3

Op een nacht als zo vele, wanneer de maan manisch melodieuze akkoorden op zijn gelukzalige bloeddorstige kinderen loslaat, bereidde ik me al neuriënd voor op een vlijmscherp pleziertje. Al het werk was gedaan en nu kreeg Dexter zijn speelkwartiertje. Het had slechts een kwestie van enkele ogenblikken moeten zijn om mijn eenvoudige speeltjes te verzamelen en de deur uit te gaan voor mijn afspraak met de trust-fundonruststoker. Maar met het opdoemende huwelijk was natuurlijk niets meer eenvoudig. Sterker nog, ik begon me af te vragen of iets ooit nog eenvoudig zou zijn.

Uiteraard bouwde ik een volmaakte en nagenoeg ondoordringbare façade op van glanzend antiseptisch staal, glas en cement op de voorgevel van Griezelslot Dexter. Dus ik was meer dan bereid om mee te werken aan de pensionering van de Oude Dexter, en daarom had ik me laten meevoeren in wat Rita noemde ‘het consolideren van ons leven’. In dit geval betekende dat verhuizen uit mijn knusse optrekje aan de rand van Coconut Grove naar Rita’s vierkamerwoning verder in het zuiden, want dat was wel zo ‘verstandig’. Uiteraard was het behalve verstandig ook Monsterlijk Ongemakkelijk. Onder het nieuwe regime was er geen sprake van dat als ik dat zou willen ik ook maar iets voor mezelf kon houden. En dat wilde ik natuurlijk. Elke toegewijde, verantwoordelijke bruut had zo zijn geheimen, en van sommige dingen wilde ik niet dat die ontdekt zouden worden, behalve dan door mezelf.

Bij potentiële speelkameraadjes moest bijvoorbeeld een zekere hoeveelheid research worden verricht, en dan had je ook nog dat kleine, voor mij heel dierbare, houten doosje, waarin eenenveertig glasplaatjes zaten, met in het midden daarvan een enkele druppel geronnen bloed, waarvan elke druppel minder dan een mensenleven vertegenwoordigde dat onder mijn handen aan een einde was gekomen, het hele plakboek van mijn innerlijke leven. Want ik laat geen bergen rottend vlees rondslingeren. Ik ben geen slonzige, onzorgvuldige krankzinnig rondhakkende fanaat. Ik ben een extreem keurige krankzinnig rondhakkende fanaat. Ik zorg er werkelijk altijd heel angstvallig voor dat ik mijn restjes netjes opruim, en zelfs als een of andere wrede, meedogenloze tegenstander zou willen bewijzen dat ik de vileine bruut ben die ik ben, dan zou die er een harde dobber aan hebben om aan te tonen wat mijn kleine glasplaatjes in werkelijkheid waren.

Maar toch, als ik dat zou moeten uitleggen, zou dat uiteindelijk wellicht vervelende vragen kunnen oproepen, zelfs bij een liefhebbende vrouw, en zelfs nog meer bij een of andere geduchte Nemesis die vurig uit is op mijn vernietiging. Pas geleden was er nog zo eentje geweest, een politieagent uit Miami, ene brigadier Doakes. En hoewel hij technisch gesproken nog leefde, was hij in mijn gedachten reeds passé, want de rampspoed die hem onlangs was overkomen heeft hem zijn voeten, handen én zijn tong gekost. Hij was zeker niet in vorm om me mijn verdiende loon te geven en voor de rechter te brengen. Maar ik wist inmiddels wel dat als er één was zoals hij, er vroeg of laat een volgende zou opduiken.

Dus was het van belang geheimhouding te betrachten, niet dat ik ooit met mijn persoonlijke zaken te koop heb gelopen. Voor zover ik wist had nog nooit iemand mijn doosje met glasplaatjes gezien. Maar ik had dan ook nog nooit een verloofde gehad die voor me schoonmaakte, en evenmin twee uitermate onderzoekende kinderen die in mijn spullen rondsnuffelden zodat ze konden leren hoe ze nog meer op Duistere Daddy Dexter konden lijken.

Rita leek mijn behoefte aan een beetje persoonlijke ruimte wel te begrijpen, ook al begreep ze de redenen niet, en ze had haar naaikamertje opgeofferd en dat omgetoverd tot iets wat zij Dexters werkkamer noemde. Uiteindelijk zouden daar mijn computer, weinige boeken, cd’s en, neem ik aan, mijn rozenhouten doosje met glasplaatjes terechtkomen. Maar die kon ik daar toch zeker niet achterlaten? Het was makkelijk zat om het aan Cody en Astor uit te leggen, maar wat moest ik tegen Rita zeggen? Moest ik het maar verstoppen? Achter een nepboekenkast een geheime gang graven die via een wenteltrap naar mijn donkere leger zou leiden? Het doosje onder in een nepbus scheercrème doen, misschien? Ik zat met een probleem.

Tot nu toe had ik de noodzaak voor een oplossing weten te omzeilen door mijn flat aan te houden. Maar ik bewaarde wel een paar simpele dingen in mijn werkkamer, zoals mijn fileermessen en tape, die gemakkelijk verklaard konden worden door mijn voorliefde voor vissen en airconditioning. De oplossing kwam later wel. Op dit moment voelde ik ijzige vingers langs mijn ruggengraat prikken en kietelen, en ik had een dringende behoefte om me aan mijn afspraak met een verwende jongeman te houden.

En dus liep ik mijn werkkamer in, op zoek naar een marineblauwe nylon gymtas waarin ik voor een formele gelegenheid mijn mes en tape bewaarde. Ik trok hem uit de kast, een indringende smaak van verwachting bouwde zich op mijn tong op, en stopte mijn feestspeeltjes erin: een nieuwe rol tape, een fileermes, handschoenen, mijn zijden masker en een rol nylon touw voor noodgevallen. Alles in orde. Ik voelde mijn aderen glanzen van stalen opwinding, de wilde muziek steeg in mijn innerlijk oor op, de brullende stroomstoot van de Ruiter dreef me voort, naar buiten, ernaartoe. Ik draaide me om om te gaan…

En stuitte op een stel op elkaar lijkende, ernstige kinderen die me verwachtingsvol aankeken.

‘Hij wil mee,’ zei Astor, en Cody knikte, keek me met grote ogen zonder te knipperen aan.

Ik geloof oprecht dat degenen die me kennen vinden dat ik goed van de tongriem gesneden en behoorlijk gevat ben, maar als ik in mijn hoofd terugspeel wat Astor had gezegd en nogmaals probeer er iets anders van te maken, wist ik slechts een heel menselijk geluid voort te brengen, zoiets als: ‘Hij wul hee?’

‘Met jou,’ zei Astor geduldig, alsof ze het tegen een achterlijke dienstmeid had. ‘Cody wil vanavond met je mee.’

Achteraf gezien is het niet moeilijk te bedenken dat dit probleem zich vroeg of laat zou aandienen. En als ik volkomen eerlijk tegen mezelf ben, heel belangrijk volgens mij, had ik het wel verwacht… alleen later. Niet nu. Niet op het randje van mijn Nacht der Noodzaak. Niet wanneer elk haartje in mijn nek rechtop stond en het uitschreeuwde van puur en dringend verlangen om in kille, roestvrijstalen razernij de nacht in te glippen…

De situatie vroeg om enige stevige overpeinzingen, maar al mijn zenuwen gilden tegen me dat ik het raam uit moest springen en de nacht in moest rennen… Maar daar waren ze, en op de een of andere manier haalde ik diep adem en dacht over die twee na.

De scherpe en schitterende tinnen ziel van Dexter de Wreker was door een zo gewelddadig jeugdtrauma gesmeed dat ik dat compleet had uitgebannen. Daardoor ben ik geworden wat ik ben, en ik weet zeker dat ik zou snotteren en me ongelukkig zou voelen als ik in staat was om sowieso te voelen. En deze twee, Cody en Astor, hadden dezelfde littekens, waren geslagen en aangevallen door een gewelddadige drugsverslaafde vader, tot ook zij zich voor altijd van zonlicht en lolly’s hadden afgewend. En zoals mijn pleegvader tijdens mijn opvoeding had geweten, kon dat op geen enkele manier meer ongedaan worden gemaakt, het was uitgesloten dat de geest weer in de fles kon worden teruggestopt.

Maar je kon opgeleid worden. Harry had mij getraind, me gevormd tot iets wat louter op jacht ging naar andere duistere roofdieren, de andere in mensenhuid verklede monsters en gruwelen die de jachtpaden van de stad afstroopten. Ik had de onuitwisbare aandrang om te doden, onveranderlijk en voor eeuwig, maar Harry had me geleerd alleen diegenen op te zoeken, en korte metten met ze te maken, die dat volgens zijn rigide politienormen werkelijk verdienden.

Toen ik ontdekte dat Cody net zo in elkaar stak, had ik mezelf beloofd dat ik de Wet van Harry zou overdragen, dat ik aan de jongen zou doorgeven wat ikzelf had geleerd, hem in Duistere Rechtvaardigheid zou opvoeden. Maar dan kreeg je te maken met een heel universum aan complicaties, uitleg en lessen. Het had Harry bijna negen jaar gekost om alles in me te persen voordat ik van hem met iets moeilijkers mocht spelen dan zwerfdieren. Met Cody was ik nog niet eens begonnen, en hoewel hij me het gevoel gaf dat ik een Jedi-meester probeerde te zijn, kon ik onmogelijk nu een aanvang met hem maken. Ik wist dat Cody op een dag in het reine moest komen om net zo te worden als ik, en ik wilde hem oprecht helpen, maar niet vanavond. Niet nu de maan vlak buiten het raam zo speels riep, als een zachtgele goederentrein aan me trok en tegen mijn brein aan duwde.

‘Ik ga niet, eh…’ wilde ik zeggen met de bedoeling alles te ontkennen. Maar ze keken me met zo’n ontwapenende blik vol kille zekerheid aan, dat ik ophield. ‘Nee,’ zei ik ten slotte. ‘Hij is nog veel te klein.’

Ze wisselden snel een blik met elkaar, meer niet, maar daarin zat een heel gesprek besloten. ‘Ik zei al dat je dat zou gaan zeggen,’ zei Astor.

‘Je had gelijk,’ zei ik.

‘Maar Dexter,’ zei ze, ‘je zei dat je ons dingen zou laten zien.’

‘Dat doe ik ook,’ zei ik terwijl de schimmige vingers langzaam langs mijn ruggengraat omhoogkropen en prikten om het roer over te nemen, me de deur uit te drijven, ‘maar nu niet.’

‘Wanneer dan?’ vroeg Astor op dwingende toon.

Ik keek hen beiden aan en voelde een merkwaardige mengeling van woest ongeduld om de benen te nemen en te snijden, en de neiging om ze beiden in een zachte deken te wikkelen en alles wat bij hen in de buurt kwam te vermoorden. En om die samensmelting te benadrukken, aan de rand daarvan een verlangen om hun kleine hoofden tegen elkaar te slaan.

Was dit dan uiteindelijk het vaderschap?

Mijn hele lijf tintelde van koud vuur omdat ik dringend weg moest, wilde beginnen, dat machtige onuitsprekelijke wilde doen, maar in plaats daarvan haalde ik heel diep adem en zette een neutraal gezicht op. ‘Het is een doordeweekse dag,’ zei ik, ‘en het is bijna bedtijd.’

Ze keken me aan alsof ik ze had verraden, en ik vermoed dat ik dat ook had gedaan door de regels te veranderen en Daddy Dexter te spelen, terwijl ze dachten dat Dexter de Demon tegenover hen stond. Toch was het maar al te waar. Je kunt kleine kinderen werkelijk niet zo laat op de avond meenemen en tegelijk van ze verwachten dat ze de volgende dag hun lesje nog kennen. Voor mij was het al moeilijk genoeg om de ochtend na een van mijn avontuurtjes op mijn werk te verschijnen, en dan had ik nog het voordeel dat ik alle Cubaanse koffie kon krijgen die ik maar wilde. Bovendien waren ze echt veel te klein.

‘Nu ben je net een gewone volwassene,’ zei Astor met de vernietigend spottende lach van een tienjarige.

‘Maar ik ben ook volwassen,’ zei ik. ‘En ik probeer goed voor jullie te zijn.’ Ik zei dit weliswaar met knarsende tanden om de opkomende aandrang terug te vechten, maar ik meende het wel, wat niets afdeed aan de twee identieke minachtende blikken waarop ze me trakteerden.

‘We dachten dat jij anders was,’ zei ze.

‘Ik kan me niet voorstellen dat ik anders kan zijn en er toch nog menselijk uitzie,’ zei ik.

‘Niet eerlijk,’ zei Cody en ik haakte mijn ogen aan de zijne vast, waarin ik een piepklein duister beest ontwaarde, dat zijn kop optilde en tegen me brulde.

‘Nee, het is niet eerlijk,’ zei ik. ‘In het leven is niets eerlijk. Eerlijk is een smerig woord en ik zou jullie dankbaar zijn als je dat soort taal niet in mijn buurt bezigt.’

Cody keek me even indringend aan, een berekenend teleurgestelde blik die ik nooit eerder van hem had gezien, en ik wist niet of ik hem een mep moest verkopen of een koekje moest geven.

‘Niet eerlijk,’ herhaalde hij.

‘Luister,’ zei ik, ‘hier weet ik toevallig iets van. En dit is de eerste les. Normale kinderen gaan op doordeweekse avonden op tijd naar bed.’

‘Niet normaal,’ zei hij, terwijl hij zijn onderlip zo ver uitstak dat zijn schoolboeken erop pasten.

‘Daar gaat het nou juist om,’ zei ik tegen hem. ‘Daarom moet je er altijd normaal úítzien, normaal dóén en iedereen laten denken dat je normaal bént. En nog iets anders, je doet precies wat ik zeg, anders begin ik er niet aan.’ Hij leek niet helemaal overtuigd, maar er kwam een deukje in. ‘Cody,’ zei ik. ‘Je moet me vertrouwen en het op mijn manier doen.’

‘Móét,’ zei hij.

‘Ja,’ zei ik. ‘Dat moet.’

Hij keek me heel lang aan, verplaatste zijn blik toen naar zijn zus die naar hem terugkeek. Het was een wonder van stilzwijgende communicatie; ik zag zo dat ze een lang, heel ingewikkeld gesprek voerden, maar ze gaven geen kik tot Astor haar schouders ophaalde en zich weer tot mij wendde. ‘Je moet het beloven,’ zei ze tegen me.

‘Dat is goed,’ zei ik. ‘Wat beloven?’

‘Dat je het ons gaat leren,’ zei ze, en Cody knikte. ‘Snel.’

Ik haalde diep adem. Ik had tot nu toe toch al nooit echt een kans gehad om in een, volgens mij uiterst hypothetische, hemel te komen. Maar als ik dit doorzette, erin toestemde om deze ongepolijste monstertjes om te vormen tot keurige, goed opgeleide monstertjes, mocht ik inderdaad hartelijk hopen dat ik gelijk had voor wat betreft het hypothetische gedeelte. ‘Dat beloof ik,’ zei ik. Ze keken elkaar aan, keken naar mij en gingen weg.

En daar stond ik dan, met een tas vol speelgoed, een dringende afspraak en een enigszins verwelkt nijpend gevoel.

Gaat het in elk gezin er zo aan toe? Als dat zo is, hoe overleven ze dat dan? Waarom hebben mensen meer dan één kind, of waarom nemen ze sowieso kinderen? Daar stond ik dan, met een belangrijk en bevredigend doel in het vooruitzicht terwijl ik plotseling werd overrompeld door iets wat geen enkele voetbalmoeder ooit onder ogen hoefde te zien, en ik kon me bijna onmogelijk meer herinneren wat ik slechts enkele ogenblikken geleden nog dacht. Zelfs nu de Zwarte Ruiter ongeduldig gromde – merkwaardig dof, alsof hij een beetje in de war was – duurde het even voor ik mezelf weer bij elkaar pakte en van de Verdwaasde Daddy Dexter terugkeerde naar de Koude Wreker. Ik vond het lastig om de ijzig scherpe gretigheid en het gevaar terug te roepen; erger nog, ik wist niet eens meer waar ik m’n autosleutels had gelaten.

Op een of andere manier vond ik ze, strompelde mijn werkkamer uit, mompelde een teder niemendalletje naar Rita en eindelijk was ik de deur uit.

Загрузка...