28

De smerissen bleven ongeveer veertig minuten bij ons. Ze keken in de tuin en de omliggende buurt rond en vonden niets, wat hen kennelijk niet verbaasde en wat eerlijk gezegd ook voor mij geen grote schok was. Toen ze klaar waren, zette Rita koffie en bood ze een paar zelfgebakken havermoutkoekjes aan.

Ramirez was ervan overtuigd dat het een paar kinderen waren geweest die ons wilden provoceren, en als dat zo was, was dat absoluut gelukt. Williams deed heel erg zijn best om ons gerust te stellen, zei tegen ons dat het alleen maar een grap was geweest en dat het nu voorbij was. Toen ze vertrokken voegde Ramirez er nog aan toe dat ze tijdens de rest van de nacht een paar keer langs zouden rijden. Maar zelfs met deze troostende woorden nog vers in het geheugen zat Rita verder de hele nacht met een kop koffie in de keuken, ze kon niet meer slapen. Wat mij betreft, ik draaide en gooide me ruim drie minuten om voor ik weer naar sluimerland terugkeerde.

En terwijl ik de lange, zwarte slaapberg in vloog, begon de muziek weer. Ik voelde me ongelooflijk blij, en daarna de hitte op mijn gezicht.

En toen stond ik zomaar in de gang, terwijl Rita aan me schudde en mijn naam riep. ‘Dexter, wakker worden,’ zei ze. ‘Dexter.’

‘Wat is er gebeurd?’ vroeg ik.

‘Je was aan het slaapwandelen,’ zei ze. ‘En aan het zingen. Je zong in je slaap.’

En dus troffen de rooskleurige vingers van de dageraad ons beiden al koffie drinkend aan de keukentafel aan. Toen de wekker ten slotte in de slaapkamer afging, stond ze op om hem af te zetten, kwam terug en keek me aan. Ik keek terug, maar er viel kennelijk weinig te zeggen, en toen kwamen Cody en Astor de keuken in, en konden we niets anders doen dan ons door de ochtendlijke routine slepen en aan het werk gaan, terwijl we automatisch deden alsof er helemaal niets aan de hand was.

Maar dat klopte natuurlijk niet. Iemand probeerde in mijn hoofd te komen, en daar slaagde hij veel te goed in. En nu probeerden ze in mijn huis te komen, en ik wist niet eens wie ze waren of wat ze wilden. Ik moest wel aannemen dat het allemaal op een of andere manier met Moloch verband hield, en met de afwezigheid van mijn Aanwezigheid.

Het kwam erop neer dat iemand me iets probeerde aan te doen, en hij kwam steeds dichterbij.

Ik dacht liever niet aan het idee dat een oude god in levenden lijve me probeerde te vermoorden, merkte ik. Om te beginnen bestaan ze niet. En al was dat wel zo, waarom zou eentje zich met mij willen bezighouden? Het was duidelijk dat een of ander menselijk wezen dat hele Moloch-gedoe als kapstok gebruikte om zich machtiger en belangrijker te voelen, en om zijn slachtoffers te laten geloven dat hij speciale, magische krachten bezat.

Zoals de kunst om in mijn slaap binnen te dringen en me muziek te laten horen, bijvoorbeeld? Een menselijk roofdier zou dat niet kunnen. En die zou ook de Zwarte Ruiter niet kunnen afschrikken.

De enig mogelijke antwoorden waren onmogelijk. Misschien kwam het alleen maar doordat ik hondsmoe was, maar ik kon geen andere antwoorden bedenken.

Toen ik die ochtend op mijn werk kwam, kreeg ik geen kans om iets beters te verzinnen, want er kwam onmiddellijk een telefoontje van een dubbele moord in een rustige coffeeshop in de Grove. Twee tieners waren vastgebonden, in stukken gesneden en, om het af te maken, nog een paar keer beschoten. En hoewel ik er zeker van ben dat ik dit verschrikkelijk moest vinden, was ik eigenlijk heel dankbaar voor de kans een paar niet-gebraden en -onthoofde lijken te zien. Daardoor leken de dingen normaal, vredig zelfs, al was het maar voor even. Ik sproeide her en der met mijn luminol, bijna blij dat ik iets kon doen waardoor de afschuwelijke muziek een tijdje zweeg.

Maar het gaf me ook tijd om te piekeren en dat deed ik dan ook. Ik zag elke dag dit soort taferelen, en negen van de tien moordenaars zeiden dingen als: ‘Er knapte gewoon iets in me,’ of: ‘Tegen de tijd dat ik wist wat ik deed, was het al te laat.’ Allemaal grootse excuses die me wat amusant voorkwamen, omdat ik wel altijd weet wat ik doe, dat was de reden waarom ik het deed.

En ten slotte kwam er een gedachte in me op: het was me opgevallen dat ik niet in staat was geweest om zonder mijn Zwarte Ruiter Starzak ook maar iets aan te doen. Dit betekende dat mijn talent bij de Ruiter lag en niet in mezelf zat. Wat kon betekenen dat al die anderen in wie ‘iets knapte’ tijdelijk gastheer speelden voor iets vergelijkbaars, toch?

Tot nu toe had de mijne me nooit in de steek gelaten, hij was altijd bij me thuis, dwaalde niet door de straten om met de eerste de beste slechtgehumeurde, langslopende ellendeling mee te liften.

Oké, voorlopig laten we dat even voor wat het is. Laten we alleen aannemen dat sommige Ruiters ronddwalen en andere honkvast zijn. Kon dat verklaren wat Halpern als een droom had beschreven? Kon iets in hem zijn gevaren, hem tot de moord op de twee meisjes aanzetten, hem mee naar huis nemen en in bed stoppen voor hij weer vertrok?

Ik wist het niet. Maar ik wist wel dat als dat idee hout sneed, ik er veel dieper in zat dan ik voor mogelijk had gehouden.

Tegen de tijd dat ik weer op kantoor was, was lunchtijd al voorbij en Rita had gebeld om me eraan te herinneren dat ik om halfdrie een afspraak had met haar voorganger. En met ‘voorganger’ bedoel ik geen vertegenwoordiger van een staat binnen een vreemde mogendheid. Hoe onwaarschijnlijk het ook mag lijken, ik bedoel het soort voorganger dat je in een kerk aantreft, wanneer je je om een of andere reden geroepen voelt om die een bezoek te brengen. Wat mij aangaat, ik ben er altijd van uitgegaan dat als er al een soort god bestaat, Hij zoiets als ik ben nooit zou laten gedijen. En mocht ik het mis hebben, dan zou het altaar wellicht uit zijn voegen barsten als ik een kerk betrad.

Maar er was nu een einde gekomen aan mijn verstandige besluit om religieuze gebouwen links te laten liggen, omdat Rita wilde dat haar hoogsteigen dominee onze huwelijksceremonie zou leiden, en kennelijk moest hij eerst controleren of ik wel menselijk was voor hij met die opdracht akkoord ging. Uiteraard had hij het de eerste keer niet al te best gedaan, aangezien Rita’s eerste echtgenoot een crackverslaafde was die haar regelmatig sloeg, en de geestelijke had dat op een of andere manier over het hoofd gezien. En als de dominee zulke duidelijke signalen al eerder had gemist, was de kans bepaald niet groot dat hij het met mij beter zou doen.

Toch had Rita een hoge pet op van de man, dus gingen we op weg naar een oude koraalstenen kerk op een overwoekerd terrein in de Grove, slechts een kleine kilometer van de plaats delict waar ik die ochtend had gewerkt. Rita was daar in de kerk aangenomen, zo vertelde ze me, en ze kende de predikant al heel lang. Dat was blijkbaar belangrijk, en dat zou ook zo moeten zijn, vermoedde ik, als je bedacht wat ik van verschillende dienaren Gods wist die via mijn hobby mijn aandacht hadden getrokken. Mijn vroegere hobby, liever gezegd.

De eerwaarde Gilles wachtte op ons in zijn kantoor, of wordt het een kloostercel of afzondering of iets dergelijks genoemd? Een pastorie klinkt me altijd in de oren als een plek waar je een proctoloog zou aantreffen. Misschien was het een sacristie, ik geef toe dat ik niet veel van die terminologie weet. Mijn pleegmoeder Doris heeft in mijn jeugd wel geprobeerd me de kerk in te krijgen, maar na een aantal betreurenswaardige voorvallen werd duidelijk dat dat niet zou beklijven, en Harry heeft toen ingegrepen.

In de werkkamer van de eerwaarde stonden langs de wand boeken met onwaarschijnlijke titels die ongetwijfeld heel wijze raad gaven om om te gaan met dingen waarvan God echt liever had dat je die uit de weg ging. Er stonden er ook een aantal die inzicht boden in een vrouwenziel, hoewel er niet bij stond om welke vrouw het dan ging, en met informatie over hoe je Christus voor je kon laten werken, waarvan ik hoopte dat dat niet tegen het minimumloon zou zijn. Er was zelfs eentje over christelijke chemie, wat in mijn ogen wat te veel van het goede was, tenzij er een recept in stond voor de aloude water-wordt-wijntruc.

Veel interessanter was een boek met gotische letters op de rug. Ik draaide mijn hoofd om en las de titel, meer uit nieuwsgierigheid, maar toen ik het las ging er een steek door me heen alsof mijn slokdarm plotseling vol ijs zat.

Demonische bezetenheid: feit of fantasie? stond er, en terwijl ik de titel las hoorde ik heel duidelijk in de verte het geluid van een vallend kwartje.

Het zou voor een buitenstaander heel gemakkelijk zijn om zijn hoofd te schudden en te zeggen: ja hoor, wat een slome duikelaar is Dexter, dat hij daar nooit aan heeft gedacht. Maar de waarheid is dat ik dat niet had gedaan. Een demon heeft zoveel negatieve bijbetekenissen, vind je niet? En zolang de Ruiter er was, hoefde ik hem niet in die mysterieuze termen te omschrijven. Pas nu hij weg was, had ik een verklaring nodig. En waarom niet deze? Het was een beetje ouderwets, maar juist omdat ze zo afgezaagd was, zat er misschien wel iets in, een of ander verband dat terugging tot die lariekoek met Salomo en Moloch destijds, helemaal tot aan wat er momenteel met mij gebeurde.

Was de Zwarte Ruiter echt een demon? En betekende het feit dat de Ruiter weg was dat hij was weggejaagd? En als dat zo was, waardoor dan? Iets overweldigend goeds? Ik kon me niet herinneren dat ik zoiets ooit van m’n leven ben tegengekomen. Sterker nog, eerder het tegendeel.

Maar kon iets wat door en door slecht was een demon verjagen? Ik bedoel, wat kon er nou erger zijn dan een demon? Moloch zelf misschien? Of kon een demon zichzelf om de een of andere reden wegjagen?

Ik probeerde me te troosten met de gedachte dat ik nu tenminste een paar goede vragen had, maar zo getroost voelde ik me nou ook weer niet, en mijn gedachten werden onderbroken toen de deur openging en de Echte Eerwaarde Gilles stralend binnenwaaide terwijl hij mompelde: ‘Wel, wel.’

De eerwaarde was ongeveer vijftig jaar en zo te zien weldoorvoed, dus ik veronderstelde dat het met de kerkcenten wel goed zat. Hij stevende recht op ons af, omhelsde Rita en gaf haar een kus op de wang, voordat hij zich tot mij wendde en me hartelijk een mannelijke hand schudde.

‘Nou,’ zei hij, behoedzaam naar me glimlachend. ‘Dus jij bent Dexter.’

‘Dat vermoed ik wel,’ zei ik. ‘Ik kon er niets aan doen.’

Hij knikte, bijna alsof dat ergens op sloeg. ‘Ga alsjeblieft zitten, ontspan je,’ zei hij en hij ging achter zijn bureau in een grote draaistoel zitten.

Ik deed wat hij zei en leunde achterover in de roodleren stoel tegenover zijn bureau, maar Rita ging nerveus op het puntje van net zo’n stoel zitten.

‘Rita,’ zei hij en hij glimlachte nogmaals. ‘Wel, wel. Dus je bent er klaar voor om het opnieuw te proberen, hè?’

‘Ja, ik… gewoon… ik bedoel, ik denk het wel,’ zei Rita, fel blozend. ‘Ik bedoel, ja.’ Ze keek me met een felrode glimlach aan en zei: ‘Ja, ik ben er klaar voor.’

‘Mooi, mooi,’ zei hij en hij verplaatste zijn liefdevolle, bezorgde gezichtsuitdrukking naar mij. ‘En jij, Dexter. Ik zou heel graag wat meer over jou te weten komen.’

‘Nou, om te beginnen word ik verdacht van moord,’ zei ik bescheiden.

‘Dexter,’ zei Rita, en ze werd zo mogelijk nog roder.

‘De politie denkt dat u iemand heeft gedood?’ vroeg Eerwaarde Gilles.

‘O, dat denken ze niet allemaal,’ zei ik, ‘alleen mijn zus.’

‘Dexter werkt bij de forensische recherche,’ flapte Rita eruit. ‘Zijn zus is rechercheur. Hij maakt gewoon… hij maakt alleen maar een grapje over dat andere deel.’

Opnieuw knikte hij naar me. ‘Gevoel voor humor helpt een heleboel in een relatie,’ zei hij.

Hij wachtte even, keek heel bedachtzaam en zelfs nog oprechter, en vroeg toen: ‘Wat vind je van Rita’s kinderen?’

‘O, Cody en Astor aanbídden Dexter,’ zei Rita, zo te zien heel blij dat we het niet langer hadden over mijn status als gezocht misdadiger.

‘Maar wat vindt Dexter van hén?’ hield hij vriendelijk vol.

‘Ik mag ze graag,’ zei ik.

Eerwaarde Gilles knikte en zei: ‘Goed zo. Heel goed. Soms kunnen kinderen een last zijn. Vooral wanneer ze niet van jezelf zijn.’

‘Cody en Astor kunnen heel goed tot last zijn,’ zei ik. ‘Maar dat vind ik niet erg.’

‘Ze hebben heel veel leiding nodig,’ zei hij, ‘na wat ze allemaal hebben meegemaakt.’

‘O, ik geef ze leiding, hoor,’ zei ik, hoewel ik bedacht dat het waarschijnlijk geen goed idee was om al te veel in details te treden, dus voegde ik er alleen aan toe: ‘Ze willen heel graag begeleid worden.’

‘Mooi zo,’ zei hij. ‘Dus die kinderen gaan voortaan naar de zondagsschool, hè?’ Het kwam op mij over als een regelrechte poging tot chantage, zodat wij toekomstige rekruten zouden leveren om zijn collectebus te vullen, maar Rita knikte driftig, dus ging ik erin mee. Bovendien was ik er vrij zeker van dat wat iemand er ook van mocht zeggen, Cody en Astor hun geestelijke troost wel ergens anders zouden vinden.

‘Welnu, jullie twee,’ zei hij terwijl hij in zijn stoel naar achteren leunde en met zijn handpalm over de rug van de andere hand wreef. ‘In de wereld van vandaag heeft een relatie een strikte basis in het geloof nodig,’ zei hij terwijl hij me verwachtingsvol aankeek. ‘Dexter? Hoe zit dat met jou?’

Nou, daar had je het al. Het kan niet anders dat vroeg of laat een predikant een manier zal weten te vinden de zaken zo te draaien dat ze in zijn straatje passen. Ik weet niet of het erger is om tegen een dominee te liegen dan tegen wie ook, maar ik wilde dit gesprek zo gauw en pijnloos mogelijk achter de rug hebben, en ging dat lukken als ik de waarheid vertelde? Stel dat ik dat deed en iets zei als: ja, ik heb een diepgeworteld geloof, eerwaarde… in de menselijke hebzucht en stupiditeit, en het zoete, scherpe staal tijdens een maanverlichte nacht. Ik geloof in de duistere wereld van de geest, het kille gegrinnik vanuit de innerlijke schaduwen, de volslagen zuiverheid van het mes. O ja, ik geloof, eerwaarde, en meer dan dat… ik heb zekerheid, want ik heb de sombere uitkomst gezien en ik weet dat die echt bestaat, want daar leef ik.

Maak ’t nou zeg, je gelooft toch zeker niet dat ik daarmee de man kon geruststellen? Bovendien hoefde ik me helemaal geen zorgen te maken of ik naar de hel zou gaan als ik tegen een predikant zou liegen. Als er al een hel bestaat, zit ik toch al op de eerste rij. Dus ik zei alleen maar: ‘Geloof is heel belangrijk,’ en daarmee leek hij tevreden te zijn.

‘Geweldig, oké,’ zei hij en hij keek heimelijk op zijn horloge. ‘Dexter, heb jij nog vragen over onze kerk?’

Een eerlijke vraag, misschien, maar hij overviel me nogal, aangezien ik ervan uit was gegaan dat ik tijdens dit gesprek vragen moest beantwoorden en ze niet hoefde te stellen. Ik was er helemaal klaar voor om nog minstens een uur mijdend gedrag te vertonen, maar echt, wat viel er nou te vragen? Gebruikten ze druivensap of wijn? Was de collectebus van metaal of van hout? Was dansen een zonde? Ik was er gewoon niet op voorbereid. En toch was hij er zo te zien werkelijk in geïnteresseerd. Dus ik glimlachte geruststellend naar de eerwaarde Gilles terug en zei: ‘Nou, ik zou dolgraag willen weten wat u van demonische bezetenheid vindt.’

‘Dexter!’ zei Rita hijgend en met een nerveus glimlachje. ‘Dat is… Dat kun je toch niet echt…’

Eerwaarde Gilles stak een hand op. ‘Het geeft niet, Rita,’ zei hij. ‘Volgens mij weet ik wel waar Dexter het over heeft.’ Hij leunde naar achteren in de stoel en knikte, me trakterend op een aangename en veelbetekenende glimlach. ‘Zeker een tijdje niet in de kerk geweest, hè, Dexter?’

‘Nou, dat klopt wel, ja,’ zei ik.

‘Volgens mij zul je merken dat de nieuwe kerk heel goed in de moderne wereld past. De kernwaarheid van Gods liefde verandert niet,’ zei hij. ‘Maar onze interpretatie ervan wel.’ En hij knipoogde zowaar naar me. ‘Ik denk dat we het er wel over eens zijn dat demonen bij Halloween thuishoren en niet in de zondagsdienst.’

Nou, het was mooi dat ik antwoord kreeg, ook al was het niet het antwoord waar ik naar zocht. Ik had niet echt verwacht dat eerwaarde Gilles een grimoire uit de kast zou trekken en een bezwering zou uitspreken, maar ik geef toe dat dit wat teleurstellend was. ‘Prima,’ zei ik.

‘Verder nog vragen?’ vroeg hij me met een vergenoegde glimlach. ‘Over onze kerk, of iets over de plechtigheid?’

‘Nou, nee,’ zei ik. ‘Het lijkt me heel erg rechttoe rechtaan.’

‘Zo denken we er graag over,’ zei hij. ‘Zolang we Christus maar op de eerste plaats zetten, valt al het andere wel op z’n plek.’

‘Amen,’ zei ik opgewekt. Rita keek me aan, maar de eerwaarde leek er vrede mee te hebben.

‘Goed dan,’ zei hij en hij stond op en stak een hand uit. ‘Vierentwintig juni, dus.’ Ik stond ook op en schudde hem de hand. ‘Maar ik verwacht jullie eerder te zien,’ zei hij. ‘Elke zondag houden we om tien uur een moderne kerkdienst.’ Hij knipoogde naar me en gaf een extra manlijk kneepje in mijn hand. ‘Dan ben je op tijd terug voor de footballwedstrijd.’

‘Geweldig,’ zei ik, terwijl ik bedacht hoe fijn het is wanneer een bedrijf op de behoeften van zijn klanten inspeelt.

Hij liet mijn hand los en greep Rita vast, wikkelde haar in een stevige omhelzing. ‘Rita,’ zei hij. ‘Ik ben zo blij voor je.’

‘Dank u,’ zei Rita snikkend in zijn schouder. Ze bleef nog even snuffend tegen hem aan leunen, richtte zich daarna weer op, wreef over haar neus en keek mij aan. ‘Dank je wel, Dexter,’ zei ze. Waarvoor weet ik niet, maar het is altijd leuk erbij te horen.

Загрузка...