Cersei. Als je een arme oude septa blind maakt, zou dat de Hoge Mus beslist van je schuld overtuigen. ‘Ze ondervragen je nichtjes op dezelfde manier.’
‘Mogen ze dan vervloekt zijn,’ zei Marjolij. ‘Mogen ze allemaal vervloekt zijn tot in de zevende hel. Alla is lief en verlegen, hoe kunnen ze haar dit aandoen? En Megga… ze lacht even hard als een hoer op de kade, dat weet ik, maar van binnen is ze nog steeds niet meer dan een klein meisje. Ze zijn me alle drie dierbaar, en zij houden van mij. Als die mus denkt dat hij ze kan dwingen om over mij te liegen…’
‘Zij zijn ook in staat van beschuldiging gesteld, vrees ik. Alle drie.’
‘Mijn nichten?’ Marjolij verbleekte. ‘Alla en Megga zijn nauwelijks meer dan kinderen. Uwe genade, dit… dit is obsceen! Haalt u ons hieruit?’
‘Ik wilde dat ik het kon.’ Haar stem was vol verdriet. ‘Zijne Hoge Heiligheid laat jullie door zijn nieuwe ridders bewaken. Om jullie te bevrijden, zou ik de goudmantels moeten sturen en dit heiligdom moeten ontwijden met moord.’ Cersei nam Marjolijs hand in de hare. ‘Maar ik heb niet stilgezeten. Ik heb iedereen die ser Osny als jullie minnaars heeft genoemd bijeen laten brengen. Ik weet zeker dat zij tegen Zijne Hoge Heiligheid zullen zeggen dat je onschuldig bent, en daar tijdens je proces een eed op zullen doen.’
‘Proces?’ In de stem van het meisje klonk nu echte angst door. ‘Is het nodig dat er een proces komt?’
‘Hoe wil je je onschuld anders bewijzen?’ Cersei gaf een geruststellend kneepje in Marjolijs hand. ‘Het is uiteraard je goed recht om de aard van je proces zelf te bepalen. Jij bent de koningin. De ridders van de Koningsgarde hebben een eed afgelegd om je te verdedigen.’
Marjolij begreep het meteen. ‘Een gerechtelijke tweekamp? Maar Loras is gewond, anders zou hij…’
‘Hij heeft zes broeders.’
Marjolij staarde haar aan en trok toen haar hand weg. ‘Is dat een grap?
Boros is een lafaard, Meryn is oud en traag, uw broer is verminkt, de twee anderen zijn ver weg in Dorne en Osmund is verdomme een Ketelzwart. Loras heeft twee broers, niet zes. Als er dan een gerechtelijke tweekamp komt, wil ik dat Garlan mijn kampvechter is.’
‘Ser Garlan is geen lid van de Koningsgarde,’ zei de koningin. ‘Als het om de eer van de koningin gaat, vereisen de wet en het gewoonterecht dat haar kampvechter iemand van het gezworen zevental van de koning is. De Hoge Septon zal daar op staan, vrees ik.’ Daar zorg ik wel voor.
Marjolij gaf niet direct antwoord, maar haar bruine ogen vernauwden zich argwanend. ‘Both of Trant,’ zei ze ten slotte. ‘Het zou een van die twee moeten worden. Dat zou u wel bevallen, hè? Osny Ketelzwart zou ze allebei in stukken hakken.’
Bij de zevende hei. Cersei trok een gekwetst gezicht. ‘Je doet me onrecht aan, dochter. Het enige wat ik wil…’
‘…is uw zoon helemaal voor uzelf hebben. Hij zal nooit een vrouw hebben die u niet haat. En ik bèn uw dochter niet, de goden zij dank. Ga weg.’
‘Doe niet zo dwaas. Ik ben hier alleen maar om je te helpen.’
‘Om me mijn graf in te helpen. Ik heb gevraagd of u weg wilde gaan. Moet ik mijn cipiers roepen en u laten wegsleuren, vileine, intrigerende, kwaadaardige teef die u bent?’
Cersei griste haar rokken en haar waardigheid bij elkaar. ‘Dit moet heel beangstigend voor je zijn. Ik zal je die woorden maar vergeven.’ Net als aan het hof wist je hier nooit wie er misschien meeluisterde. ‘Ik zou in jou plaats ook bang zijn. Grootmaester Pycelle heeft toegegeven dat hij je maanthee heeft verschaft, en je Blauwe Bard… als ik jouw was, dame, zou ik maar tot de Oude Vrouw om wijsheid en tot de Moeder om genade bidden. Ik vrees dat je die allebei binnenkort heel hard nodig zult hebben.’
Vier verschrompelde septa’s begeleidden de koningin de torentrap af Het ene oude wijfje leek nog zwakker dan het andere. Toen ze de begane grond hadden bereikt, daalden ze nog verder af tot in het hart van Visenya’s Heuvel. De trap eindigde een heel eind onder de aarde, waar een rij flakkerende toortsen een lange gang verlichtte.
De Hoge Septon wachtte haar op in een kleine, zevenhoekige ontvangkamer. Die was spaarzaam ingericht en onversierd, met kale stenen wanden, een ruwhouten tafel, drie stoelen en een knielbankje. In de wanden waren de gezichten van de Zeven uitgehouwen. Cersei vond de reliëfs primitief en lelijk, maar er ging een zekere kracht van uit, vooral van de ogen, bollen van onyx, malachiet en gele maansteen die de gezichten op de een of andere manier tot leven wekten.
‘U hebt met de koningin gesproken,’ zei de Hoge Septon.
Ze bood weerstand tegen de aandrang om te zeggen: Ik ben de koningin. ‘Jawel.’
‘Alle mensen zondigen, ook koningen en koninginnen. Ik heb zelf gezondigd, en heb vergeving ontvangen. Maar zonder biecht kan er geen vergeving zijn. De koningin weigert te bekennen.’
‘Misschien is ze onschuldig.’
‘Dat is ze niet. Zij is door vrome septa’s onderzocht, en deze verklaren dat haar maagdenvlies niet meer intact is. Ze heeft maanthee gedronken om de vrucht van haar hoererij en in de moederschoot te vermoorden. Een gezalfde ridder heeft op zijn zwaard gezworen dat hij vleselijke omgang met haar en twee van haar drie nichten heeft gehad. Anderen hebben ook bij haar gelegen, zegt hij, en hij noemt vele namen van zowel hooggeplaatste als ondergeschikte mannen.’
‘Mijn goudmantels hebben hen allemaal naar de kerkers gevoerd,’ verzekerde Cersei hem. ‘Pas één van hen is ondervraagd, een zanger, genaamd de Blauwe Bard. Wat hij te zeggen had, was verontrustend. Niettemin bid ik dat als mijn schoondochter terechtstaat, haar onschuld alsnog bewezen zal worden.’ Ze aarzelde. ‘Tommen houdt zo van zijn kleine koningin, uwe Heiligheid. Ik vrees dat het moeilijk voor hem of zijn heren zal zijn om rechtvaardig over haar te oordelen. Misschien zou het proces door het Geloof gevoerd moeten worden?’
De Hoge Mus plaatste zijn handen schuin tegen elkaar. ‘Die gedachte is ook al bij mij opgekomen, uwe genade. Zoals Maegor de Wrede het Geloof eens het zwaard ontnam, zo beroofde Jaehaerys de Verzoener ons van de weegschaal des oordeels. Maar wie is er waarlijk geschikt om een koningin te oordelen, behalve de Zeven in den Hoge en de godgewijden op aarde? Deze zaak zal dienen voor een gewijd hof van zeven rechters. Drie zullen er van uw vrouwelijke sekse zijn. Een maagd, een moeder en een oude vrouw: Wie zijn er beter geschikt om over de verdorvenheid van de vrouw te oordelen?’
‘Dat zou het beste zijn. Marjolij heeft uiteraard het recht om te eisen dat haar schuld of onschuld door een gerechtelijke tweekamp beslist wordt. In dat geval moet haar kampvechter een van Tommens Zevental zijn.’
‘De ridders van de Koningsgarde dienen al sinds de dagen van Aegon de Veroveraar als de rechtmatige kampvechters van koning en koningin. De kroon en het Geloof spreken in dezen met één mond.’
Cersei sloeg haar handen voor haar gezicht, als met leedwezen. Toen ze weer opkeek, glinsterde er in één oog een traan. ‘Dit zijn waarlijk trieste tijden,’ zei ze, ‘maar het verheugt mij dat wij het zozeer eens zijn. Als Tommen hier was zou hij u danken, daar ben ik zeker van. Samen zullen u en ik de waarheid achterhalen.’
‘Inderdaad.’
‘Ik moet naar het kasteel terug. Met uw verlof zal ik ser Osny Ketelzwart mee terugnemen. De kleine raad zal hem willen ondervragen en zijn beschuldigingen met eigen oren willen horen.’
‘Nee,’ zei de Hoge Septon.
Het was maar een woord, een klein woordje, maar Cersei ervoer het als een plens ijswater in haar gezicht. Ze knipperde met haar ogen en haar zelfverzekerdheid werd lichtelijk aan het wankelen gebracht. ‘Ser Osny zal in verzekerde bewaring worden gesteld, dat beloof ik u.’
‘Hij is hier in verzekerde bewaring. Kom. Ik laat het u zien.’
Cersei voelde hoe de ogen van de Zeven naar haar staarden, ogen van jade, malachiet en onyx, en een plotselinge huivering van angst, zo koud als ijs, doorvoer haar. Ik ben de koningin, hield ze zichzelf voor. De dochter van heer Tywin. Met tegenzin ging ze mee.
Ser Osny was niet ver weg. De ruimte was donker en met een zware ijzeren deur afgesloten. De Hoge Septon haalde de sleutel te voorschijn om hem te openen en nam een toorts van de muur om de kamer daarachter te verlichten. ‘Na u, uwe genade.’
Binnen hing Osny Ketelzwart naakt aan het plafond, bungelend aan een paar zware ijzeren ketens. Hij was gegeseld. Zijn rug en schouders lagen bijna helemaal open, en ook op zijn benen en billen liepen de striemen kriskras over elkaar.
De koningin kon de aanblik bijna niet verdragen. Ze keerde zich om naar de Hoge Septon. ‘Wat hebt u gedaan?’
‘Wij hebben zeer ernstig naar de waarheid gezocht.’
‘Hij had u de waarheid verteld. Hij is uit eigen vrije wil naar u toegekomen om zijn zonden op te biechten.’
‘Dat heeft hij inderdaad gedaan. Ik heb vele mannen horen biechten, uwe genade, maar ik had zelden een man gehoord die er zo vergenoegd over was dat hij zo schuldig was.’
‘U hebt hem gegeseld!’
‘Er is geen penitentie mogelijk zonder pijn. Geen enkele man zou zichzelf de gesel moeten besparen, zoals ik tegen ser Osny heb gezegd. Ik voel mij zelden zo dicht bij god als wanneer ik om mijn eigen slechtheid word gegeseld, al zijn mijn zwartste zonden lang niet zo zwart als de zijne.’
‘M-maar,’ sputterde ze, ‘u predikt de genade van de Moeder…’
‘Ser Osny zal die zoete melk in het hiernamaals proeven. In de Zevenpuntige Ster staat geschreven dat alle zonden vergeven kunnen worden, maar dat misdaden desondanks dienen te worden bestraft. Osny Ketelzwart is schuldig aan verraad en moord, en het loon van de verrader is de dood.’
Hij is maar een priester, dat kan hij niet doen. ‘Het is niet aan het geloof om een man ter dood te veroordelen, wat zijn overtreding ook moge zijn.’
‘Wat zijn overtreding ook moge zijn.’ De Hoge Septon herhaalde die woorden langzaam en woog ze. ‘Het vreemde, uwe genade, is dat ser Osny’s overtredingen steeds verder veranderden naarmate wij de gesel ijveriger hanteerden. Hij wil ons nu doen geloven dat hij Marjolij Tyrel nooit heeft aangeraakt. Is dat niet zo, ser Osny?’
Osny Ketelzwart opende zijn ogen. Toen hij de koningin daar voor zich zag staan streek hij met zijn tong over zijn gezwollen lippen en zei: ‘De Muur. U had me de Muur beloofd.’
‘Hij is gek,’ zei Cersei. ‘U hebt hem tot waanzin gedreven.’
‘Ser Osny,’ zei de Hoge Septon met vaste, duidelijke stem, ‘hebt u vleselijke omgang met de koningin gehad?’
‘Jawel.’ De ketens rammelden zacht toen Osny kronkelde in zijn kluisters. ‘Met die daar. Dat is de koningin die ik heb genaaid. Zij heeft me gestuurd om de oude Hoge Septon van kant te maken. Hij had nooit geen lijfwachten. Ik ben gewoon naar binnen gegaan toen hij sliep en heb een kussen op zijn gezicht gedrukt.’
Cersei draaide zich met een ruk om en rende weg.
De Hoge Septon probeerde haar te grijpen, maar hij was maar een ouwe mus en zij een leeuwin van de Rots. Ze duwde hem opzij, stormde de deur door en smeet die met een klap achter zich dicht. De Ketelzwarts, de Ketelzwarts, ik heb de Ketelzwarts nodig, ik stuur Osfried naar binnen met de goudmantels en Osmund met de Koningsgarde, Osny zal het allemaal ontkennen als ze hem eenmaal bevrijden en ik zal me van deze Hoge Septon ontdoen zoals ik me van de vorige heb ontdaan. De vier oude septa’s versperden haar de weg en graaiden naar haar met gerimpelde handen. Ze smeet er een tegen de vloer en klauwde een ander over het gezicht en wist de trap te bereiken. Halverwege de treden dacht ze aan Taena Blijleven, en ze struikelde, happend naar adem. Zeven bewaar me, bad ze. Taena weet alles. Als ze haar ook pakken, en haar geselen…
Ze kwam al rennend tot in de sept, maar niet verder. Daar werd ze door vrouwen opgewacht, nog meer septa’s, en ook zwijgende zusters, jonger dan de vier oude vrouwen beneden. ‘Ik ben de koningin!’ schreeuwde ze terwijl ze voor hen terugdeinsde. ‘Dit gaat jullie je kop kosten, stuk voor stuk. Laat me erdoor.’ In plaats daarvan staken ze hun handen naar haar uit. Cersei rende naar het altaar van de Moeder, maar daar kregen ze haar te pakken, een stuk of twintig, en ze sleepten haar schoppend en wel naar de torentrap. In de cel drukten drie zwijgende zusters haar neer terwijl een septa, genaamd Scolera, haar al haar kleren uittrok. Ze nam haar zelfs haar kleingoed af. Een andere septa smeet haar een baaien hemd toe. ‘Dit kunnen jullie niet doen!’ bleef de koningin tegen hen schreeuwen. ‘Ik ben een Lannister, laat me los, mijn broer vermoordt jullie, Jaime rijt jullie van keel tot kut open, handen van me af! Ik ben de koningin!’
‘De koningin kan beter bidden,’ zei septa Scolera, voordat ze haar naakt in de koude, naargeestige cel achterlieten.
Zij was niet zo gedwee als Marjolij Tyrel, die haar hemdje had aangetrokken en zich bij een gevangenschap als deze had neergelegd. Ik zal ze leren wat het betekent om een leeuw in een kooi te stoppen, dacht Cersei. Ze scheurde het hemd in honderd stukjes, vond een emmer water en verbrijzelde die tegen de muur, waarna ze hetzelfde deed met de kamerpot. Toen er niemand kwam, begon ze met een vuist op de deur te beuken. Haar escorte bevond zich beneden op het plein: tien Lannister-wachters en ser Boros Both. Als ze me eenmaal horen, komen ze me bevrijden, en dan slepen we die ellendige Hoge Mus in ketens terug naar de Rode Burcht.
Ze schreeuwde en schopte en huilde tot haar keel schor was, bij de deur en bij het raam. Niemand riep iets terug, noch kwam iemand haar redden. Het werd donker in de cel. Het werd ook koud. Cersei begon te huiveren. Hoe kunnen ze me zo achterlaten, zonder zelfs maar een haardvuur? Ik ben hun koningin. Ze begon er spijt van te krijgen dat ze het hemd dat ze haar hadden gegeven kapot had gescheurd. Er lag een deken op de stromatras in de hoek, een tot op de draad versleten geval van dunne bruine wol. Hij was ruw en jeukte, maar het was alles wat ze had. Cersei dook in elkaar en kroop eronder om niet te hoeven huiveren, en het duurde niet lang of ze was van uitputting in slaap gevallen.
Ze kwam pas weer bij besef toen ze door een zware hand wakker werd geschud. Het was pikdonker in de cel, en een grote, lelijke vrouw knielde naast haar met een kaars in de hand. ‘Wie ben jij?’ wilde de koningin weten. ‘Ben je gekomen om me te bevrijden?’
‘Ik ben septa Unella. Ik ben gekomen om u over al uw moorden en hoererijen te horen vertellen.’
Cersei sloeg haar hand weg. ‘Dat kost je je kop! Waag het niet om me aan te raken. Verdwijn.’
De vrouw stond op. ‘Uwe genade, ik kom over een uur weer terug. Wellicht bent u dan bereid om te biechten.’
Een uur, een uur, een uur, en nog een uur. Zo verstreek de langste nacht die Cersei Lannister ooit had meegemaakt, op de nacht van Joffry’s bruiloft na. Haar keel was zo rauw van het schreeuwen dat ze bijna niet kon slikken. Het was ijskoud geworden in de cel. Ze had de kamerpot kapot gegooid, dus moest ze in een hoekje hurken om een plas te doen en die over de vloer te zien sijpelen. Telkens als ze haar ogen had dichtgedaan, doemde septa Unella weer naast haar op om haar heen en weer te schudden en te vragen of ze haar zonden wilde opbiechten.
De dag bracht geen verlichting. Met zonsopgang bracht septa Moëlle haar een kom grijze watergruwel. Cersei smeet hem naar haar hoofd. Maar toen ze een nieuwe emmer water brachten, had ze zo’n dorst dat ze geen andere keus had dan te drinken. Toen ze een ander hemd brachten, grauw; dun en met een schimmellucht eraan, trok ze het over haar naakte lijf. En toen Moëlle die avond weer verscheen, at ze het brood en de vis op en eiste wijn om het weg te spoelen. De wijn kwam niet, maar septa Unella kwam wel voor haar uurlijkse bezoek om te vragen of de koningin bereid was te biechten.
Wat kan er aan de hand zijn? vroeg Cersei zich af toen het dunne streepje lucht buiten haar raampje weer donker begon te worden. Waarom komt niemand mij hier uit halen? Ze kon niet geloven dat de Ketelzwarts hun broer in de steek zouden laten. Wat voerde haar raad eigenlijk uit? Lafaards en verraders. Als ik hier uit kom, laat ik het hele zootje onthoofden en zoek ik betere mannen om hun plaats in te nemen.
Driemaal die dag hoorde ze het geluid van geschreeuw in de verte vanaf het plein opstijgen, maar de naam die de meute riep was die van Marjolij, niet de hare.
Kort voor zonsopgang op de tweede dag, toen Cersei de laatste havermout van de bodem van de kom likte, zwaaide de celdeur onverwachts open om heer Qyborn binnen te laten. Ze had zich bijna in zijn armen gestort. ‘Qyborn,’ fluisterde ze. ‘O goden, ik ben zo blij dat ik jouw gezicht zie. Breng me naar huis.’
‘Dat is niet toegestaan. U zult worden berecht voor een gewijde rechtbank van zeven personen wegens moord, verraad en hoererij.’
Cersei was zo uitgeput dat die woorden haar aanvankelijk als onzin voorkwamen. ‘Tommen. Vertel me hoe het met mijn zoon is. Is hij nog koning?’
‘Inderdaad, uwe genade. Hij bevindt zich veilig en wel achter de muren van Maegors Veste, beschermd door de Koningsgarde. Maar hij voelt zich eenzaam en is onrustig. Hij vraagt naar u en naar zijn kleine koningin. Op dit moment heeft nog niemand hem van uw… uw…’
‘…problemen verteld?’ opperde ze. ‘En hoe zit het met Marjolij?’
‘Die wordt ook berecht, door hetzelfde hof dat uw proces zal voeren. Ik heb de Blauwe Bard bij de Hoge Septon laten brengen, zoals uwe genade had bevolen. Hij bevindt zich daar nu, ergens onder ons. Volgens mijn fluisteraars wordt hij gegeseld, maar tot dusverre zingt hij nog steeds hetzelfde lieve liedje dat wij hem hebben bijgebracht.’
Hetzelfde lieve liedje. Haar brein was afgestompt door slaapgebrek. Wout, zijn echte naam is Wout. Als de goden goed waren, zou Wout onder de zweep bezwijken, zodat Marjolij zijn getuigenis niet meer kon ontzenuwen. ‘Waar zijn mijn ridders? Ser Osfried… de Hoge Septon wil zijn broer Osny doden, zijn goudmantels moeten…’
‘Osfried Ketelzwart is niet langer bevelhebber van de Stadswacht. De koning heeft hem uit zijn ambt ontzet en de kapitein van de Drakenpoort in zijn plaats benoemd, een zekere Humfried Wateren.’
Cersei was zo vermoeid dat ze het allemaal niet kon bevatten. ‘Waarom zou Tommen zoiets doen?’
‘De jongen treft geen blaam. Als zijn raad hem een decreet voorlegt, ondertekent hij het en bekrachtigt het met zijn zegel.’
‘Mijn raad… wie? Wie doet zoiets? U toch niet?’
‘Helaas, ik ben uit de raad ontslagen, al houd ik voorlopig toestemming mijn werk met de fluisteraars van de eunuch voort te zetten. Het rijk wordt geregeerd door ser Harys Vlugh en grootmaester Pycelle. Zij hebben een raaf naar de Rots van Casterling gezonden met een uitnodiging voor uw oom om terug te keren naar het hof teneinde het regentschap op zich te nemen. Als hij van plan is dat te aanvaarden, kan hij beter haast maken. Hamer Tyrel heeft het beleg van Stormeinde opgeheven en trekt met zijn leger op naar de stad en ook Randyl Tarling is onderweg, vanuit Maagdenpoel.’
‘Heeft heer Blijleven daarmee ingestemd?’
‘Blijleven heeft zijn zetel in de raad opgegeven en is naar Langetafel gevlucht, samen met zijn vrouw; die ons als eerste het nieuws van de… beschuldigingen tegen uwe genade heeft gebracht.’
‘Ze hebben Taena laten gaan.’ Dat was het beste wat ze had gehoord sinds de Hoge Mus neehad gezegd. Taena had haar in het verderf kunnen storten. ‘En heer Wateren? Zijn schepen… als hij zijn bemanning aan wal brengt, moet hij genoeg mannen hebben om…’
‘Zodra het nieuws over de huidige moeilijkheden van uwe genade de rivier bereikte, hees heer Wateren de zeilen, stak zijn riemen uit en voer met zijn vloot naar zee. Ser Harys vreest dat hij zich bij heer Stannis zal aansluiten. Pycelle meent dat hij naar de Stapstenen koerst om een bestaan als piraat op te bouwen.’
‘Al mijn mooie oorlogsgaleien.’ Cersei moest bijna lachen. ‘Mijn vader zei altijd dat bastaards van nature verraderlijk waren. Ik wou dat ik geluisterd had.’ Ze huiverde. ‘Ik ben verloren, Qyborn.’
‘Nee.’ Hij nam haar hand. ‘Er is altijd hoop. Uwe genade, u hebt het recht uw onschuld te bewijzen door middel van een gevecht. Mijn koningin, uw kampioen staat klaar. In al de Zeven Koninkrijken is geen man die enige hoop kan koesteren hem te weerstaan. U hoeft slechts het bevel te geven…’
Nu lachte ze wel. Het was dan ook grappig, vreselijk grappig, afschuwelijkgrappig. ‘De goden drijven de spot met al onze verwachtingen en plannen. Ik heb een kampioen die geen mens kan verslaan, maar het is mij niet toegestaan gebruik van hem te maken. Ik ben de koningin, Qyborn. Slechts een Gezworen Broeder van de Koningsgarde kan mijn eer verdedigen.’
‘Ik snap het.’ De glimlach verdween van Qyborns gezicht. ‘Uwe genade, ik sta machteloos. Ik weet niet wat ik u moet aanraden…’
Zelfs in haar toestand van uitputting en angst wist de koningin dat ze haar lot niet in handen van een mussenhof kon leggen. Noch kon ze erop rekenen dat ser Kevan tussenbeide zou komen, niet na de woorden die tijdens hun laatste ontmoeting waren gevallen. Het moet een gerechtelijke tweekamp worden. Er is geen andere weg. ‘Qyborn, omwille van de liefde die je me toedraagt, smeek ik je een bericht voor me te versturen. Een raaf, als je kunt. Zo niet, dan een ruiter. Stuur bericht naar Stroomvliet, naar mijn broer. Vertel hem wat er is gebeurd en schrijf… schrijf…’
‘Ja, uwe genade?’
Huiverend likte ze haar lippen. ‘Kom onmiddellijk. Help me. Red me. Ik heb je nu nodig als nooit tevoren. Ik hou van je. Ik hou van je. Ik hou van je. Kom onmiddellijk.’
‘Zoals u beveelt. Driemaal “Ik hou van je”?’
‘Driemaal.’ Ze moest tot hem door zien te dringen. ‘Hij zal komen. Ik weet het. Dat moet. Jaime is mijn enige hoop.’
‘Mijn koningin,’ zei Qyborn, ‘bent u… vergeten dat ser Jaime geen zwaardhand heeft? Als hij uw kampvechter is, en hij verliest…’
Dan zullen we deze wereld samen verlaten, zoals we er eens samen binnengekomen zijn.’Hij zal niet verliezen. Jaime niet. Niet als mijn leven op het spel staat.’