De koningen van de winter mogen hun kille onderaardse crypte houden, dacht Catelyn. De Tullings putten hun kracht uit de rivier, en tot de rivier keerden ze weer als hun leven zijn loop had genomen.
Ze legden heer Hoster in een slanke houten boot, gehuld in een blinkend zilveren harnas van staal en maliën, zijn mantel van blauwe en rode golven onder hem gespreid. Ook zijn wapenrok was deels blauw, deels rood. Een forel met zilveren en bronzen schubben bekroonde de grote helm die naast zijn hoofd werd gezet. Op zijn borst legden ze een beschilderd houten zwaard, zijn vingers om het gevest gevouwen. Maliën-handschoenen omhulden zijn weggeteerde handen, zodat hij bijna weer sterk leek. Zijn massieve schild van eikenhout en ijzer werd aan zijn linkerzij gelegd, zijn jachthoorn aan de rechter. De rest van het bootje werd gevuld met drijfhout, brandhout en perkamentsnippers, en stenen om voor diepgang te zorgen. Heer Hosters banier, de springende forel van Stroomvliet, wapperde van de voorsteven.
Er waren zeven uitverkorenen om de begrafenisboot het water in te schuiven, ter ere van de zeven gezichten van god. Robb, heer Hosters leenheer, was een van hen. Hij werd vergezeld door de heren Vaaren, Zwartewoud, Vannis en Mallister, ser Marq Pijper… en Lothar Frey de Lamme, die met het verwachte antwoord van de Tweeling was gearriveerd. Hij had een escorte van veertig krijgslieden, aangevoerd door Walder Stroom, de oudste van heer Walders bastaardgebroed, een gestrenge, grijsharige figuur met een geduchte reputatie als krijgsman. Hun komst, slechts enkele uren na heer Hosters overlijden, had Edmar in razernij doen ontsteken. ‘Walder Frey zou gevild en gevierendeeld moeten worden!’ had hij geschreeuwd. ‘Hij stuurt een hinkepoot en een bastaard om met ons te onderhandelen, en vertel me niet dat dat niet als belediging bedoeld is!’
‘Ik twijfel er niet aan of heer Walder heeft zijn afgezanten met zorg gekozen,’ had ze geantwoord. ‘Het is kleinzielig, een laag-bijde-grond se wraak, maar bedenk wel met wie we te maken hebben. Heer Frey Laat, noemde vader hem altijd. De man is opvliegend, jaloers en vooral hooghártig.’
Gelukkig had haar zoon zich verstandiger betoond dan haar broer. Robb had de Freys in alle hoffelijkheid ontvangen, voor hun escorte een plaats in de barakken gezocht en ser Desmond Grel onopvallend verzocht zich terug te trekken en Lothar de eer te laten heer Hoster op weg te helpen voor zijn laatste reis. De harde leerschool van het leven heeft hem voor zijn tijd wijs gemaakt, mijn zoon. Het huis Frey mocht de Koning in het Noorden dan de rug toegekeerd hebben, de heer van de Oversteek was en bleef de machtigste van Stroomvliets baandermannen, en Lothar was hier namens hem.
De zeven zonden heer Hoster op weg vanaf de watertrap. Terwijl het valhek opgetrokken werd, waadden ze de trap af. Lothar Frey, een gezette, weinig geharde man, ademde zwaar toen ze het bootje de stroom in duwden. Bij de voorsteven stonden Jason Mallister en Tytos Zwartewoud tot hun borst in het water om het de goede kant op te sturen.
Catelyn wachtte en keek toe vanaf de borstwering zoals ze zo vaak wachtend had toegekeken. Onder haar boorde de snelle, wilde Steenstort zich als een speer in de flank van de brede Rode Vork. De blauwwitte stroom bracht het modderige, roodbruine water van de grotere rivier aan het kolken. Boven het wateroppervlak hing ochtendmist, ragdun als flarden herinnering.
Bran en Rickon wachten hem nu op, dacht Catelyn treurig, zoals ik hem vroeger altijd opwachtte.
De slanke boot dreef onder de roodstenen boog van de Waterpoort door en kreeg steeds meer snelheid toen hij door de stroming van de onstuimige Steenstort werd meegevoerd en naar de bruisende samenloop van de twee rivieren werd gestuwd. Toen het vaartuigje vanachter de hoge, beschermende muren van het kasteel opdook vulde het vierkante zeil zich met wind en zag Catelyn de zon op haar vaders helm fonkelen. Heer Hosters roer hield zich recht en hij voer kalm door het midden van de vaargeul de opgaande zon in.
‘Nu,’ drong haar oom aan. Naast hem zette haar broer Edmarnu werkelijk héér Edmar, en hoe lang zou het duren voor ze daaraan gewend was? — een pijl op zijn boogpees. Zijn schildknaap hield een fakkel bij de punt. Edmar wachtte tot die vlamvatte, hief toen de grote boog op, trok de pees tot bij zijn oor en liet los. Met een laag, zoemend geluid schoot de pijl de lucht in. Catelyn volgde hem op de vlucht met haar ogen en haar hart totdat hij zacht sissend in het water plonsde, een heel eind achter de achtersteven van heer Hosters boot.
Edmar vloekte binnensmonds. ‘De wind,’ zei hij, en hij pakte nog een pijl. ‘Nog eens.’ De fakkel kuste de in olie gedrenkte lap achter de pijlpunt, de lekkende vlammen laaiden op, Edmar hief de boog, spande en schoot. De pijl vloog hoog en ver. Te ver. Hij verdween een meter of tien achter de boot, het vuur was in een oogwenk gedoofd. Een blos zo rood als zijn baard kroop langs Edmars hals omhoog. ‘Nog eens,’ beval hij, terwijl hij een derde pijl uit de koker haalde. Hij is net zo gespannen als zijn boogpees, dacht Catelyn.
Ser Brynden moest het ook hebben gemerkt. ‘Laat mij maar, heer,’ bood hij aan.
‘Ik kan het best,’ hield Edmar vol. Hij liet de pijl aansteken, bracht de boog met een ruk omhoog, haalde diep adem en trok de pijl naar achteren. Eén langdurig ogenblik leek hij te aarzelen, terwijl het vuur knetterend langs de pijlschacht omhoogkroop. Eindelijk liet hij los. De pijl zoefde hoger en hoger, boog ten langen leste weer omlaag, viel, en viel… en suisde langs het opbollende zeil.
Niet ver naast, niet meer dan een handbreed, en toch naast. ‘Dat de Anderen dat ding halen!’ vloekte haar broer. De boot was nu bijna buiten bereik en dreef de mistflarden op de rivier in en uit. Zonder iets te zeggen stak Edmar zijn oom de boog toe.
‘Snel,’ zei ser Brynden. Hij zette een pijl op, hield hem stil om aangestoken te worden, spande en schoot voor Catelyn er helemaal zeker van was dat hij brandde… maar toen de pijl opsteeg zag ze de vlammen als een fletse, oranje wimpel door de lucht wapperen. De boot was in de nevels verdwenen. Toen hij neerdaalde werd de brandende pijl ook opgeslokt… maar slechts een hartslag lang. Toen, abrupt als de hoop, zagen ze de rode bloem bloeien. De zeilen vatten vlam en de mist begon te gloeien, rozerood en oranje. Even kon Catelyn de omtrekken van het bootje duidelijk zien, met dansende vlammen omkranst.
Kijk naar me uit, kleine kat, kon ze hem horen fluisteren.
Blindelings stak Catelyn een hand uit en tastte naar die van haar broer, maar Edmar was weggelopen en stond nu alleen op het hoogste punt van de borstwering. In zijn plaats greep haar oom Brynden haar hand en vlocht zijn sterke vingers door de hare. Samen keken ze hoe het vuurtje kleiner werd toen de brandende boot in de verte verdween.
Toen was ze weg… Misschien dreef ze nog stroomafwaarts, of misschien was ze uit elkaar gevallen en zonk ze. Door het gewicht van zijn wapenrusting zou heer Hoster omlaag getrokken worden, om tot rust te komen in de zachte modder van de rivierbedding, in de waterzalen waar de Tullings voor eeuwig hof hielden met scholen vissen als laatste gevolg.
De brandende boot was nog niet uit het zicht verdwenen of Edmar liep weg. Catelyn had graag haar armen om hem heen geslagen, al was het maar voor even. Ze had graag een uur, een nacht of een maanwenteling in rouw bijeengezeten om over de doden te spreken. Maar ze wist net zo goed als hij dat dit het geschikte ogenblik niet was. Hij was nu heer van Stroomvliet. Zijn ridders sloten zich bij hem aan, ze prevelden woorden van medeleven of beloften van trouw en schermden hem aldus af voor zoiets onbeduidends als de smart van een zuster. Edmar luisterde en hoorde niets van wat ze zeiden.
‘Het is geen schande om mis te schieten,’ zei haar oom zachtjes tegen haar. ‘Dat moet Edmar ook weten. Op de dag dat mijn eigen vader stroomafwaarts ging schoot Hoster ook mis.’
‘Met zijn eerste schot.’ Catelyn was zo jong geweest dat ze het zich niet herinnerde, maar heer Hoster had het verhaal dikwijls verteld. ‘Met het tweede raakte hij het zeil.’ Ze zuchtte. Edmar was minder sterk dan hij leek. Hun vaders dood was uiteindelijk als een verlossing gekomen, maar toch had haar broer het er heel moeilijk mee gehad.
Toen hij gisteravond aangeschoten was, was hij ingestort en in huilen uitgebarsten, overlopend van spijt om dingen die ongedaan en woorden die ongezegd waren gebleven. Hij had nooit weg mogen gaan om die slag bij de Voorden uit te vechten, had hij onder tranen tegen haar gezegd. Hij had aan zijn vaders bed moeten blijven zitten. ‘Ik had bij hem moeten zijn, net als jij,’ zei hij. ‘Heeft hij aan het eind mijn naam nog genoemd? Eerlijk zeggen, Cat. Heeft hij naar me gevraagd?’
Heer Hosters laatste woord was ‘Tansy’ geweest, maar Catelyn kon het niet over haar hart verkrijgen om dat te zeggen. ‘Hij heeft je naam gefluisterd,’ loog ze, en haar broer had dankbaar geknikt en haar hand gekust. Als hij niet had geprobeerd zijn verdriet en zijn schuldgevoel te verdrinken had hij die boog waarschijnlijk wel kunnen hanteren, dacht ze bij zichzelf, maar ook dat was iets dat ze niet durfde te zeggen.
Begeleid door de Zwartvis daalde ze van de borstwering naar Robb af, die tussen zijn baandermannen stond met zijn jeugdige koningin aan zijn zij. Toen hij haar zag nam haar zoon haar zwijgend in zijn armen.
‘Heer Hoster zag er nobel uit als een koning, vrouwe,’ mompelde Jeane. ‘Ik wilde dat ik de kans had gehad om hem te leren kennen.’
‘En ik om hem beter te leren kennen,’ voegde Robb eraan toe.
‘Dat zou hij zelf ook gewild hebben,’ zei Catelyn. ‘Maar te vele mijlen scheiden Stroomvliet en Winterfel.’ En tussen Stroomvliet en het Adelaarsnest zijn kennelijk te veel bergen, rivieren en legers. Lysa had haar brief niet beantwoord.
Ook uit Koningslanding viel slechts stilte te vernemen. Ze had gehoopt dat Briënne en ser Cleos inmiddels met hun gevangene de stad bereikt zouden hebben. Het was zelfs mogelijk dat Briënne al op de terugweg was, en met haar de meisjes. Ser Cleos heeft gezworen dat hij de Kobold een raaf zou laten sturen zodra de overeenkomst gesloten was. Dat heeft hij gezworen! Raven kwamen er niet altijd door. Een schutter had de vogel misschien neergehaald en geroosterd voor zijn avondmaal. De brief die haar hart tot rust gebracht zou hebben lag op dit moment misschien bij de as van een kampvuur, naast een hoopje raven botjes.
Er stonden nog anderen te wachten om Robb hun medeleven te betuigen, dus ging Catelyn geduldig opzij staan, terwijl heer Jason Mallister, de Grootjon en ser Rolf Kruider elk op hun beurt met hem spraken. Maar toen Lothar Frey naderde trok ze hem even aan zijn mouw. Robb keerde zich om en wachtte om te horen wat Lothar te zeggen had.
‘Uwe genade.’ Lothar Frey, een mollige man van midden dertig, had ogen die dicht bij elkaar stonden, een puntbaardje en donker haar dat tot op zijn schouders krulde. Een been dat bij zijn geboorte beklemd was geraakt had hem de bijnaam Lamme Lothar bezorgd. Hij diende zijn vader al een jaar of tien als hofmeester. ‘Het staat ons tegen u in uw verdriet lastig te vallen, maar wellicht wilt u ons vanavond te woord staan?’
‘Het zal mij een genoegen zijn,’ zei Robb. ‘Het is nooit mijn wens geweest vijandschap tussen ons te zaaien.’
‘Noch de mijne om er de oorzaak van te zijn,’ zei koningin Jeane.
Lothar Frey glimlachte. ‘Ik begrijp het, en mijn vader ook. Hij heeft mij opgedragen te zeggen dat ook hij ééns jong is geweest en zich zeer wel herinnert hoe het is als men zijn hart aan schoonheid verpandt.’
Catelyn betwijfelde ten zeerste dat heer Wal der iets dergelijks had gezegd, of dat hij ooit zijn hart aan schoonheid had verpand. De heer van de Oversteek had zeven echtgenotes overleefd en was nu met de achtste getrouwd, maar als hij over hen sprak was het uitsluitend als bedwarmers en fokmerries. Toch was het mooi gezegd, en ze kon moeilijk bezwaar maken tegen het compliment. Dat deed Robb ook niet. ‘Uw vader is uiterst goedgunstig,’ zei hij. ‘Ik zie uit naar ons gesprek.’
Lothar boog, kuste de hand van de koningin en trok zich terug. Inmiddels hadden zich nog een stuk of tien anderen verzameld om iets te zeggen. Robb sprak met elk van hen en bedankte of glimlachte waar dat nodig was. Pas toen hij klaar was met de laatste keerde hij zich weer naar Catelyn toe. ‘We hebben iets te bespreken. Loopt u met mij mee?’
‘Zoals u beveelt, uwe genade.’
‘Het was geen bevel, moeder.’
‘Dan zal het me een genoegen zijn.’ Haar zoon had haar sinds zijn terugkeer naar Stroomvliet weliswaar vriendelijk bejegend maar zocht zelden haar gezelschap. Als hij zich bij zijn jonge koningin prettiger voelde kon ze hem dat nauwelijks verwijten. Jeane maakt hem aan het glimlachen en alles wat ik met hem kan delen is smart. Hij leek ook graag met de broers van zijn bruid om te gaan: de jonge Rollam, zijn schildknaap, en zijn standaarddrager ser Reynald. Zij nemen de plaats in van degenen die hij verloren heeft, besefte Catelyn als ze hen bij elkaar zag. Rollam vervangt Bran, en Reynald is ten dele Theon en ten dele Jon Sneeuw. Alleen bij de Westerlings zag ze Robb glimlachen of hoorde ze hem lachen als de jongen die hij eens was geweest. Voor de anderen was hij altijd de Koning in het Noorden, zijn hoofd gebogen onder de last van de kroon, zelfs als die niet op zijn slapen rustte.
Robb kuste zijn vrouw teder en beloofde haar in hun vertrekken op te zoeken. Daarna liep hij weg met zijn moeder. Zijn schreden voerden hen naar het godenwoud. ‘Lothar leek me wel minzaam, dat is een goed teken. We hebben de Freys nodig.’
‘Dat betekent niet dat we ze krijgen.’
Hij knikte, en haar hart ging naar hem uit toen ze zijn sombere gezicht en hangende schouders zag. Die kroon maakt hem kapot, dacht ze. Hij wil zo graag een goede koning zijn, dapper, eerzaam en verstandig, maar voor een jongen is het gewicht niet te torsen. Robb deed zijn uiterste best maar kreeg toch onbarmhartig de ene klap na de andere te verduren. Toen hij het bericht had vernomen over de slag bij Schemerdel, waarin heer Randyl Tarling Robet Hanscoe en ser Helman Langhart vernietigend had verslagen, had het in de lijn der verwachting gelegen dat hij razend zou worden. In plaats daarvan had hij dof en ongelovig voor zich uit gestaard en gezegd: ‘Schemerdel aan de zee-engte? Wat moesten ze in Schemerdel?’ Hij schudde vol onbegrip zijn hoofd. ‘Eén derde van mijn infanterie, verloren gegaan vanwege Schémerdel?’
‘De ijzermannen hadden mijn slot al en nu houden de Lannisters ook nog eens mijn broer gevangen,’ had Galbart Hanscoe met een van wanhoop verstikte stem gezegd. Robet Hanscoe had de slag overleefd maar was niet lang daarna bij de Koningsweg gevangengenomen.
‘Niet lang,’ had haar zoon beloofd. ‘Ik zal aanbieden hem tegen Martyn Lannister uit te wisselen. Daar zal heer Tywin omwille van zijn broer wel op in moeten gaan.’ Martyn was de zoon van ser Kevan, een tweelingbroer van de Willem die door heer Karstark was afgeslacht. Die moorden bleven haar zoon achtervolgen, wist Catelyn. Hij had de wacht rond Martyn verdriedubbeld maar bleef voor diens veiligheid vrezen.
‘Ik had de Koningsmoordenaar tegen Sansa moeten uitwisselen zodra u daarop aandrong,’ zei Robb, terwijl ze door de galerij liepen. ‘Als ik had aangeboden haar aan de Bloemenridder uit te huwelijken stonden de Tyrels nu misschien aan onze kant in plaats van aan die van Joffry. Daar had ik aan moeten denken.’
‘Je had je aandacht bij je veldslagen, en terecht. Zelfs een koning kan niet overal aan denken.’
‘Veldslagen,’ pruttelde Robb, terwijl hij haar het bos in leidde. ‘Ik heb al mijn veldslagen gewonnen, en toch ben ik om een of andere reden bezig de oorlog te verliezen.’ Hij keek op, alsof het antwoord in de lucht geschreven stond. ‘De ijzermannen houden Winterfel bezet, en ook de Motte van Cailin. Vader is dood, net als Bran en Rickon, en Arya misschien ook. En nu ook uw vader nog.’
Ze mocht niet toestaan dat hij wanhoopte. Ze wist zelf veel te goed hoe die beker smaakte. ‘Mijn vader lag al lange tijd op sterven. Daar had jij niets aan kunnen veranderen. Je hebt vergissingen begaan, Robb, maar welke koning heeft dat niet? Ned zou trots op je zijn geweest.’
‘Moeder, er is iets wat u moet weten.’
Catelyns hart sloeg een slag over. Het gaat over iets wat hij vreselijk vindt. Iets wat hij me het liefst niet zou vertellen. Het enige waaraan ze kon denken was aan Briënne en haar zending. ‘Gaat het om de Koningsmoordenaar?’
‘Nee. Om Sansa.’
Ze is dood, dacht Catelyn onmiddellijk. Briënne heeft gefaald. Jaime is dood en Cersei heeft uit wraak mijn lieve meisje gedood. Even kon ze bijna geen woord uitbrengen. ‘Is… is ze er niet meer, Robb?’
‘Of ze er niet meer is?’ Hij keek stomverbaasd. ‘Dood? Welnee, moeder, dat niet, ze hebben haar geen haar gekrenkt, niet in die zin, alleen… er is vannacht een vogel gekomen, maar ik kon mezelf er niet toe brengen het u te zeggen, niet voordat uw vader naar zijn laatste rustplaats was gezonden.’ Robb greep haar hand. ‘Ze hebben haar aan Tyrion Lannister uitgehuwelijkt.’
Catelyns vingers groeven zich in de zijne. ‘De Kobold.’
‘Ja.’
‘Hij had gezworen dat hij haar tegen zijn broer zou uitwisselen,’ zei ze verdoofd. ‘Sansa en Arya, allebei. We zouden ze terugkrijgen als we hem zijn dierbare Jaime bezorgden, dat heeft hij gezworen ten overstaan van het voltallige hof. Hoe kon hij met haar trouwen, nadat hij dat had gezegd voor het aangezicht van goden en mensen?’
‘Hij is de broer van de Koningsmoordenaar. Het eden breken zit hun in het bloed.’ Robbs vingers streken over zijn zwaardknop. ‘Als ik kon zou ik hem zijn lelijke kop afhakken. Dan zou Sansa weduwe zijn, en vrij. Ik zie geen andere manier. Ze hebben haar de geloften laten zeggen ten overstaan van een septon, en haar een karmijnrode mantel omgehangen.’
Catelyn dacht aan het verwrongen mannetje dat ze in de herberg bij de kruiswegen gevangen had genomen en dat hele eind naar het Adelaarsnest had gesleept. ‘Ik had hem door Lysa uit die Maandeur moeten laten duwen. Mijn arme, lieve Sansa… waarom wil iemand haar zoiets aandoen?’
‘Vanwege Winterfel,’ zei Robb onmiddellijk. ‘Nu Bran en Rickon dood zijn is Sansa mijn erfgenaam. Als mij iets overkomt.’
Ze kneep hem stevig in zijn hand. ‘Jou overkomt niets. Helemaal niets. Dat zou ik niet kunnen verdragen. Ze hebben Ned gedood, en je lieve broertjes. Sansa is getrouwd, Arya is zoekgeraakt, mijn vader is gestorven… als jou iets overkwam zou ik gek worden, Robb. Jij bent alles wat ik nog heb. Jij bent alles wat het Nóórden nog heeft.’
‘Ik ben nog niet dood, moeder.’
Plotseling werd Catelyn met schrik vervuld. ‘Oorlogen hoeven niet tot de laatste druppel bloed uitgevochten te worden.’ Ze hoorde zelf hoe wanhopig haar stem klonk. ‘Jij zou de eerste koning niet zijn die zijn knie boog, en zelfs niet de eerste Stark.’
Zijn mond werd een streep. ‘Nee. Nooit.’
‘Er schuilt geen schande in. Balon Grauwvreugd boog de knie voor Robert toen zijn opstand op niets was uitgelopen. Torrhen Stark ging liever voor Aegon de Veroveraar op de knieën dan dat hij zijn leger de vlammen liet trotseren.’
‘Had Aegon koning Torrhens vader gedood?’ Hij trok zijn hand uit de hare. ‘Nooit, zei ik.’
Nu hangt hij de jongen uit, niet de koning. ‘De Lannisters hebben het noorden niet nodig. Ze zullen onderwerping en gijzelaars eisen, meer niet… en de Kobold zal Sansa houden, wat wij ook doen, dus hun gijzelaar hebben ze al. De ijzermannen zullen een veel onverzoenlijker vijand blijken, dat verzeker ik je. Als ze enige hoop willen koesteren om het noorden te houden mogen de Grauwvreugds geen enkele telg van het huis Stark in leven laten die hun recht kan betwisten. Theon heeft Bran en Rickon vermoord, dus nu hoeven ze alleen jou nog te doden… én Jeane, ja. Denk je dat heer Balon het zich kan veroorloven haar in leven te laten om jouw erfgenamen te baren?’
Robbs blik was kil. ‘Is dat waarom u de Koningsmoordenaar hebt laten lopen? Om vrede te sluiten met de Lannisters?’
‘Ik heb Jaime vrijgelaten omwille van Sansa… en Arya, als ze nog leeft. Dat weet je best. Maar als ik enige hoop koesterde dat ik daarmee ook de vrede kon kopen, was dat dan zo kwalijk?’
‘Ja,’ zei hij. ‘De Lannisters hebben mijn vader gedood.’
‘Denk je dat ik dat vergeten ben?’
‘Dat weet ik niet. Is het zo?’
Catelyn had haar kinderen nooit uit pure woede geslagen, maar op dat moment was ze er na aan toe om Robb te slaan. Het kostte haar grote moeite om te bedenken hoe bang en alleen hij zich moest voelen. ‘Jij bent Koning in het Noorden, de keus is aan jou. Ik vraag je alleen om na te denken over wat ik gezegd heb. De zangers geven wel hoog op van koningen die dapper in de strijd sneuvelen, maar jouw leven is meer waard dan een lied. In elk geval voor mij, en ik heb het je geschonken.’ Ze boog haar hoofd. ‘Mag ik gaan?’
‘Ja.’ Hij draaide zich om en trok zijn zwaard. Ze had geen idee wat hij ermee wilde. Hier was geen vijand, niemand om mee te vechten. Alleen zij en hij, tussen hoge bomen en gevallen bladeren. Sommige gevechten zijn niet met een zwaard te winnen, wilde Catelyn tegen hem zeggen, maar voor zulke woorden was de koning doof, vreesde ze.
Uren later zat ze in haar slaapkamer te naaien toen de jonge Rollam Westerling kwam aandraven met de oproep voor de avondmaaltijd. Goed, dacht Catelyn opgelucht. Ze had niet zeker geweten of haar zoon haar er na hun ruzie nog bij wilde hebben. ‘Een plichtsgetrouwe schildknaap,’ zei ze ernstig tegen Rollam. Dat zou Bran ook zijn geweest.
Terwijl Robb aan tafel een koele en Edmar een korzelige indruk maakte, compenseerde Lamme Lothar dat dubbel en dwars. Hij was een toonbeeld van hoofsheid. Hij haalde vol warmte herinneringen aan heer Hoster op, betuigde haar vriendelijk zijn medeleven met het verlies van Bran en Rickon, loofde Edmar om zijn overwinning bij Steenmolen en dankte Robb voor de ‘snelle en trefzekere gerechtigheid’ die hij aan Rickard Karstark had voltrokken. Lothars bastaardbroer Wal der was heel andere koek: een harde, zure kerel met het achterdochtige gezicht van de oude heer Walder. Hij zei bijna niets en besteedde vrijwel alleen aandacht aan het eten en drinken dat hij voorgezet kreeg.
Toen alle holle frasen uitgesproken waren, verontschuldigden de koningin en de andere Westerlings zich, werden de restanten van de maaltijd afgeruimd en schraapte Lothar Frey zijn keel. ‘Voor we ons richten op datgene wat ons hier brengt is er eerst nog iets anders,’ zei hij plechtig. ‘Een ernstige zaak, vrees ik. Ik had gehoopt dat ik niet met het overbrengen van dit nieuws belast zou worden, maar het ziet ernaar uit dat dat onvermijdelijk is. Mijn vader heeft een brief gekregen van zijn kleinzoons.’
Catelyn was zó in het verdriet om haar eigen kinderen opgegaan dat ze de twee Freys die ze als pleegkinderen had aangenomen bijna was vergeten. Niet nog meer, dacht ze. Genade, Moeder, hoeveel klappen kunnen we nog verdragen? Op de een of andere manier wist ze dat de volgende woorden die ze zou horen weer als een zwaard door haar hart zouden gaan. ‘De kleinzoons in Winterfel?’ dwong ze zichzelf te vragen. ‘Mijn pupillen?’
‘Walder en Walder, ja. Maar ze zijn op dit ogenblik in Fort Gruw, vrouwe. Het kwelt mij om u dit te moeten zeggen, maar er is gevochten. Winterfel is afgebrand.’
‘Afgebrand?’ Robbs stem klonk ongelovig.
‘Uw noordelijke heren hebben geprobeerd het op de ijzermannen te heroveren. Toen Theon Grauwvreugd zag dat zijn buit verloren was heeft hij het slot in brand gestoken.’
‘Wij hebben niets over enige strijd gehoord,’ zei ser Brynden.
‘Ik geef toe dat mijn neefjes nog jong zijn, maar ze waren er wel bij. De brief is door Grote Walder geschreven en zijn neef heeft hem mede ondertekend. Het was een bloedige affaire, naar hun verslag te oordelen. Uw kasteelheer is gesneuveld. Heette hij niet ser Rodrik?’
‘Ser Rodrik Cassel,’ zei Catelyn verdoofd. Die beste, dappere, trouwe oude ziel. Ze zag bijna voor zich hoe hij aan zijn woeste witte bakkebaarden trok. ‘En onze andere mensen?’
‘De ijzermannen hebben er velen over de kling gejaagd, vrees ik.’
Sprakeloos van woede sloeg Robb met een vuist op tafel en wendde zijn gezicht af opdat de Freys zijn tranen niet zouden zien.
Maar zijn moeder zag ze wel. De wereld wordt elke dag een beetje donkerder. Catelyn dacht aan ser Rodriks dochtertje Beth, aan de onvermoeibare maester Luwin en de opgeruimde septon Cheyl, aan Mikken in zijn smidse, aan Farlen en Palla in de kennels, aan ouwe Nans en de simpele Hodor. Ze was misselijk van ellende. ‘Niet allemáál toch, hoop ik?’
‘Nee,’ zei Lamme Lothar. ‘De vrouwen en kinderen, waaronder mijn neefjes Walder en Walder, hadden zich verstopt. Nadat Winterfel verwoest was zijn de overlevenden teruggevoerd naar Fort Gruw door die zoon van heer Bolten.’
‘Boltens zóón?’ Robbs stem klonk gespannen.
Walder Stroom nam het woord. ‘Een bastaardzoon, meen ik.’
‘Toch niet Rammert Sneeuw? Heeft heer Rous nog een andere zoon?’ Robb keek boos. ‘Die Rammert was een monster en een moordenaar en is als lafaard geëindigd. Of dat is mij althans verteld.’
‘Daar kan ik niets over zeggen. Een oorlog brengt altijd grote verwarring met zich mee. Veel valse berichten. Het enige wat ik kan zeggen is dat mijn neefjes beweren dat het de bastaardzoon van Bolten was die de vrouwen van Winterfel heeft gered, en de kinderen. Ze zijn nu veilig in Fort Gruw, iedereen die nog over is.’
‘Theon,’ zei Robb plotseling. ‘Wat is er met Theon Grauwvreugd gebeurd? Is hij gesneuveld?’
Lamme Lothar spreidde zijn handen. ‘Dat kan ik u niet zeggen, uwe genade. Walder en Walder vermeldden niet wat er van hem geworden was. Misschien weet heer Bolten het, als hij bericht heeft gekregen van die zoon van hem.’
Ser Brynden zei: ‘We zullen het hem zeker vragen.’
‘U bent allemaal verslagen, zie ik. Het spijt mij dat ik u deze nieuwe onheilstijding heb gebracht. Misschien moeten wij morgen verder spreken. Onze kwestie kan wel wachten tot u zich weer hersteld hebt…’
‘Nee,’ zei Robb. ‘Ik wil dat de zaak geregeld is.’
Haar broer Edmar knikte. ‘Ik ook. Brengt u het antwoord op ons aanbod mee, heer?’
‘Zeker.’ Lothar glimlachte. ‘Mijn vader heeft mij opgedragen uwe genade te zeggen dat hij instemt met deze nieuwe huwelijksverbintenis tussen onze huizen en zijn trouw aan de Koning in het Noorden zal bekrachtigen, op voorwaarde dat zijne genade de koning zich in hoogst eigen persoon van aangezicht tot aangezicht verontschuldigt voor de belediging, het huis Frey aangedaan.’
Een verontschuldiging was geen al te hoge prijs, maar deze kleingeestige voorwaarde van heer Wal der beviel Catelyn meteen al niet.
‘Dat verheugt mij,’ zei Robb behoedzaam. ‘Het is nooit mijn wens geweest een breuk tussen ons te veroorzaken, Lothar. De Freys hebben dapper voor mijn zaak gestreden. Ik wil hen graag opnieuw aan mijn zijde hebben.’
‘U bent al te vriendelijk, uwe genade. Nu u deze voorwaarden aanvaardt heb ik de opdracht heer Tulling de hand van mijn zuster aan te bieden, jonkvrouw Roslin, een maagd van zestien jaar. Roslin is mijn vaders jongste docher bij vrouwe Bethanie van het huis Rooswijck, zijn zesde echtgenote. Ze is zachtaardig en heel muzikaal.’
Edmar ging verzitten. ‘Zou het niet beter zijn als ik haar eerst leerde ken…’
‘U zult haar leren kennen als u getrouwd bent,’ zei Wal der Stroom kortaf. ‘Tenzij heer Tulling de behoefte gevoelt eerst haar tanden te tellen?’
Edmar beheerste zich. ‘Ik zal u op uw woord geloven waar het haar tanden betreft, maar het zou wel zo aangenaam zijn als ik haar gezicht zou mogen zien voor ik haar tot gemalin nam.’
‘U moet haar nu aanvaarden, heer,’ zei Wal der Stroom. ‘Of mijn vader trekt zijn aanbod in.’
Lamme Lothar spreidde zijn handen. ‘Mijn broer spreekt met de onverbloemdheid van een krijgsman, maar het is waar wat hij zegt. Mijn vader wenst dat dit huwelijk meteen plaatsvindt.’
‘Metéén?’ Edmar klonk zo ongelukkig dat bij Catelyn de onwaardige gedachte opkwam dat hij misschien van plan was geweest de verloving te verbreken zodra de krijgshandelingen achter de rug waren.
‘Is heer Walder vergeten dat we in oorlog zijn?’ vroeg Brynden Zwartvis op scherpe toon.
‘Integendeel,’ zei Lothar. ‘Daarom staat hij er juist op dat het huwelijk nu plaatsvindt, ser. In oorlogen vallen doden, zelfs onder jonge en sterke mannen. Wat moet er van ons bondgenootschap worden als heer Edmar sneuvelt voordat hij Roslin tot bruid heeft genomen? En dan moet er nog rekening worden gehouden met mijn vaders leeftijd. Hij is ruim negentig, en het is onwaarschijnlijk dat hij het einde van deze strijd zal meemaken. Het zal zijn nobele hart geruststellen om zijn dierbare Roslin veilig getrouwd te weten voor de goden hem wegnemen, zodat hij kan sterven in de wetenschap dat het meisje een krachtige echtgenoot heeft die haar zal koesteren en beschermen.’
En we willen allemaal dat heer Walder als een gelukkig man sterft. De regeling zat Catelyn steeds minder lekker. ‘Mijn broer heeft zojuist zijn eigen vader verloren. Hij heeft tijd nodig om te rouwen.’
‘Roslin is een vrolijk meisje,’ zei Lothar. ‘Zij is misschien net wat heer Edmar nodig heeft om hem over zijn verdriet heen te helpen.’
‘En mijn vader heeft het niet meer zo op langdurige verlovingen,’ voegde de bastaard Wal der Stroom eraan toe. ‘Ik zou niet weten waarom.’
Robb wierp hem een kille blik toe. ‘U bent duidelijk genoeg, Stroom. Als u ons nu wilt excuseren, heren?’
‘Zoals uwe genade beveelt.’ Lamme Lothar stond op en hompelde steunend op zijn bastaardbroer het vertrek uit.
Edmar was ziedend. ‘Dus met andere woorden: mijn belofte is van nul en generlei waarde. Waarom zou ik mijn bruid door die ouwe wezel laten kiezen? Heer Walder heeft nog meer dochters dan die Roslin, en kleindochters ook. Ik had dezelfde keus moeten krijgen als jij. Ik ben zijn leenheer, hij mag in zijn handen knijpen dát ik met een dochter van hem wil trouwen.’
‘Hij is een trotse man, en wij hebben hem gekrenkt,’ zei Catelyn.
‘Dat de Anderen die trots van hem halen! Ik laat me niet in mijn eigen zaal te schande maken. Mijn antwoord is nee.’
Robb keek hem vermoeid aan. ‘Ik zal u geen bevel geven. Op dit punt niet. Maar als u weigert zal heer Frey dat weer als een krenking opvatten en is er geen enkele hoop meer dat het nog rechtgezet kan worden.’
‘Dat weet je maar nooit,’ hield Edmar vol. ‘Frey wil me al voor een van zijn dochters hebben sinds de dag dat ik geboren ben. Hij zal een kans als deze heus niet door zijn graaivingers laten glippen. Als Lothar hem ons antwoord heeft overgebracht komt hij kwispelend terug om een verloving te accepteren… met een dochter van mijn keus.’
‘Misschien, te zijner tijd,’ zei Brynden Zwartvis. ‘Maar kunnen we wachten, terwijl Lothar met bod en tegenbod heen en weer rijdt?’
Robbs handen balden zich tot vuisten. ‘Ik móét naar het Noorden terug. Mijn broertjes dood, Winterfel afgebrand, mijn mensen over de kling gejaagd… alleen de goden weten wat die bastaard van Bolten in zijn schild voert, en of Theon nog leeft en op vrije voeten is. Ik kan hier niet gaan zitten afwachten of er al dan geen huwelijk zal worden gesloten.’
‘Het moet worden gesloten,’ zei Catelyn, zij het niet van harte. ‘Ik zit net zomin om Walder Freys beledigingen en klachten te springen als jij, broer, maar volgens mij hebben we weinig keus. Zonder dit huwelijk is Robbs zaak verloren. We moeten ja zeggen, Edmar.’
‘Wij moeten ja zeggen?’ herhaalde hij knorrig. ‘Ik zie jou nog niet aanbieden de negende vrouwe Frey te worden, Cat.’
‘De achtste vrouwe Frey is bij mijn weten nog springlevend,’ antwoordde ze. Gelukkig. Heer Walder kennende had het daar anders inderdaad weleens van kunnen komen.
De Zwartvis zei: ‘Ik ben wel de laatste in de Zeven Koninkrijken om iemand voor te schrijven met wie hij moet trouwen, neef. Toch héb je iets gezegd over het goedmaken van de Slag bij de Voorden.’
‘Ik had een ander soort compensatie in gedachten. Een duel met de Koningsmoordenaar. Zeven jaar boetedoening als bedelbroeder. Met aan elkaar gebonden benen de zee van zonsondergang overzwemmen.’ Toen hij zag dat niemand glimlachte wierp Edmar zijn handen in de lucht. ‘Dat de Anderen jullie allemaal halen! Mij best, dan trouw ik met die meid. Om het goed te maken.’