De Kaneelwind waseen zwanenschip uit de Hoge-Bomenstad op de Zomereilanden, waar de mannen zwart en de vrouwen losbandig waren, en waar zelfs de goden vreemd waren. Er was geen septon aan boord om hen voor te gaan in de gebeden voor de gestorvene, dus viel die taak aan Samwel Tarling toe, ergens voor de zongeblakerde zuidkust van Dorne.
Sam trok zijn zwarte kleren aan om de woorden te zeggen, al was de middag warm en zwoel, zonder een zuchtje wind. ‘Hij was een goed man,’ begon hij, maar hij had het nog niet gezegd of hij wist dat het verkeerd was. ‘Nee. Hij was een groot man. Een maester uit de Citadel, geketend en beëdigd, en een Gezworen Broeder van de Nachtwacht, altijd getrouw: Toen hij was geboren, werd hij vernoemd naar een held die te jong gestorven was, maar al heeft hij heel lang geleefd, zijn eigen leven was niet minder heldhaftig. Geen man was wijzer, milder of vriendelijker. Twaalf Opperbevelhebbers kwamen en gingen in de jaren dat hij bij de Muur diende, maar hij stond altijd klaar om hen raad te geven. Ook koningen gaf hij raad. Hij had zelf koning kunnen worden, maar toen ze hem de kroon aanboden, zei hij dat die aan zijn jongere broer moest worden gegeven. Hoeveel mannen zouden zoiets doen?’ Sam voelde dat de tranen hem in de ogen sprongen en wist dat hij niet veel langer kon doorgaan. ‘Hij was van het bloed van de draak, maar nu is zijn vuur gedoofd. Hij was Aemon Targaryen. En nu is zijn wake ten einde.’
‘En nu is zijn wake ten einde,’ mompelde Anje hem na terwijl ze de baby in haar armen wiegde. Kojja Mo zei het haar na in de Gewone Spreektaal van Westeros en herhaalde de woorden vervolgens in de zomertaal voor Xhondo, haar vader en de rest van de verzamelde bemanning. Sam liet zijn hoofd hangen en huilde, met zulke luide en hartverscheurende snikken dat zijn hele lijf ervan schokte. Anje ging naast hem staan en liet hem op haar schouder uithuilen. Ook in haar ogen stonden tranen.
De lucht was vochtig, warm en roerloos en de Kaneelwind dobberde rond op een diepblauwe zee, ver uit het zicht van het land. ‘Zwarte Sam heeft goede woorden gesproken,’ zei Xhondo. ‘Nu drinken wij op zijn leven.’ Hij riep iets in de Zomertaal, en er werd een vaatje gekruide rum het achterdek op gerold en aangeslagen, zodat degenen die op wacht stonden een beker konden legen ter nagedachtenis van de oude, blinde draak. De bemanning had hem slechts kort gekend, maar de Zomereilanders hielden ouden van dagen in ere en brachten hun hulde als ze stierven.
Sam had nog nooit eerder rum gedronken. Het brouwsel was sterk en koppig, eerst zoet, maar met een vurige nasmaak die zijn tong verbrandde. Hij was moe, vreselijk moe. Alle spieren in zijn lichaam deden zeer, en hij voelde ook pijn op plaatsen waarvan hij niet had geweten dat er spieren zaten. Zijn knieën waren stijf, zijn handen zaten onder de verse blaren en de rauwe, kleverige plekjes waar de oude opengegaan waren. Toch leken de rum en zijn verdriet met vereende krachten zijn pijn weg te spoelen. ‘Hadden we hem nog maar naar Oudstee kunnen brengen, dan hadden de aartsmaesters hem misschien kunnen redden,’ zei hij tegen Anje terwijl ze op het hoge voorkasteel van de Kaneelwind van hun rum nipten. ‘De genezers van de Citadel zijn de beste van de Zeven Koninkrijken. Een poosje had ik gedacht… had ik gehoopt…’
In Braavos had het mogelijk geleken dat Aemon zou herstellen. Xhondo’s verhaal over draken had de oude man er ogenschijnlijk bijna weer bovenop gebracht. Die nacht had hij alles gegeten wat Sam hem voorzette. ‘Niemand had ooit een meisje verwacht,’ zei hij. ‘Er was een prins beloofd, geen prinses. Rhaegar, dacht ik… de rook was afkomstig van het vuur dat Zomerhal verzwolg op de dag dat hij geboren werd, het zout van de tranen die vergoten werden voor hen die omkwamen. Toen hij jong was, deelde hij mijn mening, maar later raakte hij ervan overtuigd dat zijn eigen zoon degene was die de profetie in vervulling zou doen gaan, want op de nacht dat Aegon werd verwekt, was er boven Koningslanding een komeet gezien en Rhaegar was er zeker van dat de bloedende ster een komeet moest zijn. Wat een dwazen waren wij, die onszelf zo wijs waanden! De fout was erin gekropen door de vertaling. Draken zijn mannelijk noch vrouwelijk, dat had Barth juist gezien: ze zijn nu eens het een, dan weer het ander, veranderlijk als vlammen. De taal heeft ons allemaal duizend jaar lang misleid. Daenerys is het, geboren te midden van zout en rook. De draken vormen het bewijs.’ Hij leek alleen al sterker te worden als hij over haar sprak. ‘Ik moet naar haar toe. Dat moet. Was ik maar jonger, al was het maar tien jaar.’
De oude man was zo vastberaden geweest dat hij de loopplank van de Kaneelwind zelfs op eigen benen over was gelopen, nadat Sam de overtocht had geregeld. Hij had zijn zwaard en schede al aan Xhondo gegeven om de forse maat de gevederde mantel te vergoeden die hij had bedorven door Sam van de verdrinkingsdood te redden. De enige dingen van waarde die hun nog restten waren de boeken die ze uit de gewelven van Slot Zwart hadden meegenomen. Sam deed er mistroostig afstand van. ‘Ze waren voor de Citadel bestemd,’ zei hij, toen Xhondo hem vroeg wat er mis was. Toen de maat die woorden vertaalde, lachte de kapitein. ‘Quhuru Mo zegt dat de grijze mannen die boeken toch hebben zullen,’ vertelde Xhondo hem, ‘maar ze nu van Quhuru Mo kopen zullen. De maesters geven goed zilver voor boeken die ze niet hebben en soms rood en geel goud.’
De kapitein wilde ook Aemons keten hebben, maar dat had Sam geweigerd. Het was een grote schande voor een maester om zijn keten af te geven, had hij verklaard. Dat laatste moest Xhondo wel drie keer zeggen voordat Quhuru Mo het accepteerde. Tegen de tijd dat de onderhandelingen rond waren, bezat Sam alleen nog zijn laarzen, zwarte kleren en kleingoed, en de kapotte hoorn die Jon Sneeuw op de Vuist der Eerste Mensen had gevonden. Ik had geen keus, zei hij tegen zichzelf. We konden niet in Braavos blijven en er was geen andere manier om de overtocht te betalen, afgezien van diefstal of bedelarij. Als ze maester Aemon veilig in Oudstee hadden gekregen, had hij het driedubbele van de prijs nog goedkoop gevonden.
De vaart naar het zuiden was echter woelig geweest, en iedere storm eiste zijn tol van de krachten van de oude man, lichamelijk en geestelijk. In Pentos had hij gevraagd of ze hem aan dek wilden dragen, zodat Sam hem met woorden een beeld van de stad kon geven, maar dat was de laatste keer geweest dat hij het bed van de kapitein had verlaten. Kort daarop was hij weer gaan malen. Tegen de tijd dat de Kaneelwind langsde Bloedende Toren de haven van Tyrosh binnenschoot, repte Aemon niet meer over pogingen om een schip naar het oosten te vinden. In plaats daarvan kwam hij weer over Oudstee en de aartsmaesters van de Citadel te spreken.
Je moet het ze vertellen, Sam,’ zei hij. ‘De aartsmaesters. Je moet het ze duidelijk maken. De mannen die tegelijkertijd met mij in de Citadel waren, zijn nu al vijftig jaar dood. Deze hebben mij nooit gekend. Mijn brieven… in Oudstee moeten ze die gelezen hebben als het geraaskal van een kinds geworden oude man. Je moet hen overtuigen, nu dat mij niet is gelukt. Vertel het hun, Sam… vertel hun hoe het op de muur is… de geesten en de witte lopers, de sluipende kou…’
‘Dat zal ik doen,’ beloofde Sam. ‘Ik zal u bijvallen, maester. Allebei zullen we het hun vertellen, wij samen.’
‘Nee,’ zei de oude man. Jij moet het doen. Vertel het hun. De profetie… de droom van mijn broer… Vrouwe Melisandre heeft de tekenen verkeerd geduid. Stannis… Stannis heeft iets van het bloed van de draak in zich, ja. Zijn broers hadden dat ook. Rhaelle, Ei’s kleine meid, zo zijn ze eraan gekomen… de moeder van hun vader… toen ze een klein meisje was, noemde ze me altijd oom Maester. Dat herinnerde ik me nog, dus stond ik mezelf toe hoop te koesteren… misschien wilde ik het ook wel… als we iets willen geloven, misleiden we onszelf allemaal. Melisandre het meest van iedereen, denk ik. Dat zwaard is verkeerd, dat moet ze toch beseffen… licht zonder hitte… een voze illusie… het zwaard is verkeerden het valse licht kan ons slechts nog dieper de duisternis in leiden, Sam. Daenerys is onze hoop. Zeg dat tegen degenen die in de Citadel wonen. Zorg dat ze luisteren. Ze moeten haar een maester zenden. Daenerys moet raad krijgen, onderricht, bescherming. Al die jaren ben ik blijven wachten, blijven toezien, en nu de dag aangebroken is, ben ik te oud. Ik ben stervende, Sam.’ Toen hij dat toegaf, stroomden de tranen uit zijn blinde, witte ogen. ‘De dood zou een man die zo oud is als ik geen angst horen aan te jagen, maar toch doet hij het wel. Is dat niet dwaas? Waar ik ben is het altijd donker, dus waarom zou ik het donker vrezen. Toch kan ik niet nalaten me af te vragen wat hierna komt, als de laatste warmte uit mijn lichaam geweken is. Zal ik voor altijd feestvieren in de gouden zaal van de Vader, zoals de septons zeggen? Zal ik weer met Ei praten, Dareon gelukkig en wel aantreffen, mijn zusters voor hun kinderen horen zingen? Stel dat de paardenheren het bij het rechte eind hebben? Zal ik voor eeuwig op een vlammende hengst door de nachthemel rijden? Of moet ik weer terugkeren naar dit tranendal? Wie kan het werkelijk zeggen? Wie heeft het gezien, aan gene zijde van de doodsmuur? Slechts de geesten, en we weten hoe die zijn. Dat weten we.’
Daar viel voor Sam minder dan niets op te zeggen, maar hij had de oude man zo goed mogelijk getroost. En daarna was Anje gekomen en had een liedje voor hem gezongen, een onzinliedje dat ze van een paar van Crasters andere vrouwen had geleerd. De oude man had erom moeten glimlachen, en het had hem geholpen in slaap te vallen.
Dat was een van zijn laatste goede dagen geweest. Daarna had de oude man meer tijd slapend dan wakend doorgebracht, opgerold onder een berg vachten in de hut van de kapitein. Soms mompelde hij in zijn slaap. Als hij wakker werd, riep hij om Sam en zei hij met klem dat hij hem iets moest vertellen, maar tegen de tijd dat Sam kwam was hij de helft van de keren vergeten wat hij had willen zeggen. Zelfs als hij het nog wist, sloeg hij wartaal uit. Hij had het over dromen, maar noemde nooit de dromer, hij sprak over een glazen kaars die niet kon worden aangestoken en eieren die niet wilden uitkomen. Hij zei dat de sfinx het raadsel was en niet degene die het opgaf, wat dat ook mocht betekenen. Hij vroeg Sam of hij hem wilde voorlezen uit een boek van septon Barth, wiens geschriften tijdens de regering van Baelor de Gezegende waren verbrand. Een keer was hij huilend wakker geworden. ‘De draak moet drie koppen hebben,’ jammerde hij, ‘maar ik ben te oud en te zwak om er een te zijn. Ik zou bij haar moeten zijn om haar de weg te wijzen, maar mijn lichaam laat me in de steek.’
Terwijl de Kaneelwindtussen de Stapstenen door voer, vergat maester Aemon de helft van de keren Sams naam. Op sommige dagen zag hij hem aan voor een van zijn gestorven broers. ‘Hij was te zwak voor zo’n lange reis,’ zei Sam op het voorkasteel tegen Anje, na nog een slokje rum. Jon had dat moeten begrijpen. Aemon was honderdtwee, hij had nooit de zee op gestuurd mogen worden. Als hij in Slot Zwart was gebleven, had hij misschien nog tien jaar geleefd.’
‘Of ze had hem misschien verbrand. De rode vrouw:’ Zelfs hier, drieduizend mijl van de muur, zei Anje de naam van vrouwe Melisandre nog steeds niet graag hardop. ‘Ze wilde koningsbloed voor haar vuren. Val wist dat. Heer Sneeuw ook. Daarom hebben ze me de baby van Dalla laten weghalen en de mijne voor hem in de plaats laten leggen. Maester Aemon is gaan slapen en niet meer wakker geworden, maar als hij gebleven was, zou ze hem hebben verbrand.’
Hij wordt toch wel verbrand, dacht Sam neerslachtig, alleen zal ik het nu moeten doen. De Targaryens gaven hun doden altijd aan de vlammen prijs. Quhuru Mo stond op de Kaneelwindgeen lijkverbranding toe, dus was Aemons lichaam in een vat zwartbuikrum gestopt, zodat het houdbaar zou zijn tot het schip Oudstee bereikte.
‘De nacht voor hij stierf, vroeg hij of hij de baby mocht vasthouden,’ vervolgde Anje. ‘Ik was bang dat hij hem misschien zou laten vallen, maar dat deed hij niet. Hij wiegde hem en neuriede een liedje voor hem, en Dalla’s kind stak een handje uit en raakte zijn gezicht aan. Hij trok zo aan zijn lip dat ik bang was dat hij hem pijn zou doen, maar de oude man moest er alleen maar om lachen.’ Ze streelde Sams hand. ‘We zouden het kleintje Maester kunnen noemen, als je dat wilt. Als hij oud genoeg is, niet nu. Dat zou kunnen.’
‘Maester is geen naam. Maar je zou hem Aemon kunnen noemen.’
Anje dacht na. ‘Dalla heeft hem tijdens de strijd gebaard, toen de zwaarden overal om haar heen zongen. Zo moet hij heten. Aemon Strijdgeboren. Aemon Staalzang.’
Een naam die zelfs mijn vader zou bevallen. De naam van een krijgsman. De jongen was per slot van rekening de zoon van Mans Roover en de kleinzoon van Craster. Hij had geen druppel van Sams laffe bloed in zijn aderen. ‘Ja. Zo moet je hem noemen.’
‘Als hij twee is,’ beloofde ze, ‘niet eerder.’
‘Waar is het jochie?’ bedacht Sam ineens. Zo lang had hij er, als gevolg van de rum en zijn verdriet, over gedaan om te beseffen dat Anje de baby niet bij zich had.
‘Kojja heeft hem. Ik heb haar gevraagd een tijdje op hem te passen.’
‘O.’ Kojja Mo was de dochter van de kapitein, langer dan Sam en rank als een speer, met een huid zo zwart en glad als gepolijst git. Ze voerde tevens het bevel over de rode boogschutters van het schip en hanteerde een boog van guldenhart met een dubbele welving waarmee ze een pijl vierhonderd pas ver kon schieten. Toen ze bij de Stapstenen door piraten waren overvallen, had Kojja er met haar pijlen meer dan tien gedood terwijl die van Sam in het water waren gevallen. Het enige waar Kojja Mo nog meer van hield dan van haar boog, was om Dalla’s kindje op haar knie te laten dansen en tegen hem te zingen in de Zomertaal. De wildlingenprins was de lieveling van alle vrouwen onder de bemanningsleden geworden en Anje leek hem aan hen toe te vertrouwen zoals nog nooit aan enige man.
‘Dat is aardig van Kojja,’ zei Sam.
‘Eerst was ik bang voor haar,’ zei Anje. ‘Ze was zo zwart en haar tanden waren zo groot en wit, ik was bang dat ze een beestling of een monster was, maar dat is ze niet. Ze is goed. Ik vind haar aardig.’
‘Dat weet ik.’ Het grootste deel van haar leven had Anje geen andere man gekend dan de angstaanjagende Craster. De rest van haar wereld had uit vrouwen bestaan. Mannen jagen haar angst aan, maar vrouwen niet, realiseerde Sam zich. Daar had hij begrip voor. Thuis in Hoornheuvel had hij ook de voorkeur gegeven aan het gezelschap van meisjes. Zijn zusters waren aardig voor hem geweest en al hadden de andere meisjes hem soms gepest, gemene opmerkingen waren gemakkelijker te negeren dan de klappen en stompen van de andere jongens in het kasteel. Zelfs nu op de Kaneelwind voelde Sam zich meer op zijn gemak bij Kojja Mo dan bij haar vader, al kwam dat misschien doordat zij de Gewone Spreektaal sprak en hij niet.
‘Ik vind jou ook aardig, Sam,’ fluisterde Anje. ‘En dit drankje is heel lekker. Het smaakt naar vuur.’
Ja, dacht Sam, een drank voor draken. Hun bekers waren leeg, dus liep hij naar het vat en vulde ze weer. De zon stond laag in het westen, zag hij, opgezwollen tot driemaal de normale grootte. In het rossige licht had Anje een vuurrode kleur op haar gezicht. Ze dronken een beker op Kojja Mo en een op Dalla’s kind en een op Anjes baby bij de Muur. En daarna ontkwamen ze er natuurlijk niet aan om twee bekers op Aemon van het huis Targaryen te drinken. ‘Moge de Vader rechtvaardig over hem oordelen,’ zei Sam en haalde zijn neus op. Tegen de tijd dat ze maester Aemon gehad hadden, was de zon bijna onder. Aan de horizon in het westen gloeide nog slechts een lange, rode streep, alsof de hemel opengereten was. Anje zei dat het schip door de drank om haar heen tolde, dus hielp Sam haar de ladder af naar de vrouwenverblijven in de boeg van het schip.
Vlak achter de ingang van de hut hing een lantaarn en hij slaagde erin daar bij het binnengaan zijn hoofd tegen te stoten. ‘Au,’ zei hij, en Anje zei: ‘Doet het zeer? Laat eens kijken.’ Ze boog zich naar hem toe…
… en kuste hem op de mond.
Sam merkte dat hij haar kus beantwoordde. Ik heb de woorden gezegd, dacht hij, maar haar handen plukten aan zijn zwarte kleren en trokken aan het koord van zijn hozen. Hij onderbrak de kus lang genoeg om te zeggen: ‘Dit kan niet,’ maar Anje zei: ‘Het kan wel,’ en drukte haar mond weer op de zijne. De Kaneelwind tolde om hen heen en hij kon de rum op Anjes tong proeven, en het volgende ogenblik waren haar borsten naakt en raakte hij ze aan. Ik heb de woorden gezegd, dacht hij weer, maar een van haar tepels belandde tussen zijn lippen. De tepel was roze en hard en toen hij eraan zoog, vulde zijn mond zich met haar melk, die zich vermengde met de smaak van rum, en hij had nog nooit zoiets fijns, zoets en lekkers geproefd. Als ik dit doe, ben ik geen haar beter dan Dareon, dacht Sam, maar het voelde te goed om te stoppen. En plotseling was zijn lid ontbloot en stak het als een dikke, roze mast uit zijn hozen omhoog. Het zag er zo dwaas uit zoals het daar rechtop stond dat hij gelachen zou hebben als Anje hem niet achterover had geduwd op haar stromatras, haar rokken tot haar dijen had opgetrokken en zich met een klein kreungeluidje op hem had laten zakken. Dat was nog lekkerder dan haar tepels. Ze is zo nat, dacht hij hijgend. Ik heb nooit geweten dat een vrouw daar beneden zo nat kon worden. ‘Nu ben ik je vrouw;’ fluisterde ze terwijl ze op hem op en neer gleed. En Sam steunde en dacht: nee, nee, dat kan niet, ik heb de woorden gezegd, ik heb de woorden gezegd, maar het enige woord dat hij zei was ‘ja’.
Naderhand viel ze in slaap met haar armen om hem heen en haar gezicht tegen zijn borst. Sam had ook slaap nodig, maar hij was dronken van de rum, de moedermelk en Anje. Hij wist dat hij terug zou moeten sluipen naar zijn eigen hangmat in de mannenhut, maar het was zo heerlijk om haar opgerold tegen zich aan te voelen dat hij op de een of andere manier niet kon bewegen.
Er kwamen anderen binnen, zowel mannen als vrouwen, en hij luisterde hoe ze elkaar kusten en lachten en met elkaar paarden. Zomereilanders. Dit is hun manier van rouwen. Ze beantwoorden de dood met leven. Dat had Sam ergens gelezen, lang geleden. Hij vroeg zich af of Anje dat had geweten, of dat Kojja Mo haar had verteld wat ze moest doen.
Hij ademde de geur van haar haren in en staarde naar de lantaarn die boven hen heen en weer zwaaide. Zelfs de Oude vrouw zou me hier niet ongeschonden uit kunnen helpen. Het beste wat hij kon doen was wegglippen en in zee springen. Als ik verdronken ben, hoeft niemand ooit te weten dat ik mezelf te schande heb gemaakt en mijn geloften gebroken heb, enAnje kan een betere man zoeken, een die geen grote, dikke lafaard is.
De volgende ochtend ontwaakte hij in zijn eigen hangmat in de mannenhut terwijl Xhondo iets over de wind stond te brullen. ‘Wind waait!’ riep de maat telkens weer. ‘Wakker en werken, Zwarte Sam. Wind waait.’ Wat Xhondo aan vocabulaire miste, compenseerde hij door middel van volume. Sam rolde vanuit zijn hangmat op zijn voeten en had daar meteen spijt van. Zijn hoofd leek wel te barsten, een van de blaren op zijn handpalm was die nacht opengegaan en hij had het gevoel alsof hij moest braken.
Maar Xhondo was onbarmhartig, dus zat er voor Sam niets anders op dan zich in zijn zwarte kleren worstelen. Hij trof ze in een vochtige prop op het dek onder zijn hangmat aan. Hij snoof eraan om te kijken hoe vuil ze waren en ademde de geur van zout, zee en teer, nat zeildoek en meeldauw; fruit, vis en zwartbuikrum, vreemde kruiden en exotische houtsoorten in, en het koppige boeket van zijn eigen zweet. Maar Anjes luchtjes kleefden er ook aan, de schone geur van haar haar en de zoete geur van haar melk, en daarom was hij blij ze te kunnen dragen. Maar hij zou nog meer hebben gegeven voor warme, droge sokken. Tussen zijn tenen was een soort schimmel gaan groeien.
De kist met boeken was op geen stukken na genoeg geweest om de passsage voor vier personen van Braavos naar Oudstee te voldoen. Maar de Kaneelwind kwam bemanningsleden te kort, dus had Quhuru Mo ermee ingestemd om hen mee te nemen op voorwaarde dat ze de overtocht met werken betaalden. Toen Sam had geprotesteerd dat maester Aemon te zwak was en het jongetje nog maar een baby en dat Anje doodsbang was voor de zee, had Xhondo alleen maar gelachen. ‘Zwarte Sam is een grote, dikke man. Zwarte Sam zal werken voor vier.’
Eerlijk gezegd was Sam zo onhandig dat hij betwijfelde of het werk dat hij deed zelfs maar goed genoeg was voor één, maar hij deed wel zijn best. Hij schrobde dekken en schuurde ze glad met stenen, hij zeulde aan ankerkettingen, hij rolde touwen op en joeg op ratten, hij verstelde gescheurde zeilen en hakte fruit fijn voor de kok. Anje probeerde het ook. Ze was beter in het want dan Sam, al deed ze zo nu en dan nog steeds haar ogen dicht bij de aanblik van zo’n groot, leeg wateroppervlak.
Anje, dacht Sam. Wat moet ik met Anje aan?
Het was een lange, hete, kleffe dag, die er door het gebons in zijn hoofd alleen maar langer op werd. Sam was druk in de weer met de touwen, de zeilen en de andere taken die Xhondo hem had opgedragen, en hij probeerde zijn blikken niet te laten afdwalen naar het vat rum waar het lichaam van maester Aemon in zat… of naar Anje. Hij kon het wildlingenmeisje nu niet onder ogen komen, niet na wat ze de afgelopen nacht hadden gedaan. Als zij aan dek kwam, ging hij naar het ruim. Als zij naar het voorschip liep, ging hij naar het achterschip. Als ze tegen hem glimlachte, keek hij de andere kant op en voelde zich ellendig. Ik had in zee moeten springen terwijl zijnog sliep, dacht hij. Een lafaard ben ik altijd al geweest, maar tot nu toe had ik nooit mijn eed gebroken.
Als maester Aemon niet was gestorven, had Sam hem kunnen vragen wat hij moest doen. Als Jon Sneeuw aan boord was geweest, of zelfs Pyp en Gren, dan had hij zich tot hen kunnen wenden. In plaats daarvan had hij Xhondo. Xhondo zou niet begrijpen waar ik het over had. Of als hij dat wel deed zou hij alleen maar zeggen dat ik nog eens met dat meisje moest neuken. ‘Neuken’ was het eerste woord in de Gewone Spreektaal dat Xhondo had geleerd en hij was er erg dol op.
Hij had geluk dat de Kaneelwind zo groot was. Aan boord van de Merel zou Anje hem binnen de kortste keren hebben onderschept. ‘Zwanenschepen’ werden de grote vaartuigen van de Zomereilanden in de Zeven Koninkrijken genoemd, vanwege hun bollende witte zeilen en hun boegbeelden, die voor het merendeel vogels voorstelden. Ondanks hun omvang gleden ze met een geheel eigen gratie de baren over. Met een goede, stevige bries in de zeilen kon de Kaneelwind iedere galei achter zich laten, al was ze hulpeloos met windstilte. En er waren een heleboel plaatsen aan boord waar een lafbek zich kon verschuilen.
Tegen het einde van Sams wachtbeurt werd hij ten slotte toch in een hoek gedreven. Hij klom net een ladder af toen Xhondo hem bij de kraag greep. ‘Zwarte Sam meekomen met Xhondo,’ zei hij, en hij sleepte hem het dek over en smeet hem aan de voeten van Kojja Mo neer.
Ver weg in het noorden hing een waas vlak boven de horizon. Kojja wees ernaar. ‘Dat daar is de kust van Dorne. Zand, rotsen en schorpioenen, en vele honderden mijlen lang geen geschikte landingsplaats. Als je wilt kun je erheen zwemmen en naar Oudstee gaan lopen. Je zult midden door de woestijn moeten en een paar bergen moeten beklimmen en de Torantijn over moeten zwemmen. Je kunt ook naar Anje toegaan.’
‘U begrijpt het niet. Vannacht hebben we…’
‘…jullie dode geëerd, en de goden die jullie allebei geschapen hebben. Xhondo heeft dat ook gedaan. Ik had het kind, anders zou ik bij hem zijn geweest. Jullie Westerosi maken de liefde allemaal te schande. Er schuilt geen schande in de liefde. Als jullie septons zeggen dat het wel zo is, moeten jullie zeven goden demonen zijn. Op de eilanden weten we beter. Onze goden hebben ons benen gegeven om mee te rennen, neuzen om mee te ruiken, handen om mee aan te raken en te voelen. Wat voor een krankzinnige, wrede god zou een man ogen geven en dan tegen hem zeggen dat hij ze voorgoed dicht moet houden en nooit mag kijken naar alle schoonheid die er in de wereld is. Alleen een monster van een god, een demon van het duister.’ Kojja plaatste haar hand tussen Sams benen. ‘De goden hebben jullie ook dit met een reden gegeven, om te… hoe zeggen jullie dat in het Westerosi?’
‘Neuken,’ zei Xhondo behulpzaam.
‘Ja, om te neuken. Om genot te schenken en kinderen te maken. Daarin schuilt geen schande.’
Sam deed een stapje naar achteren. ‘Ik heb een gelofte afgelegd. Ik zal geen vrouw nemen en geen kinderen verwekken. Ik heb de woorden gezegd.’
‘Zij kent de woorden die jij hebt gezegd. In sommige opzichten is ze een kind, maar ze is niet blind. Ze weet waarom je zwart draagt, waarom je naar Oudstee gaat. Ze weet dat ze je niet kan houden. Ze wil je alleen voor een poosje. Ze heeft haar vader en echtgenoot, haar moeder en haar zusters en haar thuis verloren, haar wereld. Ze heeft alleen jou en de baby nog. Dus je gaat naar haar toe, of je zwemt.’
Sam keek wanhopig naar het waas dat aangaf waar de verre kustlijn was. Hij wist dat hij dat hele eind nooit zou kunnen zwemmen.
Hij ging naar Anje toe. ‘Wat we hebben gedaan… als ik een vrouw kon nemen, zou ik jou liever hebben dan welke prinses of hooggeboren maagd ook, maar het kan niet. Ik ben nog steeds een kraai. Ik heb de woorden gezegd, Anje. Ik ben met Jon de bossen in gegaan en heb de woorden gezegd voor een hartboom.’
‘De bomen waken over ons,’ fluisterde Anje terwijl ze de tranen van zijn wangen wiste. ‘In het woud zien ze alles… maar hier zijn geen bomen. Alleen water, Sam. Alleen water.’