Tyrion

Achter hem, ergens in de gelederen van de goudmantels die langs de weg opgesteld stonden, brieste een paard ongeduldig. Ook kon Tyrion heer Gyllis horen hoesten, Hij had niet om Gyllis gevraagd, net zomin als om ser Addam of Jalabhar Xho of wie dan ook, maar zijn vader had gemeend dat Doran Martel het misschien verkeerd zou opvatten als de enige die hem over het Zwartewater kwam geleiden, een dwerg was.

Joffry had de Dorners persoonlijk moeten ontvangen, peinsde hij onder het wachten, maar die zou het vast verpest hebben. De koning liep de laatste tijd moppen over Dorners te herhalen die hij van Hamer Tyrels krijgsknechten had opgepikt. Hoeveel Dorners zijn er nodig om een paard te beslaan? Negen. Een voor het beslaan en acht om het paard op te tillen. Ergens had Tyrion het gevoel dat Doran Martel dat niet amusant zou vinden.

Hij kon hun banieren zien wapperen toen de ruiters in een lange, stoffige colonne uit het groen van het levende bos opdoken. Van hier tot aan de rivier restten er slechts kale, zwarte bomen, de erfenis van zijn veldslag. Te veel banieren, dacht hij nors, terwijl hij de as van onder de naderende paardenhoeven zag opstuiven, zoals hij van onder de hoeven van Tyrels voorhoede was opgestoven toen die Stannis in de flank had aangevallen. Martel brengt zo te zien de helft van de heren van Dome mee. Hij probeerde te bedenken wat daar voor goeds uit voort kon komen, maar dat lukte niet. ‘Hoeveel banieren tel jij?’ vroeg hij aan Bronn.

De huurling-ridder overschaduwde zijn ogen. ‘Acht… nee, negen.’

Tyrion draaide zich om in het zadel. ‘Pod, kom eens. Beschrijf de wapens die je ziet en vertel me dan van welke huizen ze zijn.’

Podderik Peyn bracht zijn ruin naderbij. Hij droeg de koninklijke standaard, Joffry’s grote hertenbok-met-de-leeuw, en worstelde met het gewicht ervan. Bronn droeg Tyrions eigen banier, de gouden leeuw van Lannister op een karmijnrood veld.

Hij wordt langer, realiseerde Tyrion zich toen Pod in zijn stijgbeugels ging staan om een beter overzicht te hebben. Nog even en hij torent boven me uit, net als alle anderen. De jongen had op Tyrions bevel de heraldiek van Dorne vlijtig bestudeerd, maar zoals altijd was hij zenuwachtig. ‘Ik kan het niet zien. Ze flapperen in de wind.’

‘Bronn, vertel jij de jongen wat je ziet.’

Bronn zag er vandaag op en top als een ridder uit in zijn nieuwe wambuis en mantel, met de vlammende keten dwars over zijn borst. ‘Een rode zon op oranje,’ riep hij, ‘met een speer achterlangs.’

‘Martel,’ zei Podderik Peyn meteen, merkbaar opgelucht. ‘Het huis Martel van Zonnespeer, heer. De vorst van Dorne.’

‘Die zou mijn paard ook herkend hebben,’ zei Tyrion droog. ‘Noem er nog eens een, Bronn.’

‘Er is een purperen vlag met gele ballen.’

‘Citroenen?’ zei Pod hoopvol. ‘Een purperen veld, bezaaid met citroenen? Voor het huis Dolt? Van, eh, van Citroenwoud.’

‘Kan zijn. Daarnaast een grote zwarte vogel op geel. Met iets van wit of roze in zijn klauwen, moeilijk te zeggen wanneer die banier zo fladdert.’

‘De gier van Swartmont heeft een baby in zijn klauwen,’ zei Pod. ‘Het huis Swartmont van Swartmont, ser.’

Bronn lachte. ‘Weer zitten lezen? Boeken zijn de doodsteek voor je zwaardoog, jongen. Ik zie ook een schedel. Een zwarte banier.’

‘De gekroonde schedel van het huis Manwouding, beenkleur en goud op zwart.’ Met ieder correct antwoord klonk Pod zelfverzekerder. ‘De Manwoudings van Koningsgraf.’

‘Drie zwarte spinnen?’

‘Dat zijn schorpioenen, ser. Het huis Qorgyl van Zandsteen, drie zwarte schorpioenen op rood.’

‘Rood en geel met een grillige lijn ertussen.’

‘De vlammen van Helleholt. Het huis Uller.’

Tyrion was onder de indruk. Die jongen is geen halve gare als zijn tong eenmaal loskomt. ‘Ga door, Pod,’ drong hij aan. ‘Als je ze allemaal goed hebt krijg je een cadeautje van me.’

‘Een pastei met rode en zwarte punten,’ zei Bronn. ‘In het midden zit een gouden hand.’

‘Het huis Allyrion van Godengenade.’

‘Een rode kip die een slang eet, of zo.’

‘De Gargalens van Zoutkust. Een basilisk, ser. Pardon. Geen kip. Rood, met een zwarte slang in zijn snavel.’

‘Uitstekend!’ riep Tyrion. ‘Nog eentje, jongen.’

Bronn zocht de rijen van de naderende Dorners af. ‘De laatste is een gouden veer op groene ruiten.’

‘Een gouden ganzenveer, ser. Jordayn van de Bult.’

Tyrion lachte. ‘Alle negen, heel goed. Ik zou ze zelf niet eens allemaal geweten hebben.’ Dat was een leugen, maar het zou de jongen een beetje trots maken, en dat had hij hard nodig.

Martel heeft zo te zien een aantal geduchte reisgezellen bij zich. Niet een van de huizen die Pod had opgenoemd was klein of onbetekenend. Negen van de belangrijkste heren van Dorne kwamen de Koningsweg afrijden, zij of hun erfgenamen, en ergens had Tyrion het gevoel dat ze niet dat hele eind gereden hadden om de dansende beer te zien. Dit was een boodschap. En niet een die mij zint. Hij vroeg zich af of het geen vergissing was geweest, Myrcella naar Zonnespeer te verschepen.

‘Heer,’ zei Pod lichtelijk beschroomd, ‘er is geen draagkoets bij.’

Tyrion wendde abrupt zijn hoofd om. De knaap had gelijk.

‘Doran Martel reist altijd in een draagkoets,’ zei de jongen. ‘Een fraai bewerkte draagkoets met zijden gordijnen, en zonnen op de draperieën.’

Dat had ook Tyrion gehoord. Vorst Doran was de vijftig gepasseerd en jichtig. Misschien wilde hij sneller vooruitkomen, hield hij zichzelf voor. Misschien was hij bang dat zijn draagkoets een te verleidelijk doelwit voor struikrovers zou zijn, of dat hij te log zou zijn op de hoge passen van de Beenderweg. Misschien is zijn jicht wat verminderd.

Maar waarom zat het hem dan helemaal niet lekker?

Dit wachten was ondraaglijk. ‘Banieren naar voren,’ snauwde hij. ‘We rijden ze tegemoet.’ Hij dreef zijn paard aan, gevolgd door Bronn en Pod, elk aan een kant. Toen de Dorners hen zagen komen spoorden ze hun eigen rijdieren aan, en hun banieren waaiden uit onder het rijden. Aan hun sierzadels waren de ronde metalen schilden bevestigd waar zij de voorkeur aan gaven, en velen hadden bundels werpspiesen bij zich, of de samengestelde Dornse boog waar ze zo goed mee overweg konden vanaf een paardenrug.

Er bestonden drie soorten Dorners, had de eerste koning Daeron vastgesteld. Je had de zilte Dorners die in de kuststreek woonden, de zandige Dorners van de woestijnen en de langgerekte rivierdalen, en de stenige Dorners die hun sterkten bouwden in de passen en op de hoogten van de Rode Bergen. De zilte Dorners hadden het meeste Rhoynar-bloed, de stenige Dorners het minste.

Alle drie de soorten leken in Dorans gevolg ruim vertegenwoordigd te zijn. De zilte Dorners waren lenig en donker, met een gladde, olijfbruine huid en lang zwart haar dat wapperde in de wind. De zandige Dorners waren nog donkerder, hun gezichten gebruind door de hete Dornse zon. Om zonnesteken te voorkomen omwikkelden ze hun helmen met lange, felgekleurde sjaals. De stenige Dorners waren het grootst en het lichtst, nazaten van de Andalen en de Eerste Mensen, bruin of blond, met gezichten die in de zon verbrandden of sproetig werden in plaats van bruin.

De heren droegen zijden of satijnen gewaden, met juwelen bezette riemen en golvende mouwen. Hun harnassen waren zwaar geëmailleerd en met gepolijst koper, glanzend zilver en zacht rood goud ingelegd. Ze zaten op rossige, goudgele en hier en daar sneeuwwitte paarden, stuk voor stuk slank en snel, met een lange nek en een smal, fraai hoofd. De befaamde zanddravers van Dorne waren kleiner dan echte strijdrossen en konden geen al te zware harnassen dragen, maar men zei dat ze een etmaal en dan nog een dag onvermoeibaar konden voortrennen.

De leider van de Dorners had een hengst onder zich die zwart was als de zonde, terwijl de manen en staart de kleur van vuur hadden. Hij zat in het zadel alsof hij erin geboren was, rijzig, slank en elegant. Een mantel van lichtrode zijde fladderde van zijn schouders en zijn hemd was versterkt met elkaar overlappende rijen koperen schijven die onder het rijden fonkelden als talloze gloednieuwe penningen. Op de voorkant van zijn hoge, vergulde helm stond een koperen zon afgebeeld en op het gepolijste metalen oppervlak van het ronde schild dat achter hem hing de zon met de speer van het huis Martel.

De zon van Martel, maar tien jaar te jong, dacht Tyrion toen hij de teugels inhield, en te fit ook, en veel te fel. Nu wist hij waar hij mee te maken kreeg. Hoeveel Dorners zijn er nodig om een oorlog te beginnen? vroeg hij zich af. Maar één. Toch zat er niets anders voor hem op dan te glimlachen. ‘Gegroet, heren. Wij vernamen dat u in aantocht was, en zijne genade koning Joffry heeft mij verzocht u namens hem tegemoet te rijden en welkom te heten. Mijn vader, de Hand des Konings, laat u eveneens groeten.’ Hij wendde een beminnelijke onzekerheid voor. ‘Wie van u is vorst Doran?’

‘Mijn broer is om gezondheidsredenen gedwongen in Zonnespeer te blijven.’ De prins nam zijn helm af. Het gezicht eronder was verweerd en somber, met dunne, gewelfde wenkbrauwen boven grote ogen zo zwart en glanzend als een plas petroleum. Slechts een paar zilveren strepen deden afbreuk aan het weelderige zwarte haar dat tot op zijn voorhoofd groeide in een V die even scherp was als zijn neus. Zonder meer een zilte Dorner. ‘Vorst Doran heeft mij gezonden om namens hem zitting te nemen in koning Joffry’s raad, zoals het zijne genade behaagt.’

‘Zijne genade zal ten zeerste vereerd zijn met de raad van een beroemd krijgsman als prins Oberyn van Dorne,’ zei Tyrion, terwijl hij dacht: Dat wordt bloed in de goot. ‘En uw edele metgezellen zijn eveneens van harte welkom.’

‘Staat u mij toe hen aan u voor te stellen, heer Lannister. Ser Deziël Dolt, van Citroenwoud. Heer Tremond Gargalen. Heer Harmen Uller en zijn broer ser Ulwijck. Ser Ryon Allyrion en zijn natuurlijke zoon ser Daemon Zand, de bastaard van Godengenade. Heer Dagos Manwouding, zijn broer ser Melys, zijn zonen Mors en Dickon. Ser Arron Qorgyl. En laat niemand denken dat ik de dames negeer. Myria Jordayn, erfgenaam van de Bult. Vrouwe Larra Swartmont, haar dochter Jynessa, haar zoon Perros.’ Hij hief een slanke hand op naar een zwartharige vrouw in de achterhoede en wenkte haar naar voren. ‘En dit is Ellaria Sand, mijn eigen minnares.’

Tyrion slikte om niet hardop te kreunen. Zijn minnares, en nog een bastaard ook. Cersei krijgt een rolberoerte als hij die mee wil nemen naar de bruiloft. Als ze de vrouw een donker hoekje beneden het zout toewees zou zijn zuster de toorn van de Rode Adder riskeren, en als ze haar naast hem aan de hoge tafel plaatste zouden alle andere dames op de verhoging daar waarschijnlijk aanstoot aan nemen. Is vorst Doran van plan om twist te zaaien?

Prins Oberyn wendde zijn paard naar zijn mede-Dorners. ‘Ellaria, heren en vrouwen, sers, zie hoezeer koning Joffry ons bemint. Zijne genade is zo goed geweest ons zijn eigen oom Kobold te zenden om ons naar zijn hof te leiden.’

Bronn lachte snurkend en Tyrion was ook gedwongen te doen of hij het leuk vond. ‘Niet alleen, heren. Dat zou een te reusachtige taak zijn voor een mannetje als ik.’ Zijn eigen gezelschap was inmiddels ook gearriveerd, dus was het zijn beurt om namen te noemen. ‘Mag ik u voorstellen: ser Flemens Brax, erfgenaam van Hoorndal. Heer Gyllis van Rooswijck. Ser Addam Marbrand, opperbevelhebber van de Stadswacht. Jalabhar Xho, de prins van de Roodbloemvallei. Ser Harys Vlugh, de schoonvader van mijn goede oom Kevan. Ser Merlon Crakenhal. Ser Filips Voeth en ser Bronn van het Zwartewater, twee helden uit ons recente treffen met de rebel Stannis Baratheon. En mijn eigen schildknaap, de jonge Podderik van het huis Peyn.’ De namen klonken fraai toen Tyrion ze een voor een opsomde, maar de dragers waren op geen stukken na zo hooggeplaatst, noch vormden ze zo’n formidabel gezelschap als prins Oberyns begeleiders, en dat wisten ze allebei heel goed.

‘Heer Lannister,’ zei vrouwe Swartmont, ‘wij hebben een lange, stoffige reis achter de rug en het zou ons hoogst welkom zijn om te rusten en ons op te frissen. Mogen wij verder rijden naar de stad?’

‘Onmiddellijk, vrouwe.’ Tyrion wendde zijn teugels en riep ser Addam Marbrand. De bereden goudmantels die het grootste deel van zijn erewacht vormden wendden op ser Addams bevel energiek hun paarden en de stoet zette zich in beweging naar de rivier en het daarachter gelegen Koningslanding.

Oberon Nymeros Martel, prevelde Tyrion binnensmonds, terwijl hij naast de man ging rijden. De Rode Adder van Dorne. En wat moet ik daar in zevenhelsnaam mee?

Hij kende de man weliswaar slechts van reputatie… maar die was schrikbarend. Op slechts zestienjarige leeftijd was prins Oberyn in bed aangetroffen met de minnares van de oude heer Yzerhout, een reus van een man die berucht was om zijn woestheid en opvliegendheid. Er volgde een tweegevecht, dat echter met het oog op de jeugd en hoge geboorte van de prins bij het eerste bloedvergieten gestaakt zou worden. Beide mannen liepen lichte kwetsuren op en de eer was gered. Maar, terwijl prins Oberyn snel herstelde gingen heer Yzerhouts wonden zweren, en hij overleed. Naderhand fluisterde men dat Oberyn met een vergiftigd zwaard had gevochten, en sindsdien werd hij door vriend en vijand de Rode Adder genoemd.

Dat was natuurlijk jaren geleden. De zestienjarige jongen was nu een man van in de veertig, en de legende om hem heen was aanzienlijk verduisterd. Hij had de Vrijsteden bezocht en het beroep van gifmenger geleerd en mogelijk nog zwartere kunsten, als de geruchten waar waren. Hij had in de Citadel gestudeerd en maar liefst zes schakels van een maestersketen gesmeed voordat hij er genoeg van had gekregen. Hij had gevochten in de Betwiste Gebieden aan gene zijde van de zee-engte, waar hij een tijdlang bij de Tweede Zonen had gediend voordat hij zijn eigen compagnie had opgericht. Zijn toernooien, zijn veldslagen, zijn tweegevechten, zijn paarden, zijn lusten… men zei dat hij zowel met mannen als vrouwen het bed deelde en overal in Dorne bastaarddochters had. De zandslangen, werden die dochters genoemd. Voor zover Tyrion had gehoord had Oberyn nooit een zoon verwekt.

En natuurlijk had hij de erfgenaam van Hooggaarde verminkt. Niemand in de Zeven Koninkrijken die minder welkom is op een Tyrel-huwelijk, dacht Tyrion. Om prins Oberyn naar Koningslanding te sturen, terwijl Hamer Tyrel, twee van zijn zoons en duizenden van hun krijgsknechten nog in de stad verbleven was een even gevaarlijke provocatie als prins Oberyn zelf. Eén verkeerd woord, een grap op een slecht gekozen moment, een blik, dat is alles wat nodig is om te zorgen dat onze nobele bondgenoten elkaar naar de keel vliegen.

‘Wij hebben elkaar al eens ontmoet,’ zei de prins uit Dome luchtig tegen Tyrion, terwijl ze zij aan zij over de Koningsweg reden, langs velden vol as en skeletten van bomen. ‘Maar ik verwacht niet dat u dat nog weet. U was zelfs nog kleiner dan nu.’

Zijn stem had iets spottends dat Tyrion slecht beviel, maar hij was niet van zins zich door de Domer te laten provoceren. ‘Wanneer was dat dan, heer?’ vroeg hij met beleefde interesse.

‘O, jaren en jaren geleden, toen mijn moeder nog in Dome heerste en uw vader de Hand van een andere koning was.’

Niet zo anders als jij wel denkt, peinsde Tyrion.

‘Het was toen ik met mijn moeder, haar gemaal en mijn zuster Elia de Rots van Casterling bezocht. Ikwas, eh, een jaar of veertien, vijftien. Elia was een jaar ouder. Uw broer en zuster waren negen, naar ik mij herinner, en u was pas geboren.’

Een eigenaardig tijdstip voor een bezoek. Zijn moeder was bij zijn geboorte gestorven, dus moesten de Martels de Rots in diepe rouw hebben aangetroffen. Vooral zijn vader. Heer Tywin sprak zelden over zijn vrouw, maar Tyrion had zijn ooms weleens over hun liefde horen praten. Indie dagen was zijn vader de Hand van Aerys geweest, en veel mensen zeiden dat heer Tywin Lannister de Zeven Koninkrijken regeerde, maar dat vrouwe Joanna heer Tywin regeerde. ‘Hij is na haar dood nooit meer de oude geworden, Kobold,’ had zijn oom Gery eens tegen hem gezegd. ‘Het beste deel van hem is met haar gestorven.’ Gerion was de jongste van de vier zonen van heer Tytos Lannister, en de oom die Tyrion het meest had gemogen.

Maar hij was er niet meer, verloren gegaan aan de overkant van de zee, en Tyrion zelf had vrouwe Joanna het graf in geholpen. ‘En is de Rots van Casterling u bevallen, heer?’

‘Niet echt. Uw vader negeerde ons al die tijd dat we er waren, nadat hij ser Kevan had bevolen ons te vermaken. De cel die ik kreeg had een donzen bed en Myrische tapijten op de vloer, maar hij was donker en raamloos, als het erop aankwam net een kerker, zoals ik destijds tegen Elia zei. Uw luchten waren te grijs, uw wijnen te zoet, uw vrouwen te kuis, uw eten te smakeloos… en zelf was u de grootste teleurstelling van allemaal.’

‘Ik was net geboren. Wat had u dan verwacht?’

‘Een enormiteit,’ antwoordde de zwartharige prins. ‘U was klein, maar uw roem reikte ver. Wij waren in Oudstee toen u geboren werd, en de stad sprak nergens anders over dan over het monster dat de Hand des Konings als zoon had gekregen, en wat een dergelijk voorteken voor het rijk voorspelde.’

‘Ongetwijfeld hongersnood, pest en oorlog.’ Tyrion glimlachte zuur. ‘Dat is altijd hetzelfde: hongersnood, pest en oorlog. O ja, en winter, en de lange nacht zonder einde.’

‘Al die dingen bij elkaar,’ zei prins Oberyn, ‘en bovendien uw vaders ondergang. Heer Tywin had zich boven koning Aerys verheven, hoorde ik een bedelbroeder preken, maar slechts een god hoort boven een koning te staan. U was zijn vloek, een door de goden gezonden vloek die hem moest leren dat hij niet beter was dan een ander.’

‘Ik doe mijn best, maar hij is erg hardleers.’ Tyrion zuchtte. ‘Maar gaat u alstublieft verder. Dat verhaal zal nog wel een staartje hebben gekregen.’

‘Wel, ze zeiden dat u er een had, een stijf krulstaartje, net als een varken. Uw hoofd was monsterlijk groot, hoorden we, anderhalf keer zo groot als uw lijf, en u had bij uw geboorte al dik zwart haar en ook nog een baard, het boze oog en leeuwenklauwen. Uw tanden waren zo lang dat u uw mond niet kon sluiten en tussen uw benen zaten de geslachtsdelen van een meisje én een jongetje.’

‘Het leven zou veel eenvoudiger zijn als de mens met zichzelf kon neuken, vindt u ook niet? En ik kan wel een paar gelegenheden bedenken waarbij klauwen en tanden heel nuttig waren geweest. Toch begin ik de aard van uw klacht te doorgronden.’

Bronn stootte een grinnik uit, maar Oberyn glimlachte slechts. ‘We zouden u misschien helemaal nooit gezien hebben als uw lieve zuster er niet was geweest. U was nooit te zien aan tafel of in de zaal, al hoorden we soms ’s nachts in de ingewanden van de Rots een baby huilen. U had een monsterlijk harde stem, dat moet ik u nageven. U kon urenlang jammeren, en alleen een vrouwenborst kon u tot rust brengen.’

‘Dat is nog steeds zo.’

Ditmaal lachte prins Oberyn hardop. ‘Dan delen we die voorkeur. Heer Gargalen zei een keer tegen me dat hij met een zwaard in de hand hoopte te sterven, waarop ik antwoordde dat ik liever zou gaan met een borst in de mijne.’

Tyrion moest grijnzen. ‘U had het over mijn zuster?’

‘Cersei beloofde Elia dat ze u zou laten zien. De dag voordat we zouden uitvaren, terwijl mijn moeder en uw vader een gesprek onder vier ogen hadden, namen zij en Jaime ons mee naar beneden, naar de kinderkamer. Uw min wilde ons wegsturen, maar daar trok uw zuster zich niets van aan. “Hij is van mij,” zei ze, “en jij bent maar een melkkoe, jij hebt mij niet voor te schrijven wat ik moet doen. Hou je mond of ik zorg dat mijn vader je je tong afsnijdt. Een koe heeft geen tong nodig, alleen uiers.” ’

‘Hare genade leerde al vroeg charmant te zijn,’ zei Tyrion, geamuseerd bij het idee dat zijn zuster hem voor zich had opgeëist. De goden weten dat ze daar sindsdien bepaald niet meer om heeft zitten springen.

‘Cersei deed zelfs uw windsels af, zodat we beter konden kijken,’ vervolgde de Dornse prins. ‘U had één boos oog, en wat zwart dons op uw hoofd. Misschien had u een groter hoofd dan de meeste anderen… maar er was geen staart, geen baard, geen tanden of klauwen, en tussen uw benen zat alleen een klein, roze pikje. Na al die wonderbaarlijke geruchten bleek heer Tywins Doem gewoon een oerlelijke, rode zuigeling met te korte beentjes te zijn. Elia maakte zelfs het geluidje dat alle jonge meisjes maken bij de aanblik van een zuigeling, u hebt dat vast weleens gehoord. Hetzelfde geluidje dat ze tegen lieve kleine poesjes en speelse puppies maken. Volgens mij had ze u, zo lelijk als u was, nog zelf willen zogen ook. Toen ik opmerkte dat u maar een armetierig monster was, zei uw zuster: “Hij heeft mijn moeder vermoord,” en ze draaide uw kleine pikje zo hard om dat ik dacht dat ze het eraf zou trekken. U krijste, maar pas toen uw broer Jaime zei: “Laat hem met rust, je doet hem pijn,” liet Cersei u los. “Het maakt toch niet uit,” zei ze tegen ons. “Iedereen zegt dat hij gauw doodgaat. Hij had niet eens zo lang in leven mogen blijven.” ’

De zon scheen helder boven hun hoofd en het was aangenaam warm voor een herfstdag, maar hier werd Tyrion helemaal koud van. Mijn lieve zusje. Hij krabde aan het litteken van zijn neus en liet de Dorner met zijn ‘boze oog’ kennismaken. Waarom zou hij dat verhaal vertellen? Om me uit mijn tent te lokken, of alleen om net als Cersei mijn pik om te draaien, zodat hij me kan horen schreeuwen? ‘Zorgt u ervoor dat verhaal aan mijn vader te vertellen. Hij zal er net zo van genieten als ik. Vooral het gedeelte over mijn staart. Ik had er wel degelijk een, maar die heeft hij eraf laten hakken.’

Prins Oberyn moest grinniken. ‘U bent een stuk amusanter geworden sinds onze vorige ontmoeting.’

‘Ja, maar éígenlijk had ik langer willen worden.’

‘Over amusement gesproken, ik hoorde een eigenaardig verhaal van de hofmeester van heer Bokkelaar. Hij beweerde dat u belasting heft op de privé beurzen van vrouwen.’

‘Dat is een belasting op hoereren,’ zei Tyrion, opnieuw een en al ergernis. En het idee kwam van die ellendige vader van mij. ‘Eén penning per, eh… daad, meer niet. De Hand des Konings meende dat het zou helpen om de moraal in de stad te verheffen.’ En in één moeite door Joffry’s bruiloft te betalen. Nodeloos te zeggen dat Tyrion er in zijn hoedanigheid van muntmeester als enige op aangekeken werd. Volgens Bronn werd het in de wandeling de dwergenpenning genoemd. ‘En nu je benen spreiden voor de halfman,’ riepen ze in de bordelen en wijnkroegen, als je de huurling moest geloven.

‘Ik zal zorgen dat ik mijn buidel vol penningen heb. Zelfs een prins hoort zijn belasting te betalen.’

‘Waarom zou u naar de hoeren willen?’ Hij wierp een blik achterom naar Ellaria Zand, die tussen de andere vrouwen reed. ‘Hebt u onderweg genoeg gekregen van uw minnares?’

‘Nooit. We hebben te veel gemeenschappelijk.’ Prins Oberyn haalde zijn schouders op. ‘Maar we hebben nog nooit een mooie blonde vrouw gemeenschappelijk gehad, en Ellaria is nieuwsgierig. Kent u er een?’

‘Ik ben een gehuwd man.’ Zij het niet in bed. ‘Ik ga niet meer naar de hoeren.’ Tenzij ik ze graag wil zien hangen.

Oberyn veranderde abrupt van onderwerp. ‘Men zegt dat er op het bruiloftsfeest van de koning zevenenzeventig gerechten zullen worden opgediend.’

‘Hebt u honger, heer prins?’

‘Ik heb al heel lang honger. Zij het niet in gerechten. Kunt u mij ook vertellen wanneer de gerechtighéîd gediend zal worden?’

‘Gerechtigheid.’ Juist, daarom is hij hier. Dat had ik meteen moeten begrijpen. ‘Stond u uw zuster erg na?’

‘Als kinderen waren Elia en ik onafscheidelijk, zo ongeveer als uw broer en zuster.’

Goden, ik mag hopen van niet. ‘Wij zijn druk bezig geweest met oorlog voeren en trouwen, prins Oberyn. Ik vrees dat nog niemand de tijd heeft gehad om zich over moordzaken van zestien jaar geleden te buigen, hoe gruwelijk ook. Zodra het kan, zullen we dat natuurlijk alsnog doen. Iedere hulp die Dorne zou kunnen geven bij het herstellen van de koningsvrede zou het begin van mijn vaders onderzoek slechts versnellen…’

‘Dwerg,’ zei de Rode Adder op een stuk minder hartelijke toon, ‘bespaar me uw Lannister-leugens. Houdt u ons voor schapen of voor idioten? Mijn broer is geen bloeddorstig man, maar hij ligt ’s nachts al zestien jaar wakker. Het jaar nadat Robert de troon had veroverd heeft Jon Arryn Zonnespeer bezocht, en geloof maar dat hij nauwkeurig ondervraagd is. Hij, en nog honderd anderen. Ik kom hier niet voor een Mommersvertoning of een “onderzoek”. Ik kom hier voor gerechtigheid voor Elia en haar kinderen, en die zal ik krijgen ook. Te beginnen met die botterik Gregor Clegane… maar hij zal niet de laatste zijn, denk ik. Vóór zijn dood zal de Rijdende Enormiteit mij vertellen waar zijn bevelen vandaan kwamen, zegt u dat alstublieft tegen uw edele vader.’ Hij glimlachte. ‘Een oude septon heeft eens beweerd dat ik het levende bewijs was van de goedgunstigheid der goden. Weet u waarom, Kobold?’

‘Nee,’ gaf Tyrion wantrouwig toe.

‘Welnu, als de goden wreed waren, zouden ze mij de eerstgeborene van mijn moeder hebben gemaakt en Doran de derde. Ik ben namelijk wel een bloeddorstig man. En ik ben degene met wie u nu te maken hebt, niet mijn geduldige, verstandige en jichtige broer.’

Tyrion kon de zon een halve mijl verderop op de Zwartwaterstroom zien glanzen, en op de muren, torens en heuvels van het daarachter gelegen Koningslanding. Hij keek achterom naar de glinsterende stoet die hen volgde over de Koningsweg. ‘U spreekt als iemand die een grote krijgsmacht aanvoert,’ zei hij, ‘maar ik zie er maar driehonderd. Ziet u die stad daar, ten noorden van de rivier?’

‘De beerput die u Koningslanding noemt?’

‘Precies.’

‘Ik zie hem niet alleen, maar ik kan hem nu, meen ik, ook ruiken.’

‘Snuif dan maar eens flink, heer. Haal uw neus op. U zult merken dat een half miljoen mensen erger stinken dan driehonderd. Ruikt u de goudmantels? Daar zijn er tegen de vijfduizend van. De gezworenen van mijn vader, dat zijn er nog eens twintigduizend. En dan zijn de rozen er nog. Rozen geuren aangenaam, nietwaar? Vooral als er zoveel van zijn. Vijftig-, zestig-, zeventigduizend rozen, in de stad of daaromheen gelegerd, ik weet niet precies hoeveel er nog hier zijn, maar in elk geval meer dan ik de moeite heb genomen te tellen.’

Martel haalde zijn schouders op. ‘In het oude Dorne, voordat we met Daeron trouwden, luidde het spreekwoord dat alle bloemen buigen voor de zon. Mochten de rozen proberen me tegen te houden, dan vertrap ik ze.’

‘Zoals u Willas Tyrel hebt vertrapt?’

De Dorner reageerde anders dan hij verwacht had. ‘Nog geen halfjaar geleden heb ik een brief van Willas gekregen. We delen onze belangstelling voor goede paarden. Hij heeft me nooit een kwaad hart toegedragen om wat er in dat strijdperk gebeurd is. Ik raakte hem keurig op zijn borstharnas, maar toen hij viel bleef zijn voet in een stijgbeugel haken, en zijn paard plofte boven op hem. Ik heb naderhand een maester naar hem toe gezonden, maar die kon ternauwernood het been van de jongen redden. Aan de knie viel allang niets meer te genezen. Als iemand iets te verwijten valt, dan is het die idioot van een vader van hem. Willas Tyrel was zo groen als zijn wapenrok en had nooit aan een dergelijk toernooi mogen deelnemen. Die bolle bloem heeft hem veel te jong het toernooiveld op geduwd, net als de andere twee. Hij wilde een tweede Leo Langdoorn, en hij kreeg een invalide.’

‘Sommigen zeggen dat ser Loras beter is dan Leo Langdoorn ooit geweest is,’ zei Tyrion.

‘Renlings roosje? Dat betwijfel ik.’

‘Twijfelt u naar hartenlust,’ zei Tyrion, ‘maar ser Loras heeft menige goede ridder verslagen, mijn broer Jaime incluis.’

‘Verslagen? U bedoelt: in een toernooi uit het zadel gelicht. Vertelt u eens wie hij in de strijd heeft gedood, als u mij echt bang wilt maken.’

‘Ser Robar Roys en ser Emmon Caaij, om er twee te noemen. En de mensen zeggen dat hij grootse daden van dapperheid heeft verricht bij het Zwartewater, waar hij zij aan zij met heer Renlings geest streed.’

‘Dus degenen die zijn grootse daden zagen zijn dezelfden als die de geest zagen?’ De Dorner lachte luchtig.

Tyrion keek hem vrij lang aan. ‘In het lokaal van Chataya aan de Zijdestraat zijn verscheidene meisjes die mogelijk aan uw behoeften voldoen. Dansie heeft honingkleurig haar. Dat van Marei is blond als wit goud. Ik zou u willen aanraden, een van hen te allen tijde bij u te houden, heer.’

‘Te allen tijde?’ Prins Oberyn trok een dunne zwarte wenkbrauw op. ‘En waarom mag dat wel wezen, waarde Kobold?’

‘U zei dat u met een borst in uw hand wilde sterven.’ Tyrion reed op een sukkeldrafje vooruit naar de wachtende schuiten op de zuidoever van het Zwartewater. Hij was niet van plan die zogenaamde Dornse humor nog langer te ondergaan. Vader had toch beter Joffry kunnen sturen. Dan had hij prins Oberyn kunnen vragen of die het verschil wist tussen een Dorner en een koeienvla. Dat ontlokte hem ondanks zichzelf een grijns. Hij moest er vooral voor zorgen dat hij erbij was als de Rode Adder aan de koning werd voorgesteld.

Загрузка...