Jaime

Ser Jaime Lannister stond geheel in het wit naast zijn vaders baar, vijf vingers om het gevest van een gouden slagzwaard gevouwen. Tegen de avond werd het schemerig en spookachtig binnen in de Grote Sept van Baelor. Het laatste daglicht viel schuin door de hoge ramen en omspoelde de torenhoge beeltenissen van de Zeven met een sombere rode gloed. Rondom hun altaren flakkerden geparfumeerde kaarsen, terwijl in de zijbeuken de schaduwen zich verdichtten en geluidloos over de marmeren vloeren kropen. De echo’s van de avondhymnen stierven weg terwijl de laatste rouwenden vertrokken.

Balon Swaan en Loras Tyrel bleven nog achter toen de overigen al verdwenen waren. ‘Niemand kan zeven dagen en zeven nachten lang waken,’ zei ser Balon. ‘Wanneer hebt u voor het laatst geslapen, heer?’

‘Toen mijn vader nog leefde,’ zei Jaime.

‘Veroorloof mij vannacht uw plaats in te nemen,’ bood ser Loras aan.

‘Hij was niet uw vader.’ Jij hebt hem niet vermoord Dat heb ik gedaan. Tyrion mag dan de kruisboogpees hebben losgelaten voor het fatale schot, ik heb Tyrion losgelaten. ‘Laat me alleen.’

‘Zoals u beveelt, heer,’ zei Swaan. Loras zag eruit alsof hij nog verder in discussie wilde gaan, maar ser Balon nam hem bij zijn arm en trok hem mee. Jaime luisterde hoe de echo’s van hun voetstappen wegstierven. En toen was hij weer alleen met zijn vader, omringd door kaarsen, kristallen en de weezoete stank van de dood. Zijn rug deed pijn van het gewicht van zijn wapenrusting en zijn benen waren bijna gevoelloos. Hij ging even verstaan en klemde zijn vingers steviger om het gouden slagzwaard heen. Hij kon niet met een zwaard vechten, maar hij kon er wel een vasthouden. Zijn ontbrekende hand bonsde. Dat was bijna grappig. Hij had meer gevoel in de hand die hij verloren had, dan’ in de rest van het lichaam dat hij nog had.

Mijn hand hongert naar een zwaard Ik moet iemand doden. Varys, om te beginnen, maar eerst moet ik de steen vinden waaronder hij zich verstopt. ‘Ik had de eunuch bevolen hem naar een schip te brengen, niet naar uw slaapkamer,’ meldde hij het lijk. ‘Hij heeft uw bloed net zo goed aan zijn handen als… als Tyrion.’ Hij heeft uw bloed net zo goed aan zijn handen als ik, had hij willen zeggen, maar de woorden bleven in zijn keel steken. Wat Varys ook heeft gedaan, ik heb hem ertoe gedreven. Hij had die avond in de vertrekken van de eunuch gewacht, toen hij ten langen leste had besloten zijn kleine broertje niet te laten sterven. Terwijl hij wachtte, had hij met één hand zijn dolk geslepen en een raar soort troost geput uit het ge schraap van staal over steen. Op het geluid van voetstappen was hij naast de deur gaan staan. Varys kwam binnen in een wolk van poeder en lavendel. Jaime stapte achter zijn rug naar voren, schopte hem in zijn knieholte, knielde op zijn borst en plaatste het mes onder zijn zachte, witte kin, zodat hij gedwongen was zijn hoofd op te tillen. ‘Nee, maar, heer Varys,’ zei hij opgewekt, ‘dat ik u hier aantref!’

‘Ser Jaime?’ hijgde Varys. ‘U maakt me aan het schrikken.’

‘Dat was ook de bedoeling.’ Toen hij de dolk omdraaide, sijpelde er bloed langs het lemmet. ‘Ik had zo gedacht dat u mij misschien kon helpen mijn broer uit zijn cel te plukken voordat ser Ilyn zijn hoofd eraf slaat. Toegegeven, het is een lelijke kop, maar het is wel zijn enige.’

‘Ja… welnu… als u dat mes… wilt verwijderen… ja, voorzichtig, als het u behaagt, heer, voorzichtig, O, ik ben geprikt…’ De eunuch raakte zijn hals aan en staarde met open mond naar het bloed aan zijn vingers. ‘De aanblik van mijn eigen bloed is mij altijd een gruwel geweest.’

‘Dan krijgt u binnenkort nog meer om van te gruwen, tenzij u mij helpt.’

Varys werkte zich overeind tot een zittende houding. ‘Uw broer… mocht de Kobold op onverklaarbare wijze uit zijn cel verdwijnen, dan zouden er v-vragen worden gesteld. Ik zou voor mijn leven moeten v-vrezen…’

‘Ik beschik over uw leven. Het kan me niet schelen welke geheimen u kent. Als Tyrion sterft, zult u hem niet lang overleven, dat kan ik u wel beloven.’

‘O.’ De eunuch zoog het bloed van zijn vingers. ‘U vraagt iets vreselijks… de Kobold los te laten die onze geliefde koning heeft gedood. Of kan het zijn dat u in zijn onschuld gelooft?’

‘Onschuldig of schuldig,’ had Jaime gezegd als de dwaas die hij was, ‘een Lannister betaalt zijn schulden.’ Wat was dat makkelijk gezegd.

Hij had sindsdien niet meer geslapen. Hij zag zijn broer nu voor zich, de grijns van de dwerg onder de stomp van zijn neus, terwijl de toortsvlammen aan zijn gezicht likten. ‘Arme, domme, blinde, verminkte idioot,’ had hij gesnauwd met een stem waar de kwaadaardigheid van afdroop. ‘Cersei is een leugenachtige hoer, ze neukt met Lancel en Osmund Ketelzwart en wie zegt dat ze het niet ook met Uilebol doet. En ik ben het monster waar iedereen me voor uitmaakt. Ja, ik heb je vileine zoon vermoord.’

Hij heeft nooit gezegd dat hij van plan was onze vader te vermoorden. Als hij dat had gedaan, zou ik hem tegengehouden hebben. Dan was ik nu de verwanten-moordenaar, niet hij.

Jaime vroeg zich af waar Varys zich verborgen hield. De meester der fluisteraars was wijselijk niet naar zijn eigen vertrekken teruggekeerd, noch was hij boven water gekomen bij het doorzoeken van de Rode Burcht. Het kon zijn dat de eunuch liever samen met Tyrion scheep gegaan was, dan achter te blijven om lastige vragen te beantwoorden. Zo ja, dan waren die twee nu al ruimschoots buitengaats en zaten ze samen een flacon goud uit het Prieel te drinken in de hut van een galei.

Tenzij mijn broer Varys ook heeft vermoord en zijn lijk heeft achtergelaten om onder het kasteel weg te rotten. Daar beneden zou het jaren kunnen duren voordat zijn gebeente werd gevonden. Jaime had een twaalftal wachters mee naar beneden genomen, met toortsen, touwen en lantaarns. Urenlang hadden ze rondgetast door kronkelgangetjes en benauwde kruipruimten, via verborgen deuren, geheime trappen en schachten die recht omlaag het pikkedonker in liepen. Hij had zich zelden zo volslagen gehandicapt gevoeld. Een man neemt veel als vanzelfsprekend aan als hij twee handen heeft. Ladders, bijvoorbeeld. Zelfs kruipen ging niet gemakkelijk; het heette niet voor niets ‘op handen en voeten’. Ook kon hij geen toorts vasthouden en tegelijkertijd klimmen, zoals de anderen.

En allemaal voor niets. Ze troffen slechts duisternis, stof en ratten aan. En draken, die beneden op de loer liggen. Hij herinnerde zich de doffe oranje gloed van de kolen in de mond van de ijzeren draak. Het komfoor verwarmde een kamer op de bodem van een schacht waar een stuk of zes tunnels bij elkaar kwamen. Op de vloer had hij een versleten mozaïek van de driekoppige draak van het huis Targaryen gevonden, uitgevoerd in witte en zwarte tegeltjes. Ik ken jou, Koningsmoordenaar, leek het beest te zeggen. Ik heb hier al die tijd gewacht tot je naar me toe zou komen. En het kwam Jaime voor dat hij die stem kende, de ijzeren klanken die ooit aan Rhaegar, prins van Drakensteen hadden toebehoord.

Het was een winderige dag geweest, toen hij Rhaegar op de binnenplaats van de Rode Burcht vaarwel had gezegd. De prins had zijn nachtzwarte wapenrusting aangetrokken, met de driekoppige draak in robijnen op zijn borstharnas aangebracht. ‘Uwe genade,’ had Jaime gesmeekt, ‘laat Darring deze ene keer blijven om de koning te bewaken, of ser Barristan. Hun mantels zijn even wit als de mijne.’

Prins Rhaegar had zijn hoofd geschud. ‘Mijn koninklijke vader vreest de uwe meer dan hij onze neef Robert vreest. Hij wenst u in zijn nabijheid, zodat heer Tywin hem geen kwaad kan berokkenen. Ik durf hem die kruk niet te ontnemen op een uur als dit.’

Jaime had een oprisping van boosheid gehad. ‘Ik ben geen kruk. Ik ben een ridder van de Koningsgarde.’

‘Bescherm dan de koning,’ had ser Jon Darring hem toegesnauwd. ‘Met het omslaan van die mantel hebt u tevens gehoorzaamheid beloofd.’

Rhaegar had zijn hand op Jaimes schouder gelegd. ‘Als deze slag achter de rug is, wil ik een raadsvergadering bijeenroepen. Er zullen dingen veranderen. Dat had ik allang geleden willen doen, maar… welnu, het haalt niets uit om over onbegane wegen te spreken. We praten erover wanneer ik terugkom.’

Dat waren de laatste woorden die Rhaegar Targaryen ooit tot hem had gesproken. Voor de poorten had zich een leger verzameld, terwijl een ander zich op de Drietand had gestort. Dus was de prins van Drakensteen opgestegen, had zijn grote zwarte helm opgezet en was zijn ondergang tegemoet gereden.

Hij had meer gelijk dan hij zelf besefte. Toen de slag ten einde was, waren er dingen veranderd. ‘Aerys dacht dat hem geen kwaad kon overkomen als hij mij in zijn buurt hield,’ vertelde hij aan zijn vaders lijk. ‘Is het niet vermakelijk?’ Heer Tywin scheen te denken van wel; zijn glimlach was breder dan eerst. Hij vindt het kennelijk leuk om dood te zijn.

Het eigenaardige was dat hij geen verdriet had. Waar zijn mijn tranen? Waar is mijn woede? Het had Jaime Lannister nooit aan woede ontbroken. ‘Vader,’ zei hij tegen het lijk, ‘u was degene die mij vertelde dat tranen bij een man een teken van zwakte zijn, dus u kunt niet verwachten dat ik om u huil.’

Die ochtend waren er honderden hoge heren en vrouwen in een lange rij langs de baar getrokken, en na het middaguur ettelijke duizenden kleine luiden. Ze hadden sombere kleren aan en plechtige gezichten op, maar Jaime verdacht heel veel van hen ervan dat ze heimelijk opgetogen waren om te zien hoe de grote man was geveld. Zelfs in het westen was heer Tywin eerder geacht dan geliefd geweest, en Koningslanding was de plundering nog niet vergeten.

Van alle rouwenden had grootmaester Pycelle het meest uit zijn doen geleken. ‘Ik heb zes koningen gediend,’ had hij na de tweede dienst tegen Jaime gezegd terwijl hij twijfelend om het lijk heen had gesnuffeld, ‘maar daar voor ons ligt de grootste man die ik ooit heb gekend. Heer Tywin droeg geen kroon, maar toch was hij alles wat een koning hoort te zijn.’

Zonder zijn baard zag Pycelle er niet alleen oud, maar ook zwak uit. Hem scheren was wel het wreedste wat Tyrion met hem had kunnen doen, dacht Jaime, die wist hoe het was om een deel van jezelf te verliezen, het gedeelte dat je maakte tot wat je was. Pycelles baard was schitterend geweest, een weelderig stuk haargroei dat zijn wangen en zijn kin bedekte en bijna tot aan zijn gordel omlaag golfde. De grootmaester had hem altijd gestreeld als hij stond te orakelen. Het had hem een uitstraling van wijsheid gegeven en allerlei onappetijtelijke zaken verhuld: de losse huid die onder de kin van de oude man bungelde, het kleine, verongelijkte mondje en de ontbrekende tanden, en te veel wratten, rimpels en ouderdomsvlekken om op te noemen. Hoewel Pycelle het verlorene weer trachtte te laten aangroeien, slaagde hij daar niet in. Aan zijn gerimpelde wangen en slappe kin ontsproten slechts slierten en plukjes, zo dun dat Jaime de vlekkerige roze huid eronder kon zien.

‘Ser Jaime, ik heb in mijn tijd vreselijke dingen gezien,’ zei de oude man. ‘Oorlogen, veldslagen, de weerzinwekkendste moorden… ik was een jongen in Oudstee toen de grauwe pest de helft van de stad en driekwart van de Citadel wegrukte. Heer Hoogtoren stak alle schepen in de haven in brand, sloot de poorten en beval zijn wachters iedereen te doden die probeerde te vluchten, of het nu mannen, vrouwen of zuigelingen waren. Toen de pest was uitgewoed, werd hij gedood. Op dezelfde dag dat hij de haven weer openstelde, werd hij van zijn paard gesleurd en sneden ze hem de keel af, en ook die van zijn zoontje. Tot op de dag van vandaag spuwen de onwetenden steevast op zijn naam, maar Quenten Hoogtoren deed wat noodzakelijk was. Uw vader was ook zo’n man. Een man die deed wat noodzakelijk was.’

‘Ziet hij er daarom zo zelfvoldaan uit?’

De walmen die van het lijk opstegen deden Pycelles ogen tranen. ‘Het vlees… als het vlees uitdroogt, gaan de spieren strak staan en trekken ze zijn lippen op. Dat is geen glimlach, alleen… uitdroging, dat is alles.’ Hij knipperde zijn tranen weg. ‘Verontschuldigt u mij. Ik ben zo vreselijk moe.’ Zwaar op zijn stok leunend wankelde Pycelle langzaam de sept uit. Die is ook stervende, besefte Jaime. Geen wonder dat Cersei hem nutteloos noemde.

Natuurlijk, zijn lieve zuster scheen de helft van de hofhouding hetzij nutteloos, hetzij verraderlijk te vinden; Pycelle, de Koningsgarde, de Tyrels, Jaime zelf… en zelfs ser Ilyn Peyn, de zwijgende ridder die als beul dienst deed. Als scherprechter des konings had hij de verantwoordelijkheid voor de kerkers. Aangezien hij een tong miste, liet Peyn het beheer ervan grotendeels aan zijn ondergeschikten over, maar Cersei vond niettemin dat Tyrions ontsnapping aan hem te wijten was. Dat was mijn werk, niet het zijne, had Jaime haar bijna verteld. In plaats daarvan had hij beloofd zoveel mogelijk antwoorden te zoeken bij de eerste onderbewaarder, een oude man met een kromme rug die Rennifer Langwateren heette.

‘Ik zie u denken, wat is dat nu voor een naam?’ had de man gekakeld toen Jaime hem kwam ondervragen. ‘Het is een oude naam, zowaar ’k hier sta. Ik ben geen opschepper, maar er stroomt koninklijk bloed door mijn aderen. Ik stam van een prinses af. Mijn vader heeft me het verhaal verteld toen ik zo’n beetje een knaapje was.’ Langwateren was al vele jaren zo’n beetje geen knaapje meer, te oordelen naar zijn vlekkerige hoofd en de witte haren die uit zijn kin groeiden. ‘Zij was de mooiste schat van het Maagdengewelf. Heer Eikenvuist, de grote admiraal, verloor zijn hart aan haar, hoewel hij met een ander getrouwd was. Zij schonk hun zoon de bastaardnaam ‘’Wateren’’ ter ere van zijn vader en hij werd een groot ridder, evenals zijn zoon, die het “Lang” voor het ‘’Wateren’’ zette, opdat de mensen zouden weten dat hij zelf niet laaggeboren was. Dus er schuilt een klein draakje in mij.’

‘Ja, ik had u per ongeluk bijna voor Aegon de Veroveraar versleten,’ had Jaime geantwoord. ‘Wateren’ was een doodgewone bastaardnaam rond de Zwartwaterbaai; het was waarschijnlijker dat de oude Langwateren afstamde van een onbelangrijke hof ridder dan van een prinses. ‘Het geval wil echter dat ik dringender zorgen heb dan uw afstamming.’

Langwateren boog zijn hoofd. ‘De verdwenen gevangene.’

‘En de zoekgeraakte gevangenbewaarder.’

‘Rugen,’ vulde de man aan. ‘Een onderbewaarder. Hij ging over het derde niveau, de zwarte cellen.’

‘Vertel me over hem,’ moest Jaime zeggen. Wat een stompzinnige klucht. Hij wist wie Rugen was, ook al wist Langwateren het niet.

‘Ongekamd, ongeschoren en ruw van tong. Ik mocht de man niet, zowaar ’k hier sta, dat moet ik bekennen. Rugen was er al toen ik hier kwam, twaalf jaar geleden. Hij was door koning Aerys benoemd. De man was hier zelden, dat moet gezegd worden. Ik heb dat in mijn verslagen genoteerd, heer. Daar kunt u van op aan, op mijn woord, het woord van een man van koninklijken bloede.’

Als je dat koninklijke bloed nog eens noemt, verspil ik er misschien wat van, dacht Jaime. ‘Wie heeft die verslagen gezien?’

‘Sommige gingen naar de muntmeester, andere naar de meester der fluisteraars. Alle verslagen gingen naar de opperbewaarder en de scherprechter des konings. Zo is het in de kerkers altijd gegaan.’ Langwateren krabde aan zijn neus. ‘Rugen was er als het nodig was, heer. Dat moet gezegd worden. De zwarte cellen worden weinig gebruikt. Voordat uw broertje hierheen werd gezonden, hadden we een tijdlang grootmaester Pycelle, en daarvoor heer Stark, de verrader. Er waren nog drie anderen, mannen van gewone komaf, maar die heeft heer Stark aan de Nachtwacht gegeven. Het leek mij niet goed om die drie te laten gaan, maar de papieren waren in orde. Dat heb ik ook in een verslag genoteerd, daar kunt u van op aan.’

‘Vertel me over de twee gevangenbewaarders die in slaap zijn gevallen.’

‘Gevangenbewaarders?’ Langwateren snoof. ‘Dat waren geen gevangenbewaarders. Dat waren maar cipiers. De kroon betaalt het loon voor twintig cipiers, heer, het volledige aantal, maar in mijn tijd hebben we er nooit meer dan twaalf gehad. We horen ook zes onderbewaarders te hebben, twee op ieder niveau, maar er zijn er maar drie.’

‘U en twee anderen?’

Langwateren snoof opnieuw. ‘Ik ben de eerste onderbewaarder, heer. Ik sta boven de onderbewaarders. Ik heb tot taak de telling bij te houden. Als u mijn boeken wilt inzien, heer, dan zult u zien dat alle cijfers precies kloppen.’ Langwateren had het grote, in leer gebonden boek dat voor hem openlag, geraadpleegd. ‘Op dit moment hebben we vier gevangenen op het eerste niveau en een op het tweede, naast uw broer.’ De oude man fronste zijn voorhoofd. ‘Die natuurlijk gevlucht is. Zowaar ’k hier sta. Ik zal hem doorstrepen.’ Hij pakte een ganzenveer en begon die bij te punten.

Zes gevangenen, dacht Jaime zuur, terwijl we loon uitbetalen voor twintig cipiers, zes onderbewaarders, een eerste onderbewaarder, een gevangenbewaarder en een koninklijke scherprechter. ‘Ik wil die twee cipiers ondervragen.’

Rennifer Langwateren staakte het bijpunten van zijn ganzenveer en tuurde weifelend omhoog naar Jaime. ‘Hen ondervragen, heer?’

‘Je hebt gehoord wat ik zei.’

‘Jawel, heer, zeker wel, maar niettemin… u mag ondervragen wie het u behaagt, heer, zowaar ’k hier sta, het is niet aan mij om te zeggen dat u dat niet mag. Maar ser, als ik mij mag verstouten, het lijkt mij onwaarschijnlijk dat ze zullen antwoorden. Ze zijn dood, heer.’

‘Dood? Op wiens bevel?’

‘Het uwe, dacht ik, of… wellicht dat van de koning? Ik heb het niet gevraagd. Het… het is niet aan mij om in twijfel te trekken wat de Koningsgarde doet.’

Dat was zout in zijn wonden; Cersei had zijn eigen mannen gebruikt om haar bloedige werk te verrichten, hen en haar dierbare Ketelzwarts.

‘Hersenloze idioten!’ had Jaime Boros Both en Osmund Ketelzwart later toegesnauwd, in een kerker die naar bloed en dood stonk. ‘Wat dachten jullie dat je aan het doen waren?’

‘Alleen wat ons gezegd was, heer.’ Ser Boros was korter dan Jaime, maar zwaarder gebouwd. ‘Hare genade had het bevel gegeven. Uw zuster.’

Ser Osmund haakte een duim door zijn zwaardriem. ‘Ze zei dat ze voorgoed moesten inslapen. Dus hebben mijn broeders en ik daarvoor gezorgd.’

Inderdaad. Een lijk lag met zijn gezicht naar beneden op tafel, als een man die tijdens een feestmaal bewusteloos is geraakt, maar onder zijn hoofd lag een plas bloed, en geen plas wijn. De tweede cipier was erin geslaagd zich van de bank overeind te duwen en zijn dolk te trekken voordat iemand hem een langzwaard tussen zijn ribben had gestoken. Zijn einde had langer geduurd en was smeriger geweest. Ik heb tegen Varys gezegd dat niemand bij deze ontsnapping iets mocht overkomen, dacht Jaime, maar dat had ik beter tegen mijn broer en mijn zuster kunnen zeggen. ‘Een kwalijke daad, ser.’

Ser Osmund haalde zijn schouders op. ‘Ze zullen niet gemist worden. Ik wed dat ze erbij betrokken waren, samen met degene die zoek is.’

Nee, had Jaime hun kunnen vertellen. Varys had iets in hun wijn gedaan om te zorgen dat ze in slaap vielen. ‘Dan hadden we misschien de waarheid uit hen kunnen krijgen.’ …ze neukt met Lancel en Osmund Ketelzwart en wie zegt dat ze het niet ook met Uilebol doet… ‘Als ik wantrouwig van aard was, zou ik me misschien afvragen waarom u zo’n haast had om ervoor te zorgen dat die twee nooit ondervraagd werden. Was het nodig dat u ze het zwijgen oplegde om uw eigen aandeel hierin te verbergen?’

‘Ons aandeel?’ Ketelzwart bleef er bijna in. ‘We hebben alleen maar gedaan wat de koningin ons had opgedragen. Op mijn woord als uw Gezworen Broeder.’

Jaimes fantoomvingers jeukten toen hij zei: ‘Ga Osny en Osfried halen en ruim de rotzooi op die jullie hebben gemaakt. En de volgende keer dat mijn lieve zuster jullie gelast iemand te doden, kom dan eerst bij mij. En verder… uit mijn ogen, ser.’

Die woorden galmden na door zijn hoofd in het schemerdonker van Baelors Sept. Boven hem waren alle ramen zwart geworden, en hij kon het flauwe schijnsel van verre sterren zien. De zon was voor eens en altijd ondergegaan. De stank van de dood werd sterker, ondanks de geparfumeerde kaarsen. De lucht herinnerde Jaime Lannister aan de pas onder de Guldentand, waar hij in de eerste dagen van de oorlog een roemrijke overwinning had behaald. Op de ochtend na de veldslag hadden de kraaien zich te goed gedaan aan zowel overwinnaars als overwonnenen, zoals ze zich destijds na de Drietand te goed hadden gedaan aan Rhaegar Targaryen. Hoeveel is een kroon eigenlijk waard, als een kraai zijn maal kan doen met een koning?

Nu, op dit moment, cirkelden er kraaien rond de zeven torens en de grote koepel van Baelors Sept, vermoedde Jaime, hun zwarte vleugels klapwiekend in de nachtlucht terwijl ze zochten naar een manier om binnen te komen. Iedere kraai in de Zeven Koninkrijken zou u eer moeten bewijzen, Vader. Van Castameer tot aan het Zwartewater hebt u ze goed gevoed. Die gedachte behaagde heer Tywin; zijn glimlach werd nog breder. Verdomd nog aan toe, hij grijnst als een bruidegom bij zijn bedceremonie.

Dat was zo grotesk dat Jaime er hardop om moest lachen.

Het geluid weerkaatste door de zijbeuken, crypten en kapellen, alsof de doden die binnen de muren begraven waren ook lachten. Waarom niet? Dit is nog absurder dan een mommers-klucht: ik waak bij een vader die ik heb helpen doden en ik zend mannen uit om de broer in te rekenen die ik heb helpen bevrijden… Hij had ser Addam Marbrand gelast de Zijdestraat te doorzoeken. ‘Kijk onder ieder bed, u weet hoe dol mijn broer is op bordelen.’ De goudmantels zouden onder de rokken van de hoeren interessantere dingen aantreffen dan onder hun bedden. Hij vroeg zich af in hoeveel bastaardkinderen deze zinloze speurtocht zou resulteren.

Ongevraagd gingen zijn gedachten uit naar Briënne van Tarth. Stomme, koppige, lelijke deerne. Hij vroeg zich af waar ze was. Vader, schenk haar kracht. Bijna een gebed… maar riep hij de god aan, de Vader in den Hoge, wiens torenhoge, vergulde beeltenis glansde in het kaarslicht aan de andere kant van de sept? Of bad hij tot het lijk dat voor hem lag? Maakt het iets uit? Ze hebben geen van tweeën ooit geluisterd De Krijgsman was al Jaimes god sinds hij oud genoeg was om een zwaard vast te houden. Andere mannen mochten dan vaders, zonen en echtgenoten zijn, maar niet aldus Jaime Lannister, wiens zwaard evenzeer van goud was als zijn haar. Hij was een krijgsman, en dat was al wat hij ooit zou zijn.

Ik zou Cersei de waarheid moeten vertellen, moeten toegeven dat ik degene ben die ons kleine broertje uit zijn cel helft bevrijd. Uiteindelijk had de waarheid bij Tyrion zo fantastisch gewerkt. Ik heb je vileine zoon vermoord, en nu ga ik ervandoor om ook je vader te vermoorden. Jaime kon de Kobold in het donker horen lachen. Hij draaide zijn hoofd om te kijken, maar het geluid was alleen maar dat van zijn eigen gelach dat naar hem terugkaatste. Hij sloot zijn ogen, en deed ze net zo hard weer met een ruk open. Ik mag niet slapen. Als hij in slaap viel, zou hij misschien dromen. O, wat had Tyrion een pret… een leugenachtige hoer… neukt met Lancel en Osmund Ketelzwart…

Om middernacht kreunden de scharnieren van de Deuren van de Vader luid, toen verscheidene honderden septons in een lange rij binnentraden om te bidden. Sommigen droegen de gewaden van zilverbrokaat en de kristallen kroontjes die de Allervroomsten kenmerkten; hun nederiger broeders droegen hun kristallen aan riempjes om hun hals en hadden hun witte gewaden omgord met riemen, uit zeven strengen gevlochten, elke streng van een andere kleur. Door de Deuren van de Moeder stapten witte septa’s binnen vanuit hun kluizen, in rijen van zeven en zachtjes zingend, terwijl de zwijgende zusters in ganzenpas de Trap van de Vreemdeling afdaalden. De dienaressen van de dood waren in zacht grijs gehuld, een kap over hun hoofd en een sluier voor hun gezicht, zodat alleen hun ogen zichtbaar waren. Er verscheen ook een menigte broeders gehuld in donkerbruin, lichtbruin, vaalgrijs en zelfs in gewaden van ongeverfd baai, met stukken henneptouw als gordel. Sommigen hadden de ijzeren hamer van de Smid om hun hals, terwijl anderen bedelnappen droegen.

Geen van de vromen sloeg enige acht op Jaime. Ze deden de ronde door de sept en baden bij elk van de zeven altaren om de zeven aspecten van de godheid te eren. Aan iedere god brachten ze een offer, voor ieder zongen ze een hymne. Hun stemmen stegen lieflijk en plechtig op. Jaime sloot zijn ogen om te luisteren, maar opende ze weer toen hij op zijn benen begon te zwaaien. Ik ben vermoeider dan ik besefte.

Zijn laatste wake was jaren geleden geweest. En ik was toen jonger, een knaap van vijftien. Hij had toen geen wapenrusting gedragen, alleen een simpele witte tuniek. De sept waarin hij de nacht had doorgebracht, was meer dan drie keer zo klein geweest als al de zijbeuken van de Grote Sept. Jaime had zijn zwaard over de knieën van de Krijgsman gelegd, zijn wapenrusting aan diens voeten opgestapeld en was neergeknield op de ruwe stenen vloer voor het altaar. Toen de dag aanbrak, waren zijn knieën geschaafd en bebloed. ‘Alle ridders moeten bloeden, Jaime,’ had ser Arthur Dayn gezegd, toen hij het zag. ‘Bloed is het zegel van onze toewijding.’ Met het aanbreken van de dag had hij hem op de schouder getikt; de bleke kling was zo scherp dat zelfs die lichte aanraking door Jaimes tuniek heen had gesneden, zodat hij weer had gebloed. Hij had het volstrekt niet gevoeld. Een jongen was neergeknield, een ridder was opgestaan. De Jonge Leeuw, niet de Koningsmoordenaar.

Maar dat was lang geleden, en die jongen was dood.

Hij had niet kunnen zeggen wanneer de gebeden eindigden. Misschien was hij staande en wel in slaap gevallen. Toen de vromen in een rij naar buiten waren gelopen, werd het weer stil in de Grote Sept. De kaarsen waren een wand van sterren, brandend in het donker, al hing er een ranzige doodslucht. Jaime verschoof zijn hand om het gouden slagzwaard. Misschien had hij zich toch door ser Loras moeten laten aflossen. Daar Zou Cersei de pest aan hebben gehad. De Bloemenridder was nog half een jongen, arrogant en ijdel, maar hij had het in zich om groot te worden, om daden te verrichten die het Witte Boek waardig waren.

Het Witte Boek zou op hem wachten wanneer deze wake voorbij was, zijn bladzijde opengeslagen in een stom verwijt. Ik hak dat rotboek nog eerder aan stukken dan dat ik het volschrijf met leugens. Maar als hij niet wilde liegen, wat kon hij dan anders schrijven dan de waarheid?

Er stond een vrouw voor hem.

Het regent weer, dacht hij toen hij zag hoe nat ze was. Het water sijpelde over haar mantel omlaag en vormde een plas rond haar voeten. Hoe komt ze hier? Ik heb haar helemaal niet binnen horen komen. Ze was gekleed als een kroegdeern, met een zware, baaien mantel aan, slecht geverfd in vlekkerig bruin, en met een gerafelde zoom. Een kap verborg haar gezicht, maar hij kon de kaarsen zien dansen in de groene vijvers van haar ogen, en toen ze bewoog, herkende hij haar.

‘Cersei.’ Hij sprak langzaam, als een man die uit een droom ontwaakt en zich nog afvraagt waar hij is. ‘Welk uur is dit?’

‘Het uur van de wolf.’ Zijn zuster deed haar kap af en trok een gezicht. ‘De verdronken wolf, misschien.’ Ze had een heel lief lachje voor hem. ‘Weet je nog, die eerste keer dat ik zo naar je toekwam? Dat was in een of andere ellendige kroeg achter de Wezelsteeg en ik had me aangekleed als een dienstmeid om langs vaders wachters te komen.’

‘Ik weet het nog. Het was de Aalsteeg.’ Ze wil iets van me. ‘Waarom ben je hier op dit tijdstip? Wil je misschien iets van me?’ Het laatste woord weerkaatste door de hele sept, memememememememememe, tot het vervaagde tot een fluistering. Even verstoutte hij zich te hopen dat het enige wat ze wilde de troost van zijn armen was.

‘Zachtjes.’ Haar stem klonk vreemd… ademloos, bijna bang. ‘Jaime, Kevan heeft nee tegen me gezegd. Hij wil niet als Hand dienen, hij… hij weet het, van ons. Dat heeft hij met zoveel woorden gezegd.’

‘Hij heeft nee gezegd?’ Dat verbaasde hem. ‘Hoe kan hij het nu weten? Hij zal gelezen hebben wat Stannis heeft geschreven, maar er is geen…’

‘Tyrion wist het,’ bracht ze hem in herinnering. ‘Wie zal zeggen wat voor verhalen die vileine dwerg heeft verteld, of aan wie? Oom Kevan is nog het minst belangrijk. De Hoge Septon… Tyrion heeft hem tot zijn kroon verheven toen die dikzak overleed. Hij weet het misschien ook.’ Ze kwam dichterbij staan. Je moet TommensHand worden. Ik vertrouw Hamer Tyrel niet. Als hij nu eens de hand heeft gehad in vaders dood? Misschien heeft hij wel met Tyrion samengezworen. De Kobold zou onderweg kunnen zijn naar Hooggaarde…’

‘Dat is hij niet.’

‘Word mijn Hand,’ smeekte ze, ‘dan heersen we samen over de Zeven Koninkrijken, als een koning en zijn koningin.’

‘Je was Roberts koningin. En toch wil je de mijne niet zijn.’

‘Dat zou ik zijn, als ik durfde. Maar onze zoon…’

‘Tommen is mijn zoon niet, net zomin als Joffry dat was.’ Zijn stem was hard. ‘Je hebt gezorgd dat zij ook van Robert waren.’

Zijn zuster kromp ineen. ‘Je hebt gezworen dat je altijd van me zou houden. Het is niet liefdevol om me te laten smeken.’

Jaime kon aan haar ruiken dat ze bang was, zelfs door de ranzige lijkstank heen. Hij had haar het liefst in zijn armen genomen en gekust, zijn gezicht verborgen in haar gouden krullen en haar beloofd dat niemand haar ooit kwaad zou doen… niet hier, dacht hij, niet hier, ten overstaan van de goden en vader.

‘Nee,’ zei hij, ‘ik kan het niet. Wil het niet.’

‘Ik heb je nodig. Ik heb mijn andere helft nodig.’ Hij hoorde de regen tegen de ramen hoog boven hen tikken. Jij bent mij, ik ben jou. Ik heb je naast me nodig. In me. Alsjeblieft, Jaime. Alsjeblieft.’

Met een blik verzekerde Jaime zich ervan dat heer Tywin niet in toorn van zijn baar oprees, maar zijn vader lag zwijgend en koud te rotten. ‘Ik ben voor het slagveld geschapen, niet voor de raadzaal. En nu ben ik zelfs daar misschien niet geschikt meer voor.’

Cersei veegde met een gerafelde bruine mouw een traan af. ‘Goed, jij je zin. Als je slagvelden wilt, dan kun je die van me krijgen.’ Met een boze ruk trok ze haar kap omhoog. ‘Ik ben een dwaas geweest, dat ik hier gekomen ben. Dat ik ooit van je gehouden heb.’ Haar voetstappen weerkaatsten luid in de stilte en lieten vochtplekken op de marmeren vloer achter.

De dageraad overviel Jaime bijna. Toen het glas in de koepel lichter begon te worden, glansden er plotseling regenbogen op de wanden, vloeren en zuilen. Heer Tywins lijk baadde in een waas van veelkleurig licht. De Hand des konings verkeerde zichtbaar in ontbinding. Zijn gezicht had een groenige tint gekregen en zijn ogen waren diep ingevallen, twee zwarte gaten. In zijn wangen waren kloven ontstaan en een vies wit vocht sijpelde bij de gewrichten uit zijn prachtige goud-met-karmijnrode wapenrusting naar buiten en vormde een plas onder zijn lichaam.

De septons zagen het als eersten toen ze terugkeerden voor de vroegdienst. Ze zongen hun liederen en baden hun gebeden en trokken hun neuzen op, en een van de Allervroomsten voelde zich zo flauw dat hij uit de sept geholpen moest worden. Kort daarna kwam er een zwerm novicen die met wierookvaten zwaaide, en de lucht raakte dermate bezwangerd met wierook dat de baar in rook gehuld leek te zijn. In die geparfumeerde nevel verdwenen alle regenbogen, maar de stank bleef hangen, een weezoete geur van verrotting waar Jaime het liefst van overgegeven zou hebben.

Toen de deuren geopend werden, behoorden de Tyrels tot de eersten die binnentraden, zoals dat bij hun status paste. Marjolij had een groot boeket goudkleurige rozen meegebracht. Ze legde ze ostentatief aan de voet van heer Tywins baar neer, maar hield er een achter en bracht die naar haar neus toen ze haar plaats innam. Dus dat meisje is even slim als mooi. Tommen had het heel wat slechter kunnen treffen met zijn koningin. Zoals sommige anderen. Marjolij’s hofdames volgden haar voorbeeld.

Cersei wachtte tot de overigen op hun plaats zaten voordat ze haar entree maakte, met Tommen aan haar zij. Ser Osmund Ketelzwart stapte naast hen voort in zijn harnas van wit email en zijn witte wollen mantel.

‘…ze neukt met Lancel en Osmund Ketelzwart en wie weet doet ze het ook met Uilebol…’

Jaime had Ketelzwart naakt in het badhuis gezien, had zijn zwarte borstharen en de ruigere pluk haar tussen zijn benen gezien. Hij stelde zich voor hoe die borst tegen die van zijn zuster aandrukte, hoe dat haar over de zachte huid van haar borsten schuurde. Dat zou ze nooit doen. De Kobold heeft gelogen. Gesponnen goud en zwart draad verstrengelden zich met elkaar, zwetend en wel. Ketelzwarts smalle billen knepen zich samen, telkens als hij pompte. Jaime kon zijn zuster horen kreunen. Nee. Een leugen.

Bleek en met rode ogen beklom Cersei de treden om bij hun vader neer te knielen. Ze trok Tommen naast zich omlaag. De jongen stokte bij de aanblik, maar zijn moeder greep hem bij zijn pols voordat hij een stap naar achteren kon doen. ‘Bidden,’ fluisterde ze, en Tommen deed zijn best. Maar hij was pas acht en heer Tywin was een verschrikking. Een wanhopige hap naar lucht en de koning begon te snikken. ‘Ophouden!’ zei Cersei. Tommen wendde zijn hoofd af en klapte kokhalzend dubbel. Zijn kroon viel af en rolde over de marmeren vloer. Zijn moeder deed vol afkeer een stap naar achteren en ineens was de koning hard hollend op weg naar de deuren, zo snel als zijn achtjarige beentjes hem konden dragen.

‘Ser Osmund, los me af,’ zei Jaime scherp, toen Ketelzwart zich omdraaide om jacht op de kroon te maken. Hij overhandigde de man het gouden zwaard en ging achter zijn koning aan. In de Lampenzaal kreeg hij hem te pakken, onder het oog van vierentwintig geschrokken septa’s. ‘Het spijt me,’ huilde Tommen. ‘Morgen zal ik het beter doen. Moeder zegt dat een koning het voorbeeld moet geven, maar ik werd misselijk van die lucht.’

Dit kan niet. Te veel gretige oren en reikhalzende blikken. ‘We kunnen beter even de sept uit gaan, uwe genade.’ Jaime nam de jongen mee naar buiten, waar de lucht zo fris en schoon was als die in Koningslanding maar kon zijn. Veertig goudmantels waren rond het plein geposteerd om de paarden en draagkoetsen te bewaken. Hij nam de jongen terzijde, een heel eind bij iedereen vandaan, en liet hem op de marmeren trap plaatsnemen.

‘Ik was niet bang,’ zei de jongen met klem. ‘Ik werd ziek van de lucht. Werd u daar niet ziek van? Hoe kon u dat verdragen, oom, ser?’

Ik heb de rottingslucht van mijn eigen hand geroken toen Vargo Hoat me die als een hanger liet dragen. ‘Een man kan vrijwel alles verdragen, als het moet,’ zei Jaime tegen zijn zoon. Ik heb geroken hoe een man werd geroosterd toen koning Aerys hem in zijn eigen wapenrusting liet braden. ‘De wereld is vol verschrikkingen, Tommen. Daar kun je tegen vechten, of je kunt erom lachen, of toekijken zonder ze te zien… je in jezelf terugtrekken.’

Daar dacht Tommen over na. ‘Ik trok me wel eens in mezelf terug,’ bekende hij, ‘als Joffy…’

‘Joffry.’ Cersei rees naast hen op, en haar rokken fladderden rond haar benen in de wind. ‘Je broer heette Joffry. Hij zou me nooit zo te schande hebben gemaakt.’

‘Dat wou ik ook helemaal niet. Ik was niet bang, moeder. Alleen, uw edele vader rook zo vies…’

‘Denk je dat ik hem aangenamer vond ruiken? Ik heb ook een neus.’ Ze greep hem bij zijn oor en trok hem overeind. ‘Heer Tyrel heeft een neus. Heb je hém zien kokhalzen in de heilige sept? Heb je jonkvrouwe Marjolij als een baby zien grienen?’

Jaime stond op. ‘Genoeg, Cersei.’

Ze sperde haar neusgaten open. ‘Ser? Wat doet u hier? U hebt gezworen bij vader te blijven totdat de wake ten einde was, voor zover ik me herinner.’

‘Die is ten einde. Ga maar naar hem kijken.’

‘Nee. Zeven dagen en nachten, zei je. De Opperbevelhebber weet toch nog wel hoe hij tot zeven moet tellen? Neem je vingers, en tel er dan nog twee bij op.’

Anderen begonnen nu ook het plein op te stromen, op de vlucht voor de kwalijke dampen in de sept. ‘Cersei, demp je stem,’ zei Jaime waarschuwend. ‘Heer Tyrel komt eraan.’

Dat drong tot haar door. De koningin trok Tommen naast zich. Hamer Tyrel maakte een buiging voor hen. ‘Zijne genade is toch hopelijk niet onwel?’

‘De koning werd door verdriet overmand,’ zei Cersei.

‘Zoals wij allen. Als ik iets kan betekenen…’

Hoog boven hen slaakte een kraai een luide kreet. Hij zat boven op het standbeeld van koning Baelor op diens heilige hoofd te schijten. ‘U kunt heel veel voor Tommen betekenen, heer,’ zei Jaime. ‘Wellicht zoudt u hare genade de eer willen aandoen na de avonddienst met haar te dineren?’

Cersei wierp hem een vernietigende blik toe, maar bij uitzondering was ze nu eens zo verstandig om op haar tong te bijten.

‘Dineren?’ Heer Tyrel leek uit het veld geslagen. ‘Nu ja… natuurlijk, het zal ons een eer zijn. Mijn vrouwe en mij.’

De koningin glimlachte gedwongen en gaf hoorbaar haar genoegen te kennen. Maar toen Tyrel afscheid had genomen en Tommen met ser Addam Marbrand was weggestuurd, wendde ze zich boos tot Jaime. ‘Bent u dronken, ser, of staat u te dromen? Mag ik weten waarom ik ga dineren met die inhalige dwaas en zijn kinderachtige vrouw?’ Een windvlaag streek door haar gouden haar. ‘Ik ga hem niet tot Hand benoemen, als dat is wat…’

‘Je hebt Tyrel nodig,’ onderbrak Jaime haar, ‘maar niet hier. Vraag hem om Stormeinde voor Tommen in te nemen. Vlei hem en zeg hem dat je hem in het veld nodig hebt om vader te vervangen. Hamer waant zichzelf een groot krijgsman. Of hij bezorgt je Stormeinde, óf hij maakt er een potje van en slaat een modderfiguur. Altijd prijs.’

‘Stormeinde?’ Cersei keek peinzend. ‘Ja, maar… heer Tyrel heeft het tot vervelens toe duidelijk gemaakt dat hij Koningslanding niet zal verlaten voordat Tommen met Marjolij getrouwd is.’

Jaime zuchtte. ‘Laat ze dan trouwen. Het zal nog jaren duren voordat Tommen oud genoeg is om het huwelijk te voltrekken. En totdat hij dat doet, kan de verbintenis altijd weer ontbonden worden. Geef Tyrel zijn bruiloft en stuur hem weg om oorlogje te spelen.’

Een behoedzame glimlach kroop over het gezicht van zijn zuster. ‘Zelfs belegeringen hebben zo hun risico’s,’ mompelde ze. ‘Waarachtig, onze heer van Hooggaarde zou zelfs het leven erbij kunnen inschieten.’

‘Dat gevaar bestaat,’ gaf Jaime toe. ‘Vooral als zijn geduld ditmaal opraakt en hij besluit de poort te bestormen.’

Cersei keek hem langdurig aan. ‘Weet je,’ zei ze, ‘heel even klonk je precies als vader.’

Загрузка...