Jaime

De mantelspeld van ser Brynden Tulling was een zwarte vis van git en goud. Zijn maliën waren grimmig en grijs. Daaroverheen droeg hij scheenplaten, een halsbeschermer, stalen handschoenen, een schouderstuk en kniestukken, maar niets van dat alles was zo donker als het gezicht waarmee hij Jaime Lannister aan het uiteinde van de valbrug stond op te wachten, alleen, gezeten op een kastanjebruin strijdros met een rood-met-blauw dekkleed.

Hij mag mij niet. Onder zijn stugge, grijze bos haar had Tulling een ruw gezicht, door de wind verweerd en diep doorgroefd, maar Jaime kon nog steeds de grote ridder in hem zien die ooit een schildknaap had betoverd met verhalen over de Negenpenningskoningen.

De hoeven van Eer bonkten op de planken van de ophaalbrug. Jaime had lang en hard nagedacht over de vraag of hij voor dit gesprek zijn gouden of zijn witte wapenrusting zou aantrekken; uiteindelijk had hij gekozen voor een leren jak en een karmijnrode mantel.

Op een pas afstand van ser Brynden hield hij de teugels in en knikte naar de oudere man.

‘Koningsmoordenaar,’ zei Tulling.

Dat hij die naam als eerste over zijn lippen liet komen, sprak boekdelen, maar Jaime was vast van plan zijn woede in bedwang te houden. ‘Zwartvis,’ antwoordde hij. ‘Dank u voor uw komst.’

‘Ik neem aan dat u bent teruggekeerd om de eden te vervullen die u mijn nicht hebt gezworen,’ zei ser Brynden. ‘Voor zover ik mij herinner, hebt u Catelyn haar dochters beloofd in ruil voor uw vrijheid.’ Zijn mond verstrakte. ‘Toch zie ik de meisjes niet. Waar zijn ze?’

Wil hij dan per se dat ik het Zeg? ‘Ik heb ze niet.’

‘Jammer. Wenst u uw gevangenschap te hervatten? Uw oude cel is nog beschikbaar. We hebben verse biezen op de vloer gelegd.’

En ongetwijfeld ook een mooie nieuwe emmer waar ik in kan schijten. ‘Heel aardig dat u daaraan hebt gedacht, ser, maar ik vrees dat ik moet bedanken. Ik geef de voorkeur aan mijn comfortabele paviljoen.’

‘Terwijl Catelyn van een comfortabel graf geniet.’

Ik heb niet de hand gehad in vrouwe Catelyns dood, had hij kunnen zeggen, en haar dochtters waren al verdwenen voordat ik Koningslanding bereikte. Het lag op zijn tong om Briënne te noemen, en het zwaard dat hij haar had gegeven, maar de Zwartvis keek hem aan zoals Eddard Stark had gedaan toen hij hem op de IJzeren Troon had aangetroffen, met het bloed van de Krankzinnige Koning aan zijn kling. ‘Ik ben gekomen om over de levenden te spreken, niet over de doden. Over degenen die niet hoeven te sterven, maar dat wel zullen doen…’

‘…als ik u Stroomvliet niet overgeef. Is dit het moment dat u gaat dreigen om Edmar op te hangen?’ Onder zijn borstelige wenkbrauwen waren Tullings ogen bikkelhard. ‘Mijn neef is ten dode opgeschreven, wat ik ook doe. Dus hang hem maar op, dan hebben we dat ook weer gehad. Ik ga ervan uit dat Edmar het net zo beu is om onder die galg te staan als ik om ernaar te kijken.’

Ryman Frey is een stompzinnige idioot. Die mommersvoorstelling met Edmar en de galg had de Zwartvis er alleen maar koppiger op gemaakt, dat was duidelijk. ‘U hebt vrouwe Sybelle Westerling en drie van haar kinderen in handen. In ruil voor hen krijgt u uw neef terug.’

‘Zoals ik vrouwe Catelyns dochters heb teruggekregen?’

Jaime liet zich niet provoceren. ‘Een oude vrouw en drie kinderen voor uw leenheer. Dat is een betere overeenkomst dan waarop u had kunnen hopen.’

Ser Bryndens glimlach was hard. ‘Het ontbreekt u niet aan lef, Koningsmoordenaar. Maar wie met eedbrekers onderhandelt, bouwt op drijfzand. Cat had beter moeten weten dan lieden als u te vertrouwen.’

Tyrion was degene die ze vertrouwde, had Jaime bijna gezegd. De Kobold heeft haar ook bedrogen. ‘De beloften die ik vrouwe Catelyn heb gedaan, zijn me met het zwaard op de keel afgedwongen.’

‘En de eed die u Aerys had gezworen?’

Hij voelde zijn fantoomvingers jeuken. ‘Aerys heeft hier niets mee te maken. Wisselt u de Westerlings tegen Edmar uit?’

‘Nee. Mijn koning heeft zijn koningin aan mijn hoede toevertrouwd en ik heb gezworen haar te beschermen. Ik lever haar niet over aan een strop van de Freys.’

‘Het meisje is begenadigd. Haar zal geen kwaad geschieden. Op mijn woord.’

‘Uw erewoord?’ Ser Brynden trok een wenkbrauw op. ‘Weet u eigenlijk wel wat eer is?’

Een paard. ‘Ik zal iedere eed zweren die u verlangt.’

‘Doe me een genoegen, Koningsmoordenaar.’

‘Dat wil ik ook. Strijk uw vlaggen en open uw poorten en ik schenk uw mannen het leven. Wie op Stroomvliet wil blijven om heer Emmon te dienen, heeft daar toestemming voor. De overigen zijn vrij om te gaan en staan waar ze willen, al verlang ik wel van hen dat ze hun wapens en wapenrusting afgeven.’

‘Ik vraag me af hoe ver ze ongewapend zullen komen, voordat ze door “vogelvrijen” worden overvallen. U kunt het risico niet nemen dat ze zich bij heer Beric aansluiten, dat weet u. En hoe zit het met mij? Word ik in triomf door Koningslanding gevoerd om net als Eddard Stark te sterven?’

‘Ik zal u toestaan het zwart aan te nemen. Ned Starks bastaard is opperbevelhebber op de Muur.’

De Zwartvis kneep zijn ogen tot spleetjes. ‘Heeft je vader ook dat geregeld? Catelyn vertrouwde die jongen nooit, voor zover ik mij herinner, evenmin als ze Theon Grauwvreugd ooit vertrouwde. Het ziet ernaar uit dat ze in beide gevallen gelijk heeft gekregen. Nee, ser, ik denk van niet. Ik sterf liever warm, met een zwaard in mijn hand waar het leeuwenbloed rood van afdruipt.’

‘Tullingbloed is net zo rood,’ merkte Jaime op. ‘Als u het kasteel niet overgeeft, ben ik gedwongen het te bestormen. Er zullen honderden doden vallen.’

‘Honderden aan mijn kant. Duizenden aan de uwe.’

‘Uw garnizoen zal tot en met de laatste man omkomen.’

‘Dat liedje ken ik. Zingt u dat op de melodie van “De regens van Castameer”? Mijn mannen sterven liever rechtop in de strijd dan geknield door de beulsbijl.’

Dit gaat niet goed. ‘Een dergelijk verzet dient geen enkel doel, ser. De oorlog is afgelopen en uw Jonge Wolf is dood.’

‘Vermoord onder het schenden van alle heilige wetten van de gastvrijheid.’

‘Het werk van de Freys, niet het mijne.’

‘Noem het zoals u wilt. Het stinkt naar Tywin Lannister.’

Dat kon Jaime niet ontkennen. ‘Mijn vader is ook dood.’

‘Moge de Vader rechtvaardig over hem oordelen.’

Dat is pas een afschuwelijk vooruitzicht. ‘Ik zou Robb Stark in het Fluisterwoud hebben gedood, als ik hem had kunnen bereiken. Er liepen me een paar dwazen voor de voeten. Doet het er toe hoe de jongen is omgekomen? Hij is er niet minder dood om, en dit koninkrijk is met hem gestorven.’

‘U bent kennelijk niet alleen verminkt maar ook blind, ser. Kijk omhoog en u zult zien dat de schrikwolf nog steeds op onze muren wappert.’

‘Ik heb hem gezien. Hij ziet er eenzaam uit. Harrenhal is gevallen, net als Zeegaard en Maagdenpoel. De Vaarens hebben de knie gebogen en houden Tytos Zwartewoud omsingeld in Ravenboom. Pyper, Vannis, Scaep, al uw baandermannen hebben zich overgegeven. Alleen Stroomvliet is nog over. Wij zijn twintig keer in de meerderheid.’

‘Twintig keer zoveel mannen hebben twintig keer zoveel eten nodig. Hoe goed bent u bevoorraad, heer?’

‘Goed genoeg om hier desnoods tot het einde der tijden te blijven zitten terwijl u achter uw muren van de honger omkomt.’ Hij verkondigde de leugen zo brutaal mogelijk en hoopte dat zijn gezicht hem niet verried.

De Zwartvis liet zich niet misleiden. ‘Het einde van uw tijd, misschien. Wij hebben ruime voorraden, al vrees ik dat we op de velden weinig voor bezoekers hebben laten staan.’

‘We kunnen voedsel laten komen uit de Tweeling,’ zeiJaime, ‘of via de heuvels uit het westen, als het erop aan komt.’

‘Dat zal dan wel. Het zij verre van mij om de woorden van zo’n eerzaam ridder in twijfel te trekken.’

De minachting in zijn stem maakte dat Jaime zijn stekels opzette. ‘Er is een snellere manier om de zaak te beslechten. Een tweegevecht. Mijn kampioen tegen de uwe.’

‘Ik vroeg me al af wanneer u daarmee zou komen.’ Ser Brynden lachte. ‘Wie wordt het? Sterkever? Addam Marbrand? Zwarte Walder Frey?’ Hij boog zich naar voren. ‘Waarom niet u en ik, ser?’

Dat zou nog eens een mooi gevecht zijn, dacht Jaime, zalig voer voor zangers. ‘Toen vrouwe Catelyn mij de vrijheid schonk, liet ze me zweren dat ik nooit de wapens tegen de Starks of de Tullings zou opnemen.’

‘Een eed die u wel zo goed uitkomt, ser.’

Zijn gezicht werd donker. ‘Maakt u mij voor een lafaard uit?’

‘Nee. Ik maak u uit voor een verminkt man.’ De Zwartvis knikte naar Jaimes gouden hand. ‘We weten allebei dat u daar niet mee kunt vechten.’

‘Ik heb ooit twee handen gehad.’ Zou je uit trots je leven vergooien? fluisterde een stem binnen in hem. ‘Sommigen zouden misschien zeggen dat een verminkte en een oude man goed tegen elkaar opgewassen zijn. Ontsla me van mijn gelofte aan vrouwe Catelyn en ik zal het zwaard met u kruisen. Als ik win, is Stroomvliet van ons. Als u mij doodt, heffen wij het beleg op.’

Ser Brynden lachte weer. ‘Hoezeer ik de kans ook zou verwelkomen u dat gouden zwaard te ontnemen en u uw zwarte hart uit te snijden, uw beloften zijn waardeloos. Aan uw dood zal ik uitsluitend het genoegen beleven dat ik u gedood heb, en daar stel ik mijn eigen leven niet voor in de waagschaal… hoe gering het risico ook is.’

Het was maar goed dat Jaime geen zwaard droeg, anders had hij het uit de schede gerukt, en als ser Brynden hem niet had gedood, hadden de boogschutters op de muren het ongetwijfeld wel gedaan. ‘Zijn er voorwaarden die u wel aanvaardt?’ wilde hij weten.

‘Van u?’ Ser Brynden haalde zijn schouders op. ‘Nee.’

‘Waarom bent u dan gekomen om met mij te onderhandelen?’

‘Een belegering is doodsaai. Ik wilde die stomp van u zien en horen wat u als excuses voor uw meest recente enormiteiten zou aanvoeren. Ze waren zwakker dan ik had gehoopt. U stelt altijd weer teleur, Koningsmoordenaar.’ De Zwartvis wendde zijn merrie en reed op een drafje terug naar Stroomvliet. Het valhek suisde neer; de ijzeren punten boorden zich diep in de modderige bodem.

Jaime wendde Eer voor de lange terugrit naar de Lannister-belegeringslinies. Hij voelde aller ogen op zich gericht: die van de Tullings achter hun borstwering en die van de Freys aan de overkant van de rivier. Als ze niet blind zijn, weten ze allemaal dat hij me met mijn aanbod om de oren heeft geslagen. Hij zou het kasteel moeten bestormen. Nu ja, wat maakt het uit als de Koningsmoordenaar zijn zoveelste belofte breekt? Alleen maar nog meer schijt in de emmer. Jaime nam zich voor om als eerste boven op de muur te zijn. En met die gouden hand ben ik waarschijnlijk ook de eerste die sneuvelt.

Terug in het kamp hield Kleine Lowie zijn breidel vast terwijl Pickel hem de hand reikte om hem uit het zadel te helpen. Denken ze dat ik zo invalide ben dat ik zelf niet kan afstijgen? ‘Hoe bent u gevaren, heer?’ vroeg zijn neef, ser Daven.

‘Niemand heeft een pijl in de flank van mijn paard geschoten. Verder was er weinig dat mij van ser Ryman onderscheidde.’ Hij trok een gezicht. ‘Dus nu is hij gedwongen de Rode Vork nog roder te maken.’ Dat heb je aan jezelf te wijten, Zwartvis. Je hebt me weinig keus gelaten. ‘Roep een krijgsraad bijeen. Ser Addam, Sterkever, Forling Pape, die rivierheren van ons… en onze vrienden de Freys. Ser Ryman, heer Emmon, en wie ze allemaal nog meer meebrengen.’

Ze hadden zich snel verzameld. Heer Pyper en de beide heren Vannis kwamen als woordvoerders voor de berouwvolle heren van de Drietand, wier trouw weldra zou worden beproefd. Het westen werd vertegenwoordigd door ser Daven, Sterkever, Addam Marbrand en Forling Pape. Heer Emmon voegde zich samen met zijn vrouw bij hen. Vrouwe Genna ging op haar kruk zitten met een blik die iedere man uitdaagde om haar aanwezigheid aan de kaak te stellen. Niemand deed het. De Freys zonden ser Walder Stroom, bijgenaamd ‘Bastaardwalder’ en ser Rymans eerstgeboren zoon Edwyn, een bleke, slanke man met een kleine neus en steil, donker haar. Onder zijn lamswollen mantel droeg Edwyn een wambuis van fraai bewerkt grijs kalfsleer waar sierlijke krullen in gekerfd waren.

‘Ik spreek namens het huis Frey,’ verklaarde hij. ‘Mijn vader is vanmorgen niet gedisponeerd.’

Ser Daven snoof. ‘Is hij dronken, of alleen misselijk van de wijn van gisteravond?’

Edwyn had de harde, zuinige mond van een vrek. ‘Heer Jaime,’ zei hij, ‘moet ik een dergelijk onhoffelijk gedrag dulden?’

‘Is het waar?’ vroeg Jaime. ‘Is uw vader dronken?’

Frey perste zijn lippen op elkaar en wierp een blik op ser Ilyn Peyn, die in zijn roestige maliënkolder naast de tentflap stond. Zijn zwaard stak boven een benige schouder uit. ‘Hij… mijn vader heeft een buikkwaal, heer. Rode wijn is goed voor zijn spijsvertering.’

‘Dan is hij zeker bezig een mammoet te verteren,’ zei ser Daven. Sterkever lachte en vrouwe Genna grinnikte.

‘Genoeg,’ zei Jaime. ‘We hebben een kasteel te veroveren.’ Wanneer zijn vader krijgsraad hield, gaf hij eerst het woord aan zijn bevelhebbers. Hij was van plan dat ook te doen. ‘Hoe gaan we te werk?’

‘Laten we om te beginnen Edmar Tulling ophangen,’ drong heer Emmon Frey aan. ‘Dat zal ser Brynden aan het verstand brengen dat we menen wat we zeggen. Wanneer we ser Edmars hoofd naar zijn oom sturen, beweegt dat hem er wellicht toe om zich over te geven.’

‘Brynden Zwartvis is niet zo licht te bewegen.’ Karyl Vannis, de heer van Reizigersrust, bood een melancholieke aanblik. Een wijnvlek bedekte de helft van zijn hals en één kant van zijn gezicht. ‘Zijn eigen broer wist hem niet eens het huwelijksbed in te bewegen.’

Ser Daven schudde zijn ruige hoofd. ‘We moeten de muren bestormen, zoals ik altijd al heb gezegd. Belegeringstorens, ladders, een ram om de poort in te beuken, dat is wat we nodig hebben.’

‘Ik leid de aanval,’ zei Sterkever. ‘Laat die vis maar eens een portie vuur en staal zien, zeg ik.’

‘Het zijn mijn muren,’ wierp heer Emmon tegen, ‘en het is mijn poort die u wilt rammeien.’ Hij trok zijn perkament weer uit zijn mouw: ‘Koning Tommen zelf heeft mij…’

‘We hebben uw papier allemaal gezien, nonkel,’ snauwde Edwyn Frey. ‘Waarom duwt u het voor de verandering Brynden Tulling niet eens onder zijn neus?’

‘Het bestormen van de muren wordt een bloederige affaire,’ zei Addam Marbrand. ‘Ik stel voor dat we een maanloze nacht afwachten en dan een dozijn uitgelezen mannen in een boot met omfloerste riemen de rivier over sturen. Die kunnen dan met behulp van touwen en haken de muur beklimmen en de poort van binnenuit openen. Ik voer ze wel aan, als de raad dat wil.’

‘Dwaasheid,’ verklaarde de bastaard, Walder Stroom. ‘Ser Brynden is er de man niet naar om zich door zulke slimmigheidjes te laten misleiden.’

‘De Zwartvis is het struikelblok,’ beaamde Edwyn Frey. ‘Hij heeft een zwarte forel als helmteken, waardoor hij vanuit de verte gemakkelijk te herkennen is. Ik stel voor dat we onze belegeringstorens tot dicht bij het kasteel rijden, die volstoppen met boogschutters en een aanval op de poort voorwenden. Dan komt ser Brynden naar de borstwering, met helmteken en al. Laat iedere schutter zijn pijlen met nachtvuil insmeren en op dat teken mikken. Als ser Brynden eenmaal dood is, behoort Stroomvliet ons toe.’

‘Mij,’ zei heer Emmon schril. ‘Stroomvliet is van mij.’

Heer Karyls moedervlek werd donker. ‘Draag jij soms het nachtvuil bij, Edwyn? Een dodelijk vergif, daar twijfel ik niet aan.’

‘De Zwartvis verdient een eervoller dood en ik ben de juiste man om hem die te schenken.’ Sterkever liet zijn vuist op tafel neerdalen. ‘Ik daag hem uit tot een tweegevecht. Strijdhamer, bijl of langzwaard, het maakt niet uit. Ik hak de oude man aan mootjes.’

‘Waarom zou hij zich verwaardigen uw uitdaging aan te nemen, ser?’ vroeg ser Forling Pape. ‘Wat voor baat heeft hij bij zo’n tweegevecht? Heffen wij het beleg op als hij wint? Daar geloof ik niets van. En hij zal het ook niet geloven. Met een tweegevecht bereiken we niets.’

‘Ik ken Brynden Tulling al sinds we allebei als schildknaap bij heer Darring dienden,’ zei Norbert Vannis, de blinde heer van Atranta. ‘Met uw welnemen, mijne heren, laat mij met hem spreken, dan kan ik proberen hem duidelijk te maken dat zijn situatie hopeloos is.’

‘Dat begrijpt hij best,’ zei heer Pyper. Hij was een korte, ronde man met o-benen en een bos wilde rode haren, de vader van een van Jaimes schildknapen; de gelijkenis met de jongen was onmiskenbaar. ‘De man is verdomme niet op zijn achterhoofd gevallen, Norbert. Hij heeft ogen in zijn hoofd… en hij is te verstandig om zich over te geven aan lieden als zij daar.’ Hij maakte een grof gebaar in de richting van Edwyn Frey en Walder Stroom.

Edwyn zette zijn stekels op. ‘Heer Pyper, als u wilt suggereren dat…’

‘Ik suggereer niet, Frey. Ik zeg ronduit wat ik denk, als een eerzaam man. Maar wat weet u van eerzaamheid af? U bent een verraderlijke, leugenachtige wezel, net zoals al uw verwanten. Ik drink nog liever een kroes pis dan dat ik een Frey op zijn woord geloof.’ Hij boog zich over de tafel heen. ‘Waar is Marq, kunt u mij dat vertellen? Wat hebt u met mijn zoon gedaan? Hij was te gast op die ellendige bruiloft van u.’

‘En hij zal onze geëerde gast blijven,’ zei Edwyn, ‘totdat u zijne genade, koning Tommen, blijk hebt gegeven van uw trouw.’

‘Vijf ridders en twintig wapenknechten zijn met Marq naar de Tweeling gegaan,’ zei Pyper. ‘Zijn die ook bij u te gast?’

‘Sommige van de ridders, misschien. De anderen hebben niet meer gekregen dan ze verdienden. U zou er goed aan doen uw verraderlijke tong in bedwang te houden, tenzij u uw erfgenaam in stukken bij u terug wilt krijgen.’

Als mijn vader beraad hield, ging het nooit zo, dacht Jaime terwijl Pyper zwaaiend overeind kwam. ‘Zeg dat eens met een zwaard in je hand, Frey,’ snauwde de kleine man. ‘Of vecht je alleen met vegen poep?’

Het geknepen gezicht van Frey werd bleek. Naast hem stond Walder Stroom op. ‘Edwyn is geen man van het zwaard… maar ik wel, Pyper. Als je nog meer te zeggen hebt, kom dan mee naar buiten en zeg het.’

‘Dit is een krijgsraad, geen oorlog,’ bracht Jaime hen in herinnering. ‘Ga allebei zitten.’ De mannen verroerden zich geen van beiden. ‘Nu!’

Walder Stroom ging zitten. Heer Pyper was niet zo licht te intimideren. Hij uitte een gesmoorde vloek en beende de tent uit. ‘Wil ik mannen achter hem aan sturen om hem terug te slepen, heer?’ vroeg ser Daven aan Jaime.

‘Stuur ser Ilyn,’ zei Edwyn Frey. ‘We hebben alleen zijn hoofd nodig.’

Karyl Vannis wendde zich tot Jaime. ‘Heer Pyper sprak uit verdriet. Marq is zijn eerstgeboren zoon. De ridders die hem naar de Tweeling begeleidden, waren allemaal oomzeggers en neven.’

‘Allemaal verraders en rebellen, bedoel je,’ zei Edwyn Frey.

Jaime wierp hem een kille blik toe. ‘De Tweeling had zich ook achter de zaak van de Jonge Wolf geschaard,’ bracht hij de Freys in herinnering. ‘Vervolgens hebt u hem verraden. Dat maakt, u tweemaal zo verraderlijk als Pyper.’ Hij genoot ervan om te zien hoe Edwyns dunne lachje verzuurde en vervaagde. Ik heb voor één dag wel genoeg raad gekregen, besloot hij. ‘We zijn klaar. Tref uw voorbereidingen, heren. We vallen aan met het eerste licht.’

Er stond een noordenwind toen de heren in een rij de tent uitliepen. Jaime kon de stank van het Frey-kamp achter de Steenstort ruiken. Aan de overkant van het water stond Edmar Tulling alleen en verloren op het grote, grijze schavot met een touw om zijn nek.

Zijn tante vertrok als laatste, op de voet gevolgd door haar echtgenoot. ‘Heer neef,’ protesteerde Emmon, ‘deze aanval op mijn zetel… dat moet u niet doen.’ Hij slikte en zijn adamsappel wipte op en neer. ‘U moet het niet doen. Ik… ik verbied het.’ Hij had weer zuurblad gekauwd; een roze getint schuim glinsterde op zijn lippen. ‘Het kasteel is van mij, ik heb het perkament. Getekend door de koning, door de kleine Tommen. Ikben de wettige heer van Stroomvliet, en…’

‘Niet zolang Edmar Tulling nog in leven is; zei vrouwe Genna. ‘Hij is weekhartig en weekhoofdig, dat weet ik, maar zolang hij leeft blijft de man een gevaar. Wat ben je van plan daar aan te doen, Jaime?’

De Zwartvis is degene die een gevaar vormt, niet Edmar. ‘Laat u Edmar maar aan mij over. Ser Lyal, ser Ilyn, begeleidt u mij, wilt u? Het is tijd om die galg eens een bezoekje te brengen.’

De Steenstort was dieper en vloeide sneller dan de Rode Vork, en de dichtstbijzijnde voorde lag vele mijlen stroomopwaarts. De veerpont was juist op weg naar de overkant met Walder Stroom en Edwyn Frey toen Jaime en zijn mannen bij de rivier arriveerden. Terwijl ze op de terugkeer van de pont wachtten, vertelde Jaime hun wat hij wilde. Ser Ilyn spuwde in de rivier.

Toen ze gedrieën van de pont op de noordoever stapten, bood een dronken kamphoer Sterkever het genot van haar mond aan. ‘Hier, laat mijn vriend maar genieten,’ zei ser Lyal, en duwde haar naar ser Ilyn toe. Lachend maakte de vrouw aanstalten om Peyn op de lippen te kussen. Toen zag ze zijn ogen en deinsde achteruit.

De paden tussen de kookvuren bestonden uit ruwe bruine modder, vermengd met paardenmest, en waren omgewoeld door hoeven en laarzen. Overal zag Jaime de tweelingtorens van het huis Frey op schilden en banieren, blauw-op-grijs, naast de wapens van mindere huizen die eedplichtig waren aan de Oversteek: de reiger van Ernvoorde, de mestvork van Heegh, de drie misteltwijgen van heer Carelse. De komst van de Koningsmoordenaar bleef niet onopgemerkt. Een oude vrouw die een mand biggen verkocht, hield op om hem aan te staren, een ridder met een min of meer bekend gezicht zonk op één knie en twee krijgsknechten die in een greppel stonden te piesen draaiden zich om en spetterden elkaar nat. ‘Ser Jaime; riep iemand hem achterna, maar hij schreed voort zonder om te zien. Om zich heen ving hij hier en daar een glimp op van het gezicht van iemand die hij naar het leven had gestaan in het Fluisterwoud, waar de Freys onder de banieren met de schrikwolf van Robb Stark hadden gestreden. Zijn gouden hand hing zwaar naast zijn lichaam.

Het enorme, rechthoekige paviljoen van Ryman Frey was het grootste van het kamp; de grauwe zeildoeken wanden bestonden uit aan elkaar genaaide vierkanten, zodat ze op metselwerk leken, en de twee punten deden aan de Tweeling denken. Verre van niet gedisponeerd te zijn, was ser Ryman zich aangenaam aan het verpozen. Het gelach van een dronken vrouw kwam de tent uit zweven, vermengd met het getokkel van een houtharp en de stem van een zanger. Met jou reken ik later nog wel af, ser, dacht Jaime. Walder Stroom stond voor zijn eigen, bescheiden tent met twee wapenknechten te praten. Zijn schild droeg de wapens van het huis Frey met de kleuren omgewisseld en een rode linker schuinbalk over de torens. Toen de bastaard Jaime zag, fronste hij zijn wenkbrauwen. Die kijkt nog eens kil en achterdochtig. Hij is gevaarlijker dan al zijn wettig geboren broers.

Het schavot van de galg bevond zich tien voet boven de grond. Onder aan de treden stonden twee speerdragers geposteerd. ‘U mag niet zonder toestemming van ser Ryman naar boven,’ zei er een tegen Jaime.

‘Volgens hem wel.’ Jaime tikte met een vinger op het gevest van zijn zwaard. ‘De vraag is of ik over jullie lijken zal moeten gaan.’

De speerdragers stapten opzij.

Boven op het schavot stond de heer van Stroomvliet naar het luik onder hem te staren. Zijn voet waren zwart, en er zat modder aan vastgekoekt. Zijn benen waren naakt. Edmar droeg een smerige zijden tuniek met de rode en blauwe Tulling-strepen. Toen hij Jaimes voetstappen hoorde, keek hij op en likte zijn droge, gebarsten lippen. ‘Konings moordenaar?’ Bij de aanblik van ser Ilyn zette hij grote ogen op. ‘Beter een zwaard dan een touw. Doe het, Peyn.’

‘Ser Ilyn,’ zei Jaime. ‘U hoort wat heer Tulling zegt. Doe het.’

De zwijgende ridder greep zijn slagzwaard met beide handen beet. Lang en zwaar was het, zo scherp als gewoon staal maar kon zijn. Edmars gebarsten lippen bewogen geluidloos. Toen ser Ilyn de kling naar achteren bracht, sloot hij zijn ogen. Peyn legde zijn hele gewicht achter de slag.

‘Nee! Stop. Nee!’ Edwyn Frey kwam hijgend in zicht. ‘Mijn vader komt eraan. Zo snel als hij kan. Jaime, je moet…’

‘Heer Jaime zou me beter bevallen, Frey,’ zei Jaime. ‘En je kunt het woord moeten beter achterwege laten als je je tegen mij richt.’

Ser Ryman kwam het trapje naar de galg op stampen in het gezelschap van een stroharige sloerie die even dronken was als hij. Haar japon had rijgsnoeren van voren, maar iemand had die tot de navel opengetrokken, zodat haar borsten naar buiten puilden. Ze waren fors en zwaar, met grote bruine tepels. Een band van gedreven brons, gegraveerd met runen en met kleine zwarte zwaardjes langs de rand, stond scheef op haar hoofd. Toen ze Jaime zag, schoot ze in de lach. ‘Wie is dat, bij de zevenvoudige hel?’

‘De opperbevelhebber van de Koningsgarde,’ kaatste Jaime met kille hoffelijkheid terug. ‘Ik zou u hetzelfde kunnen vragen, vrouwe.’

‘Vrouwe? Ik ben geen vrouwe. Ik ben de koningin.’

‘Mijn zuster zal verrast zijn om dat te horen.’

‘Heer Ryman heeft me hoogstpersoonlijk gekroond.’ Ze wiebelde met haar brede heupen. ‘Ik ben de hoerenkoningin.’

Nee, dacht Jaime, ook die titel komt mijn lieve zuster toe.

Ser Ryman had zijn tong gevonden. ‘Bek dicht, slet. Heer Jaime wil geen gewauwel van een lichtekooi aanhoren.’ Deze Frey was een gezette man met een breed gezicht, kleine oogjes en een zachte, vlezige rij kinnen. Zijn adem stonk naar wijn en uien.

‘Maakt u koninginnen, ser Ryman?’ vroeg Jaime zachtjes. ‘Dom. Even dom als die kwestie van heer Edmar.’

‘Ik heb de Zwartvis gewaarschuwd. Ik heb hem gezegd dat Edmar zou sterven als het kasteel zich niet overgaf. Ik heb deze galg laten oprichten om hem te tonen dat ser Ryman Frey geen loze dreigementen uit. In Zeegaard heeft mijn zoon Walder hetzelfde gedaan met Patrek Mallister, en heer Jason heeft daarop de knie gebogen, maar… de Zwartvis is een kille man. Hij zei nee, dus…’

‘…hebt u heer Edmar opgehangen?’

De man werd rood. ‘Mijn edele grootvader… als we de man ophangen, hebben we geen gjjzelaar meer. Hebt u daaraan gedacht?’

‘Alleen een dwaas uit dreigementen die hij niet bereid is uit te voeren. Als ik dreigde om u te slaan tenzij u uw mond hield, en u matigde zich aan om te spreken, wat denkt u dat ik dan zou doen?’

‘Ser, u begrijpt n…’

Jaime sloeg hem. Hij deelde de klap uit met de rug van zijn gouden hand, maar met zoveel kracht dat ser Ryman achterwaarts in de armen van zijn hoer struikelde. ‘U hebt een bol hoofd, ser Ryman, en ook een dikke nek. Ser Ilyn, hoeveel slagen hebt u nodig om die nek door te hakken?’

Ser Ilyn plaatste een enkele vinger tegen zijn neus. Jaime lachte. ‘IJdel gepoch. Ik zeg drie.’

Ryman Frey zonk op zijn knieën. ‘Ik heb niets gedaan…’

…op drinken en hoereren na. Dat weet ik.’

‘Ik ben de erfgenaam van de Oversteek. U kunt niet…’

‘Ik had u gewaarschuwd uw mond te houden.’ Jaime zag de man wit wegtrekken. Een dronken lor, een idioot en een lafaard Heer Walder kan deze maar beter overleven, of het is afgelopen met de Freys. ‘U kunt gaan, ser.’

‘Gaan?’

‘U hebt me gehoord. Ga weg.’

‘Maar… waar moet ik naar toe?’

‘Naar de hel of naar huis, net wat u wilt. Zorg dat u met zonsopgang niet meer in het kamp bent. U mag uw hoerenkoningin meenemen, maar niet die kroon van haar.’ Jaime keerde zich van heer Ryman naar diens zoon toe. ‘Edwyn, neem het bevel van je vader over. Probeer niet zo stom te zijn als hij.’

‘Dat zal geen al te groot probleem opleveren, heer.’

‘Zend heer Walder bericht. De kroon eist al zijn gevangenen op.’ Jaime wuifde met zijn gouden hand. ‘Ser Lyal, neem hem mee.’

Edmar Tulling was met zijn gezicht naar voren op het schavot gevallen toen ser Ilyns kling het touw had doorgesneden. Aan de strop om zijn nek zat nog één voet touw: Sterkever greep het uiteinde ervan en trok hem overeind. ‘Een vis aan een riempje,’ zei hij gniffelend. ‘Dat heb ik nou nog nooit eerder gezien.’

De Freys deden een stap opzij om hen langs te laten. Onder aan het schavot had zich een menigte verzameld, een dozijn kamphoertjes in diverse staten van ontkleding incluis. Jaime zag ook een man met een houtharp. ‘Jij. Zanger. Kom mee.’

De man lichtte zijn hoed. ‘Zoals u beveelt, heer.’

Niemand sprak een woord toen ze terugliepen naar de veerpont met ser Rymans zanger in hun kielzog. Maar toen ze afduwden van de rivieroever en op weg gingen naar de zuidkant van de Steenstort, greep Edmar Tulling Jaime bij zijn arm. ‘Waarom?’

Een Lannister betaalt zijn schulden, dacht hij, en jij bent het enige betaalmiddel dat ik nog over heb. ‘Beschouw het als een huwelijksgeschenk.’

Edmar staarde hem met een achterdochtige blik aan. ‘Een… huwelijksgeschenk?’

‘Ik heb gehoord dat uw vrouw erg knap is. Dat moet wel, aangezien u het bed met haar hebt gedeeld terwijl uw zuster en uw koning vermoord werden.’

‘Daar wist ik niets van.’ Edmar likte zijn gebarsten lippen. ‘Er stonden vedelaars voor de slaapkamer…’

‘En u werd afgeleid door jonkvrouw Roslin.’

‘Ze… ze hadden haar gedwongen, heer Walder en de overigen. Roslin wilde helemaal niet… ze huilde, maar ik dacht dat dat kwam door…’

‘…de aanblik van je opstandige geslacht? Ja, dat zou ongetwijfeld iedere vrouw aan het huilen maken.’

‘Ze draagt mijn kind.’

Nee, dacht Jaime, dat is jouw dood die ze in haar buik heeft groeien. Terug in zijn paviljoen zond hij Sterkever en ser Ilyn weg, maar niet de zanger. ‘Het kan zijn dat ik straks een lied nodig heb,’ zei hij tegen de man. ‘Lowie, maak wat badwater warm voor mijn gast. Pia, zoek wat schone kleren voor hem. Niets met leeuwen erop, alsjeblieft. Pickel, wijn voor heer Tulling. Hebt u honger, heer?’

Edmar knikte, maar hij keek nog steeds wantrouwig.

Jaime ging op een krukje zitten terwijl Tulling zijn bad nam. Het vuil kwam er in grijze wolken af. ‘Zodra u gegeten hebt, zullen mijn mannen u naar Stroomvliet begeleiden. Wat daarna gebeurt, hangt van u af.’

‘Wat bedoelt u?’

‘Uw oom is een oude man. Moedig, dat wel, maar hij heeft zijn beste jaren gehad. Hij heeft geen bruid die om hem zal rouwen, noch kinderen om te beschermen. Een goede dood is het enige waarop de Zwartvis kan hopen… maar jij hebt nog jaren te gaan, Edmar. En jij bent de rechtmatige heer van het huis Tulling, niet hij. Je oom doet wat jou behaagt. Het lot van Stroomvliet ligt in jouw handen.’

Edmar staarde hem aan. ‘Het lot van Stroomvliet…’

‘Geef het kasteel over, en niemand sterft. Je kleine luiden kunnen in vrede vertrekken, of blijven om heer Emmon te dienen. Ser Brynden krijgt toestemming om het zwart aan te nemen, net als alle leden van het garnizoen die ervoor kiezen om zich bij hem te voegen. Jij ook, als de Muur je aantrekt. Of je kunt als mijn gevangene naar de Rots van Casterling gaan en daar alle comfort en hoffelijkheid genieten die een gijzelaar van jouw rang toekomt. Als je dat wilt, zal ik je echtgenote naar je toesturen. Als haar kind een jongen is, zal hij het huis Lannister als page en schildknaap dienen en als hij zijn ridderslag verdient, geven we hem wat grond in leen. Mocht Roslin je een dochter schenken, dan zorg ik ervoor dat ze een goede bruidsschat krijgt wanneer ze oud genoeg is om te trouwen. Zelf zul je misschien begenadigd worden zodra de oorlog voorbij is. Het enige wat je hoeft te doen is het kasteel over te geven.’

Edmar haalde zijn handen uit de tobbe en keek toe hoe het water tussen zijn vingers doorliep. ‘En als ik dat niet doe?’

Wil je dan per se dat ik het met zoveel woorden zeg? Piastond met haar armen vol kleren bij de tentflap. Zijn schildknapen luisterden ook, net als de zanger. Laat ze het maar horen, dacht Jaime. Laat de hele wereld het maar horen. Het doet er niet toe. Hij dwong zichzelf om te glimlachen. ‘Je hebt onze aantallen gezien, Edmar. Je hebt de ladders, de torens, de katapulten en de rammen gezien. Als ik het bevel geef, slaat mijn neef een brug over je slotgracht en ramt je poort in. Er zullen honderden doden vallen, en de meesten aan jouw kant. Je voormalige baandermannen zullen de eerste aanvalsgolf vormen, dus je zult de dag beginnen met het doden van de vaders en de broers van mannen die in de Tweeling voor jou zijn gesneuveld. De tweede golf zal uit Freys bestaan, daar heb ik geen gebrek aan. Mijn westerlingen zullen hen volgen wanneer jouw boogschutters door hun pijlen heen raken en je ridders zo vermoeid zijn dat ze hun zwaard nauwelijks meer kunnen opheffen. Als het kasteel valt, wordt iedereen daarbinnen over de kling gejaagd. Je kudden worden afgeslacht, je godenwoud wordt geveld, je burchten en torens zullen branden. Ik haal je muren neer en ik leid de Steenstort om, over de puinhopen heen. Als ik daarmee klaar ben, zal niemand ooit nog kunnen zien dat er eens een kasteel heeft gestaan.’ Jaime stond op. ‘Voor die tijd zal je vrouw misschien jongen. Dan zul je je kind wel willen hebben, vermoed ik. Wanneer het geboren is, stuur ik het naar je toe. Met een katapult.’

Stilte volgde op zijn woorden. Edmar zat in zijn bad. Pia drukte de kleren tegen haar borst. De zanger draaide een snaar van zijn harp strakker. Kleine Lowie holde een oudbakken brood uit om als schaal te dienen en deed alsof hij het niet gehoord had. Met een katapult, dacht Jaime. Als zijn tante erbij was geweest, zou ze dan nog steeds gezegd hebben dat Tyrion Tywins zoon was?

Eindelijk vond Edmar Tulling zijn stem. ‘Ik zou uit deze tobbe kunnen komen en je ter plaatse kunnen doden, Koningsmoordenaar.’

‘Dat zou je kunnen proberen.’ Jaime wachtte. Toen Edmar geen aanstalten maakte om op te staan, zei hij, ‘Ik zal je in alle rust van je eten laten genieten. Zanger, speel voor onze gast terwijl hij eet. Ik neem aan dat je het lied kent.’

‘Dat over de regen? Jawel, heer, dat ken ik.’

Edmar leek de man voor het eerst te zien. ‘Nee. Hij niet. Laat hem uit mijn buurt blijven.’

‘Kom, kom, het is maar een liedje,’ zei Jaime. ‘Zo’n slechte stem kan hij niet hebben.’

Загрузка...