Ze heette Jessica Ortega. Ze was een eerstejaars en woonde in een van de nabijgelegen appartementen. Kurt gaf ons haar kamernummer en Deborah liet Angel bij de ovens wachten tot er een patrouillewagen was gearriveerd die hem kon aflossen.
Ik heb nooit geweten waarom ze het appartementen noemen in plaats van studentenflatjes. Misschien omdat ze tegenwoordig zoveel op een hotel lijken. Hier groeide geen klimop uit de muren van de gewijde gangen, de hal bevatte veel glas en potplanten, en in de gangen lag vloerbedekking, ze waren schoon en zagen er nieuw uit.
We bleven voor Jessica’s kamerdeur staan. Daarop zat met plakband een klein, net kaartje bevestigd waarop ARIEL GOLDMAN & JESSICA ORTEGA stond met daaronder in kleinere letters ALCOHOL VERPLICHT BIJ BINNENKOMST. Iemand had ‘binnenkomst’ onderstreept en eronder gekrabbeld: DENKEN?
Deborah trok een wenkbrauw naar me op. ‘Feestbeesten,’ zei ze.
‘Iemand moet het doen,’ zei ik.
Ze snoof en klopte op de deur. Er kwam geen antwoord en Debs wachtte drie volle seconden voor ze opnieuw aanklopte, nu veel harder.
Achter me hoorde ik een deur opengaan en toen ik me omdraaide zag ik een broodmager meisje met kort blond haar en een bril naar ons kijken. ‘Ze zijn er niet,’ zei ze duidelijk afkeurend. ‘Al een paar dagen niet. Ik heb voor het eerst in het hele semester rust.’
‘Weet je waar ze naartoe zijn gegaan?’ vroeg Deborah haar.
Het meisje sloeg haar ogen ten hemel. ‘Er is vast ergens een megafeest.’
‘Wanneer heb je ze voor het laatst gezien?’ vroeg Deborah.
Het meisje schokschouderde. ‘Met die twee is het geen kwestie van zien, maar horen. De hele avond harde muziek en lachen, ja? Niet te filmen voor iemand die werkelijk studeert en colleges volgt.’ Ze schudde haar hoofd en haar korte haar dwarrelde om haar gezicht. ‘Ik bedoel maar, alsjeblieft zeg.’
‘Wanneer heb je ze dan voor het laatst gehoord?’ vroeg ik aan haar.
Ze keek me aan. ‘Zijn jullie smerissen, of zo? Wat hebben ze nou weer gedaan?’
‘Wat hebben ze dan eerder gedaan?’ vroeg Debs.
Ze zuchtte. ‘Parkeerbonnen. Ik bedoel, stapels. Eén keer rijden onder invloed. Hé, ik wil niet de indruk geven dat ik ze verlink of zo.’
‘Is het ongebruikelijk dat ze er zomaar niet zijn?’ zei ik.
‘Het is ongebruikelijk als ze op college verschijnen. Ik weet niet hoe ze wat dan ook halen. Ik bedoel,’ ze keek ons met een half meesmuilend lachje aan, ‘ik kan waarschijnlijk wel ráden hoe ze erdoorheen zwijnen, maar…’ Ze schokschouderde. Ze vertelde ons niet wat ze wel kon raden, tenzij je op haar spottende lachje afging.
‘Welke colleges volgen ze samen?’ vroeg Deborah.
Het meisje haalde opnieuw haar schouders op en schudde haar hoofd. ‘Dat moet u bij het hoofd van de administratie vragen,’ zei ze.
Het was geen verschrikkelijk lange wandeling naar het hoofd van de administratie, zeker niet met de pas die Deborah erin zette. Ik wist haar bij te houden en nog zoveel adem over te houden dat ik haar een paar rake vragen kon stellen. ‘Wat doet het ertoe welke colleges ze samen volgden?’
Deborah maakte een ongeduldig handgebaar. ‘Als dat meisje gelijk heeft, dat Jessie en haar kamergenoot…’
‘Ariel Goldman,’ zei ik.
‘Juist. Als zij seks ruilen voor goeie cijfers, dan wil ik met hun docenten praten.’
Zo op het oog was dat logisch. Seks is een van de meest voorkomende motieven voor moord, wat niet leek te stroken met het feit dat die naar verluidt vaak met liefde wordt geassocieerd. Maar één klein dingetje was niet zo logisch. ‘Waarom zou een professor ze op die manier braden en hun hoofd er afhakken? Waarom ze niet gewoon wurgen en de lijken in een afvalcontainer gooien?’
Deborah schudde haar hoofd. ‘Het is niet belangrijk hoe hij het heeft gedaan. Wat ertoe doet is óf hij het heeft gedaan.’
‘Oké,’ zei ik. ‘En hoe zeker weten we dat deze twee de slachtoffers zijn?’
‘Wel zo zeker om met hun docenten te gaan praten,’ zei ze. ‘Het is een begin.’
We kwamen bij het kantoor van het hoofd administratie aan en toen Debs haar badge liet zien, werden we meteen binnengelaten. Maar er verstreek een goed halfuur, waarin Deborah mopperend ijsbeerde en ik met de assistente door de schoolgegevens liep. Jessica en Ariel volgden inderdaad een aantal colleges samen, en ik printte de namen, kamernummers en huisadressen van de docenten uit. Deborah keek naar de lijst en knikte. ‘Die twee kerels, Bukovich en Halpern, zijn nu in huis,’ zei ze. ‘We kunnen met hen beginnen.’
Opnieuw stapten Deborah en ik in de zwoele dag naar buiten voor een wandeling over de campus.
‘Leuk om weer op de campus te zijn, hè?’ zei ik, in mijn immer armzalige poging een prettig gesprek gaande te houden.
Deborah snoof. ‘Het is pas leuk als we de lijken definitief kunnen identificeren en we daarmee misschien wat dichterbij komen om de vent die dit heeft gedaan in de kraag te vatten.’
Ik dacht niet dat identificatie van de lijken ons werkelijk dichter bij een identificatie van de moordenaar zou brengen, maar ik had me wel eens eerder vergist. Hoe dan ook wordt politiewerk geregeerd door routine en gewoonte, en een van de trotse tradities van ons vak was dat het niet verkeerd was om de naam te weten van iemand die dood was. Dus ik bewoog me bereidwillig naast Deborah voort naar het kantoorgebouw waar ons de twee professoren wachtten.
Professor Halperns kamer was op de begane grond, vlak bij de hoofdingang, en nog voordat de buitendeur was dicht gezwaaid, klopte Debs al op zijn deur. Er kwam geen reactie. Deborah probeerde de klink. De deur was op slot, dus bonsde ze opnieuw op de deur, weer zonder resultaat.
Een man kwam de hal in lopen en bleef bij de kamer ernaast staan terwijl hij ons met een opgetrokken wenkbrauw aankeek. ‘Op zoek naar Jerry Halpern?’ vroeg hij. ‘Hij is er vandaag niet, geloof ik.’
‘Weet u waar hij wel is?’ vroeg Deborah.
Hij schonk ons een geringschattend glimlachje. ‘Aangezien hij niet hier is, stel ik me zo voor dat hij thuis is, in zijn appartement. Waarom vraagt u dat?’
Debs haalde haar badge tevoorschijn en liet hem die zien. Hij leek niet onder de indruk. ‘Ik begrijp het,’ zei hij. ‘Heeft het iets te maken met de twee lijken aan de overkant van de campus?’
‘Hebt u reden om aan te nemen dat dat zo is?’ vroeg Deborah.
‘N-n-n-ee,’ zei hij, ‘niet echt.’
Deborah keek hem aan en wachtte, maar hij zei niets meer. ‘Mag ik vragen hoe u heet, meneer?’ vroeg ze ten slotte.
‘Ik ben dr. Wilkins,’ zei hij, terwijl hij naar de deur vóór hem knikte. ‘Dit is mijn kamer.’
‘Dr. Wilkins,’ zei Deborah. ‘Kunt u me alstublieft vertellen wat u met uw opmerking over professor Halpern bedoelde?’
Wilkins tuitte zijn lippen. ‘Nou,’ zei hij aarzelend, ‘Jerry is een beste kerel, hoor, maar als dit een moordonderzoek is…’ Hij liet het even in de lucht hangen. En Deborah ook. ‘Nou ja,’ zei hij ten slotte, ‘volgens mij heb ik afgelopen woensdag wat gedoe in zijn kamer gehoord.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Dit zijn bepaald geen dikke muren.’
‘Wat voor soort gedoe?’ vroeg Deborah.
‘Geschreeuw,’ zei hij. ‘Misschien ook een handgemeen? Hoe dan ook, ik gluurde uit mijn deuropening en zag een student, een jonge vrouw, uit Halperns kamer wankelen en wegrennen. Ze was, ah… haar shirt was gescheurd.’
‘Hebt u de jonge vrouw toevallig herkend?’ vroeg Deborah.
‘Ja,’ zei Wilkins. ‘Vorig jaar heeft ze bij mij colleges gevolgd. Ze heet Ariel Goldman. Een mooie meid, maar niet bepaald een studiehoofd.’
Deborah keek me aan en ik knikte bemoedigend. ‘Denkt u dat Halpern zich aan Ariel Goldman wilde vergrijpen?’ vroeg Deborah.
Wilkins hield zijn hoofd een beetje schuin en stak een hand op. ‘Dat zou ik niet durven beweren. Maar het leek er wel op.’
Deborah keek Wilkins aan, maar hij had er niets meer aan toe te voegen, dus ze knikte en zei: ‘Dank u wel, dr. Wilkins. U hebt ons erg geholpen.’
‘Ik hoopt ’t,’ zei hij en hij draaide zich om, maakte zijn deur open en liep zijn kamer in. Debs keek de uitdraai al door die we van het hoofd administratie hadden gekregen.
‘Halpern woont maar zo’n anderhalve kilometer hiervandaan,’ zei ze en ze liep naar de deuren. Opnieuw moest ik me haasten om haar in te halen.
‘Welke theorie gooien we overboord?’ vroeg ik haar. ‘Dat Ariel Halpern probeerde te verleiden? Of dat hij haar wilde verkrachten?’
‘We gooien helemaal niets overboord,’ zei ze. ‘Niet voordat we met Halpern hebben gesproken.’