Daenerys

Het langzame, gestage dreunen van trommen en het zachte suizen van de galeiriemen weerklonken over het kalme, blauwe water. In hun kielzog kreunde de grote kogge, en daartussen spanden zich de zware kabels. De zeilen van de Balerion bungelden slap en triest aan de mast. En toch was Daenerys Targaryen, die op het voorkasteel stond en toekeek hoe haar draken elkaar door een wolkenloze blauwe lucht achternazaten, gelukkiger dan ze bij haar weten ooit geweest was.

Haar Dothraki noemden de zee het gifwater, want ze wantrouwden iedere vloeistof die hun paarden niet konden drinken. Op de dag dat de drie schepen in Qarth het anker hadden gelicht had het net geleken of ze naar de hel zouden varen in plaats van naar Pentos. Haar dappere jonge bloedruiters hadden met grote witte ogen naar de verdwijnende kustlijn gestaard, alle drie vastberaden om tegenover de twee anderen geen vrees te tonen, terwijl haar dienstmaagden Irri en Jhiqui zich wanhopig aan de reling vastklampten en bij ieder golfje moesten overgeven. De rest van Dany’s minuscule khalasar bleef benedendeks en gaf de voorkeur aan de nerveuze paarden boven de angstaanjagende, landloze wereld rondom de schepen. Toen ze zes dagen na hun vertrek in een plotseling opgestoken storm terechtkwamen had ze hen door de luiken heen gehoord: de paarden die trapten en krijsten en de ruiters die met dunne, beverige stemmen begonnen te bidden zodra de Balerion deinde of stampte.

Maar Dany vreesde geen enkele storm. Daenerys Stormgeboren, werd ze genoemd, want toen zij huilend op Drakensteen ter wereld kwam had buiten de grootste storm gehuild die Westeros sinds mensenheugenis geteisterd had, een storm die zo hevig was dat de gargouilles van de slotmuren werden gerukt en haar vaders vloot aan brandhout sloegen.

De zee-engte was vaak stormachtig, en Dany was hem als meisje wel vijftig keer overgestoken toen ze van de ene vrijstad naar de andere was gevlucht om de huurmoordenaars van de Usurpator een halve stap voor te blijven. Ze hield van de zee. Ze hield van de scherpe, zilte lucht en van de weidse vergezichten die slechts door de azuurblauwe hemel koepel werden begrensd. Die maakte dat ze zich klein voelde, maar tevens vrij. Ze hield van de dolfijnen die soms met de Balerion mee zwommen en als zilverkleurige speren de golven doorkliefden, en van de vliegende vissen waarvan ze soms een glimp opvingen. Ze hield zelfs van de zeelui met al hun liederen en verhalen. Eens, op een reis naar Braavos, toen ze had toegekeken hoe de bemanning tegen een opstekende orkaan in met veel moeite een groot groen zeil had gestreken, had ze zelfs gedacht dat het heerlijk zou zijn om een zeeman te zijn. Maar toen ze dat tegen haar broer Viserys had gezegd had die aan haar haren getrokken tot ze het uitschreeuwde. ‘Jij bent het bloed van de draak,’ had hij tegen haar gegild. ‘Een draak, geen stinkende vis.’

Dat was dwaas van hem, net als zoveel andere dingen, dacht Dany. Als hij wijzer en geduldiger was geweest zou hij nu naar het westen varen om de troon waarop hij recht had te veroveren. Ze was gaan beseffen dat Viserys dom en geniepig was, maar toch miste ze hem soms. Niet de wrede zwakkeling die hij uiteindelijk was geworden, maar de broer bij wie ze soms in bed had mogen kruipen, de jongen die haar over de Zeven Koninkrijken verhaalde en haar vertelde hoeveel beter hun leven zou worden als hij eenmaal zijn kroon had opgeëist.

Naast haar dook de kapitein op. ‘Ik wou dat die Balerion net zo goed kon zweven als haar naamgenoot, uwe genade,’ zei hij in het bastaard-Valyrisch met een zwaar Pentisch accent. ‘Dan hoefden we niet te roeien of te slepen en ook niet om wind te bidden.’

‘Inderdaad, kapitein,’ antwoordde ze met een glimlach, blij dat ze de man voor zich gewonnen had. Net als zijn meester Illyrio Mopatis was kapitein Groleo een oude man uit Pentos, en bij de gedachte dat hij drie draken op zijn schip moest vervoeren was hij zo zenuwachtig geweest als een jong meisje. Langs de zij boorden hingen nog steeds vijftig emmers met zeewater, voor het geval er brand zou uitbreken. Aanvankelijk had Groleo gewild dat de draken gekooid werden en Dany had ermee ingestemd om hem gerust te stellen, maar ze hadden zich zo duidelijk miserabel gevoeld dat ze al snel van gedachten was veranderd en erop aangedrongen had om ze los te laten.

Zelfs kapitein Groleo was daar nu blij om. Er was één brandje geweest dat makkelijk geblust kon worden, maar daar stond tegenover dat er plotseling heel wat minder ratten op de Balerion waren dan eerst, toen het schip nog onder de naam Saduleon voer. En de bemanning, eens even angstig als nieuwsgierig, schepte nu een vreemde, felle trots in ‘haar’ draken. Iedereen, van kapitein tot koksmaatje, vond het prachtig om de drie te zien vliegen… maar niemand zozeer als Dany.

Dit zijn mijn kinderen, zei ze bij zichzelf, en als de maegi de waarheid heeft gesproken zijn het waarschijnlijk de enige kinderen die ik ooit zal hebben.

Viserions schubben hadden de kleur van verse room, zijn horens, vleugel beenderen en de kam op zijn rug die van donker goud dat in de zon als metaal oplichtte. Rhaegal was zomergroen en herfstbruin. Ze scheerden in grote kringen boven het schip rond, steeds hoger, want de een probeerde steeds boven de ander uit te klimmen.

Draken vielen bij voorkeur van bovenaf aan, had Dany ontdekt. Als de een tussen de ander en de zon in kwam vouwde hij zijn vleugels op en dook met veel geschreeuw omlaag. Dan tuimelden ze uit de hemel in een verstrengelde, verwarde kluwen van schubben, met happende kaken en zwiepende staarten. De eerste keer dat ze dat deden had ze gevreesd dat ze elkaar wilden doden, maar het was maar een spelletje. Zodra ze in zee plonsden lieten ze elkaar los en stegen weer op, krijsend en sissend, en dan dampte het zoute water van hun grote vleugels, die klauwend door de lucht maaiden. Drogon vloog ook rond, maar hij was uit zicht. Hij was op jacht, vele mijlen voor of achter hen.

Hij had altijd honger, haar Drogon. Hij heeft honger, en hij groeit snel. Nog een jaar, of misschien twee, en hij is groot genoeg om te berijden. Dan heb ik geen schepen meer nodig om de grote, zoute zee over te steken.

Maar die tijd was nog niet gekomen. Rhaegal en Viserion waren zo groot als kleine hondjes en Drogon maar iets groter, en de eerste de beste hond was zwaarder. Zij waren een en al vleugels, nek en staart, lichter dan ze eruit zagen. En dus was Daenerys afhankelijk van hout, wind en zeildoek om thuis te komen.

Het hout en het zeildoek hadden haar tot dusverre goede diensten bewezen, maar de wispelturige wind had verraad gepleegd. Zes dagen en nachten was het nu al windstil, en dit was de zevende dag zonder een zuchtje wind in de zeilen. Twee van de schepen die magister Illyrio achter haar aan had gezonden waren gelukkig handelsgaleien met elk tweehonderd riemen en een bemanning met sterke roeiersarmen. Maar de grote kogge Balerion was een ander verhaal, een logge zeug van een schip, een platbodem met reusachtige ruimen en enorme zeilen, maar hulpeloos bij windstilte. De Vhagar en de Meraxes hadden kabels uitgeworpen om haar op sleeptouw te nemen, maar daardoor kwamen ze nu pijnlijk traag vooruit. Alle drie de schepen waren stampvol, en zwaarbeladen.

‘Ik zie Drogon nergens,’ zei ser Jorah Mormont, terwijl hij naast haar op het voorkasteel kwam staan. ‘Is hij weer zoek?’

‘Wij zijn degenen die zoek zijn, ser. Drogon houdt niet van deze natte slakkengang, net zomin als ik.’ Haar zwarte draak, vermeteler dan de andere twee, had als eerste zijn vleugels uitgeprobeerd boven het water, was als eerste van schip tot schip gefladderd, als eerste verdwaald in een voorbij drijvende wolk … en had als eerste een prooi gedood. De vliegende vissen waren nog niet boven het wateroppervlak uitgesprongen of ze waren in een vuurstraal gehuld, omhooggegrist en verzwolgen. ‘Hoe groot wordt hij?’ vroeg Dany nieuwsgierig. ‘Weet u dat?’

‘In de Zeven Koninkrijken doen verhalen de ronde over draken die zo groot werden dat ze een reusachtige kraken uit zee konden plukken.’

Dany lachte. ‘Dat zou een wonderbaarlijk gezicht zijn.’

‘Het is maar een verhaal, khaleesi,’ zei haar verbannen ridder. ‘Ze vertellen ook verhalen over wijze oude draken die duizend jaar leefden.’

‘En hoe lang lééft een draak eigenlijk?’ Ze keek op toen Viserion laag over het schip heen scheerde, met traag klapwiekende vleugels die de slappe zeilen in beweging brachten.

Ser Jorah haalde zijn schouders op. ‘De natuurlijke levensspanne van een draak is vele malen die van een mens, als we de oude liederen mogen geloven… maar de draken waarmee men in de Zeven Koninkrijken het best bekend was, waren die van het huis Targaryen. Zij werden voor de krijg gefokt en kwamen in de krijg om. Het is niet eenvoudig om een draak te doden, maar mogelijk is het wel.’

Schildknaap Witbaard, die met één magere hand om zijn lange hardhouten staf geslagen bij het boegbeeld stond, keerde zich naar hen toe en zei: ‘Balerion, de Zwarte Verschrikking, was bij zijn dood tijdens de regering van Jaehaerys de Verzoener tweehonderd jaar oud. Hij was zo groot dat hij een hele oeros kon verzwelgen. Zolang hij voedsel en vrijheid heeft groeit een draak altijd door, uwe genade.’ Zijn naam was Arstan, maar Sterke Belwas had hem vanwege zijn bleke bakkebaarden Wit baard genoemd, en nu deed bijna iedereen dat. Hij was langer dan ser Jorah, zij het minder gespierd. Hij had lichtblauwe ogen en een lange baard, wit als sneeuw en zacht als zijde.

‘Vrijheid?’ vroeg Dany nieuwsgierig. ‘Wat bedoelt u?’

‘In Koningslanding hadden uw voorouders voor hun draken een reusachtig kasteel met een koepel gebouwd. De Drakenkuil wordt het genoemd. Het staat er nog steeds, boven op de heuvel van Rhaenys, maar tegenwoordig is het een ruïne. Dat was het verblijf van de koninklijke draken in de dagen van weleer. Het was een gewelfde ruimte met ijzeren deuren, zo breed dat er dertig ridders naast elkaar doorheen konden. Toch viel het op dat de draken in de kuil geen van allen ooit zo groot werden als hun voorvaderen. Volgens de maesters kwam dat door de muren om hen heen en de grote koepel boven hun hoofd.’

‘Als muren ons kort konden houden zouden boeren allemaal piepklein zijn en koningen zo groot als reuzen,’ zei ser Jorah. ‘Ik heb reuzen van kerels gezien die in een kot geboren waren en dwergen die in kastelen woonden.’

‘Mensen zijn mensen,’ antwoordde Witbaard. ‘Draken zijn draken.’

Ser Jorah snoof minachtend. ‘Wat diepzinnig.’ De verbannen ridder droeg de oude man geen warm hart toe, dat had hij meteen al duidelijk gemaakt. ‘Wat weet u trouwens van draken af?’

‘Niet zóveel, dat is waar. Maar ik heb een tijd in Koningslanding gediend, in de dagen dat koning Aerys de IJzeren Troon bekleedde, en ik ben onder de drakenschedels door gelopen die van de wanden van zijn troonzaal omlaag keken.’

‘Viserys sprak soms over die schedels,’ zei Dany. ‘De Usurpator heeft ze eraf gehaald en opgeborgen. Hij vond het onverdraaglijk dat ze op hem neerkeken, terwijl hij op zijn gestolen troon zat.’ Ze wenkte Witbaard dichterbij. ‘Hebt u mijn koninklijke vader ooit ontmoet?’ Koning Aerys II was al dood geweest toen zijn dochter werd geboren.

‘Ik heb die eer gehad, uwe genade.’

‘Was hij goed en mild in uw ogen?’

Witbaard deed moeite zijn gevoelens te verbergen, maar ze stonden duidelijk op zijn gezicht te lezen. ‘Zijne genade was vaak… minzaam.’

‘Vaak?’ Dany glimlachte. ‘Maar niet altijd?’

Hij kon heel hard zijn voor degenen die hij als zijn vijanden beschouwde.’

‘Een wijs man wekt nooit de vijandschap van een koning,’ zei Dany. ‘Hebt u ook mijn broer Rhaegar gekend?’

‘Men zei dat niemand prins Rhaegar ooit waarlijk kende. Maar ik heb het voorrecht gehad hem op toernooien te zien, en ik heb hem vaak zijn harp met de zilveren snaren horen bespelen.’

Ser Jorah snoof. ‘Samen met duizend anderen tijdens een of ander oogstfeest. Straks gaat u nog beweren dat u hem als schildknaap hebt gediend.’

‘Ik beweer niets van dien aard, ser. De schildknaap van prins Rhaegar was Mylis Scaep, en daarna Richard Lomuiden. Toen zij hun sporen hadden verdiend sloeg hij hen persoonlijk tot ridder, en zij bleven zijn naaste metgezellen. De jeugdige heer Conneghem was de prins ook dierbaar, maar zijn oudste vriend was Arthur Dayn.’

‘Het Zwaard van de Morgen!’ zei Dany verrukt. ‘Viserys had het vaak over zijn wonderbaarlijke witte kling. Hij zei dat ser Arthur de enige ridder in het rijk was die de evenknie van onze broer was.’

Witbaard boog het hoofd. ‘Het is niet aan mij om de woorden van prins Viserys in twijfel te trekken.’

‘Koning,’ verbeterde Dany hem. ‘Hij was koning, al heeft hij nooit geregeerd. Viserys, derde van die naam. Maar wat bedoelt u?’ Witbaards antwoord was onverwachts geweest. ‘Ser Jorah heeft Rhaegar eens de laatste draak genoemd. Dan moet hij toch als ridder zijns gelijke niet hebben gehad?’

‘Uwe genade,’ zei Witbaard, ‘de prins van Drakensteen was een machtig strijder, maar…’

‘Ga door,’ drong ze aan. ‘U kunt vrijuit spreken.’

‘Zoals u beveelt.’ De oude man leunde op zijn hardhouten staf, zijn voorhoofd gerimpeld. ‘Een krijgsman die zijn gelijke niet had … dat zijn mooie woorden, uwe genade, maar met woorden wint men geen veldslagen.’

‘Veldslagen worden met zwaarden gewonnen,’ zei ser Jorah botweg. ‘En prins Rhaegar wist hoe hij met een zwaard moest omgaan.’

‘Jazeker, ser, maar… Ik heb honderd toernooien meegemaakt en meer oorlogen dan mij wenselijk was, en hoe sterk of snel of bekwaam een ridder ook mag zijn, er is altijd wel iemand tegen hem opgewassen. :f,en man kan het ene toernooi winnen en in het volgende snel afvallen. Een gladde plek in het gras kan de nederlaag brengen, of wat iemand de avond tevoren heeft gegeten. Het draaien van de wind kan de overwinning brengen.’ Hij wierp ser Jorah een blik toe. ‘Of het gunstbewijs van een dame, om de arm van een man geknoopt.’

Mormonts gezicht werd donker. ‘Let op je woorden, oude man.’

Arstan had ser Jorah in Lannispoort zien vechten, wist Dany, in het toernooi dat Mormont had gewonnen met het gunstbewijs van een dame om zijn arm geknoopt. Ook de dame had hij gewonnen, Lynesse van het huis Hoogtoren, zijn tweede echtgenote, hooggeboren en mooi… maar ze had hem geruïneerd en verlaten en riep nu bittere herinneringen bij hem op. ‘Kalm aan, mijn ridder.’ Ze legde een hand op Jorahs arm. ‘Het was beslist niet Arstans bedoeling om aanstoot te geven.’

‘Zoals u zegt, khaleesi,’ zei ser Jorah met tegenzin.

Dany keerde zich weer naar de schildknaap. ‘Ik weet weinig van Rhaegar af. Alleen de verhalen die Viserys me heeft verteld, en hij was een kleine jongen toen onze broer de dood vond. Hoe was hij werkelijk?’

De oude man dacht even na. ‘Bekwaam. Dat vooral. Vastberaden, bezonnen, plichtsgetrouw, doelbewust. Er gaat een verhaal over hem… maar dat kent ser Jorah ongetwijfeld ook.’

‘Ik wil het graag van u horen.’

‘Zoals u wenst,’ zei Witbaard. ‘Als jonge knaap was de prins van Drakensteen een vreselijke boekenwurm. Hij kon al zo jong lezen dat de mensen zeiden dat koningin Rhaella een paar boeken en een kaars moest hebben ingeslikt toen hij nog in de moederschoot zat. Rhaegar was niet in de spelletjes van andere kinderen geïnteresseerd. De maesters waren diep onder de indruk van zijn verstand maar zijn vaders ridders verklaarden spottend dat Baelor de Gezegende wedergeboren was. Tot prins Rhaegar op een dag iets in zijn boekrollen aantrof dat hem veranderde. Niemand weet wat het geweest kan zijn, alleen dat de jongen plotseling op een ochtend op het binnenplein verscheen, terwijl de ridders zich in staal hulden. Hij liep naar ser Willem Darring, de wapenmeester, en zei: “Ik heb een zwaard en een harnas nodig. Het schijnt dat ik een krijgsman moet wezen.” ’

‘En dat was hij ook!’ zei Dany verrukt.

‘Dat was hij inderdaad.’ Witbaard boog. ‘Verschoning, uwe genade. Wij spreken van krijgslieden, en daar zie ik dat Sterke Belwas is opgestaan. Hij heeft mijn diensten nodig.’

Dany keek naar het achterschip. Ondanks zijn omvang klauterde de eunuch lenig midscheeps door het ruim. Belwas was gedrongen maar breed, een dikke tweehonderd pond vet en spieren, en verbleekte witte littekens liepen kriskras over zijn bruine bast. Hij droeg een wijde broek, een geelzijden sjerp om zijn middel en een absurd klein leren vestje, bezet met ijzeren noppen. ‘Sterke Belwas heeft honger!’ brulde hij tegen iedereen en niemand in het bijzonder. ‘Sterke Belwas wil nu eten!’ Hij draaide zich om en zag Arstan op het voorkasteel staan. ‘Witbaard! Ga eten halen voor Sterke Belwas!’

‘U kunt gaan,’ zei Dany tegen de schildknaap. Hij boog nogmaals en liep weg om in de noden te voorzien van de man die hij diende.

Ser Jorah bezag het met een frons op zijn grove, eerlijke gezicht. Mormont was groot en fors en had stevige kaken en massieve schouders. Bepaald geen knappe man, maar de trouwste vriend die Dany ooit had gehad. ‘U kunt de woorden van die oude man beter met een flinke korrel zout nemen,’ zei hij tegen haar toen Witbaard buiten gehoorsafstand was.

‘Een koningin moet naar iedereen luisteren,’ hield ze hem voor. ‘Hoog of laag, sterk of zwak, nobel of veil. Eén stem moge wellicht vals spreken, maar in vele is altijd iets waars te vinden.’ Dat had ze in een boek gelezen.

‘Luister dan naar mijn stem, uwe genade,’ zei de balling. ‘Die Arstan Witbaard klinkt vals. Hij is te oud om schildknaap te zijn en te welbespraakt om die lomperik van een eunuch te dienen.’

Dat is wel merkwaardig, moest Dany toegeven. Sterke Belwas was een voormalige slaaf, grootgebracht en opgeleid in de vechtkuilen van Mereen. Magister Illyrio had hem gezonden om over haar te waken, of dat beweerde Belwas althans, en het was waar dat ze wakers nodig had. De Usurpator op zijn IJzeren Troon had de man die haar doodde land en titels beloofd. Er was al één poging gedaan, met een beker vergiftigde wijn. Hoe dichter ze Westeros naderde, des te meer nam de waarschijnlijkheid van nog een aanslag toe. Toen ze nog in Qarth was had Pyat Pree de heksenmeester een Spijtige Man op haar af gezonden om de Onsterfelijken te wreken die ze in hun eigen Stofpaleis verbrand had. Heksenmeesters vergaten nimmer een hun aangedaan onrecht, zei men, en de Spijtige Mannen waren altijd dodelijk. De meeste Dothraki had ze ook tegen zich. De ko’s van Khal Drogo leidden nu hun eigen khalasars, en geen daarvan zou aarzelen haar eigen kleine troepje bij de eerste aanblik aan te vallen om haar volk te doden en tot slaaf te maken, en Dany zelf terug te slepen naar Vaes Dothrak om haar plaats temidden van de verdorde wijfjes van de dosh khaleen in te nemen, zoals het hoorde. Ze hoopte dat Xaro Xhoan Daxos geen vijand was, maar de Qarthijnse koopman had wel haar draken willen hebben. En dan was er Quaith van de Schaduw, die vreemde vrouw met het rode lakmasker met al haar raadselachtige adviezen. Was zij ook een vijand, of slechts een gevaarlijke vriend? Dany zou het niet weten.

Ser Jorah heeft me van de gifmenger gered, en Arstan Witbaard van de manticora. Misschien redt Sterke Belwas me van de volgende. Hij was er reusachtig genoeg voor, met armen als kleine bomen en een grote kromme arakh die zo scherp was dat hij zich ermee had kunnen scheren in het onwaarschijnlijke geval dat er op die gladde bruine wangen haar ging groeien. Toch was hij ook kinderlijk. Als beschermer laat hij veel te wensen over. Gelukkig heb ik ser Jorah en mijn bloedruiters. En mijn draken, niet te vergeten. Te zijner tijd zouden haar draken haar meest geduchte behoeders zijn, zoals ze dat driehonderd jaar geleden voor Aegon de Veroveraar en zijn zusters waren geweest. Maar op dit moment waren ze eerder een gevaar dan dat ze bescherming boden. Er waren maar drie levende draken in de hele wereld en die waren van haar. Ze waren wonderbaarlijk, verschrikkelijk en onbetaalbaar.

Ze dacht net na over haar volgende woorden toen ze een koele adem in haar nek voelde. Een losse streng van haar zilvergouden haar gleed over haar voorhoofd. Boven haar kraakte en bewoog het zeildoek en plotseling stegen er overal op de Balerion luide kreten op. ‘Wind!’ riepen de zeelieden. ‘De wind is er weer, de wind!’

Dany keek op naar de zeilen van de grote kogge, die flapperden en opbolden, terwijl de touwen zich sidderend spanden en het lieflijke lied zongen dat ze zes lange dagen zo node hadden gemist. Kapitein Groleo rende onder het schreeuwen van bevelen naar het achterschip. Diegenen van de Pentoshi die niet juichten klauterden haastig de mast in. Zelfs Sterke Belwas slaakte een grote brul en maakte een klein dansje. ‘De goden zijn goed!’ zei Dany. ‘Ziet u, ser Jorah? We zijn weer onderweg.’

‘Ja,’ zei hij, ‘maar waarheen, mijn koningin?’

Die hele dag waaide de wind, eerst gestaag uit het oosten, toen met wilde vlagen. De zon ging onder in een rode gloed. Ik ben nog steeds een halve wereld van Westeros verwijderd, hield Dany zichzelf voor, maar ik kom uur na uur dichterbij. Ze probeerde zich voor te stellen hoe het zou voelen als ze voor het eerst het land zag waarover ze door geboorte was voorbestemd te heersen. Het zal de mooiste kust zijn die ik ooit heb gezien. Dat weet ik zeker. Hoe zou het anders kunnen zijn?

Maar later die nacht, terwijl de Balerion voortstampte door het donker en Dany met gekruiste benen op haar brits in de hut van de kapitein haar draken voerde — ‘Zelfs op zee,’ had Groleo zo elegant gezegd, ‘hebben koninginnen voorrang boven kapiteins,’ — werd er hard op de deur geklopt.

Irri had liggen slapen aan het voeteneind van haar brits (die te smal was voor drie, en vannacht was het Jhiqui’s beurt om het zachte veren bed met haar khaleesi te delen}, maar de dienstmaagd werd wakker van de klop en liep naar de deur. Dany trok een deken op en stopte die in onder haar oksels. Ze was naakt en had op dit uur geen bezoek meer verwacht. ‘Kom,’ zei ze, toen ze buiten onder een zwaaiende lantaarn ser J or ah zag staan.

De verbannen ridder trok zijn hoofd in toen hij binnenkwam. ‘Uwe genade, vergeef mij dat ik u stoor in uw slaap.’

‘Ik sliep niet, ser. Komt u maar kijken.’ Ze nam een brok zout varkensvlees uit de schaal op haar schoot en hield die omhoog voor haar draken. Ze keken er alle drie hongerig naar. Rhaegal spreidde zijn groene vleugels en bracht de lucht in beweging en Viserions hals wiegde heen en weer als een lange, bleke slang toen hij de beweging van haar hand volgde. ‘Drogon,’ zei Dany zacht, ‘dracarys.’ En ze wierp het varkensvlees in de lucht.

Drogon was sneller dan een toeslaande cobra. Vlammen loeiden uit zijn muil, oranje, scharlakenrood en zwart, en verzengden het vlees nog voor het viel. Toen zijn scherpe zwarte tanden eromheen dichtklapten schoot Rhaegals kop toe, alsof hij de buit uit de kaken van zijn broer wilde stelen, maar Drogon slikte en krijste, en het kleinere groene draakje kon alleen maar teleurgesteld sissen.

‘Niet doen, Rhaegal,’ zei Dany geërgerd en ze gaf hem een tik op zijn kop. ‘Jij hebt het vorige stuk gekregen. Gulzige draken wil ik niet hebben.’ Ze glimlachte tegen ser Jorah. ‘Ik hoef hun vlees niet meer boven een komfoortje dicht te schroeien.’

‘Dat zie ik. Dracarys?’

Bij het horen van dat woord draaiden alle drie de draken hun kop om, en Viserion liet een wolk bleekgouden vuur ontsnappen, zodat ser Jorah haastig een stapje achteruit deed. Dany giechelde. ‘Voorzichtig met dat woord, ser, of ze schroeien uw baard er nog af. Het betekent “drakenvuur” in het Hoog Valyrisch. Ik wilde een commando kiezen dat iemand niet gauw per ongeluk zou uitspreken.’

Mormont knikte. ‘Uwe genade,’ zei hij, ‘zou ik misschien even met u onder vier ogen kunnen praten?’

‘Natuurlijk. Irri, wil je eventjes weggaan?’ Ze legde een hand op Jhiqui’s naakte schouder en schudde de andere dienstmaagd wakker. ‘Jij ook, liefje. Ser Jorah moet mij spreken.’

‘Ja, khaleesi.’ Jhiqui liet zich naakt en geeuwend van de brits rollen en haar dikke zwarte haar zwierde om haar hoofd. Snel kleedde ze zich aan, ging samen met Irri weg en trok de deur achter zich dicht.

Dany gaf de draken de rest van het zoute varkensvlees om over te kibbelen, en klopte naast zich op het bed. ‘Neem plaats, waarde ser, en vertel me wat u dwarszit.’

‘Drie dingen.’ Ser Jorah ging zitten. ‘Sterke Belwas. Die Arstan Witbaard. En Illyrio Mopatis, die hen heeft gestuurd.’

Alweer? Dany trok de deken wat hoger op en sloeg het ene uiteinde over haar schouder. ‘En waarom?’ .

‘De heksenmeesters in Qarth hebben gezegd dat u driemaal verraden zou worden,’ bracht de verbannen ridder haar in herinnering, terwijl Viserion en Rhaegal naar elkaar begonnen te bijten en te klauwen.

‘Eenmaal om bloed, eenmaal om goud, en eenmaal uit liefde.’ Dat zou Dany niet snel vergeten. ‘Mirri Maz Duur was de eerste.’

‘Wat betekent dat er nog twee verraders overblijven… en nu zijn die twee mannen verschenen. Dat vind ik verontrustend, ja. Vergeet u vooral niet dat Robert heeft beloofd de man die u vermoordt tot heer te verheffen.’

Dany boog zich naar voren en gaf een ruk aan Viserions staart om hem van zijn groene broer af te trekken. Bij die beweging viel haar deken van haar borst. Ze greep hem haastig en bedekte zich weer. ‘De Usurpator is dood,’ zei ze.

‘Maar zijn zoon heerst in zijn plaats.’ Ser Jorah hief zijn hoofd op, en zijn donkere ogen keken in de hare. ‘Een plichtsgetrouwe zoon betaalt zijn vaders schulden. Zelfs bloedschulden.’

‘Die jongen Joffry is misschien op mijn dood uit… als hij zich herinnert dat ik nog leef. Wat heeft dat met Belwas en Arstan Witbaard te maken? De oude man draagt niet eens een zwaard. Dat hebt u gezien.’

‘Ja. En ik heb gezien hoe behendig hij die staf hanteert. Weet u nog hoe hij die manticora in Qarth doodde? Hij had net zo makkelijk uw strot kunnen verbrijzelen.’

‘Dat had gekund, maar het is niet gebeurd,’ merkte ze op. ‘Het was een steekmanticora die me had moeten doden. Hij redde mijn leven.’

‘Khaleesi, is het al bij u opgekomen dat Witbaard en Belwas misschien met die moordenaar onder een hoedje spelen? Het kan allemaal een list zijn om uw vertrouwen te winnen.’

Toen ze in de lach schoot begon Drogon te sissen, zodat Viserion naar zijn plek boven de patrijspoort fladderde. ‘Die list heeft dan goed gewerkt.’

De verbannen ridder beantwoordde haar glimlach niet. ‘Dit zijn Illyrio’s schepen, Illyrio’s kapiteins, Illyrio’s zeelieden… en ook Sterke Belwas en Arstan zijn Illyrio’s mannen, niet de uwe.’

‘Magister Illyrio heeft me in het verleden beschermd. Sterke Belwas zei dat hij huilde toen hij hoorde dat mijn broer dood was.’

‘Ja,’ zei Mormont, ‘maar huilde hij om Viserys, of om de plannen die hij met hem had?’

‘Zijn plannen hoeven niet te veranderen. Magister Illyrio is een vriend van het huis Targaryen, en gefortuneerd…’

‘Hij is niet met dat fortuin geboren. In de wereld die ik ken wordt niemand rijk door aardig te zijn. De heksenmeesters zeiden dat het tweede verraad om goud zou zijn. Wat heeft Illyrio Mopatis meer lief dan goud?’

‘Zijn huid.’ Aan de andere kant van de kooi bewoog Drogon rusteloos, en stoom steeg op uit zijn snuit. ‘Mirri Maz Duur heeft me verraden, en daarvoor heb ik haar verbrand.’

‘Mirri Maz Duur was in uw macht. In Pent os bent u in de macht van Illyrio. Dat is niet hetzelfde. Ik ken de magister even goed als Hij is een arglistig man, en slim…’

‘Ik kan wel arglistige mannen gebruiken als ik de IJzeren Troon wil terugwinnen.’

Ser Jorah snoof. ‘Die wijnverkoper die u probeerde te vermoorden was ook arglistig. Arglistige mannen broeden eerzuchtige plannen uit.’

Dany trok haar benen op onder de deken. ‘U zult mij beschermen. U en mijn bloedruiters.’

‘Vier man? Khaleesi, u denkt dat u Illyrio Mopatis heel goed kent. Toch staat u erop zich te omringen met mannen die u niet kent, zoals die opgeblazen eunuch en de oudste schildknaap ter wereld. Trek lering uit wat er met Pyat Pree en Xaro Xhoan Daxos gebeurd is.’

Hij bedoelt het goed, hield Dany zichzelf voor. Hij doet alles wat hij doet uit liefde. ‘Het lijkt mij dat een koningin die niemand vertrouwt even dwaas is als een koningin die iedereen vertrouwt. Iedereen die ik in dienst neem vormt een gevaar, dat begrijp ik wel, maar hoe moet ik de Zeven Koninkrijken terugwinnen zonder zulke risico’s te nemen? Moet ik Westeros veroveren met een verbannen ridder en drie Dothraki-bloedruiters?’

Zijn kaakspieren spanden zich. ‘Uw weg is gevaarlijk, dat zal ik niet ontkennen. Maar als u blindelings vertrouwt op elke leugenaar en intrigant die uw pad kruist zult u net zo eindigen als uw broers.’

Zijn koppigheid maakte haar boos. Hij behandelt me als een kind. ‘Sterke Belwas zou nog geen complot kunnen smeden om zijn ontbijt te krijgen. En wat voor leugens heeft Arstan Witbaard me verteld?’

‘Hij is niet wat hij voorgeeft te zijn. Hij spreekt vrijmoediger met u dan enige schildknaap zou durven.’

‘Hij sprak vrijuit op mijn bevel. Hij kende mijn broer.’

‘Een heleboel mannen kenden uw broer. Uwe genade, in Westeros heeft de bevelhebber van de Koningsgarde zitting in de kleine raad en dient de koning met zijn verstand zowel als met zijn wapens. Als ik het voornaamste lid van uw Koninginnengarde ben dan smeek ik u, hoor mij aan. Ik wil u een plan voorleggen.’

‘Wat voor een plan? Vertel op.’

‘Illyrio Mopatis wil u terughebben in Pentos, onder zijn dak. Heel goed, gaat u naar hem toe … maar op het tijdstip van uw keuze, en niet alleen. Laten we maar eens zien hoe trouw en gehoorzaam die nieuwe onderdanen van u werkelijk zijn. Beveel Groleo om koers te zetten naar de Baai der Slavenhandelaren.’

Dany was er niet zeker van of dat haar wel aanstond. Alles wat ze ooit had gehoord over de vlees markten in de grote slavensteden Yunkai, Mereen en Astapor had even onheilspellend en angstaanjagend geklonken. ‘Wat heb ik in de Baai der Slavenhandelaren te zoeken?’

‘Een leger,’ zei ser Jorah. ‘Als Sterke Belwas u zo goed bevalt kunt u nog honderden anderen als hij uit de vechtkuilen van Mereen uitkopen … maar ik zou koers zetten naar Astapor. In Astapor kunt u Onbezoedelden kopen.’

‘Die slaven met de bronzen piekhoeden?’ In de Vrijsteden had Dany Onbezoedelden gezien die als poortwachters dienden bij magisters, archonten en dynasten. ‘Wat moet ik met Onbezoedelden? Ze rijden niet eens paard, en de meesten zijn dik.’

‘De Onbezoedelden die u mogelijk in Pentos en Myr hebt gezien waren huiswachten. Dat is geen zware dienst, en eunuchen zijn altijd tot vetzucht geneigd. Eten is de enige ondeugd die hun veroorloofd is. Alle Onbezoedelden beoordelen naar een paar oude huisslaven is net zoiets als alle schildknapen naar Arstan Witbaard beoordelen. Kent u het verhaal van de Drieduizend van Qohor?’

‘Nee.’ De deken gleed van Danys schouder, en ze propte hem weer op zijn plaats.

‘Het is vierhonderd jaar of langer geleden, dat de Dothraki voor het eerst uit het oosten gereden kwamen en alle kleine en grote steden op hun weg plunderden en in brand staken. Hun aanvoerder was khal Temmo. Zijn khalasar was minder groot dan die van Drogo, maar groot genoeg. Vijftigduizend op zijn minst, waarvan de helft krijgers met vlechten en rinkelende belletjes in het haar.

De Qohorik wisten dat hij eraan kwam. Ze versterkten hun muren, verdubbelden de omvang van hun eigen wacht en huurden daarnaast nog twee compagnieën, de Stralende Banieren en de Tweede Zonen. En bijna als een inval achteraf werd er ook nog iemand naar Astapor gestuurd om drieduizend Onbezoedelden te kopen. Het was een lange mars terug naar Qohor, en toen ze naderden zagen ze de rook en het stof en hoorden het verre lawaai van een veldslag.

Tegen de tijd dat de Onbezoedelden de stad bereikten was de zon onder. Kraaien en wolven deden zich onder aan de muren te goed aan het overblijfsel van de zware ruiterij van Qohor. De Stralende Banieren en de Tweede Zonen waren gevlucht, zoals huurlingen altijd doen als ze hopeloos in de minderheid zijn. Omdat de avond viel hadden de Dothraki zich in hun eigen kampen teruggetrokken om te drinken, te dansen en feest te vieren, maar niemand twijfelde eraan dat ze de volgende dag zouden terugkomen om de stadspoort te rammeien, de muren te bestormen en naar hartenlust te verkrachten, te plunderen en slaven te maken.

Maar toen Temmo en zijn bloedruiters bij het ochtendkrieken met hun khalasar het kamp verlieten, stuitten ze voor de poort op drieduizend Onbezoedelden, opgesteld in slagorde en met de standaard van de Zwarte Geit wapperend boven hun hoofd. Zo’n kleine strijdmacht had gemakkelijk omsingeld kunnen worden, maar u kent de Dothraki. Deze mannen waren te voet, en mannen te voet zijn slechts waard tegen de grond gereden te worden.

De Dothraki gingen tot de aanval over. De Onbezoedelden sloten hun schilden aaneen, brachten hun speren in de aanslag en hielden stand. Ze hielden stand tegen twintigduizend schreeuwers met belletjes in het haar.

Achttien keer kwamen de Dothraki aanstormen en braken ze op die schilden en speren stuk als golven op een rotskust. Driemaal zond Temmo zijn boogschutters met een boog om hen heen, en het regende pijlen op de Drieduizend, maar de Onbezoedelden hielden slechts hun schilden boven hun hoofd tot de bui over was. Uiteindelijk waren er nog slechts zeshonderd over … maar er lagen meer dan twaalfduizend Dothraki dood op het slagveld, khal Temmo, zijn bloedruiters, zijn ka’s en al zijn zonen incluis. Op de ochtend van de vierde dag leidde de nieuwe khal de overlevenden in statige processie de stadspoort binnen. Eén voor één sneden de mannen hun vlecht af en wierpen die voor de voeten van de Drieduizend.

Sinds die dag bestaat de stadswacht van Qohor uitsluitend uit Onbezoedelden, die allemaal een lange speer dragen waaraan een vlecht van mensenhaar hangt.

‘Dat is wat u zult aantreffen in Astapor, uwe genade. Ga daar aan wal en vervolg uw reis naar Pentos over land. Dat duurt weliswaar langer … maar als u dan brood breekt met magister Illyrio hebt u duizend zwaarden achter u in plaats van maar vier.’

Hier schuilt wel wijsheid in, dacht Dany, maar… ‘Hoe moet ik duizend slavensoldaten betalen? Mijn enige waardevolle bezit is de kroon die ik van de Toermalijnen Broederschap heb gekregen.’

‘Draken zullen in Astapor een even groot wonder zijn als in Qarth. Het kan zijn dat de slavenhandelaren u net als de Qarthijnen met geschenken zullen overstelpen. Zo niet … deze schepen vervoeren meer dan alleen uw Dothraki en hun paarden. Ze hebben handelswaar ingeladen in Qarth, ik ben in de ruimen geweest en heb het zelf gezien. Balen zijde en balen tijgervel, amber, jaden siersnijwerk, saffraan, mirre… slaven zijn goedkoop, uwe genade. Tijgervellen zijn kostbaar.’

‘Het zijn Illyrio’s tijgervellen,’ protesteerde ze.

‘En Illyrio is een vriend van het huis Targaryen.’

‘Des te meer reden om zijn koopwaar niet te stelen.’

‘Waar zijn gefortuneerde vrienden goed voor als ze u hun fortuin niet ter beschikking stellen, mijn koningin? Als magister Illyrio ze u onthoudt is hij slechts een Xaro Xhoan Daxos met een vierdubbele onderkin. En als hij uw zaak oprecht toegedaan is zal hij u drie scheepsladingen handelswaar niet misgunnen. Kunnen zijn tijgervellen nuttiger gebruikt worden dan om de kiem van een leger te kopen?’

Dat is waar. Dany’s opwinding steeg. ‘Een dergelijke lange mars zal niet zonder gevaar zijn…’

‘Ook de zee kent gevaren. De zuidelijke route is het jachtgebied van kapers en piraten, en ten noorden van Valyria wordt de Rokende Zee door demonen onveilig gemaakt. De volgende storm kan ons tot zinken brengen of uiteenslaan, een kraken kan ons onder zee trekken … of de wind gaat nog een keer liggen en we komen om van de dorst, terwijl we wachten tot hij weer opsteekt. Een mars zal andere gevaren opleveren, mijn koningin, maar geen grotere.’

‘En als kapitein Groleo weigert zijn koers te wijzigen? En Arstan en Sterke Belwas, wat zullen zij doen?’

Ser Jorah stond op. ‘Misschien is het tijd dat u daar achter komt.’

‘Ja,’ besloot ze. ‘Ik doe het!’ Dany smeet de dekens opzij en sprong van de brits. ‘Ik ga meteen naar de kapitein toe om hem te bevelen dat hij koers naar Astapor zet.’ Ze boog zich over haar kist, smeet het deksel open en greep het eerste kledingstuk dat voorhanden was, een wijde broek van zandzijde. ‘Geef me mijn muntengordel,’ beval ze ser Jorah, terwijl ze de zandzijde over haar heupen trok. ‘En mijn vest,’ begon ze, terwijl ze zich omdraaide.

Ser Jorah sloeg zijn armen om haar heen.

‘O!’ was alles wat Dany nog kon zeggen voordat hij haar naar zich toe trok en zijn lippen op de hare perste. Hij rook naar zweet, zout en leer, en de ijzeren noppen op zijn buis drongen in haar naakte borsten toen hij haar stevig tegen zich aandrukte. Zijn ene hand hield haar schouder vast, terwijl de andere langs haar ruggengraat omlaag gleed en haar mond zich onwillekeurig opende voor zijn tong. Zijn baard prikt, dacht ze, maar zijn mond smaakt zoet. De Dothraki hadden geen baarden, alleen lange snorren, en ze was nooit door een ander dan Khal Drogo gekust. Hij mag dit niet doen. Ik ben zijn koningin, niet zijn liefje.

Het was een lange kus, al had Dany niet kunnen zeggen hoe lang. Na afloop liet ser Jorah haar los en deed ze snel een stap achteruit. ‘U… u had niet…’

‘Ik had niet zo lang moeten wachten,’ maakte hij de zin voor haar af. ‘Ik had u in Qarth moeten kussen, in Vaes Tolorro. Ik had u in de rode woestenij moeten kussen, dag en nacht. U bent ervoor gemaakt om vaak en grondig gekust te worden.’ Zijn ogen rustten op haar borsten.

Dany bedekte ze met haar handen voordat haar tepels haar konden verraden. ‘Ik… dat was ongepast. Ik ben uw koningin.’

‘Mijn koningin,’ zei hij, ‘en de moedigste, liefste en mooiste vrouw die ik ooit heb gezien. Daenerys…’

‘Uwe genade!’

‘Uwe genade,’ gaf hij toe. ‘De draak heeft drie koppen, weet u nog wel? Dat verwondert u al sinds u het van de heksenmeesters in het Stof paleis hoorde. Welnu, dit is de betekenis: Balerion, Meraxes en Vhagar, bereden door Aegon, Rhaenys en Visenya. De driekoppige draak van het huis Targaryendrie draken, en drie ruiters.’

‘Ja,’ zei Dany, ‘maar mijn broers zijn dood.’

‘Rhaenys en Visenya waren niet alleen Aegons vrouwen, maar ook zijn zusters. U hebt geen broers meer, maar u kunt echtgenoten nemen. En ik zeg u naar waarheid, Daenerys, geen man ter wereld zal u ooit half zo trouw zijn als ik.’

Загрузка...