Daenerys

Allemáál?’ Het slavinnetje klonk achterdochtig. ‘Uwe genade, hebben deze waardeloze oren hier u verkeerd verstaan?’

Koel groen licht sijpelde door de ruitvormige, gekleurde vensters in de schuine, driehoekige wanden, en een zacht briesje waaide door de terrasdeuren naar binnen en droeg de geur van fruit en bloemen uit de achtergelegen tuin aan. ‘Je oren hebben het goed gehoord,’ zei Dany. ‘Ik wil ze allemaal kopen. Wil je dat tegen de goede meesters zeggen?’

Ze had vandaag een Qarthijnse japon uitgekozen. De donkerpaarse zijde accentueerde het purper van haar ogen. De japon was zo gesneden dat hij haar linkerborst bloot liet. Terwijl de goede meesters van Astapor op gedempte toon met elkaar overlegden nam Dany een slokje rinse dadelpruimenwijn uit een hoge zilveren fluit. Ze kon niet horen wat ze precies zeiden, maar de inhaligheid was uitstekend te volgen.

Elk van de acht slavenmakelaars werd door twee of drie lijfslaven begeleid, hoewel ene Grazdan, de oudste, er zes bij zich had. Om geen bedelares te lijken had Dany haar eigen escorte meegebracht: Irri en Jhiqui in hun zand-zijden broeken en beschilderde vesten, de oude Witbaard, de indrukwekkende Belwas en haar bloedruiters. Achter haar stond ser Jorah te puffen in zijn groene wapenrok met de zwarte beer van Mormont erop geborduurd. Zijn zweetlucht was de platvloerse tegenhanger van de zoet geurende parfums die de Astapori omwolkten.

‘Allemaal,’ gromde Kraznys mo Nakloz, die vandaag naar perziken rook. Het slavinnetje herhaalde het woord in de gewone spreektaal van Westeros. ‘Er zijn acht duizendtallen. Bedoelt ze dat met “allemaal”? Er zijn ook zes centuriën die deel uit zullen maken van een nog te completeren negende duizendtal. Wil ze die ook hebben?’

‘Inderdaad,’ zei Dany toen haar de vraag werd gesteld. ‘De acht duizendtallen, de zes centuriën én degenen die nog in opleiding zijn. Degenen die hun pieken nog niet hebben verdiend.’

Kraznys wendde zich weer tot zijn collega’s voor hernieuwd overleg. De vertaalster had Dany al hun namen genoemd, maar ze waren moeilijk uit elkaar te houden. Vier van de mannen schenen Grazdan te heten, vermoedelijk naar Grazdan de Grote, die aan het begin der tijden het oude Ghis had gesticht. Ze leken allemaal op elkaar: gezette, vlezige kerels met een amber kleurige huid, een brede neus en donkere ogen. Hun weerbarstige haar was zwart of donkerrood of had die vreemde mengeling van rood en zwart die alleen bij Ghiscari voorkwam. Ze waren allemaal in tokars gehuld, een kledingstuk dat slechts aan vrijgeboren mannen uit Astapor voorbehouden was.

Aan de franje van de tokar kon men iemands status aflezen, had kapitein Groleo Dany verteld. In deze koele groene kamer boven in de piramide droegen twee van de slavenhandelaren een tokar met zilveren franje, bij vijf was de franje van goud, en eentje, de oudste Grazdan, had een franje van dikke witte parels die zachtjes tegen elkaar tikten als hij ging verzitten of zijn arm bewoog.

‘Wij kunnen geen half opgeleide jongens verkopen,’ zei een van de Grazdans met zilveren franje tegen de anderen.

‘Dat kan best, als haar goud deugt,’ zei een dikkere man wiens franje van goud was.

‘Het zijn geen Onbezoedelden. Ze hebben hun zuigeling nog niet gedood. Als ze op het slagveld tekortschieten maken ze ons te schande. En zelfs al castreren we morgen vijfduizend groentjes, dan duurt het nog tien jaar voor ze geschikt zijn om te verkopen. Wat zeggen we dan tegen de volgende koper die Onbezoedelden wil hebben?’

‘Dat hij moet wachten,’ zei de dikzak. ‘Goud in de beurs is beter dan goud in de toekomst.’

Dany liet hen rustig discussiëren, terwijl zij van haar rinse dadelpruimenwijn nipte en neutraal en onbegrijpend probeerde te kijken. Ik wil ze allemaal hebben, wat de prijs ook is, zei ze bij zichzelf. Er waren wel honderd slavenhandelaars in deze stad, maar de acht hier voor haar waren de grootsten. Als het om de verkoop van bedslaven, landarbeiders, schrijvers, handwerkslieden en leraren ging waren deze mannen concurrenten, maar hun voorvaderen hadden onderlinge afspraken gemaakt over het creëren en verkopen van Onbezoedelden. Baksteen en bloed bouwden Astapor, en baksteen en bloed haar bewoners.

Het was Kraznys die ten slotte hun beslissing bekendmaakte. ‘Zeg haar dat ze die acht duizendtallen kan krijgen, als ze voldoende goud blijkt te bezitten. En als ze wil, ook de zes centuriën. Zeg haar dat ze volgend jaar nog eens terugkomt, dan verkopen we haar er nog tweeduizend.’

‘Over een jaar ben ik in Westeros,’ zei Dany, toen ze de vertaling had aangehoord. ‘Ik heb ze nu nodig. De Onbezoedelden zijn uitstekend opgeleid maar toch zullen velen van hen in de strijd sneuvelen. Ik zal de jongens nodig hebben om hen te vervangen en de zwaarden op te nemen die zij laten vallen.’ Ze zette haar wijn neer en boog zich naar het slavinnetje toe. ‘Zeg de goede meesters dat ik zelfs de kleintjes wil die hun welpen nog hebben. Zeg dat ik evenveel betaal voor de jongen die ze gisteren gecastreerd hebben als voor een Onbezoedelde met een piekhelm.’

Het meisje bracht het over. Het antwoord bleef nee.

Dany fronste geërgerd. ‘Goed dan. Zeg dat ik het dubbele betaal als ik ze allemaal krijg.’

‘Het dubbele?’ De dikzak met de gouden franje begon bijna te kwijlen.

‘Dit hoertje is echt een dwaas,’ zei Kraznys mo Nakloz. ‘Vraag haar het driedubbele, zeg ik. Ze is zo ten einde raad dat ze ook dat zal betalen. Vraag voor iedere slaaf het tiendubbele, ja.’

De lange Grazdan met de stijve baard nam het woord in de gewone spreektaal, al beheerste hij die minder goed dan het slavinnetje. ‘Uwe genade,’ gromde hij, ‘Westeros is rijk, jawel, maar u is nog niet koningin nu. Zal misschien nooit koningin zijn. Zelfs Onbezoedelden verliezen misschien veldslagen tegen woeste staalridders van Zeven Koninkrijken. Ik herinner u, de goede meesters van Astapor verkopen geen vlees voor beloven. Is u in bezit van genoeg goud en handelsgoed voor betalen van alle eunuchen die u wilt?’

‘Daarop kent u het antwoord beter dan ik, goede meester,’ was Dany’s antwoord. ‘Uw mannen zijn overal in mijn schepen geweest en hebben iedere barnstenen kraal en elke kruik saffraan geteld. Hoeveel bezit ik?’

‘Genoeg voor het kopen van een duizendtal,’ zei de goede meester met een minachtend lachje. ‘Toch betaalt u dubbel, is wat u zegt. Dan is vijf centurieën alles wat u koopt.’

‘Met uw mooie kroon kunt u misschien nog een centurie kopen,’ zei de dikzak in het Valyrisch. ‘Uw kroon met de drie draken.’

Dany wachtte tot zijn woorden vertaald waren. ‘Mijn kroon is niet te koop.’ Toen Viserys hun moeders kroon had verkocht was zijn laatste restje levensvreugde verdwenen, waarna hem alleen nog razernij had gerest. ‘Ook zal ik mijn volk niet tot slaven maken, noch hun bezittingen en paarden verkopen. Maar mijn schepen kunt u krijgen. De grote kogge Balerion en de galeien Vhagar en Meraxes.’ Ze had Groleo en de andere kapiteins gewaarschuwd dat het daarop zou kunnen uitlopen, al hadden ze heftig tegen de noodzaak ervan geprotesteerd. ‘Drie goede schepen moeten toch meer waard zijn dan een paar armzalige eunuchen.’

De dikke Grazdan keerde zich naar de anderen toe. Ze overlegden opnieuw met gedempte stemmen. ‘Twee van duizendtallen,’ zei de man met de stijve baard toen hij zich weer omdraaide. ‘Dat is te veel, maar de goede meesters zijn voor toegeven en uw nood is groot.’

Tweeduizend was niet genoeg voor haar doeleinden. Ik moet ze allemaal hebben. Nu wist Dany wat haar te doen stond, al kreeg ze daar zo’n bittere smaak van in haar mond dat zelfs de dadelpruimenwijn die niet kon wegspoelen. Ze had er lang en hard over nagedacht en niets anders kunnen verzinnen. Ik kan niet anders. ‘Geef ze allemaal,’ zei ze, ‘en u kunt een draak krijgen.’

Naast haar hield Jhiqui hoorbaar haar adem in. Kraznys glimlachte tegen zijn collega’s. ‘Zei ik het niet? Ze is bereid ons alles te geven.’

Witbaard staarde haar geschokt en ongelovig aan. De hand waarmee hij zijn staf vasthield trilde. ‘Néé.’ Hij zonk voor haar op een knie. ‘Uwe genade, ik smeek u, verover uw troon met draken, niet met slaven. Doe dit niet…’

‘Matig u niet aan, mij te vertellen wat ik moet doen. Ser Jorah, verwijder Witbaard uit mijn nabijheid.’

Mormont greep de oude man ruw bij een elleboog, sleurde hem overeind en voerde hem weg, het terras op.

‘Zeg tegen de goede meesters dat ik deze onderbreking betreur,’ zei Dany tegen het slavinnetje. ‘Zeg dat ik op hun antwoord wacht.’

Maar ze kende hun antwoord al. Ze las het in de fonkeling van hun ogen en de lachjes die ze uit alle macht probeerden te onderdrukken. In Astapor waren duizenden eunuchen en nog meer slavenjongens die klaar waren om gecastreerd te worden, maar in de hele, wijde wereld waren maar drie levende draken. En de Ghiscari zijn erg op draken belust. Hoe kon het ook anders. Toen de wereld jong was had het oude Ghis vijfmaal met Valyria gestreden en vijfmaal een nederlaag geleden. Want de Vrijplaats bezat draken, en het Keizerrijk niet.

De oudste Grazdan ging verzitten en zijn parels tikten tegen elkaar. ‘Een draak naar keuze,’ zei hij met dunne, harde stem. ‘De zwarte is het grootst, en het gezondst.’

‘Zijn naam is Drogon.’ Ze knikte.

‘Al uw goederen, behalve uw kroon en uw koninklijke gewaden. Die mag u houden. De drie schepen. En Drogon.’

‘Verkocht,’ zei ze in de gewone spreektaal.

‘Verkocht,’ zei de oude Grazdan in het Valyrisch met zijn zware accent.

De overigen zeiden het de oude man met zijn paarlen franje na. ‘Verkocht,’ vertaalde het slavinnetje, ‘en verkocht, tot acht keer toe.’

‘De Onbezoedelden zullen uw barbaarse taal weldra leren,’ voegde Kraznys mo Nakloz eraan toe nadat alles geregeld was, ‘maar tot die tijd zult u een slaaf nodig hebben om met hen te spreken. Wil deze slavin aanvaarden als onze gift aan u, een symbool van een geslaagde overeenkomst.’

‘Dat wil ik,’ zei Dany.

Het slavinnetje vertaalde zijn woorden voor haar en de hare voor hem. Als ze er zelf iets van vond dat ze als gebaar werd weggeschonken dan zorgde ze ervoor dat niet te laten merken.

Arstan Witbaard hield ook zijn mond toen Dany op het terras langs hem schreed. Hij volgde haar zwijgend de trappen af, maar ze kon zijn hardhouten staf onderweg op de rode bakstenen horen tikken. Wat ze deed was afschuwelijk. De Moeder der Draken heeft haar sterkste kind verkocht. De gedachte alleen al maakte haar misselijk.

Maar eenmaal beneden op de hete rode bakstenen van de Pronkende Plaza, tussen de piramide van de slavenhandelaren en de barakken van de eunuchen, wendde Dany zich tot de oude man. ‘Witbaard,’ zei ze, ‘ik heb uw raad nodig, en u moet er nooit voor terugdeinzen mij te zeggen wat u vindt… onder vier ogen. Maar twijfelt u nooit meer aan mij in het bijzijn van vreemden.’

‘Ja, uwe genade,’ zei hij bedrukt.

‘Ik ben geen kind,’ hield ze hem voor. ‘Ik ben een koningin.’

‘Toch kunnen ook koninginnen zich vergissen. De Astapori hebben u bedrogen, uwe genade. Een draak is meer waard dan welk leger ook. Dat heeft Aegon driehonderd jaar geleden bewezen op het Veld van Vuur.’

‘Ik weet wat Aegon heeft bewezen. Ik ben van plan zelf ook het nodige te bewijzen.’ Dany keerde zich van hem naar het slavinnetje toe dat gedwee naast haar draagkoets stond te wachten. ‘Heb je een naam, of moet je iedere dag een nieuwe uit een ton halen?’

‘Dat geldt alleen voor de Onbezoedelden,’ zei het meisje. Toen besefte ze dat de vraag in het Hoog Valyrisch was gesteld. Haar ogen werden groot. ‘O.’

‘Heet je O?’

‘Nee, uwe genade, vergeeft u deze hier dat ze zich liet gaan. De naam van deze slavin is Missandei, maar…’

‘Missandei is geen slavin meer. Met ingang van dit moment ben je vrij. Kom bij me in de draagkoets zitten, ik wil met je praten.’ Rakharo hielp hen instappen, en Dany trok de gordijnen dicht tegen het stof en de hitte. ‘Als je bij me blijft word je mijn dienstmaagd,’ zei ze toen ze op weg gingen. ‘Ik zal je bij mij houden om namens mij te spreken, zoals je namens Kraznys gesproken hebt. Maar je mag mij op elk gewenst ogenblik de dienst opzeggen als je een vader of moeder hebt waar je liever naartoe zou gaan.’

‘Deze hier zal blijven,’ zei het meisje. ‘Deze hier… ik… ik kan nergens naartoe. Deze… ik zal u dienen. Graag.’

‘Ik kan je je vrijheid geven, maar ik kan je geen veiligheid bieden,’ zei Dany waarschuwend. ‘Ik moet nog een wereld oversteken en oorlogen uitvechten. Je zou honger kunnen lijden. Je zou ziek kunnen worden. Je zou kunnen omkomen.’

‘Valar morghulis,’ zei Missandei in het Hoog Valyrisch.

‘Alle mensen moeten sterven,’ beaamde Dany, ‘maar laten we bidden dat dat nog lang zal duren.’ Ze leunde achterover in de kussens en nam de hand van het meisje. ‘Kennen die Onbezoedelden echt geen vrees?’

‘Nee, uwe genade.’

‘Je bent nu bij mij in dienst. Is het waar dat ze geen pijn voelen?’

‘De wijn der dapperheid doodt dergelijke gevoelens. Op het moment dat ze hun zuigelingen doden, hebben ze die al jaren gedronken.’

‘En ze zijn gehoorzaam?’

‘Ze kunnen niet anders. Als u hen zou bevelen geen adem te halen zouden ze dat makkelijker vinden dan ongehoorzaam te zijn.’

Dany knikte. ‘En als ik klaar met ze ben?’

‘Uwe genade?’

‘Als ik mijn oorlog heb gewonnen en de troon heb opgeëist die aan mijn vader toebehoorde, dan zullen mijn ridders hun zwaard opsteken en naar hun burcht terugkeren, naar hun vrouw en kinderen, hun moeder… naar hun eigen leven. Maar deze eunuchen hebben geen eigen leven. Wat moet ik met achtduizend eunuchen als er geen veldslagen meer geleverd hoeven te worden?’

‘De Onbezoedelden zijn goede bewakers en uitstekende wachtposten, uwe genade,’ zei Missandei. ‘En het is nooit moeilijk om voor zulke goede volbloedtroepen een koper te vinden.’

‘In Westeros worden geen mannen gekocht en verkocht, is mij verteld.’

‘Met alle respect, uwe genade, maar Onbezoedelden zijn geen mannen.’

‘Als ik ze doorverkoop, hoe kan ik dan weten dat ze niet tegen mij gebruikt zullen worden?’ vroeg Dany nadrukkelijk. ‘Zouden ze dat doen? Tégen mij vechten of mij zelfs kwaad berokkenen?’

‘Als hun meester het hun beval. Ze stellen geen vragen, uwe genade. Alle vragen zijn eruit gezift. Ze gehoorzamen.’ Ze keek gepijnigd. ‘Als u… als u klaar met hen bent… uwe genade zou hen kunnen bevelen zich in hun eigen zwaard te storten.’

‘En zelfs dat zouden ze doen?’

‘Ja.’ Missandeis stem was zacht geworden. ‘Uwe genade.’

Dany kneep in haar hand. ‘Maar je zou liever niet willen dat ik dat van hun vergde. Waarom? Waarom kan het je schelen?’

‘Deze hier is niet… ik… uwe genade…’

‘Vertel het me.’

Het meisje sloeg haar ogen neer. ‘Drie van hen zijn ooit mijn broers geweest, uwe genade.’

Dan hoop ik dat je broers even dapper en intelligent zijn als jij. Dany leunde naar achteren op haar kussen en liet zich door de draagkoets terugdragen naar de Balerion om nog één keer orde op zaken te stellen in haar wereld. En terug naar Dragon. Ze klemde haar lippen grimmig op elkaar.

Er volgde een lange, donkere, winderige nacht. Dany voederde zoals altijd haar draken, maar merkte dat ze zelf geen eetlust had. Ze zat een poosje alleen in haar hut te huilen en droogde toen haar tranen, lang genoeg om nogmaals met Groleo in discussie te gaan. ‘Magister Illyrio is er niet,’ was ze ten slotte gedwongen tegen hem te zeggen, ‘en al was hij er wel, dan zou hij me toch niet op andere gedachten kunnen brengen. Ik heb de Onbezoedelden harder nodig dan deze schepen, en ik wil er niets meer over horen.’

De woede brandde het verdriet en de vrees uit haar weg, althans voor enkele uren. Naderhand ontbood ze haar bloedruiters in haar hut, samen met ser Jorah. Zij waren de enigen die ze werkelijk vertrouwde.

Na afloop wilde ze slapen om morgen goed uitgerust te zijn, maar nadat ze een uur lang rusteloos had liggen draaien in haar bedompte hut was ze ervan overtuigd dat het hopeloos was. Voor haar deur trof ze Aggo aan, bezig bij het licht van een zwaaiende olielamp een nieuwe pees op zijn boog te zetten. Rakharo zat met gekruiste benen naast hem op het dek met een wetsteen zijn arakh te slijpen. Dany zei dat ze daarmee moesten doorgaan en ging het dek op om de koele nachtlucht op te snuiven. De bemanning, die aan het werk was, liet haar voor wat ze was, maar ser Jorah kwam al spoedig naast haar aan de reling staan. Hij is nooit ver weg, dacht Dany. Hij herkent mijn stemmingen te goed.

‘Khaleesi. U hoort te slapen. Het wordt morgen een warme, zware dag, dat verzeker ik u. U zult uw krachten nodig hebben.’

‘Herinnert u zich Eroeh?’ vroeg ze hem.

‘Dat meisje van de Lhazareen?’

‘Ze waren haar aan het verkrachten, maar ik maakte daar een eind aan en nam haar onder mijn hoede. Alleen, toen mijn zon-ensterren dood was nam Mago haar nogmaals, gebruikte haar opnieuw en doodde haar. Volgens Aggo was dat haar lot.’

‘Ik weet het nog,’ zei ser Jorahn.

‘Ik ben lang alleen geweest, Jorah. Helemaal alleen, afgezien van mijn broer. Wat een klein, bang dingetje was ik. Viserys had me moeten beschermen, maar in plaats daarvan deed hij me pijn en maakte me nog banger. Dat had hij niet moeten doen. Hij was niet alleen mijn broer, hij was mijn kóning. Waarom maken de goden koningen en koninginnen als het niet is om hen te beschermen die zichzelf niet kunnen beschermen?’

‘Sommige koningen maken zichzelf. Robert bijvoorbeeld.’

‘Hij was geen waarachtige koning,’ zei Dany vol minachting. ‘Hij betrachtte geen gerechtigheid. Gerechtigheid… dat is waar koningen voor zijn.’

Ser Jorah gaf geen antwoord. Hij glimlachte slechts en raakte heel licht haar haren aan. Dat was voldoende.

Die nacht droomde ze dat ze Rhaegar was, op weg naar de Drietand. Maar ze bereed een draak, geen paard. Toen ze het opstandelingenleger van de Usurpator aan de overkant van de rivier zag droegen ze allemaal een harnas van ijs, maar zij dompelde hen in draken vuur en ze smolten als dauw en veranderden de Drietand in een woeste stroom. Een klein deel van haar wist dat ze droomde, maar een ander deel juichte. Zo had het moeten zijn. Dat andere was een nachtmerrie, en ik ben nu pas ontwaakt.

Ze schrok abrupt wakker in de duisternis van haar hut, nog vol van haar overwinning. De Balerion leek samen met haar te waken, en ze hoorde het flauwe gekraak van hout, het geklots van water tegen de romp, een voetstap op het dek boven haar hoofd. En nog iets anders.

Er was iemand bij haar in de hut.

‘Irri? Jhiqui? Waar zijn jullie?’ Haar dienstmeiden reageerden niet. Het was te donker om iets te zien, maar ze kon hun ademhaling horen. ‘Jorah, bent u dat?’

‘Ze slapen,’ zei een vrouw. ‘Ze slapen allemaal.’ De stem was vlakbij. ‘Zelfs draken moeten slapen.’

Ze staat naast me. ‘Wie is daar?’ Dany tuurde de duisternis in. Ze meende een schaduw te zien, de uiterst vage contouren van een gedaante. ‘Wat wil je van me?’

‘Vergeet het niet. Om naar het noorden te gaan, reis naar het zuiden. Om het westen te bereiken, reis naar het oosten. Om voorwaarts te gaan, reis terug, en om het licht aan te raken, ga onder de schaduw door.’

‘Quaith?’ Dany sprong haar bed uit en gooide de deur open. Fletsgeellamplicht stroomde de hut binnen en Irri en Jhiqui gingen slaperig rechtop zitten. ‘Khaleesi?’ mompelde Jhiqui en wreef haar ogen uit. Viserion werd wakker en sperde zijn kaken open, en een wolkje vuur verlichtte zelfs de donkerste hoeken. Van een vrouw met een rood lakmasker was geen spoor te bekennen. ‘Khaleesi, voelt u zich niet goed?’ vroeg Jhiqui.

‘Een droom.’ Dany schudde haar hoofd. ‘Ik heb gedroomd, dat is alles. Ga maar weer slapen. Laten we allemaal weer gaan slapen.’ Maar hoe ze ook haar best deed, zij sliep niet meer in.

Als ik omkijk ben ik verloren, zei Dany bij zichzelf toen ze de volgende ochtend via de haven poorten Astapor betraden. Ze durfde er niet aan te denken hoe klein en onbetekenend haar gevolg in wezen was, anders zou ze alle moed verliezen. Vandaag bereed ze haar zilveren, gekleed in een paardenharen broek en een beschilderd leren vest, een bronzen muntengordel om haar middel en nog twee kruislings over haar borst. Irri en Jhiqui hadden haar haren gevlochten en er een zilveren belletje in gebonden dat rinkelend zong van de Onsterfelijken van Qarth die in hun stofpaleis verbrand waren.

Deze ochtend was het bijna druk op de rode bakstenen straten van Astapor. De wegen werden door slaven en bedienden geflankeerd, terwijl de slavenhandelaars en hun vrouwvolk met hun tokars om vanaf hun trappenpiramides toekeken. Ze verschillen al met al niet zoveel van Qarthijnen, dacht ze. Ze willen een glimp van de draken opvangen om hun kinderen en kindskinderen iets te vertellen te hebben. Dat deed de vraag bij haar opkomen hoeveel van hen ooit kinderen zouden hebben.

Aggo reed voorop met zijn grote Dothraki-boog. Sterke Belwas liep rechts van haar merrie, het meisje Missandei links. Achter haar liep ser Jorah Mormont, in maliën en wapenrok gehuld, en hij keek iedereen die te dicht in de buurt kwam dreigend aan. Rakharo en Jhogo beschermden de draagkoets. Dany had bevolen de bovenkant eraf te halen, zodat haar drie draken aan de onderkant vastgelegd konden worden. Irri en Jhiqui reden naast hen om te proberen ze rustig te houden. Niettemin zwiepte Viserion met zijn staart, en boze stoom steeg uit zijn neusgaten op. Rhaegal bespeurde ook dat er iets niet goed zat. Driemaal wilde hij opstijgen, om tegengehouden te worden door de zware keten in Jhiqui’s hand. Drogon had zich opgerold tot een bal en zijn vleugels en staart stevig om zich heen geslagen. Alleen zijn ogen verrieden dat hij niet sliep.

De rest van haar mensen volgde: Groleo en de andere kapiteins en hun bemanningen, en de drieëntachtig Dothraki die haar nog restten van de honderdduizend die ooit in Drogo’s khalasar hadden gereden. De oudsten en zwaksten had ze binnen in de colonne geplaatst, bij de zogende vrouwen, de zwangeren, de kleine meisjes en de jongens die te jong waren om hun haar te vlechten. De rest haar krijgers of wat daarvoor door moest gaan — reed aan de buitenrand en dreef hun deerniswekkende kudde voort, de ruim honderd broodmagere paarden die zowel de rode woestenij als de zwarte, zoute zee hadden overleefd.

Ik had een banier moeten laten naaien, dacht ze, terwijl ze haar haveloze bende langs de kronkelende rivier van Astapor leidde. Ze sloot haar ogen en stelde zich voor hoe die eruit zou zien: helemaal van golvende zwarte zijde, met daarop de driekoppige Targaryendraak die gouden vlammen spuwde. Een banier zoals Rhaegar die had kunnen voeren. De rivieroevers waren merkwaardig rustig. De Worm, noemden de Astapori deze stroom. Hij was breed, traag en kronkelig, en bezaaid met beboste eilandjes. Op een daarvan ving ze een glimp van spelende kinderen op die tussen elegante marmeren standbeelden door stoven. Op een ander eiland kusten twee geliefden elkaar in de schaduw van hoge groene bomen, even schaamteloos als Dothraki op een bruiloft. Omdat ze geen kleren droegen zou ze niet kunnen zeggen of het slaven of vrijen waren.

De Pronkende Plaza met haar grote bronzen harpij was te klein om plaats te bieden aan alle Onbezoedelden die ze had gekocht. Inplaats daarvan stonden ze opgesteld op de Plaza der Pijniging tegenover de hoofdpoort van Astapor, om meteen de stad uit geleid te kunnen worden als Dany hen had overgenomen. Hier stonden geen bronzen beelden maar alleen een houten platform voor het radbraken, villen en ophangen van opstandige slaven. ‘De goede meesters hebben ze hier geplaatst opdat dit het eerste is wat een nieuwe slaaf bij het betreden van de stad onder ogen krijgt,’ vertelde Missandei haar toen ze de plaza bereikten.

Op het eerste gezicht dacht Dany dat hun huid gestreept was als dat van de zorsen van de Jhogos Nai. Toen bracht ze haar zilveren wat dichterbij en zag het rauwe, rode vlees onder de krioelende zwarte strepen. Vliegen. Vliegen en maden. De opstandige slaven waren geschild zoals je een appel schilde, met één lange, draaiende schil. De arm van één man zag zwart van de vliegen van zijn vingers tot zijn elleboog, met rood en wit daaronder. Onder hem hield Dany de teugels in. ‘Wat heeft deze hier gedaan?’

‘Hij heeft zijn hand tegen zijn eigenaar opgeheven.’

Haar maag kwam in opstand, en Dany wendde haar zilveren en reed op een sukkeldrafje naar het centrum van de plaza en het leger dat ze zo duur had betaald. Rijen dik stonden ze daar, haar stenen halfmannen met hun bakstenen hart, acht duizendtallen en zes honderdtallen met de bronzen piekhelmen van de volledig opgeleide Onbezoedelden, met achter hen nog ruim vijfduizend die blootshoofds waren, maar wel gewapend met speren en steekzwaarden. Degenen die het verst naar achteren stonden waren nog jongens, zag ze, maar stonden er even kaarsrecht en roerloos bij als alle ovengen.

Kraznys mo Nakloz en zijn collega’s waren allemaal gekomen om haar te begroeten. Andere welgeboren Astapori stonden op kluitjes achter hen en nipten wijn uit zilveren fluiten, terwijl slaven de ronde deden met bladen vol olijven, kersen en vijgen. De oudste van de Grazdans zat in een draagstoel die getorst werd door vier reuzen van slaven met een koperkleurige huid. Een zestal lansiers te paard reed langs de randen van de plaza om de nieuwsgierige menigte op afstand te houden. De zon schitterde fel op de gepoetste koperen schijven die op hun mantels genaaid waren, maar het ontging haar niet hoe nerveus hun paarden waren. Ze zijn bang voor de draken. En terecht.

Kraznys liet haar door een slaaf uit het zadel helpen. Zijn eigen handen waren vol: de ene omklemde zijn tokar, terwijl de andere een versierde zweep vasthield. ‘Hier zijn ze.’ Hij keek Missandei aan. ‘Zeg haar dat ze van haar zijn… als ze ze kan betalen.’

‘Dat kan ze,’ zei het meisje.

Ser Jorah blafte een bevel, en de handelswaar werd aangedragen. Zes balen tijgervellen, driehonderd balen fijne zij. Kruiken saffraan, kruiken mirre, kruiken peper, kerrie en kardemom, een masker van onyx, twaalf jaden apen, vaatjes rode, zwarte en groene inkt, een doos met zeldzame zwarte amethisten, een doos parels, een doos ontpitte, met maden gevulde olijven, een stuk of wat vaatjes ingelegde holen vis, een grote bronzen gong met een hamer, zeventien ivoren ogen en een enorme kist met boeken in talen die Dany niet kon lezen. Et cetera, et cetera, et cetera. Haar mensen stapelden alles voor de slavenhandelaars op.

Terwijl de betaling werd verricht vergastte Kraznys mo Nakloz haar op een paar laatste woorden over de behandeling van haar troepen. ‘Ze zijn nog groen,’ zei hij via Missandei. ‘Zeg tegen die hoer uit Westeros dat ze er verstandig aan doet ze snel bloed te laten proeven. Tussen hier en daar liggen veel stadjes die rijp zijn om geplunderd te worden. Alles wat ze buitmaakt zal van haar alleen zijn. Onbezoedelden begeren geen goud of edelstenen. En mocht ze gevangenen maken dan zijn een paar bewakers voldoende om die naar Astapor te leiden. Wij kopen de gezonden op, en tegen een goede prijs. En wie weet zullen sommigen van de jongens die ze ons zendt over tien jaar op hun beurt Onbezoedelden zijn. Zo zullen wij er allen wel bij varen.’

Ten slotte was de laatste handelswaar aan de stapel toegevoegd. Haar Dothraki bestegen hun paarden weer en Dany zei: ‘Dit was alles wat we konden dragen. De rest wacht op de schepen, grote hoeveelheden barnsteen, wijn en zwarte rijst. En u hebt de schepen zelf. Dus alles wat rest is…’

‘…de draak,’ besloot de Grazdan met de stijve baard, die de gewone spreektaal zo moeizaam sprak.

‘En hij wacht hier.’ Ser Jorah en Belwas liepen naast haar naar de draagkoets, waar Drogon en zijn broeders zich in de zon koesterden. Jhiqui maakte het ene einde van de keten los en reikte het haar aan. Toen ze eraan rukte hief de zwarte draak blazend zijn kop op en vouwde zijn nachtzwarte en scharlakenrode vleugels open. Kraznys mo Nakloz glimlachte breed toen hun schaduw over hem viel.

Dany overhandigde de slavenhandelaar het uiteinde van Drogons keten. In ruil daarvoor bood hij haar de zweep aan. De greep was van zwart drakenbeen, kunstig gesneden en met goud ingelegd. Er hingen negen lange, dunne leren riempjes aan met aan elk een gouden klauw. De gouden knop was een vrouwenhoofd met ivoren punttanden. ‘De vingers van de harpij,’ noemde Kraznys de gesel.

Dany keerde de zweep in haar hand om. Wat een licht dingetje, om zoveel gewicht te hebben. ‘Dus het is afgehandeld? Behoren ze mij toe?’

‘Het is afgehandeld,’ beaamde hij, en gaf een felle ruk aan de keten om Drogon uit de draagkoets te trekken.

Dany steeg op haar zilveren. Ze voelde haar hart in haar borst bonzen. Ze was verschrikkelijk bang. Zou mijn broer zoiets gedaan hebben? Ze vroeg zich af of prins Rhaegar ook zo zenuwachtig was geweest toen hij de krijgsmacht van de Usurpator in slagorde aan de overkant van de Drietand had zien staan, met alle banieren wapperend in de wind.

Ze ging in de stijgbeugels staan en hief de vingers van de harpij boven haar hoofd, zodat alle Onbezoedelden ze konden zien. ‘HET IS AFGEHANDELD’, riep ze uit volle borst. ‘JULLIE ZIJN VAN MIJ!’ Ze dreef haar hielen in de flanken van haar merrie en galoppeerde langs de voorste rij, de vingers hoog geheven. ‘JULLIE BEHOREN NU AAN DE DRAAK TOE, JULLIE ZIJN GEKOCHT EN BETAALD. HET IS AFGEHANDELD. AFGEHANDELD!’

Uit haar ooghoeken zag ze hoe de oude Grazdan met een ruk omkeek. Hij hoort dat ik Valyrisch spreek. De andere slavenhandelaren luisterden niet. Ze dromden om Kraznys en de draak heen en riepen hem goede raad toe. Al rukte en trok de Astapori nog zo hard, Drogon week niet uit de draagkoets. Grijze rook stroomde uit zijn opengesperde kaken en zijn lange nek kromde en strekte zich, terwijl hij naar het gezicht van de slavenhandelaar hapte.

Tijd om de Drietand over te steken, dacht Dany, terwijl ze de teugels van haar zilveren wendde en terugreed. Haar bloedruiters gingen dicht om haar heen rijden. ‘U bent in moeilijkheden,’ merkte ze op.

‘Hij wil niet komen,’ zei Kraznys.

‘Dat heeft een reden. Een draak is geen slaaf.’ En Dany haalde de zweep uit alle macht over het gezicht van de slavenhandelaar. Kraznys gilde en wankelde achteruit, terwijl het rode bloed over zijn wangen in zijn geparfumeerde baard liep. De vingers van de harpij hadden zijn gezicht in één haal half aan flarden geslagen, maar ze gunde zich de tijd niet om de verwoesting in ogenschouw te nemen. ‘Drogon,’ zong ze luidkeels en lieflijk, al haar vrees vergetend. ‘Dracarys.’

De zwarte draak spreidde zijn vleugels en brulde.

Een lans van kringelende, donkere vlammen trof Kraznys pal in het gezicht. Zijn ogen smolten en dropen over zijn wangen, en de olie in zijn haar en baard laaide zo fel op dat de slavenhandelaar even een brandende kroon leek te dragen die tweemaal zo groot als zijn hoofd was. De plotselinge stank van schroeiend vlees was zelfs sterker dan zijn parfum, en alle andere geluiden leken te verdrinken in zijn jammerklacht.

Toen ging de Plaza der Pijniging in bloed en wanorde op. De goede meesters krijsten en duwden elkaar struikelend opzij, en in hun haast struikelden ze over de franje van hun tokars. Bijna loom vloog Drogon met klapwiekende zwarte vleugels op Kraznys af. Terwijl hij de slavenhandelaar opnieuw van zijn vuur liet proeven ontketenden Irri en Jhiqui Viserion en Rhaegal, en plotseling waren er drie dráken in de lucht. Toen Dany keek deed een derde van Astapors trotse krijgslieden met de demonenhoorns verwoede pogingen op hun doodsbenauwde rijdieren te blijven zitten, en een derde sloeg op de vlucht in een felle stroom blikkerend koper. Een man bleef lang genoeg in het zadel om een zwaard te trekken, maar Jhogo’s zweep wond zich om zijn nek en smoorde zijn kreet. Een ander verloor een hand aan Rakharo’s arakh en reed weg, zwaaiend in het zadel, terwijl het bloed eruit spoot. Aggo zette in alle rust pijlen op zijn boog en schoot die op tokars af. Zilver, goud of doodgewoon, het maakte niet uit welke franje. Sterke Belwas had eveneens zijn arakh getrokken en zwaaide hem toen hij tot de aanval overging.

‘Spéren!’ hoorde Dany een Astapori roepen. Het was Grazdan, de oude Grazdan met de met parels verzwaarde tokar. ‘Onbezóédelden! Verdedig ons, zorg dat ze ophouden, verdedig jullie meesters! Speren! Zwaarden!’

Toen Rakharo hem een pijl door zijn mond schoot namen de slaven die zijn draagstoel hadden getorst in paniek de benen en lieten hem zonder pardon op de grond vallen. Terwijl het bloed een plas op de bakstenen vormde, kroop de oude man naar de eerste rij eunuchen. De Onbezoedelden keken zelfs niet omlaag om hem te zien sterven. Rij op rij op rij stonden ze daar.

En verroerden zich niet. De goden hebben mijn gebed verhoord. ‘Onbezóédelden!’ Dany galoppeerde op hen af. Haar zilvergouden vlecht fladderde achter haar aan en haar belletje rinkelde bij elke hoefslag. ‘Dood de goede meesters, dood de krijgslieden, dood iedere man die een tokar draagt of een zweep vasthoudt, maar laat alle kinderen onder de twaalf ongemoeid en verbreek de ketens van iedere slaaf die jullie zien.’ Ze stak de vingers van de harpij omhoog… en wierp de gesel weg. ‘Vrijheid,’ galmde ze. ‘Dracarys! Dracarys!’

‘Dracarys!’ riepen ze terug, het mooiste woord dat ze ooit had gehoord. ‘Dracarys! Dracarys!’ En overal rondom hen vluchtten de slavenhandelaars weg, ze snikten, smeekten en stierven, en de muffe lucht was vol van speren en vuur.

Загрузка...