25

In mijn levenslange studie van menselijke wezens heb ik gemerkt dat ze geen manier hebben gevonden de maandagochtend tegen te houden, wat ze ook doen. Natuurlijk proberen ze het wel, maar maandag komt altijd, en alle luilakken moeten dan als een haas terugkeren naar hun saaie werkzame leven van alledag vol zinloos zwoegen en lijden.

Van die gedachte kikker ik altijd op, en omdat ik graag overal waar ik kom wat geluk wil rondstrooien, droeg ik om de klap van de onvermijdelijke maandagochtend wat te verzachten mijn bescheiden steentje bij door met een doos donuts op het werk te verschijnen, die allemaal nog voordat ik bij mijn bureau was, verdwenen in wat ik slechts een extreem prikkelbare razernij kan noemen. Ik betwijfelde het ten zeerste of iemand een betere reden had dan ik om korzelig te zijn, maar je zou het niet zeggen als je ze allemaal naar mijn donuts zag graaien en tegen mij hoorde grommen.

Vince Masuoka leek deel te nemen aan het algemene gevoel van opgekropte kwelling. Hij strompelde met een blik van afgrijzen en verwondering op zijn gezicht mijn kantoortje in, een uitdrukking die wees op iets wat hem zeer ter harte ging, want ze leek bijna echt. ‘Jezus, Dexter,’ zei hij. ‘O, Jezus christus.’

‘Ik heb nog geprobeerd eentje voor je te bewaren,’ zei ik, in de veronderstelling dat hij met zoveel leed alleen maar op een rampzalig lege donutdoos kon doelen. Maar hij schudde zijn hoofd.

‘O, Jezus! Ik kan het niet geloven. Hij is dood!’

‘Ik weet zeker dat het niets met de donuts te maken had,’ zei ik.

‘Mijn god, en jij bent bij hem geweest. Toch?’

In elk gesprek komt er een punt waarop ten minste een van de betrokkenen moet weten waar het over gaat en ik besloot dat dat punt nu was bereikt.

‘Vince,’ zei ik, ‘ik wil dat je diep ademhaalt, helemaal opnieuw begint en doet alsof jij en ik dezelfde taal spreken.’

Hij staarde me aan alsof hij een kikker was en ik een reiger. ‘Shit,’ zei hij. ‘Je weet het nog niet, hè? Godallejezus.’

‘Je taalvaardigheid wordt er niet beter op,’ zei ik. ‘Heb je soms met Deborah gepraat?’

‘Hij is dóód, Dexter. Ze hebben gisteravond laat zijn lijk gevonden.’

‘Nou, ik weet zeker dat hij zo lang dood blijft dat je me kunt vertellen waar je het in godsnaam over hebt.’

Vince knipperde met zijn ogen naar me, die plotseling heel groot en vochtig waren. ‘Manny Borque,’ hijgde hij. ‘Hij is vermoord.’

Ik zal toegeven dat ik gemengde gevoelens had. Aan de ene kant vond ik het absoluut niet erg dat iemand anders de kleine trol uit beeld had gewerkt, op een manier waar ik om ethische redenen niet toe in staat was. Maar aan de andere kant moest ik nu op zoek naar een andere cateraar… en o ja, waarschijnlijk zou ik een verklaring moeten afleggen aan de dienstdoende inspecteur. Ergernis streed met opluchting om de voorrang, maar toen herinnerde ik me dat de donuts ook nog op waren.

Dus uiteindelijk won de ergernis vanwege al het gedoe dat dit veroorzaakte. Toch had Harry me wel zo goed opgeleid dat ik besefte dat deze reactie niet door de beugel kon wanneer je hoorde dat een kennis dood is. Dus ik deed mijn best om mijn gezicht te plooien in iets wat leek op schrik, zorg en verdriet. ‘Jee,’ zei ik. ‘Dat wist ik helemaal niet. Weten ze wie het gedaan heeft?’

Vince schudde zijn hoofd. ‘De man had geen vijanden,’ zei hij, en hij leek zich niet te realiseren hoe onwaarschijnlijk die opmerking klonk in de oren van iedereen die met Manny te maken had gehad. ‘Ik bedoel, iedereen had alleen ontzág voor hem.’

‘Ik weet het,’ zei ik. ‘Hij stond in bladen en zo.’

‘Ik kan niet geloven dat iemand hem dat zou willen aandoen,’ zei hij.

Eerlijk gezegd kon ik het niet geloven dat het zo lang had geduurd voordat iemand hem dit had aangedaan, maar het leek me geen tactische zet om dat te zeggen. ‘Nou, ik weet zeker dat ze daar wel achter komen. Wie is op de zaak gezet?’

Vince keek me aan alsof ik hem had gevraagd of de zon ’s ochtends wel opkwam. ‘Dexter,’ zei hij verbaasd, ‘zijn hoofd was afgehakt. Het is precies zoals met die drie bij de universiteit.’

Toen ik nog jong was en hard m’n best deed om erbij te horen, heb ik een tijdje football gespeeld, en één keer ben ik zo hard in de maag geraakt dat ik een paar minuten niet kon ademen. Zo voelde ik me nu ook een beetje.

‘O,’ zei ik.

‘Dus natuurlijk gaat de zaak naar je zus,’ zei hij.

‘Natuurlijk.’ Plotseling schoot me iets te binnen, en omdat ik een levenslange aanbidder ben van de ironie vroeg ik hem: ‘Hij was niet ook gebraden, hè?’

Vince schudde zijn hoofd. ‘Nee,’ zei hij.

Ik stond op. ‘Ik moest maar eens met Deborah gaan praten,’ zei ik.

Deborah was helemaal niet in de stemming om te praten toen ik bij Manny’s appartement aankwam. Ze stond over Camilla Figg heen gebogen, die voor vingerafdrukken met poeder rond de tafelpoten bij het raam strooide. Ze keek niet op, dus ik gluurde de keuken in, waar Angel-zonder-iets over het lijk gebogen stond.

‘Angel,’ zei ik en ik kon mijn ogen bijna niet geloven, dus ik vroeg: ‘Is dat daar echt een meisjeshoofd?’

Hij knikte en porde met een pen in het hoofd. ‘Je zus zegt dat het waarschijnlijk van het meisje uit het Lowe Museum is,’ zei hij. ‘Ze hebben het hier gelegd omdat deze kerel zo’n bugero is.’

Ik keek naar de twee sneden, een vlak boven de schouders, de ander net onder de kin. De snee op het hoofd kwam overeen met wat we al eerder hadden gezien, keurig en zorgvuldig uitgevoerd. Maar die op het lichaam, dat waarschijnlijk van Manny was, was veel grover, alsof het in haast was gedaan. De randen van de twee sneden waren zorgvuldig tegen elkaar aan gedrukt, maar ze pasten natuurlijk niet. Zelfs in m’n eentje, zonder het duistere innerlijke gemompel, zag ik dat dit op een bepaalde manier anders was, en een koud, langs mijn nek kruipend vingertje gaf aan dat het verschil wel eens heel belangrijk kon zijn – misschien zelfs voor mijn huidige problemen – maar los van die vage, onbevredigende en heel lichte hint, bleef er niets anders over dan een onbehaaglijk gevoel.

‘Is er nog een ander lijk?’ vroeg ik aan hem, ik moest aan de arme uitgefoeterde Franky denken.

Angel haalde zonder op te kijken zijn schouders op. ‘In de slaapkamer,’ zij hij. ‘Alleen maar met een slagersmes gestoken. Ze hebben z’n hoofd laten zitten.’ Hij klonk een beetje verontwaardigd omdat iemand al die moeite had genomen en het hoofd had laten zitten, maar verder wist hij me kennelijk niets te vertellen, dus liep ik naar de plek waar mijn zus nu naast Camilla op haar hurken zat.

‘Goedemorgen, Debs,’ zei ik met een opgewektheid die ik helemaal niet voelde, en ik was niet de enige, want ze keek niet eens naar me omhoog.

‘In godsnaam, Dexter,’ zei ze. ‘Blijf verdomme uit de buurt, tenzij je iets echt goeds voor me hebt.’

‘Zo goed is het helemaal niet,’ zei ik. ‘Maar de kerel in de slaapkamer heet Franky. Dit hier is Manny Borque, die in verschillende bladen heeft gestaan.’

‘Hoe weet jij dat verdomme?’ vroeg ze.

‘Nou, het is een beetje lastig,’ zei ik, ‘maar ik kon wel eens een van de laatste mensen zijn geweest die deze vent in leven heeft gezien.’

Ze ging rechtop staan. ‘Wanneer,’ zei ze.

‘Zaterdagochtend. Rond halfelf. Precies daar.’ En ik wees naar de koffiekop die nog altijd op tafel stond. ‘Dat zijn mijn vingerafdrukken.’

Deborah keek me ongelovig aan en schudde haar hoofd. ‘Jij kénde deze kerel,’ zei ze. ‘Was hij een vriend van je?’

‘Hij zou de catering op mijn huwelijk doen,’ zei ik. ‘Hij schijnt er heel goed in te zijn.’

‘Uh-huh,’ zei ze. ‘Dus wat deed je hier op zaterdagochtend?’

‘Hij had de prijs verhoogd,’ zei ik. ‘Ik wilde die omlaag praten.’

Ze keek het appartement rond en wierp een blik uit het raam om naar het miljoenenuitzicht te kijken. ‘Wat vroeg hij?’ zei ze.

‘Vijfhonderd dollar per couvert,’ zei ik.

Ze draaide haar hoofd met een ruk om en keek me aan. ‘Godklote,’ zei ze. ‘Waarvoor?’

Ik haalde mijn schouders op. ‘Dat wilde hij niet vertellen en hij wilde ook niet zakken met de prijs.’

‘Vijfhonderd dollar per couvért?’ zei ze.

‘Is een beetje aan de hoge kant, vind je niet? Of moet ik zeggen wás een beetje aan de hoge kant?’

Deborah kauwde even zonder met haar ogen te knipperen op haar lip, toen greep ze me bij de arm en trok me bij Camilla vandaan. Ik kon nog steeds een kleine voet uit de keukendeuropening zien steken, waar de arme overledene zijn voortijdig einde had gevonden, maar Deborah leidde me ervandaan naar de andere kant van de kamer.

‘Dexter,’ zei ze, ‘zweer dat je deze kerel niet hebt vermoord.’

Zoals ik al eerder heb gezegd, heb ik geen echte emoties. Ik heb lang en hard geoefend om in bijna alle mogelijke situaties als een menselijk wezen te reageren, maar dit overviel me. Wat is de juiste gezichtsuitdrukking wanneer je door je zus van moord wordt beschuldigd? Shock? Woede? Ongeloof? Voor zover ik wist kwam dit in geen enkel handboek voor.

‘Deborah,’ zei ik. Niet bepaald intelligent, maar het was het enige wat ik kon bedenken.

‘Want bij mij kom je daar niet mee weg,’ zei ze. ‘Niet voor zoiets.’

‘Dat zou ik nooit doen,’ zei ik. ‘Dit is niet…’ Ik schudde mijn hoofd en ik vond het echt zo oneerlijk. Eerst heeft de Zwarte Ruiter me verlaten, en nu waren mijn zus en mijn vernuft klaarblijkelijk ook verdwenen. Alle ratten zwommen weg terwijl het puike schip Dexter langzaam onder de golven gleed.

Ik haalde diep adem en probeerde de bemanning te organiseren om te hozen. Deborah was de enige mens op aarde die wist wat ik werkelijk was, en ook al moest ze nog steeds aan het idee wennen, ik had gedacht dat ze de door Harry uiterst zorgvuldig gestelde grenzen begreep, en ook zou snappen dat ik die nooit zou overschrijden. Klaarblijkelijk had ik het mis. ‘Deborah,’ zei ik. ‘Waarom zou ik…’

‘Laat dat gelul maar zitten,’ snauwde ze. ‘We weten allebei dat je de gelegenheid had. Je was hier op het juiste moment. En je hebt een heel aardig motief, je wilde onder die vijftigduizend uitkomen. Dat, of ik ga geloven dat een of andere kerel in de gevangenis het heeft gedaan.’

Omdat ik een kunstmatig mens ben, is mijn hoofd meestal extreem helder, niet gehinderd door emoties. Maar ik had het gevoel dat ik door drijfzand probeerde te waden. Aan de ene kant was ik verbaasd en een beetje teleurgesteld dat ze dacht dat ik zulk rommelig werk zou afleveren; aan de andere kant wilde ik haar ervan verzekeren dat ik het niet had gedaan. En ik wilde zeggen dat als ik dit wel had gedaan, ze daar nooit achter gekomen zou zijn, maar dat leek me niet erg diplomatiek. Dus ik haalde nogmaals diep adem en hield het op: ‘Ik zweer het.’

Mijn zus keek me lang en indringend aan. ‘Ja, ja,’ zei ze.

Ze knikte uiteindelijk. ‘Oké,’ zei ze. ‘Ik zou als ik jou was de waarheid maar vertellen.’

‘Dat doe ik al,’ zei ik. ‘Ik heb dit niet gedaan.’

‘Uh-huh,’ zei ze. ‘Wie dan wel?’

Het is echt niet eerlijk, hè? Ik bedoel, deze hele toestand. Hier stond ik dan, mezelf nog steeds te verdedigen tegen een beschuldiging van moord – van mijn eigen pleegvlees en -bloed! – en tegelijk werd me gevraagd de misdaad op te lossen. Ik moest de geestelijke behendigheid wel bewonderen waarmee Deborah dat soort hersengymnastiek kon uithalen, maar ik wenste niets liever dan dat ze haar creatieve ideeën op iemand anders zou richten.

‘Ik weet niet wie dit heeft gedaan,’ zei ik. ‘En ik… er schieten me ook geen, eh, inzichten te binnen.’

Ze staarde me echt heel indringend aan. Was dit het moment om haar over de Zwarte Ruiter te vertellen, dat hij momenteel afwezig was? Er klotste een hele reeks ongemakkelijke sensaties door me heen, zoiets als een griepaanval. Waren dit soms emoties, die in reusachtige vloedgolven giftige modder tegen de weerloze kustlijn van Dexter aan beukten? Als dat zo was, was het geen wonder dat mensen zulke ellendige schepsels waren. Dit was afschuwelijk.

‘Luister, Deborah,’ zei ik nogmaals, terwijl ik mijn best deed te bedenken waar ik moest beginnen.

‘In godsnaam, ik luister al,’ zei ze. ‘Maar je zegt helemaal niets.’

‘Het is moeilijk onder woorden te brengen,’ zei ik. ‘Dat heb ik nog nooit gedaan.’

‘Dit zou een fantastisch moment zijn om ermee te beginnen.’

‘Ik, eh… ik heb dat ding binnen in me,’ zei ik, me ervan bewust dat ik als een complete idioot klonk en tegelijk een merkwaardige hitte naar mijn wangen voelde opstijgen.

‘Wat bedoel je,’ zei ze dwingend. ‘Heb je kanker?’

‘Nee, nee, het is… ik hoor, hm… Het vertelt me dingen,’ zei ik. Om de een of andere reden keek ik van Deborah weg. Er hing een foto van een naakte mannentorso aan de muur, ik keek Deborah opnieuw aan.

‘Jezus,’ zei ze. ‘Bedoel je dat je stemmen hoort? Jezus christus, Dex.’

‘Nee,’ zei ik. ‘Het is niet zoiets als stemmen horen. Niet precies.’

‘Wat dan wel, verdomme?’ zei ze.

Ik moest weer naar de naakte torso kijken, en toen slaakte ik een lange zucht voor ik weer naar Deborah kon kijken. ‘Wanneer ik een van die ingevingen krijg, weet je wel. Op een plaats delict,’ zei ik. ‘Dat komt omdat dat… ding me dat vertelt.’ Deborahs gezicht was verstard, compleet bewegingsloos, alsof ze naar een bekentenis over afgrijselijke daden luisterde, wat natuurlijk ook zo was.

‘Dus het vertélt je dat?’ zei ze. ‘Hé, iemand die denkt dat hij Batman is heeft dit gedaan.’

‘Min of meer,’ zei ik. ‘Gewoon, je weet wel. De kleine hints die ik vroeger kreeg.’

‘Vroeger kreeg.’

Ik moest weer de andere kant op kijken. ‘Het is weg, Deborah,’ zei ik. ‘Iets aan al dat Moloch-gedoe heeft het weggejaagd. Dat is nog nooit eerder gebeurd.’

Ze zei een hele poos niets en ik zag geen reden om voor mijn beurt te praten.

‘Heb je pap ooit over die stem verteld?’ zei ze ten slotte.

‘Dat hoefde niet,’ zei ik. ‘Hij wist het al.’

‘En nu zijn je stemmen weg,’ zei ze.

‘Eén stem maar.’

‘En daarom heb je me niets van dit alles verteld.’

‘Inderdaad.’

Deborah knarste zo luid met haar tanden dat ik het kon horen. Toen slaakte ze een diepe zucht zonder haar kaken van het slot te halen. ‘Of je staat tegen me te liegen,’ siste ze tegen me, ‘of je vertelt de waarheid en ben je een verdomde psycho.’

‘Debs…’

‘Welke wil je dat ik geloof, Dexter? Hè? Welke?’

Ik geloof niet dat ik sinds mijn adolescentie echt woede heb gevoeld, en het kon zijn dat ik zelfs toen niet in staat was om het echte werk te voelen. Maar nu de Zwarte Ruiter weg was en ik de helling afgleed naar onvervalste menselijkheid, vervaagden alle oude barrières tussen mij en het normale leven, en ik voelde nu iets wat heel erg dicht bij het echte werk moest zitten. ‘Deborah,’ zei ik, ‘als je me niet vertrouwt en je wilt denken dat ik dit heb gedaan, dan kan het me geen reet schelen wat je gelooft.’

Ze staarde me nors aan en voor de allereerste keer staarde ik nors terug.

Ten slotte zei ze: ‘Ik moet dit toch rapporteren. Officieel mag je voorlopig niet in de buurt komen.’

‘Ik zou niets liever willen,’ zei ik. Ze staarde me nog wat langer aan, trok een pruilmondje en keerde naar Camilla Figg terug. Ik keek nog even naar haar rug en liep toen naar de deur.

Het had werkelijk geen zin om te blijven rondhangen, vooral niet nu me officieel en onofficieel was verteld dat ik niet welkom was. Het zou aardig zijn te zeggen dat mijn gevoelens gekwetst waren, maar tot mijn verbazing was ik nog steeds te boos om op m’n teentjes getrapt te zijn. En eerlijk gezegd schrok ik er altijd al zo erg van dat iemand me werkelijk mocht dat het bijna een opluchting was te zien dat Deborah nu eens een verstandige houding aannam.

Allemaal goed en wel voor Dexter, maar om de een of andere reden voelde het niet als een heel grote overwinning toen ik naar de deur en de verbanning liep.

Ik wachtte op de lift toen ik door een schorre kreet werd overdonderd: ‘Hé!’

Ik draaide me om en zag een barse, heel boze oude man naar me toe rennen die sandalen droeg en zwarte sokken die bijna tot zijn knobbelige oude knieën kwamen. Hij had ook een flodderig short aan en een zijden shirt, zijn gezicht straalde volslagen gerechtvaardigde woede uit. ‘Zijn jullie van de politie?’ vroeg hij op hoge toon.

‘Niet allemaal,’ zei ik.

‘Hoe zit het verdomme met m’n krant?’ vroeg hij.

Wat zijn liften toch langzaam, hè? Maar ik probeerde echt beleefd te zijn toen het niet anders kon, dus ik glimlachte geruststellend naar de oude dwaas. ‘Vond u uw krant niet mooi?’ vroeg ik.

‘Ik heb mijn verdomde krant niet gekrégen!’ schreeuwde hij tegen me, terwijl hij lichtpaars werd van inspanning. ‘Ik heb gebeld en het aan jullie verteld, en het gekleurde meisje aan de telefoon zei dat ik de krant moest bellen! Ik zag dat die knul ’m stál en zij hangt gewoon op!’

‘Een knul heeft uw krant gestolen,’ zei ik.

‘Wat zei ik nou net, verdomme?’ zei hij en hij werd nu wat fel, waardoor het er bepaald niet prettiger op werd om op de lift te wachten. ‘Waar betaal ik goddomme belastingen voor, om haar dat te horen zeggen? En ze lachte me ook nog uit, godbetert!’

‘U zou een andere krant kunnen halen,’ zei ik kalmerend.

Dat leek hem niet te kalmeren. ‘Wat bedoel je, verdomme, een andere krant halen? Zaterdagochtend, in mijn pyjama, en ik zou een andere krant moeten halen? Waarom kunnen jullie geen boeven vangen?’

De lift maakte een gedempt ding-geluid om aan te kondigen dat hij eindelijk was gearriveerd, maar ik had er geen belangstelling meer voor, want ik moest aan iets denken. Zo nu en dan heb ik echt gedachten. De meeste halen het niet helemaal tot aan de oppervlakte, waarschijnlijk omdat ik een leven lang geprobeerd heb menselijk te lijken. Maar deze kwam langzaam omhoog, knapte als een gasbel in de modder en schoot glashelder mijn brein in. ‘Zaterdagochtend?’ zei ik. ‘Weet u nog hoe laat?’

‘Natuurlijk weet ik nog hoe laat! Dat heb ik ze verteld toen ik belde, halfelf op een zaterdagochtend, en die knul heeft mijn krant gestolen!’

‘Hoe weet u dat het een knul was?’

‘Omdat ik door het kijkgaatje heb gekeken, daarom!’ gilde hij tegen me. ‘Zou ik zonder te kijken de gang ingaan en jullie werk overnemen? Vergeet het maar?’

‘Als u “knul” zegt,’ zei ik, ‘hoe oud is die dan volgens u?’

‘Luister eens, meneer,’ zei hij, ‘voor mij is iedereen onder de zeventig een knul. Maar deze knul was misschien twintig, en hij had zo’n rugzak om die ze allemaal dragen.’

‘Kunt u die knul beschrijven?’ vroeg ik.

‘Ik ben niet blind,’ zei hij. ‘Hij gaat daar staan met mijn krant en hij had zo’n verdomde tattoo die ze tegenwoordig allemaal hebben, precies in zijn nek!’

Ik voelde stalen vingertjes over mijn rug en nek fladderen en wist het antwoord al, maar ik vroeg het toch. ‘Wat voor tattoo?’

‘Zo’n stom ding, een van die Jappen-symbolen. Hebben we de Jappen soms op hun flikker gegeven zodat wij hun auto’s kunnen kopen en hun verdomde krabbels op onze kinderen kunnen tatoeëren?’

Hij leek nu pas warm te lopen en terwijl ik hem werkelijk bewonderde omdat er op zijn leeftijd nog zoveel pit in hem zat, vond ik het tijd worden hem aan het bevoegde gezag over te dragen zoals dat door mijn zus werd vertegenwoordigd. En er kwam een kleine gloed van voldoening in me op, aangezien ze daarmee niet alleen een betere verdachte had dan de arme Gedepriveerde Dexter, maar ik zadelde haar ook nog op met deze charmante ouwe dwaas, als kleine strafmaatregel omdat ze me om te beginnen verdacht. ‘Kom mee,’ zei ik tegen de oude man.

‘Ik ga nergens heen,’ zei hij.

‘Wilt u niet met een echte rechercheur praten?’ zei ik en de uren die ik op mijn glimlach heb geoefend moeten hun vruchten hebben afgeworpen, want hij fronste zijn wenkbrauwen, keek om zich heen en zei toen: ‘Nou ja, oké,’ en hij volgde me helemaal terug naar waar Zus Agent Camilla Figg uitfoeterde.

‘Ik heb je gezegd weg te blijven,’ zei ze met alle hartelijkheid en charme die ik inmiddels van haar mocht verwachten.

‘Oké,’ zei ik. ‘Zal ik de getuige dan maar weer meenemen?’

Deborah opende haar mond, sloot hem weer en deed hem een paar keer open en dicht, alsof ze moest uitvinden hoe ze als een vis moest ademen.

‘Je kunt niet… het is niet… Godverdomme, Dexter,’ zei ze ten slotte.

‘Dat kan ik wel, het is wel zo en ik weet zeker dat hij dat zal doen,’ zei ik. ‘Maar in de tussentijd heeft deze oude heer iets interessants te vertellen.’

‘Wie denk je wel niet die je bent om mij oud te noemen?’ zei hij.

‘Dit is rechercheur Morgan,’ zei ik tegen hem. ‘Zij is hier de baas.’

‘Een meisje?’ snoof hij. ‘Geen wonder dat ze niemand kunnen vangen. Een meisjesrechercheur.’

‘Vertel haar over de rugzak,’ zei ik tegen hem. ‘En de tattoo.’

‘Welke tattoo?’ zei ze dwingend. ‘Waar hebben jullie het verdomme over?’

‘Wat een taal,’ zei de oude man. ‘Schaam je!’

Ik glimlachte naar mijn zus. ‘Babbel maar fijn verder,’ zei ik.

Загрузка...