14

De volgende dag bracht ik in opgefokte onzekerheid door, hopend dat de Ruiter zou terugkeren en er tegelijk zeker van dat dat niet zou gebeuren. Terwijl de dag zich voortsleepte, werd die akelige zekerheid groter en killer.

Er was een grote, onbestendige lege plek binnen in me en ik wist niet echt een manier om na te denken over of om te gaan met die gapende leegte, die ik nog nooit eerder had meegemaakt. Ik zou zeker niet willen beweren dat ik smart voelde, wat op mij altijd overkwam als een heel genotzuchtige ervaring, maar ik voelde me ongelooflijk onbehaaglijk en doorleefde de hele dag in een dikke stroop van verontrustende ontzetting.

Waar was mijn Ruiter heen gegaan, en waarom? Zou hij terugkomen? En door die vragen raakte ik onvermijdelijk in de put van een nog afschrikwekkender idee: wat was de Ruiter en waarom was hij om te beginnen naar mij toe gekomen?

Het was ietwat ontnuchterend te beseffen hoe verregaand ik mezelf had getypeerd door iets wat feitelijk niet mij was… of wel? Misschien was het hele personage van de Zwarte Ruiter niet meer dan de zieke conceptie van een beschadigde geest, een web dat was gesponnen om piepkleine sprankjes van een gefilterde werkelijkheid op te vangen en me te beschermen tegen de afschuwelijke waarheid over wat ik werkelijk ben. Dat zou kunnen. Ik ben goed bekend met de psychologische basisbeginselen, en ik heb een hele tijd vermoed dat ik ergens van koers ben geraakt. Prima, ik red het uitstekend zonder dat flintertje normale menselijkheid.

Tot nu dan. Maar plotseling was ik helemaal alleen daarbinnen en leken dingen lang niet zo vastomlijnd en zeker. En voor het eerst moest ik het echt weten.

Uiteraard krijg je maar in weinig banen betaald verlof voor zelfreflectie, zelfs niet als het om zoiets belangrijks gaat als vermiste Zwarte Ruiters. Nee, Dexter moest die beproeving zelf doorstaan. Zeker nu Deborah de zweep erover legde.

Gelukkig was het voornamelijk routine. De ochtend kamde ik met mijn collega-labratten Halperns appartement uit op zoek naar enig concreet overblijfsel van zijn schuld. Nog gelukkiger was het dat het bewijs zo overvloedig aanwezig was en er maar weinig echt werk overbleef.

Achter in zijn kast vonden we een sok met daarop een paar druppels bloed. Onder de bank lag een witte canvasschoen met net zo’n druppel. In een plastic zak in de badkamer lag een broek met een verschroeide boord. Als er een echt onderzoek nodig was geweest, weet ik niet zeker of ik dat naar mijn eigen hoge maatstaven had kunnen uitvoeren.

Goddank hoefde dat niet. Ik had nog nooit zo’n overvloed aan duidelijk en voor de hand liggend bewijs gezien bij iemand die toch een paar dagen de tijd had gehad om schoon te maken. Wanneer ik me aan mijn eigen kleine hobby te buiten ga, heb ik binnen enkele minuten alles spic en span en is er forensisch niets te vinden; Halpern had een paar dagen voorbij laten gaan zonder zelfs de meest elementaire voorzorgsmaatregelen te nemen. Het was bijna te gemakkelijk, en toen we zijn auto controleerden, liet ik ‘bijna’ maar weg. Op de armleuning tussen de beide stoelen was duidelijk een duimafdruk geronnen bloed te zien.

Natuurlijk was het nog altijd mogelijk dat ons labwerk zou aantonen dat het kippenbloed was en dat Halpern zich had overgegeven aan een onschuldig tijdverdrijf, misschien als amateurpoelier. Maar om de een of andere reden twijfelde ik daaraan. Ogenschijnlijk was het overduidelijk dat Halpern heel onvriendelijk voor iemand was geweest.

Maar de knagende, aan me trekkende gedachte dat het te gemakkelijk was, was overweldigend. Hier klopte iets niet. Maar aangezien ik geen Ruiter had die me de goede kant op stuurde, hield ik het voor mezelf. Hoe dan ook, het zou wreed zijn Deborahs opgetogen ballon door te prikken. Ze gloeide bijna van tevredenheid toen de resultaten binnenkwamen en Halpern steeds meer onze krankzinnige vangst van de dag was.

Deborah neuriede zelfs toen ze me meesleurde naar Halperns ondervraging, waardoor mijn onbehaaglijke gevoel naar een volgend niveau werd getild. Ik zag haar de kamer binnengaan waar Halpern zat te wachten. Ik kon me niet herinneren wanneer ik haar voor het laatst zo gelukkig had gezien. Ze vergat zelfs haar eeuwige afkeurende gezichtsuitdrukking. Dat was heel verontrustend, de natuurwetten werden compleet geweld aangedaan, alsof iedereen op de I-95 plotseling had besloten langzaam en voorzichtig te gaan rijden.

‘Nou, Jerry,’ zei ze opgewekt toen we op onze stoelen tegenover Halpern hadden plaatsgenomen. ‘Wil je over die twee meisjes praten?’

‘Er valt niets te praten,’ zei hij. Hij was heel bleek, bijna groenig, maar hij zag er heel wat vastberadener uit dan toen we hem binnenbrachten. ‘Je vergist je,’ zei hij. ‘Ik heb niks gedaan.’

Deborah keek me glimlachend aan en schudde haar hoofd. ‘Hij heeft niks gedaan,’ zei ze gelukzalig.

‘Het zou kunnen,’ zei ik. ‘Iemand anders kan de bebloede kleren in zijn appartement hebben gelegd terwijl hij naar Letterman zat te kijken.’

‘Is dat inderdaad gebeurd, Jerry?’ zei ze. ‘Heeft iemand anders die bebloede kleren in je huis gelegd?’

Hij werd zo mogelijk nog groener. ‘Welke… bebloede… waar hebben jullie het over?’

Ze glimlachte naar hem. ‘Jerry. We hebben een broek met bloed gevonden. Dat komt overeen met het bloed van het slachtoffer. We hebben een schoen en sok gevonden, zelfde verhaal. En we hebben een bebloede vingerafdruk in je auto aangetroffen. Jouw vingerafdruk, hun bloed.’ Deborah leunde in haar stoel achterover en sloeg haar armen over elkaar. ‘Schudt dat je herinnering wat op, Jerry?’

Halpern was tijdens het relaas van Deborah met zijn hoofd gaan schudden en dat bleef hij doen, alsof het een rare, onbewuste reflex was. ‘Nee,’ zei hij. ‘Nee. Dat is zelfs niet… Nee.’

‘Nee, Jerry?’ zei Deborah. ‘Wat betekent dat, nee?’

Hij schudde nog steeds zijn hoofd. Een druppel zweet vloog er af en plofte op de tafel, en ik hoorde dat hij heel erg zijn best deed om te ademen. ‘Alsjeblieft,’ zei hij. ‘Dit is krankzinnig. Ik heb niks gedaan. Waarom… Dit is puur Kafka, ik heb niks gedaan.’

Deborah wendde zich tot mij en trok een wenkbrauw op. ‘Kafka?’ zei ze.

‘Hij denkt dat hij een kakkerlak is,’ zei ik tegen haar.

‘Ik ben maar een domme smeris, Jerry,’ zei ze. ‘Ik weet niks van Kafka. Maar ik weet wel wat hard bewijs is als ik het zie. En weet je wat, Jerry? Je hele appartement zit er vol mee.’

‘Maar ik heb niks gedáán,’ smeekte hij.

‘Oké,’ zei Deborah schouderophalend. ‘Dan moet je me even helpen. Hoe komen al die spullen dan in je huis?’

‘Dat heeft Wilkins gedaan,’ zei hij en hij keek verbaasd, alsof iemand anders het had gezegd.

‘Wilkins?’ zei Deborah en ze keek mij aan.

‘De professor uit de kamer naast jou?’ vroeg ik.

‘Ja, inderdaad,’ zei Halpern, en plotseling kwam hij op stoom en leunde naar voren. ‘Het was Wilkins… Dat kan niet anders.’

‘Wilkins heeft het gedaan,’ zei Deborah. ‘Hij heeft jouw kleren aangetrokken, de meisjes vermoord en toen de kleren weer in je appartement teruggelegd.’

‘Ja, zo is het.’

‘Waarom zou hij dat doen?’

‘We komen beiden in aanmerking voor een vaste aanstelling,’ zei hij. ‘Slechts een van ons krijgt die.’

Deborah staarde naar hem alsof hij had voorgesteld naakt te gaan dansen. ‘Vaste aanstelling,’ zei ze ten slotte en er klonk verbazing in haar stem door.

‘Inderdaad,’ zei hij verdedigend. ‘Dat is het belangrijkste moment in elke academische carrière.’

‘Belangrijk genoeg om er een moord voor te plegen?’ vroeg ik.

Hij staarde naar een vlekje op de tafel. ‘Het was Wilkins,’ zei hij.

Deborah staarde hem een volle minuut aan, met de uitdrukking van een liefhebbende tante die naar haar lievelingsneef kijkt. Hij keek haar een paar seconden aan, knipperde met zijn ogen, sloeg zijn ogen neer naar de tafel, keek mij aan en daarna weer naar de tafel. Toen de stilte aanhield, keek hij uiteindelijk Deborah aan. ‘Oké, Jerry,’ zei ze. ‘Als je niet beter kunt dan dit, wordt het denk ik tijd dat je je advocaat belt.’

Hij gaapte haar aan, maar leek niet in staat ook maar iets te zeggen, dus Deborah stond op en liep naar de deur, en ik ging achter haar aan.

‘We hebben ’m,’ zei ze in de gang. ‘Die klootzak is er gloeiend bij. Game, set, point.’

En ze was zo overduidelijk vrolijk dat ik me er niet van kon weerhouden te zeggen; ‘Als hij het inderdaad was.’

Ze straalde gewoon naar me. ‘Natuurlijk was hij het, Dex. Jezus, haal jezelf niet zo naar beneden. Je hebt geweldig werk verricht, en voor deze ene keer hebben we die vent meteen te pakken.’

‘Dat zal dan wel,’ zei ik.

Ze hield haar hoofd een beetje schuin en staarde me aan, nog altijd met die opperste zelfvoldane, meesmuilende glimlach op haar gezicht. ‘Wat is er, Dex,’ zei ze. ‘Zit je onderbroek in de knoop vanwege de trouwerij?’

‘Er is niets aan de hand,’ zei ik. ‘Het leven op aarde is nooit eerder zo volslagen harmonieus en bevredigend geweest. Ik vind alleen…’ En toen aarzelde ik, omdat ik eigenlijk niet wist wat ik vond. Ik had alleen dit onwrikbare en onredelijke gevoel dat er iets niet klopte.

‘Ik weet het, Dex,’ zei ze met zo’n vriendelijke stem waardoor het op de een of andere manier nog erger werd. ‘Het lijkt veel te gemakkelijk, hè? Maar denk eens aan al die shit waar we elke dag bij elke andere zaak doorheen moeten. Het is toch redelijk dat we er zo nu en dan een makkie aan hebben, vind je niet?’

‘Ik weet het niet,’ zei ik. ‘Dit vóélt gewoon niet goed.’

Ze snoof. ‘Met de hoeveelheid bewijs die we tegen deze kerel hebben, interesseert het niemand ene moer hoe het vóélt, Dex,’ zei ze. ‘Waarom fleur je niet een beetje op en geniet je er niet van dat je vandaag goed werk hebt geleverd?’

Dat was vast een uitstekend advies, maar ik kon het niet opvolgen. Zelfs al was er geen vertrouwde fluistering die me bij mijn aanwijzingen hielp, ik moest er iets van zeggen. ‘Hij gedraagt zich niet alsof hij liegt,’ zei ik, nogal zwakjes.

Deborah haalde haar schouders op. ‘Hij is gestoord. Niet mijn probleem. Hij heeft het gedaan.’

‘Maar als hij op een of andere manier psychotisch is, waarom zou dat er dan plotseling zomaar uitbarsten? Ik bedoel, hij is ergens in de dertig, en dit is de eerste keer dat hij iets heeft gedaan? Het klopt niet.’

Ze klopte me werkelijk op de schouder en glimlachte nogmaals. ‘Goed punt, Dex. Ga lekker achter je computer zitten en trek zijn achtergrond na. Ik durf te wedden dat we iets vinden.’ Ze keek op haar horloge. ‘Dat kun je meteen na de persconferentie doen, oké? Kom mee, ik mag niet te laat zijn.’

En ik volgde haar plichtsgetrouw, me afvragend hoe ik mezelf altijd vrijwillig met extra werk leek op te zadelen.

Deborah had zowaar de onschatbare gunst toebedeeld gekregen dat ze tijdens een persconferentie het woord mocht voeren, iets wat hoofdinspecteur Matthews niet lichtvaardig uit handen gaf. Het was haar eerste als leidinggevende rechercheur van een grote zaak, die gepaard ging met zijn eigen mediacircus, en ze had zich duidelijk voorbereid op hoe ze in het avondnieuws moest overkomen en wat ze moest zeggen. Ze deed haar glimlach af en verder elk ander spoortje emotie, en sprak vlakke zinnen in perfecte smeristaal. Alleen iemand die haar zo goed kende als ik zag haar enorme blijdschap, die zo helemaal niet bij haar paste, achter haar uitgestreken gezicht opborrelen.

Dus ging ik achter in de ruimte staan en keek toe hoe mijn zus een serie schitterende, werktuiglijke verklaringen toevoegde aan haar overtuiging dat ze een verdachte van de gruwelijke universiteitsmoorden had gearresteerd, en zodra ze wist of hij schuldig was, zouden haar dierbare mediavrienden de eersten zijn die dat te horen kregen. Ze was duidelijk trots en gelukkig, en het was puur gemeen van me geweest om zelfs maar aan te stippen dat er met Halperns schuld iets niet helemaal klopte, vooral omdat ik niet wist wat dat dan mocht zijn… zelfs óf hij wel schuldig was.

Ze had bijna zeker gelijk… Halpern had het gedaan en ik was stom en humeurig, uit het lood geslagen, puur omdat mijn Ruiter was verdwenen. De echo van zijn afwezigheid gaf me een onbehaaglijk gevoel, niet de twijfel aan een verdachte in een zaak die me sowieso totaal niets zei. Dat moest bijna wel…

Opnieuw dat bijna. Tot nu toe had mijn leven uit absoluutheden bestaan, ik had geen ervaring met ‘bijna’, en het was verwarrend, diep verontrustend dat die zekere stem er niet was om me zonder die aarzelingen of twijfels te vertellen wat wat was. Ik begon me te realiseren hoe hulpeloos ik was zonder de Zwarte Ruiter. Zelfs in mijn dagelijks werk was niets meer simpel.

Terug in mijn kantoortje ging ik op mijn stoel zitten en leunde met gesloten ogen achterover. Is daar iemand? vroeg ik hoopvol. Niemand. Slechts een lege plek die pijn was gaan doen nadat de verstomde verbazing wegebde. Nu ik niet meer door mijn werk werd afgeleid, stond niets me meer in de weg om me in zelfmedelijden onder te dompelen. Ik was alleen in een donkere, gemene wereld vol verschrikkelijke dingen zoals ikzelf. Tenminste, ikzelf zoals ik vroeger was.

Waar was de Ruiter heen gegaan en waarom? Als hij werkelijk door iets was weggejaagd, wat was dat dan? Waardoor kon iets wat voor de duisternis leefde worden afgeschrikt, iets wat pas werkelijk tot leven kwam wanneer de messen werden geslepen?

En daarmee kwam er een heel nieuwe, uitermate onwelkome gedachte in me op: als dit hypothetische iets de Ruiter had weggejaagd, was dat dan met hem meegegaan in ballingschap? Of snuffelde het nog steeds aan mijn spoor? Was ik in gevaar zonder dat ik mezelf kon beschermen, zonder te weten of er een dodelijke dreiging achter me zat tot zijn kwijl daadwerkelijk in mijn nek drupte?

Ik heb altijd gehoord dat het goed is om nieuwe ervaringen mee te maken, maar deze was een pure marteling. Hoe meer ik erover nadacht, hoe minder ik begreep van wat er met me gebeurde, en hoe meer het pijn deed.

Nou, er was één zekere remedie tegen ellende, en dat was keihard aan iets volkomen zinloos werken. Ik wendde m’n gezicht naar de computer en ging aan de gang.

Binnen een paar minuten lag het hele leven en de geschiedenis van dr. Gerald Halpern, PhD, voor me open. Uiteraard was het iets lastiger dan simpelweg Halperns naam te googelen. Je had bijvoorbeeld de kwestie van de beschermde rechtbankgegevens, het kostte me bijna vijf volle minuten om die te openen. Maar toen ik dat had gedaan, was dat zeker de moeite waard, en ik merkte dat ik dacht: wel, wel, wel… En omdat ik op dat moment treurig in m’n eentje binnen zat en niemand mijn peinzende opmerkingen kon horen, zei ik het ook hardop. ‘Wel, wel, wel,’ zei ik.

De gegevens van de kinderbescherming waren al interessant genoeg, niet omdat ik een band met Halpern voelde wegens mijn eigen ouderloze verleden. Het tehuis en de familie die ik bij Harry, Doris en Deborah had gevonden waren meer dan toereikend geweest, in tegenstelling tot Halpern, die van pleeggezin naar pleeggezin was gesleurd totdat hij uiteindelijk op de Syracuse-universiteit was beland.

Veel interessanter was echter het dossier dat zonder bevelschrift niet mocht worden geopend, een gerechtsbevel en een stenen tablet regelrecht uit Gods hand. En toen ik het voor een tweede keer had doorgelezen, reageerde ik zelfs nog diepzinniger. ‘Wel, wel, wel, wél,’ zei ik, enigszins verontrust door de manier waarop de woorden van de muren van mijn kantoortje afketsten. En aangezien diepzinnige onthullingen in aanwezigheid van publiek altijd dramatischer worden, pakte ik de telefoon en belde mijn zus.

Binnen een paar minuten schoof ze mijn kantoor in en ging op de klapstoel zitten. ‘Wat heb je ontdekt?’ vroeg ze.

‘Dr. Gerald Halpern heeft Een Verleden,’ zei ik, de hoofdletters zorgvuldig benadrukkend zodat ze niet over het bureau zou springen en me omhelzen.

‘Ik wist ’t,’ zei ze. ‘Wat heeft-ie gedaan?’

‘Het gaat niet zozeer om wat hij heeft gedaan,’ zei ik. ‘Op dit punt gaat het er meer om wat hem is aangedaan.’

‘Hou op met eromheen te draaien,’ zei ze. ‘Waar gaat het over?’

‘Om te beginnen is hij kennelijk een wees.’

‘Kom op, Dex, stop daarmee.’

Ik stak een hand op in een poging haar te kalmeren, maar dat lukte duidelijk niet zo goed, want ze begon met haar knokkels op het bureau te tikken. ‘Ik probeer een subtiel doek te schilderen, zus,’ zei ik.

‘Schilder sneller,’ zei ze.

‘Oké. Halpern verdween in de provincie New York in de jeugdzorg toen ze hem in een doos onder de snelweg aantroffen, waar hij leefde. Ze achterhaalden zijn ouders, die helaas door recent en onaangenaam geweld om het leven waren gekomen. Kennelijk hadden ze dat geweld zonder meer verdiend.’

‘Wat bedoel je, verdomme?’

‘Zijn ouders verhoerden hem aan pedofielen,’ zei ik.

‘Jezus’ zei Deborah, en ze was duidelijk een beetje geschokt. Zelfs naar Miami’s maatstaven ging dit wat te ver.

‘En Halpern weet daar niets meer van. Volgens het dossier krijgt hij onder stress black-outs. Dat klopt wel. De black-outs waren waarschijnlijk een geconditioneerde reactie op het herhaalde trauma,’ zei ik. ‘Dat gebeurt soms.’

‘Nou, verdomme,’ zei Deborah, en inwendig prees ik haar elegantie. ‘Dus hij vergeet shit. Je moet toegeven dat dat in het plaatje past. Het meisje probeert hem voor verkrachting te laten opdraaien, en hij maakt zich al zorgen over zijn vaste benoeming… dus raakt hij gestrest en vermoordt haar zonder het te weten.’

‘Nog een paar andere dingen,’ zei ik en ik geef toe dat ik misschien meer dan nodig van het dramatische moment genoot. ‘Om te beginnen, de dood van zijn ouders.’

‘Wat is daarmee?’ vroeg ze, duidelijk niet gehinderd door welk theatraal plezier dan ook.

‘Hun hoofd was afgehakt,’ zei ik. ‘En daarna was het huis in de fik gestoken.’

Deborah ging rechtop zitten. ‘Shit,’ zei ze.

‘Dat vond ik nou ook.’

‘Godverdomme, dat is geweldig, Dex,’ zei ze. ‘Hij is de klos.’

‘Nou,’ zei ik, ‘het past absoluut in het patroon.’

‘Als je dat verdomme maar weet,’ zei ze. ‘Dus hij heeft zijn ouders vermoord?’

Ik haalde mijn schouders op. ‘Ze konden niets bewijzen. Als ze dat hadden gekund, dan was Halpern onder toezicht gesteld. Het was zo gewelddadig dat niemand kon geloven dat een kind dat had gedaan. Maar ze zijn er behoorlijk zeker van dat hij erbij was en in elk geval heeft gezien wat er is gebeurd.’

Ze keek me indringend aan. ‘Wat is daar mis mee? Denk je nog steeds dat hij het niet heeft gedaan? Ik bedoel, heb je nog steeds van die voorgevoelens?’

Dat stak heel wat meer dan zou moeten, en ik deed even mijn ogen dicht. Er was nog altijd niets, behalve duisternis en leegte. Mijn beroemde ingevingen waren uiteraard gebaseerd op dingen die me door de Zwarte Ruiter werden ingefluisterd en nu hij er niet was, kon ik me nergens op baseren. ‘De laatste tijd heb ik niet zoveel ingevingen,’ gaf ik toe. ‘Maar hiermee zit me gewoon iets dwars. Het is alleen…’

Ik opende mijn ogen en Deborah staarde me aan. Vandaag zat er voor het eerst iets in haar gezichtsuitdrukking wat verder ging dan bruisend geluk, en even dacht ik dat ze me zou vragen wat dat dan betekende en of het wel goed met me was. Ik had geen idee wat ik zou zeggen als ze dat inderdaad deed, aangezien de Zwarte Ruiter niet iets was waar ik ooit over had gepraat en ik werd uitermate ongemakkelijk bij de gedachte dat ik het over zoiets intiems moest gaan hebben.

‘Ik weet het niet,’ zei ik zwakjes. ‘Het klopt gewoon niet.’

Deborah glimlachte vriendelijk. Ik had me meer op m’n gemak gevoeld als ze tegen me had gesnauwd en me had gezegd dat ik kon opsodemieteren, maar ze glimlachte, reikte met haar hand over het bureau en klopte ermee op de mijne. ‘Dex,’ zei ze zachtjes, ‘dit harde bewijs is meer dan genoeg. Zijn achtergrond klopt. Het motief klopt. Je geeft toe dat je niet een van je… ingevingen hebt.’ Ze hield haar hoofd schuin en glimlachte nog steeds, waardoor ik me nog minder op m’n gemak voelde. ‘Deze klopt als een bus, broertje van me. Wat je ook dwarszit, pin dat niet hierop vast. Hij heeft het gedaan, we hebben ’m te pakken en klaar is Kees.’ Ze liet mijn hand los voordat een van ons in tranen zou uitbarsten. ‘Maar over jou maak ik me wel wat zorgen.’

‘Met mij gaat het prima,’ zei ik en zelfs in mijn oren klonk dat leugenachtig.

Deborah keek me lange tijd aan en stond toen op. ‘Oké,’ zei ze. ‘Maar ik ben er als je me nodig hebt.’ En ze draaide zich om en liep weg.

Op de een of andere manier wist ik me door de grijze soep van de rest van de dag heen te slepen en aan het eind daarvan wist ik ook nog helemaal naar Rita’s huis te komen, waar de soep opstijfde tot een vleesstolsel van zintuiglijk gemis. Ik weet niet wat we ’s avonds hebben gegeten of wat iemand heeft gezegd. Het enige waar ik mezelf toe kon brengen, was luisteren naar een geluid of de Zwarte Ruiter weer naar binnen snelde, en dat geluid kwam niet. En dus zwom ik op de automatische piloot de avond door en ging uiteindelijk naar bed, nog altijd volledig verzonken in een Doffe Lege Dexter.

Ik was heel erg verbaasd toen ik het ontdekte, maar voor mensen is slaap geen automatisch gegeven, zelfs niet voor de semi-mens die ik aan het worden was. Mijn oude ik, Dexter van de Duisternis, kon altijd perfect slapen, met het grootste gemak; hij ging eenvoudigweg liggen, sloot zijn ogen en dacht: een, twee, drie START. Presto, slaap-o.

Maar zo gelukkig was Nieuwe Dummy Dexter niet.

Ik gooide me om, ik draaide, ik beval mijn beklagenswaardige zelf om zonder dralen onmiddellijk in slaap te vallen, en dat alles haalde niets uit. Ik kon niet slapen. Ik kon alleen maar met wijd open ogen liggen en me afvragen waarom.

En terwijl de nacht zich voortsleepte, gold hetzelfde voor die verschrikkelijke, akelige introspectie. Had ik mezelf m’n hele leven voor de gek gehouden? Stel dat ik niet de Drieste Hakkende Dexter was met zijn Slimme Sidekick de Ruiter? Sterker nog, stel dat ik eigenlijk maar een Duistere Chauffeur was, die in een klein kamertje in het grote huis mocht wonen en in ruil daarvoor zijn meester naar diens afspraken moest rijden? En als mijn diensten niet langer nodig waren, wat was ik dan nu, nu de baas was verhuisd? Wie was ik als ik mij niet meer was?

Het was geen gelukkige gedachte en ik werd er niet blij van. Ik kon er ook niet van slapen. Aangezien ik me al zonder uitgeput te raken uitputtend had omgegooid en omgedraaid, concentreerde ik me nu op rollen en stampen, met hetzelfde resultaat. Maar ten slotte, rond halfvier ’s nachts, had ik waarschijnlijk de juiste combinatie van zinloze bewegingen te pakken en viel ik eindelijk in een lichte, onrustige slaap.

Ik werd wakker van het geluid en de geur van gebakken bacon. Ik keek op de klok, het was twee over halfnegen, ik slaap nooit tot zo laat uit. Maar het was dan ook zaterdagochtend. Rita had me in mijn ellendige bewusteloosheid laten door dommelen. En nu zou ze mijn terugkeer naar het land der wakkeren belonen met een royaal ontbijt. Joepie.

Maar het ontbijt nam inderdaad wel iets van mijn bitterheid weg. Het is heel moeilijk om een echt goed gevoel van een diepe depressie en dat je compleet waardeloos bent vast te houden als je je buikje rond hebt gegeten, en ik gaf het halverwege een verrukkelijke omelet dan ook op.

Cody en Astor waren natuurlijk al uren op. Op zaterdagochtend mochten ze onbeperkt televisiekijken en meestal maakten ze daar misbruik van door naar een serie tekenfilms te kijken die vóór de ontdekking van lsd absoluut onmogelijk was geweest. Ze merkten niet eens dat ik op weg naar de keuken langs hen wankelde, en ze bleven gekluisterd aan een beeld van pratend keukengerei terwijl ik mijn ontbijt verorberde, een laatste kop koffie nam en besloot om het leven nog één dag de kans te geven zich weer te gaan gedragen.

‘Beter?’ vroeg Rita toen ik mijn koffiemok neerzette.

‘Het was een heerlijke omelet,’ zei ik. ‘Bedankt.’

Ze glimlachte en veerde uit haar stoel op om me een vluchtige kus op de wang te geven voordat ze de borden in de gootsteen zette en ze begon af te wassen. ‘Je weet toch nog wel dat je hebt gezegd dat je Cody en Astor vanochtend ergens mee naartoe zou nemen?’ zei ze boven het geluid van het stromende water uit.

‘O ja?’

‘Dexter, je weet dat ik vanochtend een passessie heb. Mijn trouwjurk. Dat heb ik je weken geleden al gezegd, en je zei dat het prima was, dat jij voor de kinderen zou zorgen terwijl ik naar Susan zou gaan om te passen, en daarna moet ik echt naar de bloemist om de bloemen uit te kiezen, zelfs Vince heeft aangeboden om me te helpen met die… hij zegt dat hij een vriend heeft?’

‘Dat betwijfel ik,’ zei ik, en ik dacht aan Manny Borque. ‘Vince niet.’

‘Maar ik heb ervoor bedankt. Ik hoop dat dat niet erg is?’

‘Nee hoor,’ zei ik. ‘We kunnen maar één huis verkopen om dingen te betalen.’

‘Ik wil Vince’ gevoelens niet kwetsen en ik weet zeker dat zijn vriend geweldig is, maar ik haal al eeuwen bloemen bij Hans en hij zou ontroostbaar zijn als ik voor de trouwerij ergens anders heen ging.’

‘Oké,’ zei ik, ‘ik neem de kinderen wel mee.’

Ik had gehoopt de kans te krijgen om wat serieuze tijd aan mijn eigen persoonlijke narigheid te wijden en een manier te vinden om het probleem van de afwezige Ruiter aan te pakken. Nu dat niet doorging, was het leuk geweest om gewoon een beetje te ontspannen, misschien zelfs wat kostbare slaap in te halen die ik de afgelopen nacht te kort was gekomen, dat was immers een heilig recht.

Het was tenslotte zaterdag. Veel zeer respectabele religies en vakbewegingen staan erom bekend dat ze aanraden om de zaterdag aan ontspanning en persoonlijke groei te besteden, even weg te zijn van het hectische rumoer en te genieten van een welverdiende rust en verstrooiing. Maar tegenwoordig was Dexter min of meer een familieman, waardoor alles anders wordt, en dat was ik nu aan het ontdekken. En omdat Rita voor de huwelijksvoorbereidingen als een tornado met blonde pony alle kanten opvloog, was ik duidelijk verplicht om Cody en Astor bij elkaar te vegen en ze uit dat pandemonium mee te nemen naar de wijkplaats van door de maatschappij goedgekeurde activiteiten die geschikt zijn voor het creëren van een emotionele band tussen volwassene en kind.

Na een zorgvuldige afweging van mijn mogelijkheden koos ik voor het Miami Museum voor Science en het Planetarium. Daar zou het vast zwart zien van de gezinnen, waardoor ik mijn dekmantel kon vasthouden en tegelijk een begin met hun vermomming kon maken. Aangezien ze van plan waren om het Duistere Pad te betreden, moesten ze van begin af aan het besef krijgen dat hoe minder normaal iemand is, het des te belangrijker is om normaal te lijken.

En voor ons alle drie leek het de normaalste zaak van de wereld wanneer ze met Liefhebbende Daddy Dexter naar het museum gingen. Het gaf er een cachet aan dat het officieel Goed voor Ze was, een heel groot voordeel, ook al wrongen ze zich bij dat idee in nog zoveel bochten.

Dus laadde ik ons drieën in mijn auto en reed in noordelijke richting de US 1 op, nadat ik de wervelende Rita had beloofd dat we vóór het avondeten veilig thuis zouden zijn. Ik reed door Coconut Grove en draaide vlak voor de Rickenbacker Causeway het parkeerterrein van het museum in kwestie op. Maar we gingen niet zonder slag of stoot het museum in. Cody stapte op het parkeerterrein uit en bleef daar simpelweg staan. Astor keek hem even aan en draaide zich toen naar mij. ‘Waarom moeten we daarin?’ vroeg ze.

‘Daar kun je wat van leren,’ zei ik tegen haar.

‘Jak,’ zei ze en Cody knikte.

‘Het is belangrijk dat we samen tijd doorbrengen,’ zei ik.

‘In een muséum?’ zei Astor op dwingende toon. ‘Dat is pathétisch.’

‘Wat een mooi woord,’ zei ik. ‘Waar heb je dat opgepikt?’

‘We gaan daar níét naar binnen,’ zei ze. ‘We willen iets dóén.’

‘Zijn jullie ooit in dit museum geweest?’

‘Nee,’ zei ze, terwijl ze het woord in drie verachtelijke lettergrepen sneed zoals alleen een tienjarig meisje dat kan.

‘Nou, je zou versteld staan,’ zei ik. ‘Misschien leer je nog eens wat.’

‘We willen niet wat leren,’ zei ze. ‘Niet in een muséum.’

‘Wat zou je dan willen leren, denk je?’ vroeg ik en zelfs ik was onder de indruk dat ik als een geduldige volwassene klonk.

Astor trok een gezicht. ‘Dat weet je best,’ zei ze. ‘Je zei dat je ons dingen zou laten zien.’

‘Hoe weet je dat ik dat niet ga doen?’

Ze keek me even onzeker aan en wendde zich toen tot Cody. Wat ze ook tegen elkaar zeiden, woorden kwamen er niet aan te pas. Toen ze zich een ogenblik later weer naar mij toe draaide, was ze een en al zakelijkheid, volkomen zelfverzekerd. ‘Geen sprake van,’ zei ze.

‘Wat weten jullie van de dingen die ik jullie ga laten zien?’

‘Déxter,’ zei ze. ‘Waarom hebben we je anders gevraagd het ons te laten zien?’

‘Omdat jullie er niets van weten en ik wel.’

‘Duh-uh.’

‘Jullie opleiding begint in dat gebouw,’ zei ik met mijn ernstigste gezicht. ‘Volg me en leer.’ Ik keek ze even aan, zag dat ze onzekerder werden, toen draaide ik me om en liep naar het museum. Misschien was ik gewoon chagrijnig door een slechte nachtrust, en ik wist niet zeker of ze achter me aan kwamen, maar ik moest meteen de grondregels bepalen. Ze moesten het op mijn manier doen, net zoals ik lang geleden was gaan begrijpen dat ik naar Harry moest luisteren en het op zijn manier moest doen.

Загрузка...