Jaime

Heer Tywin Lannister was de stad binnengekomen op een hengst, zijn wapenrusting van karmijnrood email glanzend opgewreven, schitterend van het gouden inlegwerk en de edelstenen. Hij verliet haar op een hoge wagen, behangen met karmijnrode banieren, en zes zwijgende zusters ernaast om zijn gebeente te begeleiden.

De begrafenisstoet verliet Koningslanding via de Godenpoort, die breder en luisterrijker was dan de Leeuwenpoort. Voor Jaimes gevoel was dat een verkeerde keus. Zijn vader was een leeuw geweest, dat kon niemand ontkennen, maar zelfs heer Tywin had nooit beweerd dat hij een god was.

Een erewacht van vijftig ridders met karmijnrode vaantjes aan hun lansen omringde heer Tywins wagen. Meteen daarop volgden de heren van het westen. De wind rukte aan hun banieren, zodat hun deviezen dansten en fladderden. Terwijl Jaime langs de stoet naar voren draafde, kwam hij langs everzwijnen, dassen en kevers, een groene pijl en een rode os, gekruiste hellebaarden, gekruiste speren, een boomkat, een aardbei, een wijde mouw en vier zonnebundels in wisselende kleuren.

Heer Brax droeg een opengewerkt, lichtgrijs wambuis gevoerd met zilverbrokaat en een amethisten broche van een eenhoorn ter hoogte van zijn hart. Heer Jast was gehuld in een zwart-stalen wapenrusting met drie ingelegde gouden leeuwenkoppen op het borstharnas. De geruchten over zijn dood waren er zo te zien niet ver naast geweest; door zijn verwondingen en gevangenschap was hij nog maar een schaduw van de man die hij eens was geweest. Heer Vloeckfort had de strijd beter doorstaan en zag eruit alsof hij meteen weer de oorlog in kon trekken. Pruym droeg purper, Prester hermelijn, Meerland roestbruin-en-groen, maar alle drie hadden ze een mantel van karmijnrode zijde omgedaan ter ere van de man die ze naar huis begeleidden. Achter de edelen kwamen honderd kruisboogschutters en driehonderd krijgsknechten, en ook van hun schouders golfde karmijnrood omlaag. Met zijn witte mantel en zijn witte schubbenpantser voelde Jaime zich in die stroom van rood niet op zijn plaats.

Zijn oom droeg ook bepaald niet tot zijn gemoedsrust bij. ‘Heer Opperbevelhebber,’ zei ser Kevan toen Jaime aan het hoofd van de stoet naast hem kwam rijden, ‘heeft hare genade nog een laatste bevel voor mij?’

‘Ik ben hier niet namens Cersei.’ Achter hen begon een trom een traag, afgemeten begrafenisritme te slaan. Dood, leek hij te zeggen, dood, dood ‘Ik kom afscheid nemen. Hij was mijn vader.’

‘En de hare.’

‘Ik ben Cersei niet. Ik heb een baard en zij heeft borsten. Als u nu nog in de war bent, nonkel, tel dan onze handen. Cersei heeft er twee.’

‘Jullie zijn allebei spotziek,’ zei zijn oom. ‘Bespaar me uw grappen, ser. Ik heb er geen trek in.’

‘Zoals u wilt.’ Dit gaat minder goed dan ik gehoopt had ‘Cersei zou u graag uitgeleide hebben gedaan, maar ze heeft vele dringende plichten.’

Ser Kevan snoof. ‘Dat geldt voor ons allemaal. Hoe gaat het met je koning?’ Door zijn toon werd de vraag een verwijt.

‘Tamelijk goed,’ zei Jaime verdedigend. ‘Balon Swaan is ’s ochtends bij hem. Een goed en dapper ridder.’

‘Eens sprak dat vanzelf als het ging om degenen die een witte mantel droegen.’

Niemand kan zijn broeders kiezen, dacht Jaime. Geef me verlof mijn eigen mannen uit te zoeken en de Koningsgarde wordt weer groot. Maar zo onomwonden geformuleerd klonk het zwak; loos gebral van een man die door het rijk de Koningsmoordenaar werd genoemd. Een man die schijt aan eer had. Jaime liet het maar zitten. Hij was niet gekomen om met zijn oom te redetwisten. ‘Ser,’ zei hij, ‘u moet vrede sluiten met Cersei.’

‘Zijn we in oorlog? Dat heeft niemand mij verteld.’

Dat negeerde Jaime. ‘Onenigheid tussen Lannister en Lannister is slechts bevorderlijk voor de vijanden van ons huis.’

‘Als er onenigheid is, dan komt dat niet door mij. Cersei wil regeren. Uitstekend. Het rijk is van haar. Het enige wat ik vraag, is dat ze mij met rust laat. Mijn plaats is in Darring bij mijn zoon. Het kasteel moet herbouwd worden, de grond beplant en beschermd.’ Hij stootte een verbitterde, blaffende lach uit. ‘En je zuster laat me weinig anders om mijn tijd mee door te brengen. Dus kan ik maar beter zorgen dat Lancel trouwt. Zijn bruid wordt ongeduldig nu ze zo lang moet wachten voordat wij eindelijk in Darring komen aanzakken.’

Zijn weduwe uit de Tweeling. Zijn neef Lancel reed tien passen achter hem. Met zijn holle ogen en dorre witte haar leek hij ouder dan heer Jast. Jaime kon zijn fantoomvingers bij Lancels aanblik voelen jeuken… neukt met Lancel en Osmund Ketelzwart, en wie weet doet ze het ook met Uilebol. Hij had vaker met Lancel geprobeerd te spreken dan hij kon tellen, maar hij had hem nooit alleen aangetroffen. Als zijn vader niet bij hem was, dan was er wel een of andere septon. Hij mag dan Kevans zoon zijn, door zijn aderen stroomt melk. Tyrion heeft tegen me gelogen. Zijn woorden waren bedoeld om te kwetsen.

Jaime zette zijn neef uit zijn hoofd en wendde zich weer tot zijn oom. ‘Blijft u na de bruiloft in Darring?’

‘Een poosje wellicht. Sandor Clegane schijnt rooftochten langs de Drietand te houden. Je zuster eist zijn hoofd. Het kan zijn dat hij zich bij Dondarrion heeft aangesloten.’

Jaime was op de hoogte van Zoutpannen. Het halve rijk was inmiddels op de hoogte. De roofoverval was uitzonderlijk wreed geweest. Vrouwen verkracht en verminkt, kinderen afgeslacht in de armen van hun moeders, de helft van het stadje in brand gestoken. ‘Randyl Tarling is in Maagdenpoel. Laat hem maar met de vogelvrijen afrekenen. Ik heb liever dat u naar Stroomvliet gaat.’

‘Ser Daven voert daar het bevel. De Landvoogd van het Westen. Hij heeft mij niet nodig. Lancel wel.’

‘Zoals u wilt, oom.’ Jaimes hoofd bonsde in hetzelfde ritme als de trom. Dood, dood, dood ‘U zou er goed aan doen uw ridders in de buurt te houden.’

Zijn oom staarde hem koeltjes aan. ‘Is dat een dreigement, ser?’

Een dreigement? Die suggestie bracht hem van zijn stuk. ‘Een voorzorgsmaatregel. Ik bedoelde alleen… Sandor is gevaarlijk.’

‘Ik hing al vogelvrijen en roofridders op toen jij nog in je windsels poepte. Het zit er echt niet in dat ik op pad ga om Clegane en Dondarrion alleen het hoofd te bieden, als dat is wat u vreest, ser. Niet elke Lannister is verzot op roem.’

Nee maar, oom, ik geloof dat u het over mij hebt. ‘Addam Marbrand kan net zo goed met die vogelvrijen afrekenen als u. Datzelfde geldt voor Brax, Vloeckfort, Pruym, en al die anderen, ongeacht wie. Maar niemand zou een goede Hand des konings zijn.’

‘Je zuster kent mijn voorwaarden. Die zijn niet veranderd. Zeg haar dat maar als je de volgende keer in haar slaapkamer bent.’ Ser Kevan dreef zijn strijdros aan en galoppeerde naar voren, zodat er abrupt een einde aan hun gesprek kwam.

Jaime liet hem gaan. Er voer een trekking door de stomp van zijn zwaardhand. Hij had tegen beter weten in gehoopt dat Cersei het niet goed begrepen had, maar dat was kennelijk wel het geval. Hij weet van ons af. Van Tommen en Myrcella. En Cersei weet dat hij het weet. Ser Kevan was een Lannister van de Rots van Casterling. Hij kon zich niet voorstellen dat ze hem ooit iets aan zou doen, maar… Ik had het mis wat Tyrion betreft, dus waarom niet wat Cersei betreft? Als zonen hun vaders vermoordden, wat weerhield een nicht er dan van de dood van haar oom te gelasten? Een lastige oom die te veel weet. Hoewel, misschien hoopte Cersei dat de Jachthond haar werk voor haar zou doen. Als Sandor Clegane Kevan doodsloeg, zou ze haar eigen handen niet vuil hoeven te maken. En als ze elkaar ooit treffen, dan doet hij dat. Kevan Lannister was ooit een geducht zwaardvechter geweest, maar hij was niet jong meer, en de Jachthond…

De stoet had hem ingehaald. Toen zijn neef voorbijreed, geflankeerd door zijn twee septons, riep Jaime tegen hem: ‘Lancel. Neef. Ik moet je nog gelukwensen met je huwelijk. Het spijt me alleen dat mijn plicht me niet toestaat erbij te zijn.’

‘Zijne genade moet beschermd worden.’

‘En dat gebeurt ook. Toch vind ik het jammer dat ik je bedceremonie mis. Het is jouw eerste huwelijk en haar tweede, heb ik begrepen. De edele vrouwe zal je vast met genoegen laten zien hoe de dingen in elkaar steken.’

De schuine opmerking ontlokte verscheidene van de heren in de buurt een lach en Lancels septons een afkeurende blik. Zijn neef schoof in het zadel heen en weer, niet op zijn gemak. ‘Ik weet genoeg om mijn plicht als echtgenoot te vervullen, ser.’

‘Dat is precies wat een bruid in haar huwelijksnacht wil,’ zei Jaime. ‘Een echtgenoot die zijn plicht weet te doen.’

Lancels wangen kleurden. ‘Ik bid voor je, neef. En voor hare genade de koningin. Moge de Oude Vrouw haar wijsheid leren en de Krijgsman haar beschermen.’

‘Waar heeft Cersei de Krijgsman voor nodig? Ze heeft mij.’ Jaime wende zijn paard, en zijn witte mantel flapperde in de wind. De Kobold heeft gelogen. Cersei heeft nog liever Roberts lijk tussen haar benen dan een vrome idioot als Lancel. Tyrion, gemene rotzak, je had moeten liegen over iemand die meer voor de hand lag. Hij galoppeerde langs zijn vaders begrafeniswagen naar de stad in de verte.

De straten van Koningslanding leken bijna verlaten terwijl Jaime terugreed naar de Rode Burcht boven op Aegons Hoge Heuvel. De krijgslieden die zich hadden verdrongen in de plaatselijke gokholen en eethuizen waren nu grotendeels weg. Ser Garlan de Galant was met de helft van de Tyrel-krijgsmacht teruggekeerd naar Hooggaarde en zijn moeder en grootmoeder waren met hem meegegaan. De andere helft was met Hamer Tyrel en Mathis Rowin naar het zuiden gemarcheerd om Stormeinde te belegeren.

Wat het leger van de Lannisters betrof, waren er nog tweeduizend doorgewinterde veteranen buiten de stadsmuren gelegerd in afwachting van Paxter Roodweijns vloot, die hen over de Zwartwaterbaai naar Drakensteen zou brengen. Heer Stannis scheen slechts een klein garnizoen te hebben achtergelaten toen hij naar het noorden voer, dus was Cersei van oordeel geweest dat tweeduizend man meer dan genoeg was. De overige westerlingen waren naar hun vrouwen en kinderen teruggekeerd om hun huizen te herbouwen, hun velden te beplanten en nog een laatste oogst binnen te halen. Voor hun aftocht had Cersei met Tommen de ronde gedaan door hun kampementen, zodat ze hun koninkje konden toejuichen. Ze had er nog nooit zo mooi uitgezien als op die dag, met een glimlach op haar lippen en de herfstzon glanzend op haar gouden haar. Wat je verder ook van zijn zuster mocht zeggen, ze wist hoe ze zich geliefd moest maken, als ze er maar genoeg moeite voor deed. …

Toen Jaime op een drafje de kasteelpoort door reed, stuitte hij in de buitenhof op twee dozijn ridders die op de steekpaal aan het oefenen waren. Nog iets wat ik niet meer kan, dacht hij. Een lans was zwaarder en lastiger te hanteren dan een zwaard, en met zwaarden had hij al moeite genoeg. Hij zou de lans misschien met zijn linkerhand kunnen vasthouden maar dat zou inhouden dat hij zijn schild naar zijn rechter arm moest verplaatsen. Bij een steekspel had je de tegenstander altijd aan je linkerkant. Een schild aan zijn rechterarm was ongeveer even nuttig als tepels op een borstharnas. Nee, mijn toernooidagen zijn voorbij, dacht hij terwijl hij afsteeg… maar desondanks bleef hij een poosje staan kijken. Het paard van ser Langknaap de Lange schoot onder hem vandaan toen de zandzak rondzwiepte en hem een klap tegen zijn hoofd verkocht. Sterkever raakte het schild zo hard dat het barstte. Kennos van Kays maakte de vernieling compleet. Voor ser Dermot van het Regenbos werd een nieuw schild opgehangen. Lambert Klapbes schampte het schild slechts, maar Jon Beteling de Baardeloze, Humfried Vlugh en Alyn Staakspeer raakten het allemaal met kracht en Rode Ronet Conneghem brak netjes zijn lans. Toen steeg de Bloemenridder op en deed iedereen beschaamd staan.

Bij een steekspel ging het voor driekwart om goed. paardrijden, was Jaime altijd van mening geweest. Ser Loras reed fantastisch en hanteerde zijn lans alsof hij ermee geboren was… hetgeen ongetwijfeld zijn moeders geknepen gezicht verklaarde. Hij plaatst de punt precies daar waar hij hem hebben wil en het lijkt wel ofhij het evenwicht van een kat heeft. Misschien was het in feite geen stom geluk dat hij mij uit het zadel lichtte. Wat zonde dat hij nooit meer de kans zou krijgen om zich met die jongen te meten.

Cersei bevond zich in haar kemenade in Maegors Veste, met Tommen en de donkerharige Myrische vrouw van heer Blijleven. Ze zaten met zijn drieën om grootmaester Pycelle te lachen. ‘Heb ik een of andere puntige opmerking gemist?’ zei Jaime toen hij de deur door kwam.

‘O kijk,’ spon vrouwe Blijleven, ‘uw dappere broer is terug, uwe genade.’

‘Grotendeels wel.’ De koningin was aangeschoten, besefte Jaime. Cersei leek de laatste tijd altijd wel een wijnflacon in de buurt te hebben — zij, die Robert Baratheon had geminacht om zijn drankzucht. Dat beviel hem niet, maar de laatste tijd leek niets wat zijn zuster deed hem te bevallen. ‘Grootmaester,’ zei ze, ‘wilt u de Opperbevelhebber deelgenoot van uw nieuws maken?’

Pycelle leek wanhopig slecht op zijn gemak. ‘Er is een vogel gearriveerd,’ zei hij. ‘Uit Stookewaard. Vrouwe Tanda zendt bericht dat haar dochter Lollys een sterke, gezonde zoon heeft gebaard.’

‘En je raadt nooit hoe ze die kleine bastaard hebben genoemd, broertje.’

‘Het staat me bij dat ze hem Tywin wilden noemen.’

‘Ja, maar dat had ik verboden. Ik heb Falyse gezegd dat ik niet wilde dat de edele naam van onze vader aan het onrechtmatig verwekte gebroed van een varkenshoeder en een achterlijke zeug werd gegeven.’

‘Vrouwe Stookewaard verzekert u nadrukkelijk dat het kind zijn naam niet door haar toedoen heeft gekregen,’ merkte grootmaester Pycelle op. Zijn gerimpelde voorhoofd was bezaaid met zweetdruppeltjes. ‘Lollys’ echtgenoot heeft hem uitgekozen, schrijft ze. Die man, Bronn, hij… het schijnt dat hij…’

‘Tyrion,’ ried Jaime. ‘Hij heeft het kind Tyrion genoemd.’

De oude man knikte beverig en depte met de mouw van zijn gewaad zijn voorhoofd af.

Jaime schoot in de lach. ‘Kijk eens aan, lieve zus. Je hebt overal naar Tyrion gezocht, en al die tijd hield hij zich in Lollys schoot verstopt.’

‘Leuk hoor. Jij en Bronn zijn allebei toch zo leuk! Ongetwijfeld zuigt die bastaard nu terwijl wij praten aan een van de spenen van de halfgare Lollys terwijl die huurling toekijkt en zich verkneukelt om zijn vrijpostigheidje.’

‘Misschien lijkt het kind enigszins op uw broer,’ opperde vrouwe Blijleven. ‘Wie weet is hij misvormd geboren, of zonder neus.’ Ze lachte kelig.

‘We zullen het schatje een geschenk moeten sturen,’ verklaarde de koningin. ‘Nietwaar, Tommen?’

‘We zouden hem een poesje kunnen sturen.’

‘Een leeuwenwelpje,’ zei vrouwe Blijleven. Om hem zijn keeltje door te bijten, suggereerde haar glimlach.

‘Ik had een ander soort geschenk in gedachten,’ zei Cersei.

Een nieuwe stiefvader, hoogstwaarschijnlijk. Jaime herkende de blik in de ogen van zijn zuster. Die had)hij eerder gezien, het meest recent op de avond van Tommens bruiloft, toen ze de Toren van de Hand in brand had laten steken. De gezichten van de toeschouwers hadden gebaad in het groene licht van het wildvuur, zodat ze sprekend op rottende lijken leken, een bende meesmuilende monsters, maar sommige van die lijken waren aantrekkelijker dan andere. Zelfs in die onheilspellende gloed was Cersei mooi geweest om te zien. Ze had daar gestaan met één hand op haar borst, haar lippen licht vaneen, haar groene ogen glanzend. Ze huilt, had Jaime beseft, maar hij had niet kunnen zeggen of het uit verdriet of van extase was.

De aanblik had hem verontrust en hem doen denken aan Aerys Targaryen, die ook altijd opgewonden was geraakt als er iets brandde. Een koning heeft geen geheimen voor zijn Koningsgarde. Gedurende de laatste jaren van zijn regering was de verhouding tussen Aerys en zijn koningin gespannen geweest. Ze hadden gescheiden geslapen en hun best gedaan elkaar te mijden als ze wakker waren. Maar iedere keer als Aerys iemand aan het vuur had prijsgegeven, had koningin Rhaella ’s avonds bezoek gekregen. De dag nadat hij zijn Strijdhamer-en-Dolkhand had laten verbranden, hadden Jaime en Jon Darring voor hun slaapkamer op wacht gestaan terwijl de koning zijn gerief haalde. ‘Je doet me pijn,’ hadden ze Rhaella door de eikenhouten deur heen horen huilen. ‘Je doet me pijn.’ Op een of andere merkwaardige manier was dat erger geweest dan het geschreeuw van heer Schaarstee. ‘Wij hebben ook gezworen om haar te beschermen,’ had Jaime zich ten slotte gedrongen gevoeld te zeggen. ‘Dat is zo,’ had Darring toegegeven, ‘maar niet tegen hem.’

Jaime had Rhaella daarna nog slechts eenmaal gezien, op de ochtend van de dag dat ze naar Drakensteen was vertrokken. De koningin had een mantel met een kap gedragen toen ze in het koninklijke huis op wielen was geklommen dat haar Aegons Hoge Heuvel af zou rijden naar het schip dat op haar wachtte, maar na haar vertrek had hij het gefluister van haar meiden gehoord. Ze zeiden dat de koningin eruit had gezien alsof ze was mishandeld door een beest dat haar dijen had opengeklauwd en aan haar borsten had geknaagd. Een gekroond beest, wist Jaime.

Tegen het einde was de Krankzinnige Koning zo vreesachtig geworden dat hij in zijn bijzijn geen enkele kling meer toestond, op de zwaarden van zijn Koningsgarde na. Zijn baard was ongewassen en zat vol klitten, zijn haar was een zilvergouden wirwar die tot zijn middel hing, zijn vingernagels liepen uit in gele klauwen van wel negen duim lang. Maar toch bleven de klingen hem kwellen, degene waaraan hij nooit kon ontkomen, de klingen van de IJzeren Troon. Zijn armen en benen zaten altijd onder de korsten en half genezen schrammen.

Laat hem maar koning over verkoolde botten en gebraden vlees zijn, klonk het Jaime weer in de oren terwijl hij het lachje van zijn zuster observeerde. Laat hem maar koning zijn over as. ‘Uwe genade,’ zei hij, ‘kunnen wij elkaar even onder vier ogen spreken?’

‘Zoals je wilt. Tommen, het is hoog tijd voor je dagelijkse les. Ga met de grootmaester mee.’

‘Ja, mama. We leren nu over Baelor de Gezegende.’

Vrouwe Blijleven vertrok ook, nadat ze de koningin op beide wangen had gekust. ‘Zal ik voor het avondmaal terugkeren, uwe genade?’

‘Ik word heel boos op je als je niet komt.’

De manier waarop de vrouw uit Myr bij het lopen haar heupen bewoog, kon Jaime moeilijk ontgaan. Iedere stap is een verleidings-poging. Toen de deur achter haar dichtging, schraapte hij zijn keel en zei: ‘Eerst die Ketelzwarts, toen Qyborn en nu zij. Je houdt er tegenwoordig een merkwaardige menagerie op na, lieve zus.’

‘Ik raak steeds meer op vrouwe Taena gesteld. Ze is heel onderhoudend.’

‘Ze is een gezelschapsdame van Marjolij Tyrel,’ bracht Jaime haar in herinnering. ‘Ze bespioneert je voor de kleine koningin.’

‘Natuurlijk.’ Cersei liep naar de zij tafel om haar beker weer te vullen. ‘Marjolij vond het prachtig toen ik haar verlof vroeg om vrouwe Taena als gezelschapsdame te nemen. Je had haar moeten horen. “Ze zal als een zuster voor u zijn, net als voor mij. Natuurlijk moet u haar nemen. Ik heb mijn nichten, en de rest van mijn dames.” Onze kleine koningin wil niet dat ik eenzaam ben.’

‘Als je weet dat ze een spionne is, waarom neem je haar dan aan?’ ‘Marjolij is niet half zo slim als ze zelf denkt. Ze heeft er geen flauw benul van wat een lieftallige slang ze aan die Myrische slet heeft. Ik gebruik Taena om de kleine koningin te vertellen wat ik wil dat ze hoort. Het is zelfs gedeeltelijk waar.’ Cerseis ogen sprankelden van venijn. ‘En Taena brieft mij alles over wat de Maagd Marjolij doet.’

‘Is dat zo? Wat weet je van die vrouw?’

‘Ik weet dat ze moeder van een zoontje is voor wie ze in deze wereld grote ambities heeft. Ze is tot alles bereid om die te verwezenlijken. Moeders zijn allemaal hetzelfde. Vrouwe Blijleven mag dan een serpent zijn, ze is verre van dom. Ze weet dat ik meer voor haar kan doen dan Marjolij, dus maakt ze zich nuttig voor mij. Het zou je verbazen hoeveel belangwekkende zaken ze me heeft verteld.’

‘Wat voor zaken?’

Cersei ging onder het raam zitten. ‘Wist je dat de Doornenkoningin een kist met geld in haar huis op wielen heeft? Oud goud van voor de Verovering. Mocht enige handelaar zo onverstandig zijn een prijs in gouden munten te noemen, dan betaalt ze hem met handen uit Hooggaarde, die stuk voor stuk half zoveel wegen als een van onze draken. Welke koopman waagt het, zich erover te beklagen dat hij door de edele moeder van Hamer Tyrel opgelicht is?’ Ze nam een slokje wijn en zei: ‘Heb je van je ritje genoten?’

‘Onze oom maakte een opmerking over jouw afwezigheid.’

‘De opmerkingen van onze oom interesseren mij niet.’

‘Ten onrechte. Je zou een nuttig gebruik van hem kunnen maken. Zo niet in Stroomvliet of op de Rots, dan wel in het noorden tegen heer Stannis. Vader kon altijd van Kevan op aan wanneer…’

‘Rous Bolten is onze Landvoogd van het Noorden. Hij rekent wel met Stannis af.’

‘Heer Bolten zit vast onder aan de Nek, waar hij door ijzermannen bij de Motte van Cailin van het noorden wordt afgesneden.’

‘Niet lang meer. Boltens bastaardzoon zal die kleine hindernis snel opruimen. Heer Bolten kan zijn eigen krijgsmacht uitbreiden met tweeduizend Freys onder aanvoering van heer Walders zoons Hostien en Aenys. Dat moet meer dan genoeg zijn om met Stannis en een paar duizend desperado’s af te rekenen.’

‘Ser Kevan…’

‘…zal zijn handen vol hebben in Darring, als hij Lancel leert om zijn achterste af te vegen. Vaders dood heeft een zwakkeling van hem gemaakt. Hij is een oude man die zijn tijd heeft gehad. Daven en Damion zullen ons betere diensten bewijzen.’

‘Ze zullen wel voldoen.’ Jaime had niets tegen zijn neven. ‘Maar je hebt nog steeds een Hand nodig. Als het onze oom niet wordt, wie dan wel?’ Zijn zuster lachte. ‘Jij niet. Wees maar niet bang. Misschien Taena’s echtgenoot. Zijn grootvader was Hand ten tijde van Aerys.’

De Hoorn-des-Overvloeds-hand Jaime kon zich Owen Blijleven nog goed herinneren. Een beminnelijk man, maar hij had weinig gepresteerd. ‘Het staat me bij dat die het zo goed deed dat Aerys hem verbande en zijn grondgebied confisqueerde.’

‘Dat heeft Robert teruggegeven. Ten dele althans. Taena zou heel blij zijn als Orten de rest ook terugkreeg.’

‘Gaat het erom een hoer uit Myr een pleziertje te doen? En ik maar denken dat het om de regering van het rijk draaide.’

‘Ik regeer het rijk.’

Mogen de Zeven ons allen genadig zijn, dat is waar. Zijn zuster mocht zich weliswaar graag als een heer Tywin met tieten beschouwen, maar dat had ze mis. Hun vader was even onstuitbaar en onverzoenlijk als een gletsjer geweest, terwijl Cersei een en al wildvuur was, vooral als ze werd gedwarsboomd. Ze was zo opgewonden geweest als een jong meisje toen ze erachter was gekomen dat Stannis Drakensteen had verlaten, ervan overtuigd dat hij ten slatte de strijd had opgegeven en de ballingschap tegemoet was gevaren. Toen het bericht uit het noorden was gearriveerd dat hij bij de Muur was opgedoken, was haar razernij vreselijk geweest om te zien. Het ontbreekt haar niet aan verstand, maar ze mist oordeelsvermogen en geduld ‘Je hebt een sterke Hand nodig om je te helpen.’

‘Een zwakke heerser heeft een sterke Hand nodig, zoals Aerys vader nodig had. Een sterke heerser heeft slechts een ijverige dienaar nodig om zijn bevelen uit te voeren.’ Ze liet haar wijn ronddraaien. ‘Heer Hallyn is misschien geschikt. Hij zou de eerste vuurbezweerder niet zijn die als Hand des konings dient.’

Nee. De vorige heb ik gedood ‘Het gerucht gaat dat je van plan bent Auran Wateren tot vlootmeester te benoemen.’

‘Heeft iemand mij bespioneerd?’ Toen hij geen antwoord gaf, wierp Cersei haar haar naar achteren en zei: ‘Wateren is heel geschikt voor dat ambt. Hij heeft de helft van zijn leven aan boord doorgebracht.’

‘De helft van zijn leven? Hij kan niet ouder dan twintig zijn.’

‘Tweeëntwintig, en wat dan nog? Vader was nog geen eenentwintig toen hij door Aerys Targaryen tot Hand werd benoemd. Het wordt hoog tijd dat Tommen wat jonge mannen om zich heen krijgt in plaats van al die gerimpelde grijsaards. Auran is sterk en energiek.’

Sterk, energiek en knap, dacht Jaime… ze neukt met Lancel en Osmund Ketelzwart en wie weet ook met Uilebol… ‘Paxter Roodweijn zou een betere keus zijn. Hij voert het bevel over de grootste vloot van Westeros. Auran Wateren kan best het bevel over een roeiboot voeren, maar alleen als je er een voor hem koopt.’

‘Wat ben jij een kind, Jaime. Roodweijn is Tyrels baanderman en de neef van die afschuwelijke grootmoeder van hem. Ik wil geen stropoppen van heer Tyrel in mijn raad.’

‘Tommens raad, zul je bedoelen.’

‘Je weet wat ik bedoel.’

Maar al te goed ‘Ik weet dat Auran Wateren geen goed idee is en Hallyn een nog slechter idee. Wat Qyborn betreft… goeie goden, Cersei, die heeft bij het gezelschap van Vargo Haat gezeten! De Citadel heeft hem zijn keten ontnomen!’

‘De grauwe schapen. Qyborn heeft zichzelf heel nuttig voor me gemaakt. En hij is trouw, wat meer is dan ik van mijn eigen verwanten kan zeggen.’

Als je zo doorgaat eindigen we allemaal als feestmaal voor kraaien, lieve zusje. ‘Cersei, hoor jezelf toch eens. Je ziet in iedere schaduw een dwerg en jaagt vrienden tegen je in het harnas. Oom Kevan is je vijand niet. Ik ben je vijand niet.’

Haar gezicht vertrok van woede. ‘Ik heb je om je hulp gesmeekt. Ik ben voor je op de knieën gegaan, en je hebt me afgewezen!’

‘Mijn geloften…’

‘…hebben je er niet van weerhouden om Aerys te doden. Woorden zijn wind. Je had mij kunnen hebben, maar in plaats daarvan heb je voor een mantel gekozen. Eruit.’

‘Zusje…’

‘Eruit zeg ik. Ik word misselijk als ik naar die lelijke stomp van je kijk. Eruit!’ Om hem wat meer vaart te geven, smeet ze hem haar wijnbeker naar zijn hoofd. Ze miste, maar de wenk was duidelijk.

Toen de avond viel, zat hij alleen in de gemeenschapszaal van de Witte Zwaardtoren met een beker rode Dornse wijn en het Witte Boek. Hij zat de bladzijden om te slaan met de stomp van zijn zwaardhand, toen de Bloemenridder binnenkwam, zijn mantel en zwaardriem afdeed en die aan een haak naast die van Jaime hing.

‘Ik heb u vandaag op de binnenplaats gezien,’ zei Jaime. ‘U reed goed.’

‘Meer dan goed, toch zeker.’ Ser Loras schonk zichzelf een beker wijn in en ging aan de andere kant van de halvemaantafel zitten.

‘Een bescheidener man zou allicht geantwoord hebben: “Dank u voor het compliment, heer,” of, “Ik had een goed paard.’’’

‘Het paard was net goed genoeg en u bent even complimenteus als ik bescheiden ben.’ Loras wuifde naar het boek. ‘Heer Renling zei altijd dat boeken voor maesters waren.’

‘Dit hier is voor ons. De geschiedenis van iedereen die ooit een witte mantel heeft gedragen, is hierin geboekstaafd.’

‘Ik heb er wel eens een blik in geworpen. De schilden zijn mooi. Ik heb liever boeken met meer illustraties. Heer Renling had er een paar met tekeningen waar een septon blind van zou worden.’

Jaime moest glimlachen. ‘Hier staat niets van dien aard in, ser, maar de verhalen zullen u wel de ogen openen. Het zou goed zijn als u bekend was met de levens van hen die u zijn voorgegaan.’

‘Dat ben ik ook. Prins Aemon de Drakenridder, ser Ryam Roodweijn Groothart, Barristan de Boude…’

‘Gweijn Corbree, Alyn Conneghem, de Demon van Darring, ja. U zult ook wel van Lucamour Sterk hebben gehoord?’

‘Ser Lucamour de Wellustige?’ Ser Loras leek vermaakt. ‘Drie vrouwen en dertien kinderen, was het niet? Ze hebben hem zijn pik afgehakt. Wil ik het liedje voor u zingen, heer?’

‘En ser Terrens Toyn?’

‘Deelde het bed met de maîtresse van de koning en vond krijsend de dood. De moraal van het verhaal: mannen die witte hozen dragen, moeten ze stevig dichtgesnoerd houden.’

‘Gyllis Grijsmantel? Orivel de Vrijgevige?’

‘Gyllis was een verrader en Orivel een lafaard. Mannen die de witte mantel te schande hebben gemaakt. Waar wilt u naar toe, heer?’

‘Nergens heen. Neemt u geen aanstoot waar geen steen is, ser. En hoe staat het met Lange Tom Costeyn?’

Ser Loras schudde zijn hoofd.

‘Hij was zestig jaar ridder van de Koningsgarde.’

‘Wanneer was dat? Ik heb nooit…’

‘Ser Donneel van Schemerdel dan?’

‘Die naam heb ik meen ik gehoord, maar…’

‘Addison Heuvel? De Witte Uil, Michiel Mertijns? Jefferie Noorcruis? Die werd Wijkniet genoemd. Rode Robert Bloemen? Wat kunt u mij over hen vertellen?’

‘Bloemen is een bastaardnaam. Heuvel ook.’

‘Toch brachten beiden het tot bevelhebbers van de Koningsgarde. Hun verhalen staan in het boek. Rolland Donkerlyn staat er ook in. De jongste man die ooit in de Koningsgarde diende, totdat ik kwam. Hij kreeg zijn mantel op een slagveld en stierf minder dan een uur nadat hij hem omgeslagen had.’

‘Erg goed kan hij niet geweest zijn.’

‘Goed genoeg. Hij stierf, maar zijn koning leefde. De witte mantel is door heel veel moedige mannen gedragen. De meesten zijn vergeten.’ ‘De meesten hebben het verdiend om vergeten te worden. De helden zullen altijd in de herinnering voortbestaan.’

‘De besten en de slechtsten.’ Dus een van ons zal in elk geval in liederen voortleven. ‘En een paar die een beetje van allebei waren. Zoals hij.’ Hij tikte op de bladzijde die hij had zitten lezen.

‘Wie?’ Ser Loras draaide zijn nek om het te kunnen zien. ‘Tien zwarte korrels op een scharlakenrood veld. Dat wapen ken ik niet.’

‘Het was van Cristan Coolsch, die Viserys de Eerste en Aegon de Tweede diende.’ Jaime sloeg het Witte Boek dicht. ‘Hij werd de Koningsmaker genoemd.’

Загрузка...