De koning was aan het mokken. ‘Ik wil op de IJzeren Troon zitten,’ zei hij tegen haar. ‘U vond het altijd goed als Jof erop zat.’
‘Joffry was twaalf.’
‘Maar ik ben de koning. De troon is van mij.’
‘Wie zegt dat?’ Cersei haalde diep adem, opdat Dorcas haar strakker kon insnoeren. Zij was een forse meid, veel sterker dan Senelle, al was ze ook onhandiger.
Tommen kreeg een kleur. ‘Niemand.’
‘Niemand? Noemje je echtgenote zo?’ De koningin kon wel ruiken dat Marjolij Tyrel achter deze opstandigheid stak. ‘Als je tegen me liegt, heb ik geen andere keus dan Koppie te laten halen en hem te laten slaan totdat hij bloedt.’ Koppie was Tommens zondebok, zoals hij ook die van Joffry was geweest. ‘Wil je dat?’
‘Nee,’ mompelde de koning gemelijk.
‘Wie heeft het gezegd?’
Hij schuifelde even heen en weer. ‘Jonkvrouwe Marjolij.’ Hij wist maar al te goed dat hij haar in zijn moeders bijzijn geen ‘koningin’ moest noemen.
‘Dat is beter. Tommen, ik moet een paar zwaarwegende beslissingen nemen, inzake kwesties die jij op jouw leeftijd nog lang niet begrijpt. Ik heb geen behoefte aan een dwaas jongetje dat achter me onrustig zit te doen op de troon en me afleidt met kinderachtige vragen. Marjolij vindt zeker ook dat je bij mijn raadsvergaderingen aanwezig moet zijn?’
‘Ja,’ gaf hij toe. ‘Ze zegt dat ik moet leren om koning te zijn.’
‘Als je groter bent, mag je zoveel raadsvergaderingen bijwonen als je maar wilt,’ zei Cersei tegen hem. ‘Ik verzeker je dat je dat gauw beu zult zijn. Robert zat tijdens de zittingen voortdurend te dommelen.’ Als hij al de moeite nam om ze bij te wonen. ‘Hij joeg liever op groot wild, of hij ging op de valkenjacht, en de vervelende dingen liet hij aan de oude heer Arryn over. Herinner je je hem nog?’
‘Hij stierf aan buikpijn.’
‘Inderdaad, de stakker. Aangezien je zo graag leert, moet je misschien maar de namen van alle koningen van Westerns gaan leren, en van de Handen die hen hebben gediend. Dan kun je ze morgen voor me opzeggen.’
‘Ja, moeder,’ zei hij gedwee.
‘Nu ben je een brave jongen.’ De heerschappij behoorde haar toe en Cersei was niet van zins die op te geven voordat Tommen meerderjarig werd. Ik heb gewacht, dus dan kan hij dat ook. Ik heb mijn halve leven gewacht.
Ze had de plichtsgetrouwe dochter uitgehangen, de blozende bruid, de plooibare echtgenote. Ze had Roberts dronken handtastelijkheden geduld, Jaimes jaloezie, Renlings spot, Varys met zijn gegiechel, het eindeloze tandengeknars van Stannis. Ze had te kampen gehad met Jon Arryn, Ned Stark en haar vileine, verraderlijke, moordzuchtige dwerg van een broer, en al die tijd had ze zichzelf beloofd dat het op een dag haar beurt zou zijn. Als Marjolij meent dat ze me mijn uurtje in de zon kan ontfutselen, kan ze beter nog eens goed nadenken, verdomme.
Toch was dit geen prettige manier om te ontbijten, en Cerseis dag werd er vooralsnog niet beter op. Ze bracht de rest van de ochtend door met heer Gyllis en zijn kasboeken en hoorde hem aan terwijl hij over sterren, hertenbokken en draken zat te hoesten. Na hem kwam heer Wateren om te melden dat de eerste drie oorlogsgaleien bijna klaar waren en haar om nog meer geld te bedelen om ze net zo fraai af te werken als ze verdienden. De koningin stemde graag met zijn verzoek in. Uilebol haalde capriolen uit terwijl zij haar middagmaaltijd met de koopmansgilden gebruikte en hun klachten aanhoorde over mussen die over straat zwierven en op de pleinen sliepen. Misschien moet ik de goudmantels inzetten om die mussen de stad uit te jagen, dacht ze, net toen Pycelle haar kwam storen.
De grootmaester lag de laatste tijd bijzonder vaak dwars tijdens de raadsvergaderingen. In de laatste zitting had hij bitter geklaagd over de mannen die Auran Wateren had uitgekozen om het bevel over haar nieuwe oorlogsgaleien te voeren. Wateren had de schepen aan jongere mannen willen geven, terwijl Pycelle had aangevoerd dat ze ervaren moesten zijn en erop had aangedrongen dat het bevel zou gaan naar de kapiteins die de branden op het Zwartewater hadden overleefd. ‘Doorgewinterde mannen wier trouw gebleken is,’ noemde hij ze. Cersei noemde ze oud en koos de kant van heer Wateren. ‘Alles wat van deze kapiteins gebleken is, is dat ze de zwemkunst machtig waren,’ had ze gezegd. ‘Geen enkele moeder hoort haar kinderen te overleven, en geen enkele kapitein zijn schip.’ Pycelle had het verwijt slecht opgenomen.
Vandaag leek hij minder prikkelbaar en wist hij zelfs een soort beverig glimlachje op zijn gezicht te plakken. ‘Verheugend nieuws, uwe genade,’ verkondigde hij. ‘Weyman Manderling heeft gedaan wat u bevolen had en de uienridder van heer Stannis onthoofd.’
‘Weten we dat zeker?’
‘ ’s Mans hoofd en zijn handen zijn boven op de muren van Withaven tentoongesteld. Heer Weyman zweert plechtig dat het zo is en de Freys hebben het bevestigd. Ze hebben het hoofd daar gezien met een ui in zijn mond. En de handen, waarvan er een herkenbaar is aan de ingekorte vingers.’
‘Heel mooi,’ zei Cersei. ‘Stuur Manderling een vogel en vertel hem dat hij meteen zijn zoon terugkrijgt, nu hij zijn trouw heeft laten blijken.’ In Withaven zou weldra de koningsvrede weer heersen en Rous Bolten en zijn bastaardzoon waren bezig de Motte van Cailin vanuit het noorden en zuiden in te sluiten. Als ze de Motte eenmaal in handen hadden, zouden ze hun strijdkrachten verenigen en de ijzermannen ook uit Torhens Plein en de Motte van Diephout verwijderen. Daarmee zouden ze Ned Starks resterende baandermannen achter zich krijgen, als het ogenblik aanbrak om tegen heer Stannis op te trekken.
Ondertussen had Hamer Tyrel in het zuiden een complete tentenstad voor Stormeinde opgericht, van waar hij twee dozijn blijden stenen tegen de massieve muren van het kasteel liet slingeren, tot dusverre zonder veel effect. Heer Tyrel de krijgsman, peinsde de koningin. Hij zou als wapenteken beter een dikzak kunnen hebben die op zijn kont zit.
Die middag diende de stugge gezant van Braavos zich aan voor zijn audiëntie. Cersei had hem veertien dagen aan het lijntje gehouden en zou dat graag nog een jaar hebben gedaan, maar heer Gyllis beweerde dat hij de man niet langer in bedwang kon houden… al begon de koningin zich af te vragen of Gyllis eigenlijk wel iets kon, behalve hoesten.
Noho Dimittis, noemde de man uit Braavos zich. Een irritante naam voor een irritante man. Ook zijn stem was irritant. Terwijl hij maar doorzanikte, schoof Cersei op haar zetel heen en weer, en ze vroeg zich af hoe lang ze zijn gebral nog moest aanhoren. Achter haar rees de IJzeren Troon hoog op, en de weerhaken en klingen wierpen verwrongen schaduwen op de vloer. Slechts de koning of zijn Hand mocht zelf op de troon zitten. Cersei zat aan de voet ervan, op een zetel van verguld hout met daarin een stapel karmijnrode kussens.
Toen de man uit Braavos een adempauze inlaste, zag ze haar kans schoon. ‘Dit is eigenlijk een zaak voor onze schatmeester.’
Dat antwoord leek de edele Noho niet te zinnen. ‘Ik heb al zesmaal met heer Gyllis gesproken. Hij kucht mij toe en maakt verontschuldigingen, uwe genade, maar het goud komt maar niet.’
‘Spreekt u nog een zevende keer met hem,’ opperde Cersei minzaam. ‘Het getal zeven is aan onze goden toegewijd.’
‘Het behaagt uwe genade te schertsen, merk ik.’
‘Als ik scherts, glimlach ik. Ziet u mij glimlachen? Hoort u gelach? Ik verzeker u, als ik een grapje maak, wordt er gelachen.’
‘Koning Robert…’
‘…is dood,’ zei ze op scherpe toon. ‘De IJzerbank krijgt zijn goud als deze opstand neergeslagen is.’
Hij was zo onbeschoft om tegen haar te fronsen. ‘Uwe genade…’
‘Deze audiëntie is afgelopen.’ Cersei had voor een dag ruimschoots genoeg doorstaan. ‘Ser Meryn, laat de edele Noho Dimittis uit. Ser Osmund, u mag mij naar mijn vertrekken begeleiden.’ Haar gasten zouden weldra arriveren en ze moest nog baden en zich verkleden. Het diner beloofde ook een vervelende aangelegenheid te worden. Eén koninkrijk regeren was al hard werken, laat staan zeven.
Ser Osmund Ketelzwart voegde zich naast haar op de trap, rijzig en slank in zijn witte gardistenuitrusting. Toen Cersei er zeker was dat ze volledig alleen waren, stak ze haar arm door de zijne. ‘En, hoe gaat het met je kleine broertje?’
Ser Osmund leek niet op zijn gemak. ‘Eh… niet slecht, alleen…’
‘Alleen… ?’ De koningin kruidde haar woorden met een vleugje boosheid. ‘Ik moet wel bekennen dat mijn geduld met die brave Osny opraakt. Het is hoog tijd dat hij die kleine merrie inrijdt. Ik heb hem tot Tommens gezworen schild benoemd om te zorgen dat hij iedere dag in Marjolijs gezelschap zou zijn. Hij had die roos al wel kunnen plukken. Is de kleine koningin blind voor zijn charmes?’
‘Zijn charmes zijn dik in orde. Hij is een Ketelzwart, toch? Met uw goedvinden.’ Ser Osmund haalde zijn vingers door zijn vettige zwarte haar. ‘Zij is het probleem.’
‘En hoe komt dat?’ De koningin begon zo haar twijfels te koesteren omtrent ser Osny. Misschien zou een ander Marjolij beter bevallen zijn. Auran Wateren, met dat zilverblonde haar, of een grote, stoere vent zoals ser Langknaap. ‘Zou onze maagd de voorkeur geven aan een ander? Bevalt het gezicht van je broer haar niet?’
‘Zijn gezicht bevalt haar wel. Twee dagen geleden heeft ze zijn littekens aangeraakt, zegt hij. “Bij welke vrouw hebt u die opgelopen?” vroeg ze. Osny had helemaal nooit gezegd dat het een vrouw was, maar ze wist het wel. Misschien heeft iemand het haar verteld. Ze raakt hem voortdurend aan als ze praten, zegt hij. Dan trekt ze zijn mantelspeld recht, of ze strijkt zijn haar naar achteren en zo. Een keer liet ze hem bij de schuttersdoelen voordoen hoe je een langboog moet vasthouden, dus moest hij zijn armen om haar heen slaan. Osny vertelt haar schuine grappen en dan lacht ze en reageert met grappen die nog schuiner zijn. Nee, ze wil hem wel, dat is duidelijk, maar…’
‘Maar?’ drong Cersei aan.
‘Ze zijn nooit alleen. De koning is er bijna altijd bij, en als hij er niet is, is er wel iemand anders. Twee van haar gezelschapsdames slapen bij haar in bed, en het zijn iedere nacht andere. Weer twee andere brengen haar het ontbijt en helpen haar met aankleden. Ze bidt met haar septa, leest met naar nicht Elinor, zingt met haar nicht Alla en naait met haar nicht Megga. Als ze niet met Janna Graftweg en Belije Craan op de valkenjacht is, speelt ze wel kom-in-mijn-kasteeltje met dat kleine meisje Bolver. Ze gaat nooit uit rijden zonder dat ze een hele sleep achter zich aan heeft, minstens vier of vijf gezelschapsdames en een dozijn wachters. En ze is altijd door mannen omringd, zelfs in het Maagdengewelf.’
‘Mannen.’ Dat was tenminste iets. Daar scholen mogelijkheden in. ‘Vertel eens, wat voor mannen zijn dat?’
Ser Osmund haalde zijn schouders op. ‘Zangers. Ze is verzot op zangers en jongleurs en zo. Ridders, die met haar nichten komen dwepen. Ser Langknaap is de ergste, zegt Osny. Die grote pummel schijnt niet te weten of hij Elinor of Alla wil, maar hij weet wel dat hij het zwaar van haar te pakken heeft. De Roodweijn-tweeling komt ook op visite. Hobbel brengt haar bloemen en fruit en Hoor ‘es is luit gaan spelen. Als ik op Osnyaf moet gaan, kun je een mooiere klank voortbrengen als je een kat wurgt. Die Zomereilander is ook altijd in de buurt.’
‘Jalabhar Xho?’ Cersei snoof honend. ‘Naar alle waarschijnlijkheid om haar goud en zwaarden te af te smeken waarmee hij zijn vaderland kan heroveren.’
Onder al die veren en juwelen was Xho nauwelijks meer dan een welgeboren bedelaar. Robert had met één krachtig nee een einde kunnen maken aan zijn opdringerigheid, maar het idee om de Zomereilanden te veroveren had haar dronken lor van een echtgenoot wel aangesproken. Hij had ongetwijfeld gedroomd van meiden met een bruine huid en koolzwarte tepels die naakt waren onder hun gevederde mantels. Dus had Robert in plaats van ‘nee’ altijd ‘volgend jaar’ tegen Xho gezegd, al was het op een of andere manier nooit volgend jaar geworden.
‘Ik zou niet weten of hij bedelde, uwe genade,’ antwoordde ser Osmund. ‘Volgens Osny brengt hij hun de Zomertaal bij. Niet Osny, de koni… de merrie en haar nichten.’
‘Een paard dat de Zomertaal machtig is zou een hele sensatie zijn,’ zei de koningin droogjes. ‘Zeg tegen je broer dat hij zijn sporen goed scherp houdt. Ik zal wel een manier voor hem vinden om die merrie snel te bestijgen, daar kun je van op aan.’
‘Ik zal het tegen hem zeggen, uwe genade. Hij wil dat ritje erg graag, rekent u maar van wel. ’t Is een knap klein ding, die merrie.’
Hij wil mij, idioot, dacht de koningin. Het enige wat hij van Marjolij wil is die titel van heer die ze tussen haar benen heeft zitten. Hoezeer ze ook op Osmund gesteld was, er waren momenten dat hij net zo traag leek als Robert. Ik hoop dat zijn zwaard sneller is dan zijn brein. Er komt misschien een dag dat Tommen het kan gebruiken.
Ze liepen net door de schaduw van de bouwvallige toren van de Hand toen het geluid van toejuichingen over hen heen golfde. Aan de andere kant van de binnenplaats was een schildknaap op de steekpaal afgereden en had de kruisarm laten rondtollen. Marjolij Tyrel en haar kakelkippen gingen voor in het gejuich. Een hoop lawaai om bijna niets. Je zou haast denken dat die jongen een toernooi heeft gewonnen. Toen zag ze tot haar verrassing dat het Tommen was die op dat strijdros zat, geheel in verguld staal gehuld.
Er zat weinig anders op voor de koningin dan een lachend gezicht op te zetten en naar haar zoon toe te lopen. Ze bereikte hem toen hij door de Bloemenridder van zijn paard werd geholpen. De jongen was buiten adem van opwinding. ‘Zagen jullie dat?’ vroeg hij aan iedereen. ‘Ik heb het precies gedaan zoals ser Loras zei. Zag u dat, ser Osny?’
‘Jazeker,’ zei Osny Ketelzwart. ‘Een mooi gezicht.’
‘U hebt een betere zit dan ik, sire,’ merkte ser Dermot op.
‘Ik heb ook de lans gebroken. Hebt u het gehoord, ser Loras?’
‘Luid als een donderslag.’ Een roos van jade en goud hield ser Loras’ witte mantel op de schouder bijeen en de wind woelde artistiek zijn bruine lokken om. ‘U hebt schitterend gereden, maar eenmaal is niet voldoende. U moet het morgen nog maar eens doen. U moet iedere dag rijden, totdat iedere stoot strak en raak is en uw lans evenzeer een deel van uzelf uitmaakt als uw arm.’
‘Ja, dat wil ik.’
‘Je was fantastisch.’ Marjolij liet zich op een knie zakken, kuste de koning op zijn wang en sloeg een arm om hem heen. ‘Pas maar op, broer,’ waarschuwde ze Loras. ‘Nog een paar jaar, en mijn dappere echtgenoot werpt je van je paard, denk ik.’ Haar drie nichten waren het daar allemaal mee eens, en dat ellendige kleine meisje Bolver begon rond te huppelen en te zingen: ‘Tommen wordt de kampioen, de kampioen, de kampioen.’
‘Als hij volwassen is,’ zei Cersei.
Hun glimlachjes verdorden als rozen die door de vorst zijn gekust. De pokdalige oude septa was de eerste die op haar knie zonk. De rest volgde, op de kleine koningin en haar broer na. Tommen leek de plotselinge kilte in de atmosfeer niet te merken. ‘Moeder, hebt u me gezien?’ kwekte hij blij. ‘Ik heb mijn lans op dat schild gebroken, en de zandzak heeft me helemaal niet geraakt!’
‘Ik zag het vanaf de andere kant van de binnenplaats. Je hebt het heel goed gedaan, Tommen. Minder had ik ook niet van je verwacht. Het steekspel zit je in het bloed. Op een dag zul je het strijdperk overheersen, net als je vader.’
‘Geen man zal tegen hem standhouden.’ Marjolij wierp de koningin een quasi zedig bedeesd lachje toe. ‘Maar ik heb nooit geweten dat koning Robert zo’n bekwaam toernooiridder was. Ach, uwe genade, wilt u zo goed zijn ons te vertellen welke toernooien hij heeft gewonnen? Welke grote ridders hij uit het zadel heeft gelicht? Ik weet zeker dat de koning graag van de overwinningen van zijn vader op de hoogte zal willen zijn.’
Een blos trok op vanuit Cerseis hals. Het meisje had haar betrapt. Robert Baratheon was in werkelijkheid een middelmatig toernooiridder geweest. Op toernooien had hij de voorkeur gegeven aan de mêlee, waarin hij mannen bloedig kon slaan met een botte bijl of een strijdhamer. Ze had aan Jaime gedacht toen ze haar mond opendeed. Het is niets voor mij om zo’n steek te laten vallen. ‘Robert heeft het toernooi aan de Drietand gewonnen,’ was ze gedwongen te zeggen. ‘Hij heeft prins Rhaegar geveld en mij tot zijn koningin van liefde en schoonheid gemaakt. Het verbaast me dat je dat verhaal niet kent, schoondochter.’ Ze gunde Marjolij de tijd niet om een antwoord te formuleren. ‘Ser Osmund, wilt u zo goed zijn mijn zoon uit zijn wapenrusting te helpen? Ser Loras, loopt u met mij op. Ik wil u even spreken.’
De Bloemenridder kon niet anders dan haar op de voet te volgen, als de jonge hond die hij was. Cersei wachtte tot ze zich op de serpentinetrap bevonden voordat ze zei: ‘Van wie was dat idee, als ik vragen mag?’ ‘Van mijn zuster,’ gaf hij toe. ‘Ser Langknaap, ser Derrnot en ser Portifer oefenden op de steekpaal en de koningin opperde dat zijne genade het misschien leuk zou vinden om het ook eens te doen.’
Zo noemt hij haar om mij te prikkelen. ‘En uw rol?’
‘Ik heb zijne genade geholpen zijn wapenrusting aan te trekken en hem laten zien hoe hij zijn lans moest vellen,’ antwoordde hij.
‘Dat paard was veel te groot voor hem. Gesteld dat hij er afgevallen was? Als de zandzak hem zijn hersens had ingeslagen?’
‘Blauwe plekken en bloedneuzen horen bij het ridderschap.’
‘Ik begin te begrijpen waarom uw broer kreupel is.’ Dat veegde de glimlach van zijn knappe gezicht, zag ze tot haar genoegen. ‘Misschien heeft mijn broer nagelaten u uit te leggen wat uw plichten zijn, ser. U bent hier om mijn zoon tegen zijn vijanden te beschermen. Hem opleiden voor het ridderschap valt onder de bevoegdheid van de wapenmeester.’
‘De Rode Burcht heeft geen wapenmeester meer sinds Aron Santagar is gesneuveld,’ zei ser Loras met een zweem van verwijt in zijn stem. ‘Zijne genade is bijna negen en hij leert graag. Op zijn leeftijd zou hij al schildknaap moeten zijn. Iemand moet het hem leren.’
Dat zal ook gebeuren, maar jij zult dat niet zijn. ‘Wiens schildknaap was u, als ik vragen mag?’ zei ze liefjes. ‘Die van heer Renling, nietwaar?’
‘Die eer heb ik gehad, ja.’
‘Dat dacht ik al.’ Cersei had gezien hoe nauw de banden werden tussen schildknapen en de ridders die ze dienden. Tommen mocht geen band krijgen met Loras Tyrel. De Bloemenridder was een man die een jongen beter niet kon navolgen. ‘Ik ben in gebreke gebleven. Omdat ik een rijk te regeren, een oorlog te voeren en een vader te betreuren had, heb ik om de een of andere merkwaardige reden een zaak van zo cruciaal belang als het benoemen van een nieuwe wapenmeester over het hoofd gezien. Ik zal die fout onmiddellijk herstellen.’
Ser Loras streek een bruine krul weg die over zijn voorhoofd gevallen was. ‘Uwe genade zal niemand vinden die zwaard en lans ook maar half zo goed weet te hanteren als ik.’
Dat is nog eens bescheiden. ‘Tommen is uw koning, niet uw schildknaap. U moet voor hem vechten en zo nodig voor hem sterven. Meer niet.’
Ze liet hem staan op de ophaalbrug over de droge slotgracht met zijn bedding van ijzeren punten en liep alleen Maegors Veste in. Waar vind ik een wapenmeester? vroeg ze zich af terwijl ze de trap naar haar vertrekken beklom. Nu ze ser Loras had afgewezen, durfde ze zich niet tot enige andere ridder van de Koningsgarde te wenden; daarmee zou ze zout in de wonde strooien en zeker de woede van Hooggaarde wekken. Ser Langknaap? Ser Dermot? Er moet iemand zijn. Tommen raakte erg gehecht aan zijn nieuwe gezworen schild, maar Osny bleek minder capabel dan ze had gehoopt inzake de maagd Marjolij, en voor zijn broer Osfried had ze een ander ambt op het oog. Het was toch wel jammer dat de Jachthond dol geworden was. Tommen was altijd bang geweest voor de ruwe stem en het verbrande gezicht van Sandor Clegane, en Cleganes minachting zou een volmaakt tegengif hebben gevormd voor de zalvende ridderlijkheid van Loras Tyrel.
Aron Santagar kwam uit Dorne, bedacht Cersei. Ik kan iemand uit Dorne laten komen. Tussen Zonnespeer en Hooggaarde stonden vele eeuwen van oorlog en bloedvergieten. Ja, een Dorner zou prima aan mijn behoeften kunnen voldoen. Er moeten toch een paar goede zwaardvechters in Dorne zijn.
Toen ze haar kemenade betrad, trof Cersei daar heer Qyborn aan, lezend op een vensterbank. ‘Als het uwe genade behaagt, heb ik verslagen voor u.’
‘Nog meer complotten en verraad?’ vroeg Cersei. ‘Ik heb een lange en vermoeiende dag achter de rug. Vertel het maar snel.’
Hij glimlachte meevoelend. ‘Zoals u wenst. Men zegt dat de Archon van Tyrosh vredesvoorwaarden aan Lys heeft voorgesteld om een eind te maken aan hun huidige handelsoorlog. Het gerucht ging dat Myr op het punt stond zich in de oorlog te mengen door de kant van Tyrosh te kiezen, maar zonder het Gouden Gezelschap dachten de Myriërs niet dat ze…’
‘Wat de Myriërs dachten interesseert me niet.’ De Vrijsteden lagen altijd met elkaar overhoop. Hun eindeloze verraad en bondgenootschappen waren voor Westeros van weinig of geen belang. ‘Hebt u ook nieuws dat meer ter zake doet?’
‘Het schijnt dat de slavenopstand in Astapor zich tot Meereen heeft uitgebreid. Zeelui van een stuk of vijf, zes schepen hebben het over draken…’
‘Harpijen. In Meereen heb je harpijen.’ Dat wist ze nog ergens van. Meereen lag aan het andere eind van de wereld, nog ten oosten van Valyria. ‘Laat de slaven gerust in opstand komen. Waarom zou mij dat iets kunnen schelen? In Westeros houden we er geen slaven op na. Is dat alles?’
‘Er is wat nieuws uit Dorne dat uwe genade wellicht belangwekkender zal vinden. Vorst Doran heeft ser Daemon Zand, een bastaard die eens de schildknaap van de Rode Adder was, gevangen laten zetten.’
‘Die herinner ik me nog.’ Ser Daemon had zich onder de Dornse ridders bevonden die prins Oberyn naar Koningslanding hadden vergezeld. ‘Wat heeft hij gedaan?’
‘Hij eiste de vrijlating van prins Oberyns dochters.’
‘Dat was dan dom van hem.’
‘Bovendien,’ zei heer Qyborn, ‘heeft er een vrij onverwachte verloving plaatsgevonden tussen de dochter van de Ridder van Spickelwoud en heer Estermont, weten onze vrienden in Dorne ons te vertellen. Ze is diezelfde nacht nog naar Groenesteen gezonden en men zegt dat zij en Estermond al getrouwd zijn.’
‘Dat zou te verklaren zijn door een bastaard in haar buik.’ Cersei speelde met een haarlok. ‘Hoe oud is de blozende bruid?’
‘Drieëntwintig, uwe genade. Terwijl heer Estermont…’
‘…zeventig moet zijn. Dat is mij bekend.’ De Estermonts waren haar aangetrouwde verwanten via Robert, wiens vader een van hen tot vrouw genomen had in wat een aanval van geilheid of gekte moest zijn geweest. Toen Cersei met de koning was getrouwd, was Roberts moeder allang dood geweest, al waren haar broers allebei voor de bruiloft komen opdagen en vervolgens een half jaar lang gebleven. Robert had er later op gestaan om in ruil daarvoor een beleefdheidsbezoek aan Estermont te brengen, een bergachtig eilandje bij Kaap Gram. De klamme, naargeestige twee weken die Cersei had doorgebracht in Groenesteen, de zetel van het huis Estermont, waren de langste van haar jonge leven geweest. Jaime had het kasteel bij de eerste aanblik ‘Groeneschijt’ genoemd, en het had niet lang geduurd of hij had ook Cersei zover gekregen. Verder had ze haar dagen doorgebracht met toekijken hoe haar koninklijke eega op de valkenjacht ging, op groot wild joeg, met zijn ooms dronk en diverse neven op de binnenplaats van Groeneschijt bewusteloos mepte.
Er was ook een nicht geweest, een bonkige kleine weduwe met borsten ter grootte van meloenen, wier echtgenoot en vader beiden bij het beleg van Stormeinde waren omgekomen. ‘Haar vader is goed voor me geweest,’ had Robert haar verteld, ‘en zij en ik speelden altijd met elkaar toen we nog klein waren.’ Het had niet lang geduurd of hij speelde opnieuw met haar. Zodra Cersei haar ogen sloot, sloop de koning weg om het arme, eenzame schepsel te troosten. Op een nacht had ze hem door Jaime laten volgen om haar verdenking te bevestigen. Toen haar broer was teruggekomen, had hij haar gevraagd of ze wilde dat Robert zou sterven. ‘Nee,’ had ze geantwoord. ‘Ik wil hem hoorns opzetten.’ Ze stelde zich graag voor dat dat de nacht was geweest waarin Joffry was verwekt.
‘Eldon Estermont heeft een vrouw genomen die vijftig jaar jonger is dan hij,’ zei ze tegen Qyborn. ‘Waarom zou mij dat interesseren?’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Ik zeg niet dat het interessant is… maar Daemon Zand en dat meisje Santagar waren allebei goed bevriend met vorst Dorans eigen dochter Arianne, althans als we de Dorners geloven moeten. Misschien heeft het weinig of niets te betekenen, maar ik meende dat uwe genade het moest weten.’
‘Nu weet ik het.’ Ze begon ongeduldig te worden. ‘Hebt u nog meer?’
‘Nog één ding. Een onbeduidende kwestie.’ Hij glimlachte verontschuldigend en vertelde haar over een marionettenvoorstelling die onlangs populair was geworden bij de kleine luiden van de stad, een voorstelling waarin het koninkrijk der dieren werd geregeerd door een troep hooghartige leeuwen. ‘In de loop van dit verraderlijke verhaal worden de leeuwen zo hebzuchtig en arrogant dat ze uiteindelijk hun eigen onderdanen gaan verslinden. Als de edele hertenbok bezwaar maakt, verslinden de leeuwen hem ook en brullen ze dat het hun goed recht is, omdat zij de machtigsten onder de dieren zijn.’
‘En is het daarmee afgelopen?’ vroeg Cersei geamuseerd. In het juiste licht bezien, kon dit als een heilzame les worden beschouwd.
‘Nee, uwe genade. Aan het slot komt er een draak uit een ei die alle leeuwen verslindt.’
Door dat slot verkeerde de marionettenvoorstelling van een brutaliteit in verraad. ‘Stompzinnige idioten.’ Ze dacht even na. ‘Stuur een paar van uw fluisteraars naar die voorstellingen en laat die opschrijven wie ze bijwonen. Als er mannen van naam bij zijn, wil ik weten wie.’
‘Wat moet er met hen gebeuren, als ik zo vrij mag zijn?’
‘Alle welgestelde lieden krijgen een boete. De helft van hun bezit moet voldoende zijn om hun een harde les te leren en onze schatkist bij te vullen zonder dat ze volledig aan de bedelstaf raken. Degenen die te arm zijn om te betalen verliezen een oog, omdat ze naar verraad hebben gekeken. De poppenspelers gaan voor de bijl.’
‘Het zijn er vier. Wellicht vergunt uwe genade mij er twee voor mijn eigen doeleinden? Vooral een vrouw zou…’
‘Ik heb u Senelle gegeven,’ zei de koningin op scherpe toon.
‘Helaas. Het arme kind is tamelijk… uitgeput.’
Cersei stond daar liever niet bij stil. Het meisje was nietsvermoedend met haar meegegaan, in de waan dat ze aanwezig zou zijn om te bedienen en te schenken. Zelfs toen Qyborn de keten om haar pols had gewikkeld, had ze het ogenschijnlijk niet begrepen. De koningin werd nog onpasselijk bij de herinnering. Het was bitter koud in die cellen. Zelfs de toortsen huiverden. En dat smerige ding dat schreeuwde in het donker… ‘Ja, u kunt een vrouw nemen. Twee, als u dat wilt. Maar eerst wil ik namen hebben.’
‘Zoals u beveelt.’ Qyborn trok zich terug.
Buiten ging de zon onder. Dorcas had een bad voor haar klaargemaakt. De koningin lag lekker te weken in het warme water en erover na te denken wat ze tegen haar dinergasten zou zeggen, toen Jaime de deur binnen kwam stormen en Jocelyn en Dorcas het vertrek uit stuurde. Haar broer zag er allesbehalve onberispelijk uit en hij rook naar paarden. Tommen had hij ook meegebracht. ‘Lieve zuster,’ zei hij, ‘de koning wil even met je spreken.’
Cerseis gouden lokken dreven in het badwater. Het vertrek hing vol stoom. Er sijpelde een zweetdruppel over haar wang. ‘Tommen,’ zei ze, haar stem gevaarlijk zacht. ‘Wat is er nu weer?’
De jongen kende die toon. Hij deinsde achteruit.
‘Zijne genade wil morgen zijn witte strijdros,’ zei Jaime. ‘Voor zijn steekspel-les.’
Ze ging rechtop in de tobbe zitten. ‘Een steekspel? Daar komt niets van in.’
‘Jawel.’ Tommen stak zijn onderlip naar voren. ‘Ik moet iedere dag rijden.’
‘Dat zul je ook,’ verklaarde de koningin, ‘als we eenmaal een echte wapenmeester hebben om toezicht te houden op je training.’
‘Ik wil geen echte wapenmeester. Ik wil ser Loras.’
‘Je hecht daar te veel belang aan, jongen. Je vrouwtje heeft je hoofd volgestopt met dwaze ideeën over zijn vechtkunst, dat weet ik, maar Osmund Ketelzwart is als ridder driemaal zoveel waard als Loras.’
Jaime lachte. ‘Niet de Osmund Ketelzwart die ik ken.’
Ze had hem wel kunnen wurgen. Misschien moet ik ser Loras bevelen zich door ser Osmund van zijn paard te laten gooien. Dan zullen Tommens ogen vast wel stoppen met schitteren. Strooi zout op een slak en zet een held voor schut, en ze krimpen waar je bijstaat. ‘Ik laat iemand uit Dorne komen om je oefenmeester te zijn,’ zei ze. ‘De Dorners zijn de beste toernooiridders van het rijk.’
‘Dat zijn ze niet,’ zei Tommen. ‘En ik wil helemaal niet zo’n stomme Dorner. Ik wil ser Loras. Ik beveel het.’
Jaime lachte. Aan hem heb ik helemaal niets. Denkt hij soms dat dit leuk is? De koningin sloeg boos op het water. ‘Moet ik Koppie laten halen? Jij hébt mij niet te bevelen. Ik ben je moeder.’
‘Ja, maar ik ben de koning. Marjolij zegt dat iedereen moet doen wat de koning zegt. Ik wil dat morgen mijn witte strijdros wordt gezadeld, zodat ser Loras me kan leren hoe ik met een lans moet vechten. Ik wil ook een poesje, en ik wil geen bieten eten.’ Hij vouwde zijn armen over elkaar.
Jaime lachte nog steeds. De koningin negeerde hem. ‘Tommen, kom eens hier.’ Toen hij weifelde, zuchtte ze. ‘Ben je bang? Een koning hoort geen vrees te tonen.’ De jongen liep met neergeslagen ogen naar de tobbe. Ze stak haar hand uit en streek hem over zijn gouden krullen. ‘Koning of niet, je bent nog een kleine jongen. Totdat je mondig wordt, heb ik het voor het zeggen. Je zult echt wel met een lans leren vechten, dat beloof ik je. Maar niet van Loras. De ridders van de Koningsgarde hebben plichten die belangrijker zijn dan met een kind te spelen. Vraag het maar aan de bevelhebber. Is het niet, ser?’
‘Hoogst belangrijke plichten.’ Jaime glimlachte dunnetjes. ‘De ronde doen langs de stadsmuren, bijvoorbeeld.’
Het huilen stond Tommen nader dan het lachen. ‘Mag ik dan wel een poesje?’
‘Misschien,’ gaf de koningin toe. ‘Zolang ik geen onzin meer over steekspelen hoor. Kun je me dat beloven?’
Hij schuifelde met zijn voeten. ‘Ja.’
‘Goed. En ga nu maar gauw: Zo meteen komen mijn gasten.’ Tommen rende ervandoor, maar voordat hij weg was, draaide hij zich om en zei: ‘Als ik zelf regeer, ga ik bieten bij de wet verbieden!’
Haar broer duwde met zijn stomp de deur dicht. ‘Uwe genade,’ zei hij toen hij en Cersei alleen waren, ‘ik vraag me af of u dronken of alleen maar dom bent.’
Ze sloeg nogmaals in het water, zodat er weer een plens over zijn voeten spatte. ‘Let op je tong, of…’
‘…of wat? Word ik dan weer op inspectie langs de stadsmuren gestuurd?’ Hij ging zitten en sloeg zijn benen over elkaar. ‘Die klotemuren van jou zijn prima in orde. Ik ben er duim voor duim overheen gekropen en heb alle zeven poorten bekeken. De scharnieren van de IJzerpoort zijn verroest en de Koningspoort en de Modderpoort moeten vervangen worden, nadat Stannis er met zijn stormrammen op heeft staan beuken. De muren zijn nog net zo sterk als altijd… maar misschien is het uwe genade door het hoofd geschoten dat onze vrienden uit Hooggaarde aan déze kant van de muren zitten?’
‘Ik vergeet helemaal niets,’ zei ze, denkend aan een zekere gouden munt, met een hand aan de ene kant en het hoofd van een vergeten koning aan de andere. Hoe kan het dat zo’n ellendig misbaksel van een gevangenbewaarder zo’n munt onder zijn kamerpot verstopt heeft? Hoe komt een man als Rugen aan oud goud uit Hooggarde?
‘Dit is voor het eerst dat ik iets over een nieuwe wapenmeester hoor. Je moet al heel goed zoeken wil je een betere toernooiridder vinden dan Loras Tyrel. Ser Loras is…’
‘Ik weet wat hij is. Ik wil hem niet bij mijn zoon in de buurt hebben. Herinner hem maar liever aan zijn plichten.’ Haar bad begon koud te worden.
‘Hij kent zijn plichten, en een betere lans…’
‘Jij voerde een betere lans, voordat je je hand verloor. Ser Barristan ook, toen hij nog jong was. Arthur Dayn was beter en prins Rhaegar was zelfs tegen hem opgewassen. Ik wil geen kletspraatjes horen over de felheid van die bloem. Het is nog maar een jongen.’ Ze was het zat dat Jaime steeds zo dwars lag. Niemand had ooit haar vader gedwarsboomd. Als Tywin Lannister sprak, werd er gehoorzaamd. Als Cersei sprak, voelde iedereen zich vrij om haar te adviseren, tegen te spreken en zelfs nee tegen haar te zeggen. Dat is allemaal omdat ik een vrouw ben. Omdat ik het zwaard niet tegen ze kan opnemen. Ze eerbiedigden Robert meer dan mij, en Robert was een stompzinnige dronkelap. Ze zou het niet meer dulden, vooral niet van Jaime. Ik moet hem kwijt zien te raken, en snel ook. Eens had ze ervan gedroomd dat zij tweeën samen zij aan zij over de Zeven Koninkrijken zouden heersen, maar Jaime was nu eerder een struikelblok dan een steun en toeverlaat.
Cersei stond uit haar bad op. Het water stroomde langs haar benen en sijpelde uit haar haar. ‘Als ik je raad wil, vraag ik daar wel om. Ga, ser. Ik moet me aankleden.’
‘Je dinergasten, ik weet het. Om welke intrige gaat het nu weer? Het zijn er zoveel dat ik het spoor bijster raak.’ Zijn blik viel op het water dat druppels vormde in het gouden haar tussen haar benen.
Hij begeert me nog steeds. ‘Sta je te smachten naar wat je niet meer hebt, broer?’
Jaime keek op. ‘Ik hou ook van jou, lieve zus. Maar je bent een idioot. Een mooie, goudharige idioot.’
Die woorden staken. In Groenesteen was je aardiger tegen me, die nacht datje Joffry in me zaaide, dacht Cersei. ‘Eruit.’ Ze keerde hem de rug toe en luisterde hoe hij wegliep, waarbij hij met zijn stomp onhandig aan de deur morrelde.
Terwijl Jocelyn ervoor zorgde dat alles voor het diner gereed stond, hielp Dorcas de koningin in haar nieuwe japon. Die was van stroken glanzend groen satijn, afgewisseld met stroken weelderig zwart fluweel, met fijne, zwarte Myrische kant boven het keursje. Myrische kant was kostbaar, maar het was nodig dat een koningin er te allen. tijde op haar best uitzag, en die ellendige wasvrouw van haar had diverse van haar oude japonnen zo laten krimpen dat ze niet meer pasten. Ze zou haar om haar slordigheid hebben laten afranselen als Taena niet op barmhartigheid had aangedrongen. ‘Het gewone volk zal meer van u houden als u mild bent,’ had ze gezegd, dus had Cersei de waarde van de japonnen van het loon van de vrouw laten aftrekken, een veel elegantere oplossing.
Dorcas reikte haar een zilveren spiegel aan. Heel mooi, dacht de koningin, en ze glimlachte haar spiegelbeeld toe. Het was prettig om niet meer in de rouw te zijn. Ze leek te bleek in het zwart. Jammer dat ik niet met vrouwe Blijleven dineer, peinsde de koningin. Het was een lange dag geweest en Taena wist haar altijd op te vrolijken met haar gevatheid. Cersei had sinds Melara Heyspaan geen vriendin meer gehad met wie ze zo veel plezier had, en Melara was een inhalige kleine intrigante gebleken die haar plaats niet kende. Ik moet niet slecht over haar denken. Ze is dood en verdronken, en van haar heb ik geleerd nooit iemand anders te vertrouwen dan Jaime.
Toen ze zich in de bovenzaal bij hen voegde, hadden haar gasten de hippocras al flink aangesproken. Vrouwe Falyse lijkt niet alleen op een vis, ze zuipt ook zo, dacht ze, toen ze de halflege flacon ontdekte.
‘Lieve Falyse!’ riep ze uit terwijl ze het mens op de wang kuste, ‘en die beste ser Balman. Ik was zo ontdaan toen ik hoorde wat er met uw lieve, lieve moeder is gebeurd. Hoe gaat het met onze vrouwe Tanda?’
Vrouwe Falyse leek op het punt te staan om te huilen. ‘Wat aardig van uwe genade om daarnaar te vragen. Moeders heup is door de val verbrijzeld, zegt maester Franken. Hij heeft gedaan wat hij kon. Nu bidden we voor haar, maar…’
Bid maar zo hard als je wilt, ze, gaat toch dood voor de maan nieuw is. Vrouwen van Tanda Stookewaards leeftijd overleefden een gebroken heup niet. ‘Ik zal mijn gebeden eraan toevoegen,’ zei Cersei. ‘Volgens heer Qyborn is Tanda van haar paard geworpen.’
‘Haar zadelriem brak onder het rijden,’ zei ser Balman Berck. ‘De staljongen had moeten zien dat het leer versleten was. Hij is getuchtigd.’
‘En streng, mag ik hopen.’ De koningin ging zitten en beduidde haar gasten dat ze ook plaats konden nemen. ‘Wilt u nog een beker hippocras, Falyse? Ik meen me te herinneren dat u daar altijd erg dol op bent geweest.’
‘Wat aardig van u dat u dat nog weet, uwe genade.’
Hoe zou ik het kunnen vergeten? dacht Cersei. Jaime zei dat het een wonder was dat je het spul niet pieste. ‘Hoe was de reis?’
‘Ongemakkelijk,’ klaagde Falyse. ‘Het heeft het grootste deel van de dag geregend. We waren van plan de nacht in Rooswijck door te brengen, maar de jonge pupil van heer Gyllis weigerde ons gastvrijheid te verlenen.’ Ze snufte. ‘Let op mijn woorden, als Gyllis sterft, gaat dat misselijke jong er met zijn goud vandoor. Misschien probeert hij zelfs de grond en de titel op te eisen, al hoort Rooswijck na Gyllis’ overlijden rechtens aan ons toe te vallen. Mijn moeder was de tante van zijn derde vrouwen een achter-achternicht van Gyllis zelf.’
Hebt u een lam als wapenteken, dame, of een aap met graaivingers? dacht Cersei. ‘Heer Gyllis dreigt al te overlijden zolang ik hem ken, maar hij is nog steeds onder ons en zal dat hopelijk nog vele jaren zijn.’ Ze glimlachte minzaam. ‘Ongetwijfeld zal hij ons allemaal nog het graf in hoesten.’
‘Dat zou best kunnen,’ viel ser Balman haar bij. ‘Rooswijcks pupil was niet de enige die het ons moeilijk maakte, uwe genade. We zijn onderweg ook op bandieten gestuit. Smerige, ongekamde figuren met leren schilden en bijlen. Sommigen hadden sterren op hun wambuis genaaid, gewijde, zevenpuntige sterren, maar ze zagen er desondanks kwaadaardig uit.’
‘Ze zaten onder de luizen, daar ben ik zeker van,’ voegde Falyse eraan toe.
‘Ze noemen zich mussen,’ zei Cersei. ‘Een ware plaag. Onze nieuwe Hoge Septon zal ze moeten aanpakken als hij eenmaal gekroond is. Zo niet, dan doe ik dat zelf.’
‘Is Zijne Hoge Heiligheid al gekozen?’ vroeg Falyse.
‘Nee,’ moest de koningin bekennen. ‘Septon Ollidor stond op het punt verkozen te worden, totdat een paar van die mussen hem naar een bordeel volgden en hem naakt de straat op sleepten. Luceon lijkt nu de waarschijnlijkste keus, al zeggen onze vrienden op de andere heuvel dat hij nog steeds enkele van het vereiste aantal stemmen te kort komt.’
‘Moge de Oude Vrouw de overleggingen leiden met haar gouden lamp van wijsheid,’ zei vrouwe Falyse hoogst devoot.
Ser Balman ging even verzitten. ‘Uwe genade, het is een pijnlijke kwestie, maar… opdat het geen kwaad bloed tussen ons zal zetten, moet u weten dat noch mijn goede vrouw, noch haar moeder ook maar iets te maken had met de naamgeving van dat bastaardkind. Lollys is een simpele ziel en haar echtgenoot neigt tot zwarte humor. Ik heb tegen hem gezegd dat hij de jongen een gepastere naam moest geven. Hij lachte alleen maar.’
De koningin nam een slokje wijn en bekeek hem eens goed. Ser Balman was ooit een toernooiridder van naam geweest, en een van de knapste ridders van de Zeven Koninkrijken. Zijn fraaie snor mocht er nog steeds zijn, maar verder was hij er met de jaren niet mooier op geworden. De lijn van zijn golvende blonde haar was naar achteren geweken terwijl zijn buik onstuitbaar was opgerukt in zijn wambuis. Als werktuig laat hij heel wat te wensen over, peinsde ze. Maar hij is toch wel bruikbaar. ‘Tyrion was al een koningsnaam voor de komst van de draken. De Kobold heeft er een smet op geworpen, maar misschien kan dit kind de naam in ere herstellen.’ Als de bastaard zo lang in leven blijft. ‘Ik weet dat u geen blaam treft. Vrouwe Tanda is de zuster die ik nooit heb gehad, en u…’ Haar stem brak. ‘Vergeef me. Ik leef in angst.’
Falyse opende en sloot haar mond, waardoor ze op een wel bijzonder domme vis leek. ‘In… in angst, uwe genade?’
‘Ik heb sinds Joffry’s dood geen enkele nacht meer doorgeslapen.’ Cersei vulde de bekers met hippocras. ‘Mijn vrienden… u bent toch mijn vrienden, hoop ik? En die van koning Tommen?’
‘Die lieve jongen,’ verklaarde ser Balman. ‘Uwe genade, de woorden van het huis Stookewaard luiden: Trots op onze Trouw.’
‘Ik wenste wel dat er meer zoals u waren, goede ser. Ik moet u eerlijk zeggen dat ik ernstige twijfels koester omtrent ser Bronn van het Zwartewater.’
Man en vrouw wisselden een blik. ‘De man is onbeschoft, uwe genade,’ zei Falyse. ‘Bot en grof.’
‘Het is geen waarachtig ridder,’ zei ser Balman.
‘Nee.’ Cersei glimlachte, helemaal alleen voor hem. ‘En u bent een man die weet wat waarachtig ridderschap is. Ik weet nog dat ik u in dat steekspel zag… welk toernooi was dat ook alweer, waarin u zo fantastisch hebt gevochten, ser?’
Hij glimlachte bescheiden. ‘Die affaire in Schemerdel, zes jaar geleden? Nee, daar was u niet bij, anders was u ongetwijfeld tot de koningin van liefde en schoonheid gekroond. Het toernooi in Lannispoort na de opstand van Grauwvreugd? Daarin heb ik menige goede ridder uit het zadel gelicht…’
‘Ja, dat was het.’ Haar gezicht versomberde. ‘De Kobold is verdwenen in de nacht dat mijn vader stierf, en daarbij heeft hij twee eerzame gevangenbewaarders in een plas bloed achtergelaten. Er zijn er die beweren dat hij de zee-engte over is gevlucht, maar ik heb zo mijn twijfels. De dwerg is sluw. Misschien loert hij ergens vlakbij, zinnend op nog meer moorden. Misschien wordt hij door een vriend verborgen gehouden.’
‘Bronn?’ Ser Balman streelde zijn borstelige snor.
‘Die heeft vanouds voor de Kobold gewerkt. Alleen de Vreemdeling weet hoeveel mannen hij op last van Tyrion naar de hel heeft gezonden.’
‘Uwe genade, ik denk dat ik het wel gemerkt zou hebben als er een dwerg over ons grondgebied rondsloop,’ zei ser Balman.
‘Mijn broer is klein. Hij is voor rondsluipen in de wieg gelegd.’ Cersei liet haar hand trillen. ‘De naam van een kind is een kleinigheid… maar brutaliteit die ongestraft blijft, baart rebellie. En die Bronn heeft huurlingen om zich heen verzameld, heeft Qyborn me verteld.’
‘Hij heeft vier ridders in zijn huishouding opgenomen,’ zei Falyse.
Ser Balman snoof. ‘Mijn goede vrouw is te flatteus, als ze hen ridders noemt. Het zijn omhooggevallen huurlingen die samen nog geen vingerhoedje ridderlijkheid bezitten.’
‘Daar was ik al bang voor. Bronn vergaart zwaarden voor de dwerg. Mogen de Zeven mijn zoontje beschermen. De Kobold zal hem nog vermoorden, net als zijn broer.’ Ze snikte het uit. ‘Waarde vrienden, ik geef u mijn eer in handen… maar wat is de eer van een koningin, vergeleken met de angst van een moeder?’
‘Spreekt u gerust, uwe genade,’ zei ser Balman. ‘Uw woorden zullen dit vertrek niet verlaten.’
Cersei stak haar hand over de tafel heen om een kneepje in de zijne te geven. ‘Ik… ik zou ’s nachts beter slapen als ik hoorde dat ser Bronn een… een ongeval was overkomen… wellicht bij de jacht.’
Ser Balman dacht even na. ‘Een dódelijk ongeval?’
Nee, ik wil dat je zijn kleine teen breekt; nou goed? Ze moest op haar lip bijten. Mijn vijanden zijn overal en mijn vrienden zijn idioten. ‘Ik smeek u, ser,’ fluisterde ze, ‘dwing me niet om het te zeggen…’
‘Ik begrijp het.’ Ser Balman hief een vinger op.
Een knolraap zou het nog eerder hebben gesnapt. ‘U bent inderdaad een waarachtig ridder, ser. En het antwoord op de gebeden van een bange moeder.’ Cersei kuste hem. ‘Doe het snel, wilt u? Bronn is nu nog slechts door enkele mannen omringd, maar als we niet ingrijpen, worden dat er beslist meer.’ Ze kuste Falyse. ‘Ik zal dit nimmer vergeten, vrienden. Mijn waarachtige vrienden uit Stookewaard. Trots op uw trouw: U hebt mijn woord, wij zullen een betere echtgenoot voor Lollys vinden als dit eenmaal achter de rug is.’ Misschien wel een Ketelzwart. ‘Wij Lannisters betalen onze schulden.’
De rest was hippocras en bieten in boter, versgebakken brood, met kruiden gepaneerde snoek en ribben van de wilde ever. Cersei was sinds Roberts dood erg dol op everzwijn. Het gezelschap stoorde haar niet eens, al was Falyse aan het mekkeren en zat Balman van de soep tot het dessert zelfvoldaan te zijn. Het was na middernacht voordat ze zich van hen wist te ontdoen. Ser Balman bleek er een handje van te hebben om ‘nog een flacon’ te suggereren, en het leek de koningin niet zo verstandig om te weigeren. Ik had een Gezichtsloze Man kunnen inhuren voor de helft van wat ik aan hippocras heb uitgegeven, peinsde ze toen ze eindelijk weg waren.
Haar zoon was op dat tijdstip al vast in slaap, maar Cersei nam nog een kijkje bij hem voordat ze haar eigen bed opzocht. Tot haar verrassing zag ze drie zwarte poesjes tegen hem aan genesteld liggen. ‘Waar komen die vandaan?’ vroeg ze aan ser Meryn Trant, voor de deur van de koninklijke slaapkamer.
‘Die heeft hij van de kleine koningin gekregen. Ze wilde hem er maar één geven, maar hij kon niet kiezen welke hij het leukste vond.’
Nou ja, dat is in elk geval beter dan de moeder met een dolk opensnijden om ze eruit te halen. Marjolijs onhandige pogingen om zijn genegenheid te winnen, waren lachwekkend doorzichtig. Tommen is te jong voor kusjes, dus krijgt hij katjes. Maar Cersei had liever gehad dat ze niet zwart waren. Zwarte katten brachten ongeluk, zoals Rhaegars dochtertje hier in dit kasteel had ondervonden. Ze zou mijn dochter zijn geweest; als de Krankzinnige Koning niet die wrede grap met mijn vader had uitgehaald Het moest door zijn gekte zijn gekomen dat Aerys heer Tywins dochter had afgewezen en in plaats daarvan diens zoon had genomen, terwijl hij zijn eigen zoon aan een ziekelijke Dornse prinses met zwarte ogen en een platte borst had uitgehuwelijkt.
De herinnering aan die afwijzing stak zelfs na al die jaren nog. Vele avonden had ze prins Rhaegar in de zaal gadegeslagen terwijl hij met die lange, elegante vingers op zijn met zilver besnaarde harp speelde. Was ooit enig man zo mooi geweest? Maar hij was meer dan een man. Zijn bloed was dat van het oude Valyria, het bloed van draken en goden. Toen ze nog maar een klein meisje was, had haar vader haar beloofd dat ze met Rhaegar zou trouwen. Ze kon niet ouder dan zes of zeven zijn geweest. ‘Spreek er nooit over, kind,’ had hij tegen haar gezegd terwijl hij dat geheime lachje lachte dat alleen Cersei ooit te zien kreeg. ‘Niet voordat zijne genade met de verloving instemt. Voorlopig moet het ons geheimpje blijven.’ En dat was het ook gebleven, hoewel ze een keer een plaatje had getekend waarop ze achter Rhaegar op een draak vloog, haar armen stevig om zijn borst geklemd. Toen Jaime het had ontdekt, had ze tegen hem gezegd dat het koningin Alysanne en koning Jaehaerys waren.
Ze was tien toen ze eindelijk haar prins in levenden lijve te zien had gekregen, op het toernooi dat haar vader had georganiseerd om koning Aerys welkom te heten in het westen. Onder de muren van Lannispoort waren tribunes opgericht en het gejuich van de kleine luiden was als het gerommel van de donder tegen de Rots van Casterling weerkaatst. Ze juichten twee keer zo luid voor vader als voor de koning, herinnerde de koningin zich, maar slechts half zo luid als voor prins Rhaegar.
Rhaegar Targaryen, zeventien jaar oud en pas geridderd, had zwart staal over gouden maliën gedragen toen hij op een drafje het strijdperk binnenreed. Lange wimpels van rode, gouden en oranje zijde hadden als vlammen van zijn helm gewapperd. Twee van haar ooms beten door zijn lans in het stof, samen met een dozijn van haar vaders beste toernooiridders, de bloem van het westen. ’s Avond had de prins zijn zilveren harp bespeeld en haar tot tranen toe geroerd. Toen ze aan hem was voorgesteld, was Cersei bijna verdronken in de diepten van zijn treurige purperen ogen. Ze herinnerde zich nog dat ze had gedacht: hij is gewond, maar als we getrouwd zijn, zal ik zijn wonden helen. Naast Rhaegar had zelfs haar knappe Jaime niet meer dan een groen knaapje geleken. De prins wordt mijn echtgenoot, had ze gedacht, duizelig van opwinding, en als de oude koning sterft, word ik koningin. Haar tante had vóór het toernooi bevestigd dat het zo was. ‘Je moet extra mooi zijn,’ had vrouwe Genna tegen haar gezegd terwijl ze aan haar jurk frutselde, ‘want op het eindfeest zal je verloving met prins Rhaegar worden afgekondigd.’
Cersei was die dag zielsgelukkig geweest. Anders had ze nooit de tent van Meggie de Kikker durven bezoeken. Ze had het alleen maar gedaan om Jeane en Melara te laten zien dat de leeuwin nergens bevreesd voor was. Ik zou koningin worden. Waarom zou een koningin bang zijn voor een afschuwelijke oude vrouw? De herinnering aan die voorspelling bezorgde haar nu, een heel leven later, nog steeds kippenvel. Jeane rende krijsend van angst de tent uit, herinnerde de koningin zich, maar Melara bleef en ik ook. We lieten haar ons bloed proeven en lachten om haar stomme profetieën. Ze leken allemaal even onzinnig. Ze zou met prins Rhaegar trouwen, wat de oude vrouw ook zei. Haar vader had het beloofd, en het woord van Tywin Lannister was goud waard.
Aan het einde van het toernooi was het lachen haar vergaan. Er was geen eindfeest geweest, niemand had een dronk uitgebracht op haar verloving. Er was slechts kil gezwegen, er waren slechts ijzige blikken gewisseld tussen de koning en haar vader. Later, toen Aerys met zijn zoon en al zijn dappere ridders naar Koningslanding was vertrokken, was het meisje in tranen naar haar tante toegegaan. Ze begreep er niets van.
‘Je vader stelde de verbintenis voor,’ zei vrouwe Genna, ‘maar Aerys wilde er niets van weten. “Je bent mijn meest bekwame dienaar, Tywin,” zei de koning, “maar een man huwelijkt zijn erfgenaam niet aan de dochter van zijn dienaar uit.” Droog die tranen, kleintje. Heb je ooit een leeuw zien huilen? Je vader zal een andere man voor je zoeken, een betere man dan Rhaegar.’
Maar haar tante had tegen haar gelogen, en haar vader had haar in de steek gelaten, net als Jaime haar nu in de steek liet. Vader heeft geen betere man gevonden. In plaats daarvan gaf hij me Robert, en Meggies vloek kwam als een giftige bloem tot bloei. Als ze, volgens de bedoeling van de goden, met Rhaegar was getrouwd, zou hij die wolvenmeid geen tweede keer hebben aangekeken. Rhaegar zou nu onze koning zijn en ik zijn koningin, de moeder van zijn zonen.
Ze had het Robert nooit vergeven dat hij hem had gedood.
Maar leeuwen waren dan ook niet goed in het schenken van vergiffenis. Zoals ser Bronn van het Zwartewater weldra zou ontdekken.