De orkaan draaide op het laatste moment naar het noorden en raakte ons uiteindelijk alleen met een hoop regen en weinig wind. Het oog van de storm passeerde ver ten noorden van Toro Key, en Cody, Astor en ik brachten de rest van de nacht door in de elegante kamer, hadden onszelf ingesloten met de bank tegen een deur aan de voorkant en een grote, rijkelijk gestoffeerde stoel voor de andere. Met de telefoon die ik in de kamer vond belde ik Deborah, en daarna maakte ik achter de bar een klein bed van kussens, met de gedachte dat het dikke mahoniehout extra bescherming bood mocht dat nodig zijn.
Dat was niet zo. Ik zat de hele nacht op met mijn geleende pistool, hield de deuren in de gaten, hield de slapende kinderen in de gaten. En aangezien niemand ons kwam storen, was dat werkelijk niet genoeg om een volwassen brein wakker te houden, dus begon ik te piekeren.
Ik dacht erover na wat ik tegen Cody zou zeggen wanneer hij wakker werd. Toen hij het mes in de oude man had gestoken, was alles veranderd. Wat hij ook dacht, het feit dat hij dit had gedaan betekende nog niet dat hij er klaar voor was. Eigenlijk had hij de zaken ingewikkelder gemaakt voor zichzelf. Het zou een lang, moeilijk pad voor hem worden, en ik wist niet of ik goed genoeg was om hem daarop te houden. Ik was Harry niet, kwam nog niet in de buurt bij Harry. Harry had op liefde gedraaid en ik had een volslagen ander besturingssysteem.
En wat was dat nu? Wat was Dexter zonder Duisternis?
Hoe kon ik sowieso nog op een leven hopen, laat staan de kinderen leren hoe ze moesten leven, met een inwendig gapend grijs vacuüm? De oude man had gezegd dat de Ruiter terug zou komen als ik maar genoeg pijn leed. Moest ik mezelf fysiek martelen om hem naar huis te roepen? Hoe kon dat nou? Ik had een brandende broek aangehad terwijl ik zag hoe Astor bijna in het vuur was gegooid, en dat was niet genoeg geweest om de Ruiter terug te brengen.
Ik had nog steeds geen antwoorden toen Deborah bij dageraad met het SWAT-team en Chutsky arriveerde. Ze vonden niemand meer op het eiland en geen aanwijzingen waar ze naartoe waren gegaan. De lijken van de oude man, Wilkins en Starzak kregen een label en werden in een zak gestopt, en we klommen allemaal in de grote kustwachthelikopter die ons naar het vasteland terugbracht. Cody en Astor vonden het natuurlijk prachtig, hoewel ze er schitterend in slaagden te doen alsof ze niet onder de indruk waren. En nadat ze door een huilende Rita waren overspoeld met knuffels en er bij de anderen de algemene gelukkige sfeer heerste dat een klus goed was afgerond, ging het leven door.
Zomaar: het leven ging door. Er gebeurde niets nieuws, binnen in mij was niets opgelost en er deden zich geen nieuwe vingerwijzingen voor. Het was eenvoudigweg een terugkeren naar een opdringerig, doodordinair bestaan dat me meer vermaalde dan alle fysieke pijn in de wereld kon veroorzaken. Misschien had de oude man gelijk gehad… misschien was ik een doling geweest. Maar zelfs dat was ik niet meer.
Ik voelde me leeggelopen. Niet alleen maar leeg, maar op de een of andere manier áfgemaakt, alsof alles wat ik in deze wereld nog te doen had al gedaan was, en mijn lege huls was achtergelaten om op de herinneringen verder te teren.
Ik hunkerde nog altijd naar een antwoord op die eigen afwezigheid die me zo dwarszat, en dat kreeg ik nog steeds niet. Het zag er nu naar uit dat ik dat nooit zou krijgen. Ik was zo verdoofd dat ik nooit voldoende pijn kon voelen om de Zwarte Ruiter thuis te brengen. We waren allemaal veilig en de slechteriken waren dood of verdwenen, maar op de een of andere manier leek dat niet over míj te gaan. Als dat zelfzuchtig klinkt, kan ik alleen maar zeggen dat ik nooit gepretendeerd heb iets anders te zijn dan volslagen egocentrisch… althans, als niemand naar me keek. Nu moest ik natuurlijk leren dat gedeelte echt te doorléven, en dat idee vervulde me met een verre, lusteloze afkeer die ik niet van me af kon schudden.
Dat gevoel bleef gedurende de volgende paar dagen bij me, en ten slotte vervaagde dat zo ver naar de achtergrond dat ik dit als mijn nieuwe, permanente lot accepteerde. Onderdrukte Dexter. Ik zou krom leren lopen en me helemaal in het grijs kleden, en overal zouden kinderen gemene truukjes met me uithalen omdat ik zo treurig en vervelend was. En uiteindelijk, op een bepaalde pathetische leeftijd, zou ik eenvoudig onopgemerkt omvallen en zou de wind mijn stof door de straat blazen.
Het leven ging door. Dagen gingen over in weken. Vince Masuoka kreeg het hevig op z’n heupen, vond een nieuwe, schappelijker cateraar, mat me mijn smoking aan en ten slotte zorgde hij er op de trouwdag zelf voor dat ik op tijd in de overwoekerde kerk in Coconut Grove aanwezig was.
Dus daar stond ik bij het altaar, luisterde naar de orgelmuziek en wachtte met mijn nieuwe doffe geduld tot Rita door het gangpad zou paraderen en zich voor eeuwig aan me zou binden. Het was een heel mooi tafereel, als ik maar in staat was geweest om ervan te genieten. De kerk zat vol mooi aangeklede mensen… ik had nooit geweten dat Rita zoveel vrienden had! Misschien zou ik nu ook mijn best doen er een paar te verzamelen, die me konden bijstaan in mijn nieuwe grijze, nutteloze leven. Het altaar was overladen met bloemen en Vince stond aan mijn zijde, transpireerde nerveus en veegde om de paar seconden zijn handen krampachtig aan zijn broekspijpen af.
Toen zwol de orgelmuziek aan en iedereen in de kerk stond op en keek achterom. En daar kwamen ze: Astor voorop in haar prachtige witte jurk, haar haar in pijpenkrullen en ze had een enorme mand bloemen in haar handen. Daarnaast kwam Cody in zijn smoking, zijn haar op zijn hoofd geplakt, terwijl hij het fluwelen kussentje met de ringen vasthield.
En als laatste kwam Rita. Toen ik haar en de kinderen zag, scheen het me toe alsof de hele kleurloze ellende van mijn nieuwe bestaan naar me toe paradeerde, een leven vol oudervergaderingen en fietsen, hypotheken en buurtwachtvergaderingen, en de padvinderij voor jongens én meisjes, voetbal en nieuwe schoenen en bretels. Het was een volkomen levenloos, kleurloos tweedehandsbestaan, en de marteling was zo verblindend scherp, dat ik haar bijna niet kon verdragen. Ze spoelde met een voortreffelijk kwellende pijn over me heen, een marteling erger dan wat ik ooit had gevoeld, een pijn zo bitter dat ik mijn ogen sloot…
En toen voelde ik vanbinnen een vreemde beroering, een soort opzwellende vervulling, een sensatie dat de dingen precies zo waren als ze hoorden te zijn, nu en altijd, een wereld zonder einde; dat wat samengebracht was, mocht nooit meer gescheiden worden.
En me verwonderend over dit gevoel dat alles goed was, opende ik mijn ogen en draaide me om om naar Cody en Astor te kijken, die de treden op liepen en naast me kwamen staan. Astor zag er zo stralend gelukkig uit, een uitdrukking die verder ging dan ik ooit bij haar had gezien, en het vervulde me met een gevoel van troost en dat het goed was. En Cody, zo waardig met zijn kleine, voorzichtige stappen, heel ernstig op zijn stille manier. Ik zag dat zijn lippen bewogen en me een geheime boodschap overbrachten, en ik keek hem vragend aan. Hij bewoog zijn lippen opnieuw en ik boog me iets naar voren om hem te kunnen verstaan.
‘Je schaduw,’ zei hij. ‘Hij is terug.’
Ik ging langzaam rechtop staan en sloot mijn ogen op zoek naar de kleinste beweging. Net lang genoeg om het onderdrukte sissen van een welkom-thuisgrinnik te horen.
De Ruiter was teruggekeerd.
Ik opende mijn ogen, weer terug in de wereld zoals die hoorde te zijn. Het maakte niet uit dat ik omgeven was door bloemen, licht, muziek en geluk, ook niet het feit dat Rita nu de treden opliep om zich voor de eeuwigheid aan me vast te klampen. De wereld was weer heel, precies zoals het hoorde. Een plek waar de maan hymnes zong en de duisternis eronder volmaakte harmonie prevelde, slechts onderbroken door het contrapunt van scherp staal en de vreugde van de jacht.
Geen grijs meer. Het leven was op zijn plek van glanzende lemmeten en donkere schaduwen teruggekeerd, een plek waar Dexter zich achter het daglicht verschool zodat hij uit de nacht kon springen om datgene te zijn waarvoor hij bestemd was: Dexter de Wreker, vanbinnen wederom de Zwarte Rijder.
En ik merkte dat zich een glimlachje over mijn gezicht verspreidde toen Rita naast me kwam staan, een glimlach die tijdens al die mooie woorden en handje schudden bij me bleef, want nogmaals, voor altijd en eeuwig, kon ik het weer zeggen.
Dat doe ik. En ja, ik wil, ik wil het echt.
En gauw ook.