Robb, wist ze toen ze de kennels hoorde uitbarsten.
Haar zoon was terug in Stroomvliet en Grijze Wind met hem. Alleen de lucht van de grote grijze schrikwolf kon de honden zo wild aan het bassen en blaffen krijgen. Hij komt bij mij, wist ze. Edmar was na zijn eerste bezoek niet meer terug geweest, want hij bracht zijn tijd liever met Marq Pijper en Patrek Mallister door, en met luisteren naar de verzen van Rymond de Rijmer over de slag bij de Stenen Molen. Maar Robb is Edmar niet. Robb komt mij opzoeken.
Het regende nu al dagen, een kille, grijze gietregen die goed bij Catelyns stemming paste. Haar vader werd dagelijks zwakker en lag steeds vaker te ijlen. Hij werd alleen nog wakker om ‘Tansy’ te mompelen en om vergiffenis te smeken. Edmar meed haar en ser Desmond Grel liet haar nog steeds niet vrij door het slot rondlopen, hoe ongelukkig hij daar ook mee leek te zijn. Alleen de terugkeer van ser Robin Reyger en zijn mannen, met zere voeten en doorweekt tot op het bot, beurde haar wat op. Ze waren blijkbaar terug komen lopen. De Koningsmoordenaar was er op de een of andere manier in geslaagd hun galei tot zinken te brengen en te ontsnappen, vertrouwde ma ester Veyman haar toe. Catelyn vroeg of ze ser Robin te spreken kon krijgen om meer over het voorval te weten te komen, maar dat werd haar geweigerd.
Er was nog iets mis. Op de dag dat haar broer was thuisgekomen, een paar uur na hun ruzie, had ze beneden op de binnenplaats boze stemmen gehoord. Toen ze naar het dak klom om te kijken stonden er aan de andere kant van het slot, naast de hoofdpoort, kleine groepjes mannen bij elkaar. Er werden paarden uit de stallen geleid, gezadeld en opgetuigd, en er werd geschreeuwd, al was Catelyn te ver weg om te verstaan wát. Een van Robbs witte banieren lag op de grond, en een van de ruiters wendde zijn paard, gaf het de sporen en reed over de schrikwolf heen naar de poort. Verscheidene anderen volgden zijn voorbeeld. Dat zijn mannen die met Edmar bij de Voorden hebben gestreden, dacht ze. Waarom zouden ze zo kwaad zijn? Heeft mijn broer ze soms op hun tenen getrapt, ze ergens mee beledigd? Ze meende ser Perwyn Frey te herkennen, die met haar naar Bitterbrug en Stormeinde was gereisd, en ook zijn bastaard-halfbroer Martyn Stroom, maar van achteren en van die afstand viel dat moeilijk met zekerheid te zeggen. Tegen de veertig man stroomden de kasteelpoorten uit, met welk doel wist ze niet.
Ze kwamen niet meer terug. Ook weigerde ma ester Veyman haar te vertellen wie het geweest waren, waar ze heen waren of waarom ze zo boos waren. ‘Ik ben hier om uw vader te verzorgen, meer niet, vrouwe,’ zei hij. ‘Uw broer zal weldra heer van Stroomvliet zijn. Hij zal u moeten vertellen wat hij wil dat u weet.’
Maar nu was Robb in triomf uit het westen teruggekeerd. Hij zal het me vergeven, hield Catelyn zichzelf voor. Hij moet het me vergeven, hij is mijn eigen Zoon, en Arya en Sansa zijn evenzeer zijn bloedverwanten als de mijne. Hij zal mij uit deze vertrekken bevrijden, en dan krijg ik wel te horen wat er is gebeurd.
Tegen de tijd dat ser Desmond haar kwam halen had ze een bad genomen, zich gekleed en haar koperkleurige haar gekamd. ‘Koning Robb is uit het westen teruggekeerd, vrouwe,’ zei de ridder, ‘en gelast uw aanwezigheid in de grote hal.’
Het ogenblik waarvan ze had gedroomd en waarvoor ze had gevreesd was daar. Ben ik twee zonen kwijt, of drie? Dat zou ze nu weldra weten.
De zaal was stampvol toen ze binnenkwamen. Aller ogen waren op het podium gericht, maar Catelyn kende de ruggen: de opgelapte maliën van vrouwe Mormont, de Grootjon en zijn zoon die boven alle andere hoofden in de zaal uitstaken, de witharige heer Jason Mallister met zijn gevleugelde helm onder zijn arm, Tytos Zwartewoud in zijn prachtige mantel van ravenveren… De helft zou me nu het liefst ophangen. De andere helft zal de andere kant opkijken. Ze had ook het onaangename gevoel dat er iemand ontbrak.
Robb stond op het podium. Hij is geen kind meer, besefte ze, en er ging een steek door haar heen. Hij is nu zestien, een volwassen man. Kijk hem eens staan. De oorlog had alle zachtheid uit zijn gezicht gebrand en hij was nu gehard en mager. Hij had zijn baard afgeschoren maar zijn koperkleurige haar was niet geknipt en viel tot op zijn schouders. Door de recente regenval waren zijn maliën gaan roesten en hadden ze bruin afgegeven op het wit van zijn mantel en wapenrok. Op zijn hoofd rustte de zwaardenkroon die ze voor hem hadden gesmeed van brons en ijzer. Hij draagt hem nu met meer gemak. Hij draagt hem als een koning.
Edmar stond voor het volle podium, zijn hoofd bescheiden gebogen, terwijl Robb zijn overwinning prees. ‘…bij de Stenen Molen gesneuveld zijn, zullen nimmer vergeten worden. Geen wonder dat heer Tywin is weggerend om met Stannis te vechten. Hij had zijn buik vol van zowel noorderlingen als riviermannen.’ Dat lokte gelach en goedkeurende kreten uit, maar Robb hief een hand op om het stil te krijgen. ‘Vergis u echter niet. De Lannisters zullen weer tegen ons optrekken, en er zullen nog meer slagen gewonnen moeten worden voor het koninkrijk veilig is.’
De Grootjon brulde: ‘Koning in het Noorden!’ en hij stiet een gemaliede vuist omhoog. De rivierheren antwoordden door ‘Koning van de Drietand!’ te roepen. De zaal dreunde van de bonkende vuisten en stampende voeten.
In het tumult waren er maar een paar die Catelyn en ser Desmond opmerkten, maar die stootten hun buren aan, en langzaam werd het stil om haar heen. Zij hield haar hoofd hoog en negeerde de ogen. Zij mogen denken wat ze willen. Alleen Robbs oordeel is van belang.
Toen ze het verweerde gezicht van ser Brynden Tulling op het podium zag voelde ze zich getroost. Een haar onbekende jongen scheen als Robbs schildknaap te dienen. Naast hem stond een jonge ridder in een zandkleurige wapenrok met een schelpenblazoen en een oudere met drie zwarte pepervaatjes op een saffraangele boog over een veld van groene en zilveren strepen. Tussen hen in stonden een knappe oudere dame en een leuk meisje dat haar dochter leek te zijn. Er was ook nog een ander meisje, ongeveer van Sansa’s leeftijd. De schelpen waren het wapenteken van een van de mindere huizen, wist Catelyn. Dat van de oudere man kende ze niet. Gevangenen? Waarom zou Robb gevangenen meenemen op het podium?
UtherydesWagen liet zijn staf op de vloer neerdalen toen ser Desmond haar naar voren leidde. Als Robb mij net zo aankijkt als Edmar weet ik me geen raad. Maar ze had de indruk dat de ogen van haar zoon geen boosheid verrieden, maar iets anders… ongerustheid misschien? Nee, dat sloeg nergens op. Wat had hij te vrezen? Hij was de Jonge Wolf, de Koning van de Drietand en het Noorden.
Haar oom begroette haar als eerste. Ser Brynden was zoals altijd de Zwartvis en maalde er niet om wat de anderen zouden denken. Hij sprong van het podium en trok Catelyn tegen zich aan. Toen hij zei: ‘Goed om je thuis te zien, Cat,’ had ze moeite om zich goed te houden. ‘U ook,’ fluisterde ze.
‘Moeder.’
Catelyn keek op naar haar rijzige, koninklijke zoon. ‘Uwe genade, ik heb om uw veilige terugkeer gebeden. Ik had gehoord dat u gewond was geraakt.’
‘Een pijl door mijn arm bij de bestorming van de Steilte,’ zei hij. ‘Maar dat is goed genezen. Ik ben uitstekend verzorgd.’
‘Dan zijn de goden goed geweest.’ Catelyn haalde diep adem. Zeg het. Er valt niet aan te ontkomen. ‘Ze zullen u hebben verteld wat ik heb gedaan. Hebben ze u ook verteld waarom?’
‘Om de meisjes.’
‘Ik had vijf kinderen. Nu heb ik er nog maar drie.’
‘Jawel, vrouwe.’ Heer Rickard Karstark werkte zich langs de Groot jon. Met zijn zwarte maliën en zijn lange, rafelige grijze baard leek hij op een grimmige geestverschijning. ‘En ik heb nog maar één zoon waar ik er drie had. U hebt mij van mijn wraak beroofd.’
Catelyn bood hem kalm het hoofd. ‘Heer Rickard, de dood van de Koningsmoordenaar had uw kinderen het leven niet teruggeschonken. Zijn leven kan de mijne wel het leven geven.’
Karstark nam er geen genoegen mee. ‘Jaime Lannister is u te slim af geweest. U hebt een zak lege woorden gekocht, meer niet. Mijn Torrhen en mijn Eddard hadden dat niet van u verdiend.’
‘Laat haar, Karstark,’ gromde de Grootjon en hij kruiste zijn enorme armen voor zijn borst. ‘Dit was de dwaasheid van een moeder. Vrouwen zijn nu eenmaal zo.’
‘De dwaasheid van een moeder?’ Met een ruk draaide heer Karstark zich naar heer Omber toe. ‘Ik noem het verraad.’
‘Genóég.’ Eén ogenblik lang leek Robb meer op Brandon dan op zijn vader. ‘Niemand maakt de vrouwe van Winterfel in mijn bijzijn voor een verraadster uit, heer Rickard.’ Toen hij zich tot Catelyn wendde werd zijn stem weer milder. ‘Als ik de Koningsmoordenaar in zijn ketenen kon terugwensen zou ik het doen. U hebt hem buiten mijn medeweten en zonder mijn instemming vrijgelaten… maar ik weet dat u uit liefde hebt gehandeld. Voor Arya en Sansa, en uit verdriet om Bran en Rickon. De liefde is niet altijd wijs, heb ik geleerd. Ze kan ons tot grote dwaasheid aanzetten, maar wij volgen ons hart… waarheen het ons leidt. Nietwaar, moeder?’
Is dat wat ik heb gedaan? ‘Als mijn hart mij tot dwaasheid heeft aangezet ben ik gaarne bereid heer Karstark en u genoegdoening te schenken.’
Heer Rickards gezicht bleef onverzoenlijk. ‘Zal diegenoegdoening van u Thorrhen en Eddard verwarmen in de kille graven die hun door de Koningsmoordenaar bereid zijn?’ Hij schoof tussen de Grootjon en Maege Mormont door en verliet de zaal.
Robb maakte geen aanstalten hem tegen te houden. ‘Vergeef het hem, moeder.’
‘Als u het mij vergeeft.’
‘Dat heb ik al gedaan. Ik weet wat het is om zo innig lief te hebben dat je aan niets anders meer denkt.’
Catelyn boog haar hoofd. ‘Dank u.’ Dit kind ben ik tenminste niet kwijt.
‘Ik moet praten,’ hernam Robb. ‘Met u en mijn ooms. Hierover… en over andere dingen. Hofmeester, verklaar deze bijeenkomst voor beëindigd.’
Utherydes Wagen bonkte met zijn staf op de vloer en verkondigde dat het afgelopen was, en rivierheren en noorderlingen begaven zich gezamenlijk naar de deuren. Pas toen besefte Catelyn wat er niet klopte. De wolf. De wolf is er niet. Waar is Grijze Wind? Ze wist dat de schrikwolf samen met Robb was teruggekeerd, ze had de honden gehoord, maar hij was niet in de zaal, niet aan de zijde van haar zoon, waar hij thuishoorde.
Maar voor ze ertoe kwam om Robb ernaar te vragen, werd ze door gelukwensers omringd. Vrouwe Mormont greep haar hand en zei: ‘Vrouwe, als Cersei Lannister twee dochters van mij gevangenhield zou ik net zo gehandeld hebben.’ De Grootjon, die het decorum zelden in acht nam, tilde haar van de grond en kneep met zijn grote harige handen haar armen fijn. ‘Uw wolvenwelp heeft de Koningsmoordenaar al eens gebeten, en als het moet doet hij dat nog eens.’ Galbart Hanscoe en heer Jason Mallister waren koeler en Jonos Vaaren klonk bijna ijzig, maar hun woorden waren hoffelijk genoeg. Haar broer kwam als laatste naar haar toe. ‘Ik bid ook voor de meisjes, Cat. Daar twijfel je hopelijk niet aan.’
‘Natuurlijk niet.’ Ze kuste hem. ‘Daar ben je me dierbaar om.’
Toen alles gezegd was, was de grote zaal van Stroomvliet leeg, op Robb en de drie Tullings na, en de zes vreemdelingen die Catelyn niet kon plaatsen. Ze bekeek hen nieuwsgierig. ‘Vrouwe, sers, bent u sinds kort de zaak van mijn zoon toegedaan?’
‘Sinds kort,’ zei de jongere ridder, die met de schelpen. ‘Maar onze toewijding is vurig en onze trouw onwankelbaar, zoals ik u hoop te bewijzen, vrouwe.’
Robb leek niet op zijn gemak. ‘Moeder,’ zei hij, ‘mag ik u vrouwe Sybel voorstellen, de echtgenote van heer Gawen Westerling van de Steilte?’ De oudere dame trad met een plechtig gezicht naar voren. ‘Haar man bevond zich onder degenen die wij in het Fluisterwoud gevangengenomen hadden.’
Westerling, ja, dacht Catelyn. Die hebben een banier met zes witte schelpen op zand. Een van de mindere huizen die eedplichtig zijn aan de Lannisters.
Robb wenkte de andere vreemdelingen om beurten naar voren. ‘Ser Rolf Kruider, de broer van vrouwe Sybel. Hij was kasteelheer van de Steilte toen wij die innamen.’ De ridder met de pepervaatjes boog het hoofd. Hij was een stevig gebouwde man met een gebroken neus en een kortgeknipte grijze baard en zag er tamelijk geducht uit. ‘De kinderen van heer Gawen en vrouwe Sybel. Ser Reynald Westerling.’ De ridder met de schelp glimlachte onder zijn borstelige snor. Hij was jong, mager en onbehouwen, met een goed gebit en een dichte bos kastanjebruin haar. ‘Elenya.’ Het kleine meisje maakte haastig een revérence. ‘Rollam Westerling, mijn schildknaap.’ De jongen wilde knielen, zag dat niemand anders dat deed en maakte in plaats daarvan een buiging.
‘De eer is geheel mijnerzijds,’ zei Catelyn. Is het mogelijk dat Robb de Steilte voor zich gewonnen heeft? In dat geval was het geen wonder dat de Westerlings bij hem waren. De Rots van Ca sterling liet zulk verraad niet over zijn kant gaan. Niet sinds Tywin Lannister oud genoeg was om ten strijde te trekken …
Het jonge meisje kwam als laatste naar voren, heel beschroomd. Robb nam haar hand. ‘Moeder,’ zei hij. ‘Ik heb de grote eer u aan vrouwe Jeane Westerling voor te stellen. De oudste dochter van heer Gawen, en mijn… eh, mijn echtgenote.’
Het eerste wat Catelyn dacht was: Nee, dat kan niet, je bent nog maar een kind.
Het tweede was: En trouwens, je had je woord al aan een ander gegeven.
Het derde was: Genadige Moeder, Robb, wat heb je gedaan?
Pas toen, rijkelijk laat, wist ze het weer: Dwaasheden, uit liefde begaan? Hij heeft me behendig in zijn strikken gevangen. Ik geloof zowaar dat ik het hem al vergeven heb. Hoe geërgerd ze ook was, tegen wil en dank bewonderde ze hem ook: dit was geënsceneerd met een sluwheid waar een meester-komediant eer mee kon inleggen… of een koning. Catelyn had geen andere keus dan Jeane Westerlings handen te grijpen. ‘Ik heb er een dochter bij,’ zei ze, iets stijver dan haar bedoeling was geweest. Ze kuste het doodsbange meisje op beide wangen. ‘Welkom in ons huis en aan onze haard.’
‘Dank u, vrouwe. Ik zal een goede en trouwe echtgenote voor Robb zijn, dat zweer ik u. En naar vermogen ook een wijze koningin.’
Koningin. Ja, dit knappe kind is koningin, laat ik daar vooral goed aan denken. Ze was onmiskenbaar knap, met haar kastanjebruine krullen, haar hartvormige gezichtje en die verlegen glimlach. Slank, maar met goede heupen, stelde Catelyn vast. Ze zal in elk geval geen moeite hebben om kinderen te baren.
Voordat er nog meer gezegd werd nam vrouwe Sybel het initiatief. ‘Wij zijn vereerd door deze verbintenis met het huis Stark, vrouwe, maar wij zijn ook erg vermoeid. We hebben in korte tijd ver gereisd. Misschien mogen wij ons op onze kamers terugtrekken, zodat u daar met uw zoon op bezoek kunt komen?’
‘Dat lijkt mij het beste.’ Robb kuste zijn Jeane. ‘De hofmeester zal een passend onderkomen voor u zoeken.’
‘Ik breng u naar hem toe,’ bood ser Edmar Tulling aan.
‘Heel vriendelijk van u,’ zei vrouwe Sybel.
‘Moet ik ook mee?’ vroeg de jonge Rollam. ‘Ik ben uw schildknaap.’
Robb lachte. ‘Maar op dit moment heb ik je diensten niet nodig.’
‘O.’
‘Zijne genade redt zich al zestien jaar zonder jou, Rollam,’ zei ser Reynald van de schelpen. ‘Die paar uur extra zal hij, denk ik, ook wel overleven.’ Hij nam zijn kleine broertje stevig bij de hand en leidde hem de zaal uit.
‘Je vrouw is mooi,’ zei Catelyn toen ze buiten gehoorsafstand waren, ‘en de Westerlings lijken mij een waardig geslacht… maar heer Gawen heeft Tywin Lannister toch trouw gezworen?’
‘Ja. Jason Mallister had hem in het Fluisterwoud gevangengenomen en hield hem in Zeeg aard vast tot zijn losprijs betaald zou wor·den. Nu laat ik hem uiteraard vrij, ook al wil hij zich misschien niet bij mij aansluiten. We zijn zonder zijn toestemming getrouwd, vrees ik, en dit huwelijk brengt hem ernstig in gevaar. De Steilte is niet sterk. Uit liefde voor mij zal Jeane misschien alles verliezen.’
‘En jij,’ zei ze zachtjes, ‘bent de Freys kwijt.’
Zijn onwillekeurige huivering was heel onthullend. Nu begreep ze de boze stemmen, en waarom Perwyn Frey en Martyn Stroom zo overhaast waren vertrokken en daarbij Robbs banier hadden vertrapt.
‘Mag ik vragen hoeveel zwaarden je bruid meebrengt, Robb?’
‘Vijftig. Een stuk of tien ridders.’ Zijn stem klonk somber, en terecht. Toen het huwelijkscontract op de Tweeling was gesloten had de oude heer Walder Frey Robb duizend ridders te paard en een kleine drieduizend voetknechten meegegeven. ‘Jeane is even verstandig als mooi. En ook lief. Ze is heel zachtaardig.’
Je hebt zwaarden nodig, geen zachtaardigheid. Hoe heb je dit kunnen doen, Robb? Hoe kon je zo ondoordacht zijn, zo dom? Hoe kon je zo… zo… verschrikkelijk jong zijn? Maar verwijten zouden hier niets uithalen. Alles wat ze zei was: ‘Vertel me hoe het zover is gekomen.’
‘Ik heb haar slot veroverd en zij heeft mijn hart veroverd.’ Robb glimlachte. ‘De Steilte was slecht bezet, daarom slaagden we er op een nacht in hem te bestormen en in te nemen. Zwarte Walder en de Grootjon leidden hun mannen de muren over, terwijl ik de hoofdpoort rammeide. Vlak voordat ser Rolf het slot aan ons overgaf, kreeg ik een pijl in mijn arm. Eerst leek de wond onbetekenend, maar hij begon te zweren. Jeane gaf mij haar eigen bed en verpleegde me tot de koorts gezakt was. En ze was bij me toen de Grootjon me het nieuws over… over Winterfel kwam brengen. Bran en Rickon.’ Hij leek de namen van zijn broertjes met moeite over zijn lippen te krijgen. ‘Die nacht… die nacht heeft ze me getroost, moeder.’
Catelyn begreep zonder meer wat voor troost Jeane Westerling haar zoon had geschonken. ‘En de volgende dag ben je met haar getrouwd?’
Hij keek haar recht aan, tegelijkertijd trots en treurig. ‘Dat was het enige eervolle. Ze is zachtaardig en lief, moeder, ze zal een goede vrouw voor me zijn.’
‘Misschien. Maar daar zal heer Frey geen genoegen mee nemen.’
‘Dat weet ik,’ zei haar zoon terneergeslagen. ‘Op de veldslagen na heb ik alles in de soep laten lopen, hè? Ik dacht dat de veldslagen het moeilijkst zouden zijn, maar… als ik naar u had geluisterd en Theon als gijzelaar had gehouden zou ik nog over het noorden heersen en zouden Bran en Rickon nog leven en veilig en wel in Winterfel zitten.’
‘Misschien. Of niet. Heer Balon had zich mogelijk toch wel aan een oorlog gewaagd. De vorige keer dat hij een greep naar een kroon deed raakte hij twee zonen kwijt. Wie weet had hij het wel een koopje gevonden er ditmaal maar één te verliezen.’ Ze raakte zijn arm aan. ‘Wat gebeurde er met de Freys nadat je getrouwd was?’
Robb schudde zijn hoofd. ‘Met ser Stevron had ik het misschien nog goed kunnen maken, maar ser Ryman is oliedom en Zwarte Walder heet niet zo omdat zijn baard die kleur heeft, dat verzeker ik u. Hij ging zelfs zo ver te zeggen dat zijn zusters er niets op tegen zouden hebben met een weduwnaar te trouwen. Als Jeane me niet had gesmeekt om genadig te zijn zou hem dat zijn kop hebben gekost.’
‘Je hebt het huis Frey zwaar beledigd, Robb.’
‘Dat was helemaal mijn bedoeling niet. Ser Stevron is voor mij gesneuveld en geen koning had zich een trouwere schildknaap dan Olyvar kunnen wensen. Hij vroeg of hij bij mij mocht blijven, maar ser Ryman nam hem samen met de overigen mee. Hun hele krijgsmacht. De Grootjon drong erop aan dat ik hen zou aanvallen.’
‘Tegen je eigen mensen vechten, terwijl je door vijanden omringd was?’ zei ze. ‘Dat zou je einde hebben betekend.’
‘Ja. Ik dacht dat we misschien andere huwelijken voor heer Walders dochters konden arrangeren. Ser Wendel Manderling heeft aangeboden er een te nemen en de Grootjon zegt dat zijn ooms weer willen trouwen. Als heer Walder redelijk is…’
‘Hij is níét redelijk,’ zei Catelyn. ‘Hij is trots en heeft veel te lange tenen. Dat weet je. Hij wilde de grootvader van een koning worden. Je zult hem niet met je verzoenen door hem twee ruige oude bandieten en de tweede zoon van de grootste vetzak in de Zeven Koninkrijken aan te bieden. Je hebt niet alleen je eed gebroken, je hebt ook de eer van de Tweeling aangetast door een bruid uit een minder huis te kiezen.’
Robb zette zijn stekels op. ‘De Westerlings zijn van betere komaf dan de Freys. Het is een oeroud geslacht dat nog van de Eerste Mensen afstamt. Voor de Verovering trouwden de koningen van de Rots soms met Westerlings, en driehonderd jaar geleden was een andere Jeane Westerling de gemalin van koning Maegor.’
‘Dat zal alleen maar zout in heer Walders wonden zijn. Het steekt hem al zijn hele leven dat oudere huizen op de Freys neerkijken en hen als parvenus beschouwen. Dit is niet de eerste belediging die hij te slikken heeft gekregen, zoals hij het ziet. Jon Arryn was niet bereid zijn kleinzoons bij zich op te nemen en mijn vader heeft nee gezegd toen hij Edmar de hand van een van zijn dochters aanbood.’ Ze knikte naar haar broer, die zich juist bij hen voegde.
‘Uwe genade,’ zei Brynden de Zwartvis, ‘misschien kunnen we hier beter in alle beslotenheid over doorpraten.’
‘Ja.’ Robb klonk vermoeid. ‘Ik zou een moord plegen voor een beker wijn. De ontvangstkamer, denk ik.’
Toen ze de trap op liepen stelde Catelyn de vraag die haar al dwarszat sinds ze de zaal had betreden. ‘Robb, waar is Grijze Wind?’
‘Op de binnenplaats, met een schapenbout. Ik heb de kennelmeester opgedragen hem eten te geven.’
‘Vroeger hield je hem altijd bij je.’
‘Een zaal is niet de juiste plaats voor een wolf. Daar wordt hij rusteloos, dat hebt u toch gezien? Hij gaat grommen en bijten. Ik had hem nooit moeten meenemen in de strijd. Hij heeft inmiddels te veel mensen gedood om nu nog bang voor hen te zijn. Jeane voelt 4ich niet op haar gemak in zijn buurt, en haar moeder is doodsbang voor hem.’
Daar komt de aap uit de mouw, dacht Catelyn. ‘Hij is een deel van jou, Robb. Wie hem vreest, vreest jou.’
‘Ik ben geen wolf, al noemen ze me ook zo,’ zei Robb geprikkeld. ‘Grijze Wind heeft een man gedood bij de Steilte, een in Essemark, en zes of zeven bij Ossenwade. Als u had gezien…’
‘Ik heb gezien hoe Brans wolf op Winterfel een man de keel afbeet,’ zei ze scherp, ‘en hij was me er des te dierbaarder om.’
‘Dat is anders. De man bij de Steilte was een ridder die Jeane al haar hele leven kende. U kunt het haar niet kwalijk nemen dat ze bang is. Grijze Wind mag haar oom ook niet. Hij ontbloot zijn gebit zodra ser Rolf bij hem in de buurt komt.’
Een rilling doorvoer haar. ‘Dan moet je ser Rolf wegsturen. Onmiddellijk.’
‘Waarheen? Terug naar de Steilte, zodat de Lannisters zijn hoofd op een piek kunnen zetten? Jeane is dol op hem. Hij is haar oom en een eerzaam ridder bovendien. Ik heb juist meer mannen als Rolf Kruider nodig, niet minder. Ik ga hem niet verbannen, alleen maar omdat zijn lucht mijn wolf blijkbaar niet bevalt.’
‘Robb.’ Ze bleef staan en pakte hem bij zijn arm. ‘Ik heb je eens gezegd dat je Theon Grauwvreugd bij je in de buurt moest houden, en je luisterde niet. Luister dan nu. Stuur die man weg. Ik zeg niet dat je hem moet verbannen. Leg hem een taak op waarvoor een moedig man vereist is, een eervolle plicht, het geeft niet wat … maar houd hem niet bij je.’
Hij fronste. ‘Moet ik Grijze Wind soms aan al mijn ridders laten ruiken? Misschien zijn er nog meer van wie de lucht hem niet bevalt.’
‘Iedere man die Grijze Wind niet mag is een man die ik niet bij jou in de buurt wil hebben. Die wolven zijn meer dan wolven, Robb. Dat moet je toch weten. Misschien zijn ze ons wel door de goden gezonden, de oude goden van het noorden. Vijf wolvenwelpen. Vijf, voor de vijf kinderen Stark.’
‘Zes,’ zei Robb. ‘Er was ook een wolf voor Jon bij. Ik heb ze gevonden, weet u wel? Ik weet hoeveel het er waren en waar ze vandaan kwamen. Ik dacht er altijd net zo over als u: dat de wolven over ons waakten, ons beschermden, totdat…’
‘Totdat?’ drong ze aan.
‘…totdat ik hoorde dat Theon Bran en Rickon had vermoord. Hun wolven hebben hun weinig gebaat. Ik ben geen kind meer, moeder. Ik ben een koning, ik kan mezelf beschermen.’ Hij zuchtte. ‘Ik vind wel iets te doen voor ser Rolf, een of ander voorwendsel om hem weg te sturen. Niet om zijn lucht, maar om u gerust te stellen. U hebt al genoeg geleden.’
Opgelucht kuste Catelyn hem vluchtig op zijn wang voor de anderen de bocht van de trap om kwamen, en even was hij weer haar kind en niet haar koning.
De ontvangstkamer van heer Hoster was een klein vertrek boven de grote zaal, beter geschikt voor intieme gesprekken. Robb ging in de hoge zetel zitten, deed zijn kroon af en zette die naast zich op de vloer, terwijl Catelyn om wijn schelde. Edmar bracht de oren van zijn oom aan het tuiten door hem het hele verhaal van het gevecht bij de Stenen Molen te vertellen. Pas toen de bedienden waren gekomen en gegaan schraapte Brynden zijn keel en zei: ‘Ik denk dat je nu wel genoeg hebt opgeschept, neef.’
Edmar wist niet hoe hij het had. ‘Opgeschept? Wat bedoelt u?’
‘Wat ik bedoel,’ zei de Zwartvis, ‘is dat je zijne genade dank verschuldigd bent voor zijn lankmoedigheid. Hij heeft die klucht in de grote zaal tot het eind toe meegespeeld om je niet ten overstaan van je eigen mensen te schande te zetten. Als ik hem was geweest had ik je laten villen om je stommiteit, in plaats van dat dwaze gedoe bij de voorden toe te juichen.’
‘Er zijn goede mannen gesneuveld om die Voorden te verdedigen, oom,’ zei Edmar diep verontwaardigd. ‘Mag niemand anders dan de Jonge Wolf dan overwinningen behalen? Heb ik je beroofd van een zegepraal die voor jou bestemd was, Robb?’
‘Uwe genade,’ verbeterde Robb hem ijzig. ‘U hebt mij als uw koning aanvaard, oom. Of bent u dat ook al vergeten?’
De Zwartvis zei: ‘Je had opdracht gekregen om stand te houden in Stroomvliet, Edmar, meer niet.’
‘Ik heb standgehouden in Stroomvliet, én ik heb heer Tywin een bloedneus geslagen…’
‘Dat wel,’ zei Robb, ‘maar een bloedneus helpt ons niet de oorlog te winnen, of wel soms? Hebt u zich weleens afgevraagd waarom we na Ossenwade zo lang in het westen zijn gebleven? U wist dat ik niet genoeg manschappen had om Lannispoort of de Rots van Casterling te bedreigen.’
‘Eh… er waren nog meer kastelen… goud, vee…’
‘Denkt u dat we zijn gebleven om de buit? vroeg Robb ongelovig. ‘Oom, ik wilde dat heer Tywin naar het westen zou komen.’
‘Wij waren allemaal te paard,’ zei ser Brynden. ‘Het leger van de Lannisters was merendeels te voet. We wilden heer Tywin eerst achter ons aan lokken, de kust op en neer, en daarna achter hem langs glippen om langs de goudweg onze stellingen te betrekken. Mijn verkenners hadden een plek gevonden waar het terrein sterk in ons voordeel was. Als hij ons daar had aangevallen zou hij een gruwelijke prijs hebben betaald. Maar als hij niet tot de aanval overging zou hij vast komen te zitten in het westen, duizenden mijlen van de plaats waar hij zou moeten zijn. Wij zouden al die tijd van zijn grondgebied hebben geleefd, en hij niet van het onze.’
‘Heer Stannis stond op het punt Koningslanding te bestormen,’ zei Robb. ‘Hij had ons in één bloedige klap van Joffry, de koningin en de Kobold kunnen bevrijden. Dan hadden we vrede kunnen sluiten.’
Edmar keek van zijn oom naar zijn neef. ‘Dat heeft nooit iemand me verteld.’
‘We hadden u gezegd om stand te houden in Stroomvliet,’ zei Robb. ‘Wat was er zo onbegrijpelijk aan dat bevel?’
‘Toen jij op heer Tywin stuitte bij de Rode Vork,’ zei de Zwartvis, ‘heb je hem precies zo lang tegengehouden dat ruiters uit Bitterbrug hem nog konden bereiken met nieuws omtrent de gebeurtenissen in het oosten. Heer Tywin maakte meteen rechtsomkeert met zijn krijgsmacht, voegde zich aan de bovenloop van het Zwartewater bij Mathis Rowin en Randyl Tarling en bereikte met een geforceerde mars de Duikelaarsval, waar hij Hamer Tyrel en twee van diens zoons met een enorme legermacht en een vloot aantrof. Ze lieten zich de rivier afzakken, ontscheepten zich een halve dagrit van Koningslanding en vielen Stannis in de rug aan.’
Catelyn dacht aan het hof van koning Renling zoals ze dat bij Bitterbrug had gezien. Duizend gouden rozen die wapperden in de wind, de verlegen glimlach en de milde woorden van koningin Marjolij, haar broer de Bloemenridder met het bebloede verband om zijn slapen. Als je je dan toch in de armen van een vrouw moest storten, waarom hadden het dan niet die van Marjolij Tyrel kunnen zijn? De rijkdom en de macht van Hooggaarde hadden in de komende strijd alle verschil van de wereld kunnen uitmaken. En misschien zou haar lucht Grijze Wind ook bevallen zijn.
Edmar zag eruit alsof hij misselijk was. ‘Ik had nooit… nóoit…
Robb, je moet me de kans geven om het goed te maken. In de volgende veldslag zal ik de voorhoede aanvoeren!’
Om het goed te maken, broertje? Of om de roem? vroeg Catelyn zich af.
‘De volgende veldslag,’ zei Robb. ‘Nu ja, die zal niet lang op zich laten wachten. Zodra Joffry getrouwd is zullen de Lannisters weer tegen mij optrekken, daar twijfel ik niet aan, en ditmaal zij aan zij met de Tyrels. En ik zal misschien ook tegen de Freys moeten vechten, als Zwarte Wal der zijn zin krijgt…’
‘Zolang Theon Grauwvreugd met het bloed van je broers aan zijn handen op je vaders troon zetelt moeten die andere vijanden wachten,’ zei Catelyn tegen haar zoon. ‘Je allereerste plicht is je eigen volk te verdedigen, Winterfel te heroveren en Theon in een kraaienkooi op te hangen en langzaam te laten creperen. Anders kun je die kroon wel voorgoed afzetten, Robb, want dan zullen de mensen weten dat jij geen waarachtige koning bent.’
Naar de blik te oordelen die Robb haar toewierp was het lang geleden dat iemand zo onverbloemd tegen hem had durven spreken. ‘Toen ze me vertelden dat Winterfel was gevallen wilde ik meteen naar het noorden,’ zei hij op enigszins verdedigende toon. ‘Ik wilde Bran en Rickon bevrijden, maar ik dacht … ik had er geen flauw vermoeden van dat Theon in staat was hun iets aan te doen, werkelijk niet. Als ik dat wel had gehad…’
‘As is verbrande turf, en je bent te laat om ze te redden,’ zei Catelyn. ‘Al wat rest is wraak.’
‘Volgens het laatste nieuws uit het noorden heeft ser Rodrik bij Torhens Sterkte een contingent ijzermannen verslagen en verzamelt hij een krijgsmacht om Winterfel te heroveren,’ zei Robb. ‘Misschien is hem dat inmiddels gelukt. Er is al een hele tijd geen nieuws meer geweest. En hoe moet het met de Drietand als ik naar het noorden ga? Ik kan niet van de rivierheren vergen dat ze hun eigen volk in de steek laten.’
‘Nee,’ zei Catelyn. ‘Laten zij de hunnen beschermen, en herover het noorden met noorderlingen.’
‘Hoe wil je die noorderlingen naar het noorden krijgen?’ vroeg haar broer Edmar. ‘De ijzermannen beheersen de zee van zonsondergang, en de Grauwvreugds bezetten ook de Motte van Cailin. Geen leger heeft de Motte van Cailin ooit vanuit het zuiden kunnen veroveren. Ertegen optrekken is op zich al waanzin. We zouden op de heerweg in de tang kunnen raken, met de ijzergeborenen voor ons en boze Freys in onze rug.’
‘We moeten de Freys terug zien te winnen,’ zei Robb. ‘Met hen erbij hebben we nog enige kans op succes, hoe klein ook. Zonder de Freys vervliegt onze hoop. Ik ben bereid heer Walder alles te geven wat hij eist… verontschuldigingen, eerbewijzen, grondgebied, goud… íéts moet zijn gekwetste trots toch kunnen bevredigen…’
‘Niet iets,’ zei Catelyn. ‘Iémand.’